Europese
Gemeenschap
houdt Derde Wereld
aan het lijntje
COS-
Zeeland
haalt de
Derde Wereld
dichterbij
nicaragua
soi, i: a iteits
koffie
Ptöiö .semrn
n:c**mü1
16
ZIERIKZEESCHE NIEUWSBODE
ZIERIKZEE/MIDDELBURG - Eén wereld maar dan
wel een wereld van verschil. Ondanks alle goed en
minder goed bedoelde inspanningen van het westen
om het spook van armoede uit de wereld te helpen
paradeert dit dood en verderf zaaiende monster nog
steeds schaamteloos op onze aardbol voort. Daarbij
profiterend van oorlogen, natuurrampen maar voor
al van de onvolkomenheden van ontwikkelingshulp
zoals de rijke landen maar ook de Europese Gemeen
schap die geven.
ZIERIKZEE/MIDDELBURG - Ontwikkelingssa
menwerking houdt veel en veel meer in dan enkel en
alleen het overhevelen van miljoenen dollars naar de
Derde Wereld. Afgezien van het feit dat een groot ge
deelte van de als ontwikkelingshulp beschikbaar
gestelde gelden uiteindelijk terugvloeit naar de rij
ke landen, vormt het geven van dollar-aalmoezen
geen wezenlijke oplossing voor het complexe pro
bleem van onderontwikkeling. Wie de achtergron
den van dit probleem wil doorgronden moet niet al
leen voldoende kennis in huis hebben maar moet
zich ook betrokken voelen bij de situatie waarin de
arme landen verkeren. Het Centrum voor Ontwik
kelingssamenwerking (COS-)Zeeland in Middelburg
biedt hierbij de helpende hand.
Met geld alleen kun je de kloof
tussen de rijke geïndustriali
seerde landen (de zogeheten
Eerste Wereld) en de arme lan
den (de Derde Wereld) niet
overbruggen. Volgens een rap
port van het United Nations
Development Program
(UNDP) zijn de gemiddelde le
vensverwachting en het gemid
delde inkomen per hoofd van
de bevolking weliswaar toege
nomen, maar nog steeds ver
keert een aanzienlijk deel van
de mensheid in mensonwaardi
ge omstandigheden. Die posi
tieve constateringen uit het
UNDP-rapport worden door
andere deskundigen overigens
weer tegengesproken. Het aan
deel van de arme landen in de
totale wereldhandel loopt te
rug en hun inkomsten, verkre
gen uit de export van grond
stoffen zijn in de afgelopen
vijftien jaar alleen maar berg
afwaarts gegaan. In het Afrika
ten zuiden van de Sahara, een
probleemregio leeft 85% van
de bevolking inmiddels onder
de armoedegrens!
Ontwikkelingshulp (Neder
land besteedde in 1990 0,94%
van zijn bruto nationaal
produkt= 2,59 miljard dollar
aan ontwikkelingshulp) door
de rijke industrielanden en de
Europese Gemeenschap ver
strekt is blijkbaar niet vol
doende om de kloof die onze
aardbol in een arme en een rij
ke wereld scheidt te dichten.
Om dat voor elkaar te krijgen
moet de structuur van de we
reldhandel ,,op de schop" zodat
er op de wereldmarkt gelijke
kansen voor de arme en rijke
landen ontstaan.
Van gelijke kansen voor arm en
rijk op de wereldmarkt is ech
ter geen sprake! De Europese
Gemeenschap mag dan een ei
gen beleid inzake ontwikke
lingssamenwerking hebben, de
effecten ervan worden in be
langrijke mate beïnvloed of zo
men wil te niet gedaan door de
landbouw- en handelspolitiek
van de gemeenschap, waarmee
de communautaire belangen
worden beschermd. Bovendien
is het ontwikkelingsbeleid van
de Europese Gemeenschap
maar beperkt van omvang en
staat het volgens Peter van
Voorn en Ad Phernambucq,
stafmedewerkers van het Cen
trum voor Ontwikkelingssa
menwerking in Zeeland in geen
andere verhouding tot de han
delspolitiek en het landbouw
beleid van de EG. Het commu
nautaire ontwikkelingsbeleid
waarvan in het Verdrag van
Rome (de oprichtingsakte van
de EEG in 1957) overigens nau
welijks iets terug te vinden is,
is door de jaren heen stukje bij
beetje uitgegroeid tot een nog
al versnipperd beleid waar
voor de EG relatief weinig geld
beschikbaar stelt.
