'Vroeger kreeg je wel bouwtekeningen
op de achterkant van een rol behang'
Dienst Bouw- en woningtoezicht:
4
I
Tekst Piet Kleemans
Foto Joop van Houdt
Vormgeving Kee3 van de Wetering
BURGH-HAAMSTEDE
- Vroeger waren er
bijna geen regels en nu
denk ik weieens dat er
te veel regels zijn".
Aan het woord is
J. Kraayenbrink van de
dienst Bouw- en wo
ningtoezicht van de ge
meente Westerschou-
wen. Eén van die
onderdelen van het ge
meentelijk apparaat
waarover aan de borrel
tafel nogal eens genoeg
lijk gekankerd danwel
geroddeld wordt.
Ten onrechte volgens
Kraayenbrink want
men doet niets meer
maar ook niets minder
dan erop toezien dat de
door een hogere over
heid vastgestelde regels
worden nageleefd.
Kraayenbrink vindt
wel dat daarbij - van
beide zijden - de nodige
soepelheid betracht
dient te worden. „Want
de regels kun je nu een
maal niet met een
schaartje knippen".
Kraayenbrink heeft al zo'n
dikke dertig jaar ervaring op
het gebied van bouw- en wo
ningtoezicht en in die tijd is
er vooral voor wat betreft de
regelgeving heel veel veran
derd. Bouw- en woningtoe
zicht is ontstaan na het in
werking treden van de wo
ningwet in 1901. ,,In die wet
stond - en staat - dat een ge
meente verantwoordelijk is
voor de kwaliteit van de hui
zen in die gemeente" aldus
Kraayenbrink. Later kwam
men tot het inzicht dat ook
gekeken diende te worden
naar de omgeving waarin een
huis wordt neergezet en dat
leidde tot de geboorte van het
begrip Ruimtelijke Ordening.
Het meest opvallende ver
schil tussen nu en pakweg
dertig jaar geleden is volgens
Kraayenbrink dat de kwali
teit van de bouwaanvragen
enorm gestegen is. „Ik heb
het nog wel meegemaakt dat
je een bouwtekening op je bu
reau kreeg die gemaakt was
op de achterkant van een
stuk behangpapier. Dat was
vaak niet meer dan een ruwe
schets", aldus Kraayenbrink.
,,En dan kreeg je de aanne
mer op bezoek met een dikke
sigaar in het hoofd en die
maakte het bestek op de
bodem van zijn sigarendoos-
je. Nu krijg je gedetailleerde
tekeningen en moet je bij het
opstellen van een bouwplan
ook met veel meer dingen re
kening houden dan vroeger".
Kraayenbrink begon zijn
ambtelijke loopbaan in Voor-
ne Putten, in een tijd dat het
bouw- en woningtoezicht nog
slechts een klein onderdeel
van het takenpakket was en
de mensen van de dienst
'bouwpolitie' genoemd wer
den. „Daarnaast moest ik bij
voorbeeld -ook-zorgcn vobr
onderhoud van wegen en
plantsoenen. Dat deed je er
gewoon allemaal bij".
Ooit werd Kraayenbrink
voorgehouden dat zolang het
tegendeel bewezen was er
geen enkele aannemer deug
de en dat zij derhalve gewan
trouwd dienden te worden.
„Toen heb ik meteen gezegd
dat ze aan mij een verkeerde
hadden en dat ik niet op zo'n
manier zou kunnen werken".
Kraayenbrink houdt vast aan
het principe dat als met ie
mand duidelijke afspraken
gemaakt worden en er ook
bijverteld wordt waarom die
afspraken nodig zijn de per
soon in kwestie zich ook aan
die afspraken houdt.
„Je kunt toch moeilijk alles
gaan controleren. Als met
een schilder afgesproken is
dat hij alleen bepaalde verf
gebruikt, dan moet je er ge
woon van uit kunnen gaan
dat hij zich aan die afspraak
houdt", aldus Kraayenbrink.
Hij vindt dat je als dienst
Bouw- en woningtoezicht niet
star vast moet houden aan re
gels als in de praktijk blijkt
dat het in bepaalde gevallen
beter is om van die regels af
te wijken. „Het gaat mij niet
om de letter van de wet,
maar om de geest van de wet.
En je moet ook kunnen rela
tiveren. Jouw werk is niet
het allerbelangrijkste dat er
bestaat", aldus Kraayen
brink. Hij vindt het belang
rijk dat een ambtenaar van
de dienst Bouw- en woning
toezicht zich zoveel mogelijk
probeert te verplaatsen in de
situatie van degene die een
bouwaanvraag indient, maar
ook open staat voor kritiek
van anderen op die plannen.
„Kijk, bijvoorbeeld een dak
kapel mag niet breder zijn
dan 50 procent van de dak
lijn. Stel nou dat iemand met
vier kinderen te weinig ruim
te heeft en dat probleem op
kan lossen door plaatsing
van een dakkapel die breder
is dan die vijftig procent die
de wet voorschrijft, dan vind
ik dat je moet kijken of je
niet toch toestemming kunt
geven voor de bouw van die
dakkapel. Mijn criterium in
zo'n geval is de vraag wie er
last van heeft als die dakka
pel wat breder wordt dan of
ficieel is toegestaan. Dan
moet je niet krampachtig aan
de letter van de wet vasthou
den".
