de edelsmid Een dag op stap met „De combinatie van artistiek en praktisch bezig zijn spreekt mij aan ZIERIKZEESCHE NIEUWSBODE Maandag 1 augustus 1988 Nr. 24379 5 ZIERIKZEE - Edelstenen en edele metalen (goud, zilver en platina). Zij zijn omgeven met een waas van mystiek en magie en tal van legenden en „sterke verhalen" over de bijzondere krachten ervan zijn in de loop der eeuwen verteld. Eén van die legenden verhaalt hoe de duivel kort na de schepping van de wereld, toen de eerste mensen verrukt waren over het licht van zon en maan en de bonte kleurenpracht van de bloemen en planten, een boosaardig plannetje bedacht. Hij maakte uit klompjes aarde stenen met diezelfde kleurenpracht en wel met zo'n betoverende gloed en schittering, dat deze een niet te beteugelen begeerte bij een ieder die ze zag opwekten. Een grappig verhaaltje, maar wel één met een kern van waarheid. Sinds mensenheugenis vormen edelstenen en -metalen een onderpand van begeerte, rijkdom en macht en zijn zij zowel de bron van intens geluk als inzet voor misdaad en bedrog geweest. Eeuwenlang reeds worden deze edelstenen en edele metalen door kunstenaars bewerkt tot sieraden waarmee de mens zich zo graag siert. Die behoefte aan opsmuk, aan goud en juwelen zal altijd blijven bestaan. Daarvan is edelsmid M. Jech uit Zierikzee, die in zijn atelier achterin de. zaak dag in dag uit in de weer is met het herstellen, vermaken en ontwerpen van sieraden, heilig overtuigd. Het beroep van edelsmid. Het is de eeuwen- en eeuwenoude bezigheid van een scheppend kunstenaar die door het verwerken van edele metalen en edelstenen uiting weet te geven aan zijn diepste gevoelens. Dat deed de Babyloniër duizenden jaren voor onze jaartelling al in zijn atelier waar hij kostbare stenen in de gewenste vorm polijstte. Dat deed ook zijn Egyptische vakbroeder^o'n vierduizend jaar voor onze jaartelling door goud te verwerken tot armbanden, kettingen en andere sierselen, waarmee de rijke Egyptenaren elkaar de ogen uit probeerden te steken. Kostbare sieraden waren lange tijd - tot eind achttiende eeuw - slechts voorbehouden aan vorsten en vorstinnen, die met de meest fantastische en kostbare oorhangers, broches, kettingen, ringen en diademen hun koninklijke waardigheid nog eens wilden accentueren. De gewone man mocht er alleen naar kijken, van een afstandje dan wel te verstaan. Die behoefte aan pracht en praal bij de Europese vorsten en ander adellijk spul" liep hier en daar echter wel wat de spuigaten uit. Neem nu madame du Barry, één van de maïtresses van de Franse koning Lodewijk XVI. Deze spilzieke „koninklijke stoeipoes" bezat een collectie juwelen ter waarde van zo'n slordige achttien miljoen gulden bestaande uit onder andere honderdveertig grote diamanten, zevenhonderd briljanten, driehonderd grote parels en zeven grote smaragden. Die collectie werd haar ondergang; een deel ervan werd gestolen en haar pogingen om haar verloren gegane bezittingen terug te krijgen resulteerden uiteindelijk in haar terechtstelling. Dames, zoals madame du Barry, die alleen al een uur nodig had om te bepalen welk sieraad ze die dag zou dragen, die dames behoren weliswaar tot een uitgestorven ras, maar de behoefte om zich met een fraai sieraad te tooien, die behoefte bestaat nog steeds en zal ook in de toekomst blijven bestaan. Edelsmid Jech is er heilig van overtuigd al constateert hij wel enkele veranderingen in de vraag naar sieraden. Na een brocheloze periode raakten twee jaar geleden plotseling de Oudhollandse broches in trek, terwijl er momenteel weer weinig animo voor schakelarmbanden blijkt te zijn. Maar hoe het ook moge zijn, het sieraad, of dat nu een simpel kettinkje of dun ringetje is of een eenvoudige slavenarmband, het is een blijvend iets. „Het sierelement blijft een rol spelen want de vrouw blijft sieraden dragen. Door de economische teruggang loopt het iets terug want het is en blijft natuurlijk een luxe artikel, maar het is wel iets dat blijft, al zal het kostbare er wellicht een beetje afgaan" aldus Jech, die dagelijks in de weer