In 1986 gaf de EG bijna 1900
miljoen dollar uit een land als
Frankrijk besteedde alleen al
5310 miljoen dollar aan ont
wikkelingshulp.'). De EG-hulp
verleend via het verdrag van
Lomé is in deze 1900 miljoen
dollar niet inbegrepen, omdat
die door de lidstaten wordt be
taald.
Het huidige beleid van de ge
meenschap inzake ontwikke
lingssamenwerking bestaat uit
verschillende componenten zo
als voedselhulp, het Europees
Ontwikkelingsfonds (waaruit
onder meer de stabilisatiefond
sen Stabex en Sysmin voor
grondstof- en mijnbouwprijzen
worden gefinancierd), het Al
gemeen Preferentieel Systeem
en overeenkomsten (veelal han
delsverdragen) met landen in
Zuidoost-Azië, Zuid-Amerika
en de Middellandse Zee. Het
belangrijkste element vormen
echter de overeenkomsten met
de zogeheten ACS-landen, een
aantal van inmiddels 69 ont
wikkelingslanden in Afrika,
het Caraïbisch Gebied en het
gebied van de Stille Zuidzee.
Met deze landen worden elke
vijf jaar verdragen gesloten: de
zogeheten verdragen van Lomé
In deze verdragen, waarvan hei
eerste in 1975 is ondertekend,
worden afspraken over handel
(een vrije toegang van export-
produkten van ACS-landen tot
de Europese markt) en directe
hulp vastgelegd. Inmiddels is
de reikwijdte van het verdrag
van Lomé verbreed van han
delsovereenkomst tot een over
eenkomst waarin naast han
delsafspraken ook de afspra
ken over samenwerking op
landbouw- en industriegebied
worden geregeld. Bovendien
bevat de vierde versie van het
verdrag van Lomé, dat in de
cember 1989 werd ondertekend
ook nieuwe elementen zoals
het milieuvraagstuk, de gigan
tische schuldenlast waaronder
de Derde Wereld dreigt te be
zwijken en het naleven van de
universele verklaring van de
rechten van de mens.
Hoewel het er op papier alle
maal best aardig uitziet blijkt
het in de praktijk nogal mee te
vallen met de mogelijkheden
van de arme landen om hun
produkten (veelal grondstof
fen, landbouwprodukten en in
mindere mate ook halffabrika
ten) op de Europese markt te
krijgen en ook het EG-fonds
voor het stabiliseren voor de
vaak sterk schommelende
grondstofprijzen blijkt in
praktijk bij lange na niet toe
reikend te zijn om de arme lan
den te beschermen tegen al te
sterk dalende opbrengsten uit
de export van deze grondstof
fen. Begin jaren tachtig kon
minder dan de helft van het
aantal vergoedingen daadwer
kelijk worden uitgekeerd. De
enige verbetering wat Stabex
(zoals het stabilisatiefonds
heet) betreft is dat de vergoe
dingen uit dit fonds sinds Lo
mé IV niet langer leningen
maar giften zijn.
Dat slechts in een beperkt aan
tal gevallen sprake is van een
vrije toegang van ACS-
produkten tot de EG-markt, is
ook het standpunt van Van
Voorn en Phernambucq. Waar
het grondstoffen betreft die
binnen de EG niet voorradig
zijn levert die toegang tot de
communautaire markt niet
veel problemen op en ook voor
een produkt als suikerriet
geldt een min of meer vrije in
voer. Dit zijn echter uitzonde
ringen. Invoerrechten en ande
re beperkingen (invoerquota)
maken van de communautaire
markt haast een onneembare
vesting.
Het grootste struikelblok vor
men de landbouwprodukten
uit de ACS-landen. Vooral als
deze concurrentie betekenen
voor de Europese landbouw
wordt de invoer aan banden ge
legd door invoerheffingen en
ander beperkingen (quota) En
ook al wordt er na de eenwor
ding van Europa in 1992 een
dikke streep gezet door het ar
tikel uit het Verdrag van Rome,
dat het lidstaten mogelijk
maakt om handelsbarrières op
te werpen, dan nog zullen de
twaalf lidstaten proberen om
via allerlei anti-
dumpmaatregelen hun markt
af te schermen voor concurre
rende produkten uit de Derde
Wereld.
