de meteoroloog Een dag op stap met Natuurlijk zitten we er best weieens naast. Je bekijkt zoveel aspecten ZIERIKZEESCHE NIEUWSBODE Maand;,* IS februari 1988 Nr. 2428(1 5 ZIERIKZEE - Het weer is en blijft een dankbaar onderwerp om in de loze uurtjes over te mokken. In die klaagzang' wordt al snel de onwetendheid van de weerman betrokken. Geeft het KNMI zon af, dan zal het wel gaan regen en andersom. Als klap op de vuurpijl is enkele weken geleden een plaatje de hitparade ingeschoten, waarin de ondeskundigheid van het KNMI nogeens aangedikt wordt. En een groot deel van Nederland lijkt het eens met de tekstschrijver. G. J. Meeuwse is zo'n weerman. Als meteoroloog is hij werkzaam op het KNMI- station in Zierikzee. Hij maakt zich allang niet druk meer over het imago van de Nederlandse weerman. Een dag op stap met de meteoroloog. Het KNMI-station in Zierikzee is indertijd geinstalleerd op verzoek van Rijkswaterstaat, die voor de bouw van de Stormvloedkering actuele en goede informatie over de weersomstandigheden nodig had. Nu de kering inmiddels is voltooid is het eind april gedaan met de dienst in Zierikzee en verhuist het station naar Middelburg. Van daaruit blijven de meteorologen het regionale weerbericht inspreken op de band. „De belangstelling voor dat bandje is enorm groot gebleken. Tijdens de laatste storm bijvoorbeeld belden op één dag zo'n 1100 mensen op", legt Meeuwse uit. Volgens hem speelt de angst van 1953 hierin ook een zekere rol. Daarom heeft hij er moeite mee om termen als windstoten en storm in de mond te nemen. Volgens hem gebeurt dat weieens té gemakkelijk. ,,In een wind komen vrijwel altijd stoten voor. Als je weet dat mensen hiervan schrikken dan moet je ze het als het niet nodig is niet gebruiken". De weerman legt uit dat er ook over de term windkracht nogal onduidelijkheid heerst. „Er waren de laatste dagen kranten, die ons opbelden met de vraag of het kracht tien of elf zou worden. Dat is een verkeerde benadering. Wij bepalen de windkracht in een zogenaamd tien- minutengemiddelde. Als we dan kracht negen afgeven, dan kunnen er best stoten van kracht tien of elf voorkomen. Als je dan gaat spreken over windkracht elf dan geef je verkeerde informatie. Ik begreep alle opwinding niet helemaal. Mensen vragen je dingen, maar horen alleen wat ze willen horen". Dat verklaart volgens Meeuwse ook deels, waarom het KNMI voor de buitenwacht soms ongeloofwaardig overkomt. Het is erg moeilijk om het publiek voldoende achtergrondinformatie te geven. „Ik heb bijvoorbeeld meegedaan aan de screentest voor de NOS. Dan moet je in twee minuten uitleggen wat voor weer het wordt en hoe het komt. Het gevaar is dan dat je te algemeen wordt, al zie je nu wel dat het journaal steeds vaker pogingen onderneemt om de kijkers meer achtergronden te verschaffen. Ik vind dat een goede zaak". Zit het KNMI er eigenlijk vaak naast? „Natuurlijk", zegt Meeuwse „we bekijken zoveel aspecten van het weer en er is maar weinig met zekerheid te voorspellen. We verifiëren onze verwachtingen wel en dan blijkt steeds dat we er wat de temperatuur zo'n twee graden naast zitten. Daarnaast is het zo, dat we bijvoorbeeld een flinke regenbui voorspellen, die op het laatste moment 100 kilometer zuidelijker overtrekt. We hebben de bui dan wel degelijk goed ingeschat, alleen merk je er hier niets van". Nederland mag overigens als een moeilijk land omschreven worden voor de meterologen. Het ligt in de westcirculatie en is daarmee negen van de tien keer afhankelijk van de weersgesteldheid op de Oceaan. Aan de hand van een grote kaart met weerstations over een groot deel van de aardbol laat Meeuwse zien, dat er op de Oceaan maar drie stations geinstalleerd zijn. Dat beperkt de hoeveelheid - voor Nederland interessante - gegevens. „Maar ik vind dat best een uitdaging. De voorspelling komt niet altijd uit, maar je leert er wel van. Natuurlijk is het gemakkelijker om vóórspellingen te doen voor een tropengebied, maar daar wordt het vak niet interessanter van". Aan de hand van diverse kaarten en imponerende apparatuur geeft Meeuwse direct aan hoe hij zijn gegevens binnenkrijgt. Als hij 's morgens om half zes binnen komt pakt hij als eerste de diverse computcrkaarten, waarop de gegevens uit de andere landen staan vermeld. Aan de hand van die informatie tekent hij iedere dag weer zijn eigen weerkaart. Verder heeft hij actuele sateliet-foto's tot zijn beschikking, die met regelmaat binnen komen. Tussen het moment van de opname van de foto en de ontvangst in Zierikzee zit slechts een beperkt aantal minuten. De sateliet zendt de foto's naar het KNMI in de Bilt, dat het vervolgens naar Zierikzee stuurt. En dan is er nog een computer met beeldscherm, die grafisch aangeeft hoeveel neerslag er in de achterliggende uren is gevallen in Nederland. Die computer is een nieuwe aanwinst voor het KNMI. Het apparaat maakt beelden van de neerslaggegevens en die kunnen als een soort film worden