Een andere veel voorkomen
de bouwaanvraag is die voor
een schuurtje in de tuin of
voor de bouw van een bijkeu
ken aan de bestaande keu-
-kon.
In de praktijk komt het re
gelmatig voor dat buren be
paald niet blij zijn met de
bouwplannen. Geklaagd
wordt over de te verwachten
schaduw van het bouwwerk
of men vindt bijvoorbeeld
dat het uitzicht belemmerd
wordt. „Het eerste dat ik
vraag aan mensen die met
dat soort klachten komen is
of ze er al over hebben ge
praat met de mensen die de
bouwaanvraag ingediend
hebben. Want ik wil dat ze
eerst proberen om er samen
uit te komen". Als dat niet
lukt wordt de dienst Bouw
en woningtoezicht erbij ge
haald om een soort Salo-
mons-oordeel uit te spreken.
„Je probeert een compromis
te vinden dat voor beide par
tijen aanvaardbaar is. Mis
schien kan dat schuurtje ook
wel op een iets andere plaats
gebouwd worden of mis
schien kan de bijkeuken iets
minder groot of ietsje lager",
beschrijft Kraayenbrink.
Het is zijn ervaring dat er in
goed overleg tussen de be
trokkenen meestal veel te be
reiken is. Het komt volgens
hem een enkele keer weieens
voor dat iemand willens en
wetens zijn buurman - met
wie hij om wat voor reden
dan ook ruzie heeft - wil
dwarsbomen. „Maar dat ge
beurt erg weinig. Per jaar
krijgen wij zo'n driehonderd
bouwaanvragen binnen en
dan gebeurt het misschien
drie keer dat een ruzie ie
mand ertoe drijft om zijn
buurman te dwarsbomen.
Dus dan praat je over één
procent van de gevallen",
aldus Kraayenbrink. Volgens
hem zijn de autochtone bewo:
ners van een gebied vaak
niet zo moeilijk, maar zijn
het vooral stedelingen die op
het platteland komen wonen
die problemen zien. „Ik heb
het meegemaakt toen ik nog
in Middelharnis werkte dat
zo'n arbeidershuisje aan een
dijk verkocht werd aan een
stedeling. Vlakbij dat huisje
was een varkensmesterij, en
dat ruik je natuurlijk. En ja
hoor, na een poosje kwamen
de brieven aan de gemeente.
Of er niet iets aan de stank
overlast gedaan kon worden.
Die man van de varkensmes
terij had toen op gegeven mo
ment een soort spray in ge
bruik en ik weet nog dat ik
toen samen met een wethou
der daar een kijkje ging
nemen. Het rook heel raar,
een geur die daar helemaal
niet thuishoorde en ik weet
nog dat die wethouder toen
zei: 'Ik weet nie oe t' mee joe
is Kraayenbrink, maar ik
-ruulce liever-str©ntJv—
In het algemeen, zo is de er
varing van Kraayenbrink,
schrikken mensen van iets
dat anders is. „Vroeger was
het zo dat in een straat bij
voorbeeld alle huizen per se
met de nok naar de straat
moesten staan. Dan krijg je
een ontzettend eenvormig en
saai geheel. Ik vind het per
soonlijk wel leuk als iemand
iets verzint dat anders is,
maar wij horen toch vaak
van andere mensen dat ze
niet goed begrijpen dat ie
mand zo'n 'raar bouwsel'
neer mag zetten. Als voor
beeld noemt Kraayenbrink
een huis in Renesse met deels
ronde muren. „Daar is een
heleboel commentaar op ge
komen, maar ik begrijp eer
lijk gezegd niet zo goed wat
daar nou het probleem bij
is". Een ander voorbeeld van
een huis dat 'anders' is, is het
huis dat in de volksmond
'De Vogelkooi' genoemd
wordt. „Een heleboel mensen
snappen ook niet dat dat huis
gebouwd mocht worden en
vinden het maar raar dat dat
allemaal kan. Maar er gelden
gewoon bepaalde regels voor
en als daar aan voldaan
wordt kan er gebouwd wor
den". Veel mensen vinden de
graansilo in Zierikzee een
verstoring van het stadssil-
houet. Kraayenbrink denkt
daar anders over. „Als je in
een agrarisch gebied zit moet
je dat toch ergens aan kun
nen zien. En dan hoort zo'n
graansilo er toch gewoon bij.
Ik stoor mij daar niet aan,
net zomin als aan moderne
windmolens in het land
schap".Een van de toetsste
nen voor Kraayenbrink is in
dergelijke gevallen de vraag
of een bepaald gebouw in de
omgeving past. „We hebben
een keer een bouwaanvraag
gehad voor een huis dat voor
het grootste gedeelte onder
gronds zou worden gebouwd.