Ondanks deze tekortkomingen
zien de beide COS-medewer-
kers ook wel voordelen aan een
communautair beleid als zijn
de een aanvulling op het ont
wikkelingsbeleid van de indi
viduele lidstaten. ,,De kracht
van zo'n gemeenschappelijk
beleid ligt in het opstellen van
een pakket van eisen en nor
men waaraan de importpro-
dukten uit de Derde Wereld
moeten voldoen". Nu hanteert
elk land zijn eigen eisen, waar
door het voor de producent
knap lastig is om voor de Euro
pese markt te produceren. Met
het opstellen van zo'n gemeen
schappelijk eisenpakket kan
volgens Van Voorn en Pher
nambucq bovendien worden
aangestuurd op een meer duur
zame ontwikkeling, waarbij
ontwikkeling gekoppeld is aan
milieubehoud.
Vanwege de huizenhoge schul
denlast waannee de ontwikke
lingslanden zich geconfron
teerd zien wordt geprobeerd
om de inkomsten uit de export
(bij voorbeeld van tropisch
hardhout of grondstoffen)
koste wat kost te verhogen. Dit
leidt echter vaak tot roofbouw
waardoor de gevolgen van eco
nomische groei op het na
geslacht worden afgewenteld.
Om van een blijvende ontwik
keling te kunnen spreken moet
rekening worden gehouden
met de meer natuurlijke moge
lijkheden binnen een land en
moet met natuurlijke hulp
bronnen verstandiger worden
omgesprongen. Het stellen van
voorwaarden ,aan produkten
ten einde het proces van duur
zame ontwikkeling te bevorde
ren moet dan ook gepaard gaan
met technische en financiële
steun van de, Europese Ge
meenschap. Anders heeft dit
proces geen enkele kans van
slagen.
Ook op het gebied van de EG-
voedselhulp en de bestedings
voorwaarden die door de rijke
landen vaak aan ontwikke
lingshulp worden gesteld (de
zogenaamde binding van de
hulp) hebben Van Voorn en
Phernambucq iets positiefs te
melden. De voedselhulp van de
EG bestond jarenlang uit het
wegwerken van overschotten,
zonder dat daarbij rekening
werd gehouden met de behoef
ten van de hongerenden. Het
was dan ook niet voor niets dal
ingewijden deze hulp als het
minst effectief van alle vormen
van ontwikkelingshulp beoor
deelden.
Met name door toedoen van
Nederland is deze koers inmid
dels gewijzigd. In geval van
een aanvraag voor voedselhulp
wordt nagegaan of er in een an
der ontwikkelingsland wel
licht voedseloverschotten zijn
die hiervoor kunnen worden
aangewend. In zo geval werkt
ontwikkelingshulp naar twee
kanten. De ergste nood wordt
gelenigd en een ander ontwik
kelingsland verkrijgt hierdoor
extra deviezen.
Hoewel volgens Van Voorn en
Phernambucq niet te verwach
ten is dat de eenwording van
Europa in 1992 direct tot een
ander ontwikkelingsbeleid zal
leiden kan deze eenwording
wellicht een stap zijn voor het
geleidelijk aan ontbinden van
de hulp. Momenteel bepalen
veel rijke landen dat een aan
zienlijk deel van het ontwikke
lingsgeld in hun land moet
worden besteed (voor Neder
land geldt dat zestig tot zeven
tig procent van de hulp gebon
den is). Omdat hiermee concur
rentie wordt uitgebannen is
ontwikkelingsgeld in dergelij
ke gevallen niets meer of min
der dan een verkapte subsidie
aan de eigen industrie. Op het
moment dat de kunstmestin
dustrie in Nederland zware tij
den doormaakte kende is deze
met ontwikkelingsgelden min
of meer kunstmatig in leven
gehouden.
Inmiddels wordt bij EG-
projecten al volgens het
Tender-systeem gewerkt. Dit
betekent dat het ontwikke
lingsgeld niet in één lidstaat
maar in één van de EG-landen
moet worden besteed, waar
door het ontwikkelingsland
kan kiezen voor de meest lu
cratieve aanbieding. Door deze
Eurobinding zou de hoeveel
heid goederen die met ontwik
kelingsgelden worden aange
schaft met zo'n twintig procent
kunnen stijgen. Deze Eurobin
ding past bovendien helemaal
in het eenwordingsproces van
Europa. Eén van de richtlijnen
hiervoor is immers dat overhe
den na 1992 ondernemingen uit
andere lidstaten de gelegen
heid moeten geven om mee te
dingen naar overheidsaan
bestedingen. Hoewel deze Eu
robinding dus een positieve
ontwikkeling is moet een vol
ledige ontbinding van de hulp
echter wel het einddoel blij
ven. Dan pas kan ontwikke
lingsgeld echt optimaal wor
den besteed. Vrees van de rijke
landen dat deze ontbinding
van de hulp ten koste zal gaan
van de export is in dit opzicht
niet gegrond; volgens bereke
ningen zal ontbinding van de
hulp een afname van de export
van niet meer dan 0,15% tot ge
volg hebben.