weergegeven. Dat geeft de meteoroloog een duidelijk beeld van de weg, die een neerslagfront aflegt. Voorspellingen over verwachte regenyal op Schouwen-Duiveland worden hiermee behoorlijk nauwkeurig. De computer heet in vaktermen een buienradar en staat gestationeerd in de Bilt en op Schiphol. Vanaf deze twee locaties is een goede weerkaart voor geheel Nederland te maken. Als Meeuwse alle gegevens op een rijtje heeft stelt hij de tekst voor het telefoonbandje op en spreekt het in. Dat ritueel voltrekt zich vier keer per dag en daarmee blijft de eilandelijke bevolking op de hoogte van de weersverwachting. Voor de diverse instanties als rijkswaterstaat, de sluizen en de bruggen worden de voor deze diensten interessante gegevens in bulletin-vorm verspreid. „Het valt me op, dat mensen na een rondleiding op ons station toch wel vaak onder de indruk zijn. Mensen realiseren zich niet altijd dat er bij het voorspellen van het weer nog heel wat komt kijken. Toen ik pas begon was ik nogal fel op mensen, die het KNMI afkraakten. Als je dan in een slagerswinkel staat en twee dames hoort klagen over de weersverwachting...Nu trek ik me er niet veel meer van aan". Meeuwse betwijfelt overigens of Nederland wel zo contra de weermannen is. Dat mensen snel geneigd zijn om te klagen over het weer staat ook voor Meeuwse als een paal boven water. Toch heeft de bevolking van Schouwen-Duiveland wat betreft liet aantal zonuren niet te klagen. Hier schijnt de zon meer dan elders in het land. Volgens Meeuwse overigens goed verklaarbaar. Het zeewater is voor de Zeeuwse kust vaak kouder dan het land. De wolken gaan pas boven het land stijgen (warmte bevordert het stijgen van de lucht) en komen voorbij de Zeeuwse eilanden tot dusdanige hoogte dat de regenbui begint. De regen die in Zeeland had moeten vallen komt pas naar beneden boven bijvoorbeeld de regio Bergen op Zoom. En die wetenschap heeft toeristisch Schouwen-Duiveland aangegrepen in de reclameboodschappen. De kreet 'de Zonzijde van Zeeland' spreekt wat dat aan gaat boekdelen. Hoewel het weersbeeld in Nederland steeds vaker records lijkt te breken (in januari van dit jaar viel net zoveel als vorig jaar tot half mei is dit gebied er geen van extremiteiten. „Het klinkt vast een beetje gek, maar als meteoroloog houd ik best van een fikse storm. Dat is natuurlijk interessant. Als het hogedrukgebied een week boven je pet hangt, vind je het echt wel saai worden hoor". Als de storm dreigt op te steken dan houdt de meteoroloog in samenwerking met de waterloopkundige de Stormvloedkering in de gaten. Is de verwachting dat de storm weieens kritieke waterverhoging tot gevolg kan hebben, dan gaat er vanuit het station aan de Van Veenlaan een signaal uit naar de medewerkers van de kering. Daar wordt dan besloten of gehoor gegeven wordt aan het advies van het KNMI. En dat maakt het vak van de meteoroloog niet alleen interessant, maar ook verantwoordelijk. Een slapende KNMI-er kan immers geen waarschuwing uitzenden. Wie zich enige tijd ophoudt in het imponerende kantoor van het KNMI ziet door de bomen het bos niet meer. Op de kaarten staat een schat aan informatie, die voor de leek onbegrijpelijk is. Ook de internationale code, waarmee de meteorologen werken, bevat voor de buitenstaander geen logica. „Door de uitwisseling van gegevens met zo ontzettend veel andere landen is het zaak, dat je elkaar begrijpt. Vandaar die codes. Dat is dan ook een van de eerste dingen die de leerling-meteoroloog moet leren". De adspirant-meteoroloog heeft een vooropleiding op MAVO/HAVO niveau (Meeuwse heeft VWO) en volgt diverse cursussen. Ook is er een opleiding van een jaar, die verzorgd wordt door het KNMI in samenwerking met de luchtmacht. Wie hoofd-meteoroloog wil worden volgt ook nogeens een tweejarige cursus en doet er verstandig aan wis- en natuurkunde goed in zich op te nemen. Het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut is en blijft een dankbaar gespreksonderwerp. Door de eeuwen heen heeft het weer de mensen geboeid en zijn er tal van spreuken en gezegden gelanceerd. Hele flauwe 'als het regent in september, dan valt kerstmis in december', maar ook spreuken waarvan de waarheid maar zelden wordt tegengesproken. Is februari zacht, de lente brengt vorst bij nacht. „Ik heb do juistheid van die spreuken nog nooit onderzocht" zegt Meeuwse. Sommigen zweren echter bij de spreuken en laten het KNMI voor wat het is. De meteoroloog houdt zich liever bezig met de wetenschappelijke benadering van moeder natuur. Zo is het zeewater op dit moment behoorlijk warm en Meeuwse vraagt zich hardop af wat ons te wachten staat als er een Noordelijke wind opsteekt. Ook hij kijkt na het opstaan uit het raam en bekijkt de (on)juistheid van zijn voorspellingen. „Bekenden van mij weten dat ik nogal snel over het weer begin en daarom doe ik dat tegenwoordiger wat minder".

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1988 | | pagina 5