Op het dak zouden dan plag
gen komen. Nou, dat werd
wel heel raar gevonden. Wij
hebben er indertijd wel toe
stemming voor gegeven,
maar het huis is nooit ge
bouwd omdat het toch wat te
duur uitviel. Eigenlijk vind
ik het jammer dat dat huis
nooit gebouwd is". Natuur
lijk zijn er wel gevallen te
bedenken van bouwwerken
die op een bepaalde plaats
gewoon echt niet kunnen.
„En dan moet je als dienst
Bouw- en woningtoezicht ook
gewoon nee kunnen zeggen",
aldus Kraayenbrink.
Op een afwijzing van een
bouwaanvraag wordt vaak
- vri-j-heftig gereageerdIk—
heb mensen ook weieens bij
kop en kont gepakt en eruit
gegooid. Ik zit hier tenslotte
niet om uitgevloekt te wor
den. Maar in al die tijd dat ik
dit werk doe heb ik nog nooit
een tik gehad", aldus Kraay
enbrink. Hij heeft wel ge
leerd om nooit op een bouw-
steiger aanmerkingen te
maken op de kwaliteit van
het werk. „Dan zeg ik altijd,
jongens voor we verder pra
ten gaan we eerst naar bene
den. Dat slaat voor jullie
makkelijker en voor mij valt
het makkelijker. Als ik hier
iemand binnen krijg die echt
kwaad is laat ik hem eerst
een beetje afkoelen voor ik
in discussie ga. Dan haal ik
bijvoorbeeld eerst een kop
koffie of zoiets en pas daarna
gaan we erover praten".
Kraayenbrink is niet het
type dat vanuit een brandpad
kijkt of er soms iemand een
illegaal bouwwerk heeft
neergepoot om vervolgens
meteen een officiële brief te
schrijven. „Ik vind dat je
met open vizier moet wer
ken. Als je iets ziet dat niet
door de beugel kan moet je
daar eerst met de mensen
over gaan praten en kijken of
er een oplossing te vinden
is".
Een apart hoofdstuk betreft
bouwplannen van onderne
mers die bijvoorbeeld een
stuk aan hun bedrijf willen
bouwen of er een verdieping
op willen zetten. Dan spelen
behalve de bouwtechnische
merites ook de economische
belangen mee. Politici wor
den er over aangesproken en
als het woord werkgelegen
heid valt is men al snel ge
neigd om zeer soepel met de
regels om te springen. „Een
gemeentebestuur kan beslui
ten dat in een bepaald geval
van de voorschriften afgewe
ken wordt of dat bijvoor
beeld een bestemmingsplan
aangepast wordt om een
bouwplan uitvoerbaar te
maken. Ik denk dat dat op
zich een goede zaak is, maar
men moet wel bedenken dat
het mogelijk is dat een ge
meentelijke overheid terug
gefloten wordt door een ho
gere overheid".
In het verlengde daarvan
heeft Kraayenbrink zo zijn
twijfels over de vraag of de
inwoners van Schouwen-
Duiveland uit oogpunt van
bouw- en woningtoezicht blij
moeten zijn met de onstuit
baar naderende gemeentelij
ke herindeling. „Vroeger
waren er weinig regels en
was jc overgeleverd aan do
willekeur van een ambte
naar. Dat gevaar loop je van-
déag de dag niet meer, maar
er blijven verschillen in hoe
de regels door verschillende
gemeenten geïnterpreteerd
worden. In principe is het
beleid uniform, maar de ene
persoon zal meer waarde
hechten aan gedetailleerde
bouwtekeningen dan de
ander. En de een zal veel
meer op de milieu-aspecten
letten dan de ander. Het is
maar net of je als dienst
Bouw- en woningtoezicht
volgens de letter van de wet
handelt of volgens de geest
van de wet. Daar zit een heel
verschil tussen. In Wester-
schouwen kan behoorlijk
veel, maar er zijn andere ge
meenten waar men veel
strakker vasthoudt aan wat
er mag en niet mag".
Boos wordt Kraayenbrink
niet snel, hoewel hij wel re
gelmatig te maken krijgt
met emotionele, vaak boze
mensen. „Het komt wel een
enkele keer voor dat iemand
gewoon zonder bouwvergun
ning aan het bouwen gaat,
maar meestal is dat geen
boze opzet, maar meer slor
digheid of onwetendheid.
Ik kijk dan of er alsnog een
bouwvergunning te verlenen
is. Kijk, als ze mij kwaad
willen krijgen moeten ze wil
lens en wetens een verkeerde
kant opgaan met de bouw.
Als je bijvoorbeeld heel dui
delijke afspraken hebt ge
maakt met iemand over de
afmetingen van een gebouw
en ze doen er dan achter je
rug nog snel een metertje bij,
dan maak ik er werk van".
Overigens houdt dat niet in
dat Kraayenbrink er wakker
van ligt. „Als ik weet dat ik
mijn best heb gedaan en niet
onredelijk ben geweest raakt
het me niet als ze boos op me
zijn. „Ik loop liever met de
oliekan rond dan dat ik op
de rem möet gaan staan,
maar ik heb voor mezelf de
stelling dat het voor mij ie
dere avond oudejaarsavond
moet zijn en iedere ochtend
nieuwjaarsochtend".