is met het vermaken, repareren en ontwerpen van zilveren en gouden sieraden èn voorwerpen. De beide etalages en de vitrines in de zaak op nummer 18 in de Meelstraat laten zien waarmee de Zierikzeese edelsmid zijn dagen doorbrengt. Fijne en sierlijke gouden en zilveren ringen al dan niet met (half-)edelstenen, gladde en strakke armbanden en colliers en een collectie eigentijdse horloges. Die laatste maakt Jech, die evenals zijn echtgenote zijn opleiding aan de Vakschool in Schoonhoven (het opleidingscentrum voor juweliers, edelsmeden en uurwferkreparateurs) kreeg, niet zelf. „Die horloges worden ingekocht. Wel is het mogelijk dat ik voor een bestaand uurwerk een band maak, maar daarmee houdt het wel op" aldus Jech die dit aspect van zijn werkzaamheden een moeilijke zaak vindt. „Enerzijds zijn horloges nogal aan mode onderhevig en mag het allèmaal niet teveel kosten. Anderzijds wil je een stukje kwaliteit, waardoor het gevaar dreigt dat de prijs te hoog wordt" aldus-Jech die het pand in de Meelstraat in 1975 kocht. Min of meer een bouwval, zo blijkt uit de woorden van de edelsmid die vier jaar nodig had om het pand geschikt te maken als winkel en atelier. Een hele onderneming, niet alleen omdat er tijdens de verbouwing steeds opnieuw verborgen mankementen aan de dag kwamen, maar ook om zich in Zierikzee, dat toch reeds een behoorlijk aantal juweliers binnen zijn stadspoorten had, te vestigen in een pand dat weliswaar dicht bij het centrum ligt, maar dat volgens de edelsmid niet echt de meest ideale locatie is. „Ik zag hier toch wel mogelijkheden om een zaak te beginnen, omdat mijn werk toch iets anders is dan dat van een juwelier". Ofschoon zij zich evenals 'de goudsmid verdiepen in de wondere wereld van de edele metalen en edelstenen is het de edelsmid die van gouden en zilveren plaatjes en draad, gekocht bij een tweetal gerenommeerde groothandels, sieraden maakt. Dat ontwerpen vormt overigens niet de hoofdmoot van de dagelijkse bezigheden van Jech. In zijn atelier waaruit hij zo de winkel inblikt en waar tal van tangetjes, beiteltjes en vijltjes binnen handbereik liggen, besteedt hij heel wat uurtjes aan het repareren en vermaken van sieraden. Een uiterst secuur werkje, waarvoor de nodige vakmanschap vereist is. Iets dat Jech volmondig beaamt: „Zeker, ik ben een Pietje Precies, als ik iets onder handen heb, dan wil ik het ook helemaal goed afwerken, het moet van het begin tot het eind goed zijn" aldus de edelsmid. Met precisie alleen kom je er echter niet, want zeker bij het ontwerpen en het vermaken van sieraden moet de edelsmid oog hebben voor vormen en lijnen en deze daarnaast ook kunnen aanpassen aan de wensen van de cliënt. Voor iemand die het liefste wat onopvallend door het leven gaat moet je geen extravagant sieraad maken. Dat past niet bij de aard van het beestje. Juist die combinatie van artistiek en tegelijkertijd ook praktisch bezig zijn spreekt Jech erg aan, dat is zelfs de reden geweest dat hij voor de opleiding in Schoonhoven heeft gekozen en niet voor een zuiver artistieke opleiding aan de Rietveldacademie. Iets zeer persoonlijks vervaardigen, zonder dat daarbij de draagbaarheid en de verkoopbaarheid in het gedrang komen, die combinatie maakt het beroep van edelsmid tot een uitdaging. Jech: „Als je in opdracht voor iemand werkt, dan moet je voor ogen houden dat de eigenaar het sieraad met plezier moet dragen, daar moet je je naar richten. Dat houdt niet automatisch in dat je eigen inbreng in het gedrang komt" aldus Jech. Wanneer iemand bij deze edelsmid aanklopt met de vraag of deze een wat ouderwets ogend sieraad een wat moderner uiterlijk wil geven dan luistert Jech goed naar de wensen van de cliënt en maakt hij vervolgens een schetsje om hem te laten zien hoe het eruit gaat zien. De wijze waarop het sieraad eerder is gerepareerd legt hierbij weieens de nodige beperkingen op. Zo zijn nogal wat antieke sieraden onherstelbaar veiprutst doordat bij eerdere reparaties te veel tin is gebruikt. Met goud solderen is dan niet meer mogelijk, dat zou