Op vele fronten - binnen ker
ken, vakbeweging, onderwijs
en andere organisaties - wordt
regelmatig aandacht besteed
aan de Derde Wereld, hetzij via
lezingen hetzij via inzame
lingsacties of bij voorbeeld het
„adopteren" van een bepaald
project in een arm land. Hoe
wel het Centrum voor Ontwik
kelingssamenwerking Zeeland
in Middelburg dus zeker niet
de enige organisatie is die zich
in 't Zeeuwse met ontwikke
lingssamenwerking bezig
houdt neemt dit centrum als
„tweede lijnsorganisatie" wel
een unieke plaats in.
Het COS in Middelburg is in
1985 opgericht met het doel om
in Zeeland de belangstelling
voor en kennis over de arme
landen te vergroten en te ver
diepen. Bewustwording bij en
voorlichting over het ontwik
kelingsvraagstuk zijn dan ook
twee belangrijke pijlers waar
op het werk van het COS rust.
In de praktijk komt het erop
neer dat het COS-Zeeland zich
onder meer bezighoudt met het
adviseren en begeleiden van
vrijwilligers die zich ofwel in
dividueel ofwel binnen een or
ganisatie bezighouden met de
Derde Wereld of dat willen
gaan doen. Zo was een mede
werker van het COS nog niet zo
lang geleden nauw betrokken
bij het opstarten van de werk
groep Ontwikkelingssamen
werking in Zierikzee. De on
dersteuning van het COS kan
bestaan uit het aandragen van
de vereiste achtergrondkennis
over ontwikkelingssamenwer
king (daarvoor beschikt het
COS over een handboek ont
wikkelingssamenwerking)
maar ook uit allerlei prakti
sche tips voor het opzetten van
een actie, bijeenkomst, ten
toonstelling of bewustwor
dingsproject.
Naast deze adviserende en on
dersteunende taak streeft het
COS ook naar meer samenwer
king ttissen de verschillende
groepen en organisaties die
zich met ontwikkelingssamen
werking bezighouden. Daar
voor geeft het centrum onder
meer een adressengids uit
waarin alle organisaties en
groeperingen zijn opgenomen
die op dit terrein actief zijn.
Dat blijken er nogal wat te
zijn. Bevatte de eerste uitgave
(1985) nog „slechts" vijftig
adressen, de meest recente edi
tie (december '90) telt inmid
dels al honderdveertig vermel
dingen. Behalve het adres
wordt van de desbetreffende
organisatie ook de doelstelling
en de activiteiten vermeld, zo
dat deze adreslijst een goed
beeld geeft van wat er in deze
provincie op het gebied van
ontwikkelingssamenwerking
wordt gedaan.
Behalve het ondersteunen van
activiteiten neemt het COS
ook het voortouw wat het ont
wikkelen van nieuwe initiatie
ven betreft. Dit om de aan
dacht voor de Derde Wereld
„vast te houden" en waar mo
gelijk ook uit te breiden.
Eén van die nieuwe initiatie
ven (een idee van het samen
werkingsverband Honger
Hoeft Niet) betreft de oprich
ting in april 1991 van het
Zeeuws Platform Duurzame
Ontwikkeling, een samenwer
kingsverband van dertien ver
schillende organisaties, waar
onder ook het COS.
Duurzame ontwikkeling, een
begrip dat in het Brundtland-
rapport van de VN-commisie
voor Milieu en Ontwikkeling
werd geïntroduceerd, beoogt
een ontwikkelingsproces,
waarin naast het verhogen van
de welvaart in arme landen
ook aandacht is voor de kwali
teit van het milieu, zodat de
nadelige effecten van economi
sche groei niet worden afge
wenteld op het nageslacht of op
andere (arme) volken. In aan
sluiting op de VN-conferentie
voor Milieu- en Ontwikkeling
(UNCED) zal dit Zeeuwse Plat
form Duurzame Ontwikkeling
volgend jaar een gezamenlijke
voorlichtings- en stimulerings
campagne starten. En ook hier
aan zal het COS een belang
rijke bijdrage leveren.
Het Centrum voor Ontwikke
lingssamenwerking in Zeeland
is te vinden in de Lazarijstraat
(nummer 1) in Middelburg. Te
lefonisch is het kantoor van
maandag tot en met donderdag
tijdens kantooruren bereik
baar onder nummer 01180-
84291.
KO-<>ü Oj