gaten opleveren. Heeft de klant geen duidelijk idee hoe hij het wil dan laat hij deze wat voorbeelden uit de vitrine zien en maakt de edelsmid een gedetailleerde tekening. Dit ter voorkoming van teleurstellingen naderhand. Wanneer klant en edelsmid het met elkaar eens zijn geworden over het ontwerp van het sieraad wordt het sieraad onder handen genomen in het atelier, waar een tweetal branders, eéft reeks van tangetjes en beiteltjes èh andere instrumentjes keurig liggëh gerangschikt. Voor het smelten van het'sieraad houdt Jech het bij een oixderwets gasbrandertje, waarvan hij de vlamgrootte via het blazen in een slangetje kan regelen. Een modernere variant die op een fles propaangas is aangesloten staat ernaast. Jech gebruikt deze alleen als het niet anders kan, bijvoorbeeld bij het plaatselijk verhitten van een wat groter voorwerp. Wie hieruit zou concluderen dat Jech een man van de oude stempel is, doet hem en zijn ontwerpen onrecht aan. Een blik in de etalage geeft aan dat de Zierikzeese vakman een voorstander is van strakke, eenvoudige vormen, waarbij een combinatie van metalen (verschillende soorten goud) favoriet is. Jech: „Een hele tijd geleden al gebruikte ik een combinatie van metalen voor mijn ontwerpen. Nu is dat een modeverschijnsel en loopt iedereen ermee". De angst dat zijn inspiratie ooit uitgeput zal raken, die angst kent de edelsmid niet. Volgens hem zijn er altijd wel weer nieuwe ideeën en variaties te vinden. Het punt alleen is of men dat nieuwe idee wel waardeert. Uit de woorden van het echtpaar Jech blijkt dat de gemiddelde Nederlander in vergelijking met een Fransman of een Duitser nogal conventioneel is wat betreft de keuze van zijn sieraden. Over het algemeen houdt men het bij voorkeur bij een geelgouden sieraad al dan niet met een briljantje. Die voorkeur is, zo blijkt uit de woorden van Jech wel begrijpelijk. „Goud is evenals een diamant iets blijvends, terwijl zilver wat sneller wordt aangetast" aldüs de expert. Wat hardheid en het duurzaamheid betreft spant witgoud de kroon. Toch is lang niet iedereen gecharmeerd van dit goud, dat door sommigen wordt beschouwd als een duur soort zilver. De gemiddelde koper blijkt bovendien ook wat huiverig te zijn voor edelstenen met een uitgesproken kleur zoals rode robijnen en doorzichtig groene smaragden. Wie voor een edelsteen kiest houdt het maar liever bij een neutraal briljéntje of eventueel een saffier, die overal bij te dragen is. Iets waarihee het echtpaar Jech het niet heleihdal eens is. „Het is niet juist om te zéggen dat een steen niet kleurt bij een bepaald kledingstuk, edelstenen passen immers overal bij". Is men over het algemeen wat huiverig voor deze gekleurde edelstenen minder moeite blijkt men in Zeeland te hebben met granaten en bloedkoralen. „Die worden nog steeds verwerkt en gedragen, al zijn bloedkoralen bij jongeren minder populair" aldus Jech, die deze edelstenen met uitgesproken kleur liever wat vaker en ook in combinatie met andere edelstenen zou verwerken. Wat daarentegen wel volop in de belangstelling staat is zirkonia, een doorzichtig witte steen die soms nauwelijk te onderscheiden is van een echte briljant. „Zirkonia is de beste imitatie van een briljant. Een zilveren ring met een rodiumlaagje en een zirkonia steen lijkt soms verdacht veel op een kostbaarder wit gouden ring met een diamantje. Aan de wijze van verwerking kun je echter zien dat het niet echt is" aldus Jech. Er is nog meer „net echt" onder de zon, want na een eeuw experimenteren is men er nu in geslaagd om een synthetische diamant te produceren. Een weinig lucratieve bezigheid overigens, want de produktie ervan is zelfs duurder dan het delven en verwerken van een echte diamant, nog steeds de droom van vele vrouwen, voor wie een mooi collier, een ring of een armband de onmisbare finishing touch voor een goed verzorgd uiterlijk is. Zo was het vroeger, zo is het nu en zo zal het altijd wel blijven. Tékst: Rosalien Korstanje Foto: Johan junior

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1988 | | pagina 5