STREEKTAAL ONDER
ZWARE DRUK
Nieuwe kansen door beter onderling begrip, onderwijs en streekkunde-commissie
De streektaal, zeker ook die in onze regio Schouwen-Duiveland, heeft het tegenwoor
dig zwaar te verduren. Ze wordt in het bijzonder vanuit West-Nederland constant ge
minacht en dat is ook de reden, waarom ik principieel het woord „dialect" zoveel mo
gelijk vermijd. De zich doorgaans superieur voelende bevolking uit de Randstad heeft
sinds vele jaren de gewoonte „dialect" een vies woord te noemen en dialect spreken
als „onbeschaafd" te bestempelen, klaarblijkelijk in navolging van de onjuiste en dis
criminerende term „Algemeen Beschaafd Nederlands", die de indruk wekt dat de vele
honderdduizenden streektaalsprekers binnen onze taalgemeenschap niet beschaafd
zouden spreken. Veel beter op zijn plaats is daarom naast het woord „streektaal" het
woord „algemene taal" of „algemeen Nederlands," omdat daarmee slechts gezegd wil
zijn dat een streektaal het taalgebruik in een kleiner gebied veronderstelt, terwijl het
algemeen Nederlands gebruikt kan worden in geheel Nederland en Vlaanderen en
zelfs ook buiten Europa (denk aan Suriname!).
Tegenstelling
stad-platteland
Er zijn allerlei oorzaken te noemen
waardoor de streektalen, ook in ons
Zeeuwse land, in de verdrukking ge
komen zijn. Een eeuwenoude is de te
genstelling stad-platteland, waarin
het voor de stadsbewoners in de loop
der tijden vanzelfsprekend werd min
achtend neer te zien op de platte
landsbevolking. Woorden als ,,boer",
..boerig", boers" kregen daardoor
de gevoelswaarde minderwaardig"
of „slecht", wat door Cornelis Verhoe
ven, enige jaren geleden zonder enige
bedenking of tegenkanting winnaar
van de P.C. Hooft-prijs voor Neder
landse letterkunde, op een voortref
felijke manier duidelijk is gemaakt
in zijn boek „Herinneringen aan
mijn moedertaal" (Baarn 1978, blz.
15-18). Verhoeven heeft als Brabander
(hij is geboren in Udenhout, zuid
westelijk van Den Bosch) de tegen
stelling stad-platteland in het bijzon
der ten opzichte van zijn streektaal
meermalen in zijn leven als pijnlijk
ervaren.
Dergelijke pijnlijke ervaringen
doen ook hier geboren en getogen
streekbewoners op, als hun taal ge
confronteerd wordt met die van de
importbewoners. Ik spreek hier geen
enkele discriminatie uit ten opzichte
van wiens taalgebruik ook maar (dat
zou geheel in strijd zijn met de inlei
ding van dit artikel), maar het was
voor een mij goed bekende en qua
taal overtuigd Zeeuwse inwoner van
Zonnemaire wel een onthutsende me
dedeling uitgerekend van een uit
Rotterdam afkomstige dorpsgenoot
te moeten horen dat zijn Schouwse
streektaal zo „boerig" klonk. Hier
tegenover kan immers met evenveel
recht gesteld worden, dat de lokale
taal van de Rotterdammers bui
tenstaanders vaak onwelluidend,
rauw of plat in de oren klinkt.
Met dit soort eenzijdige en emotio
nele karakterbepalingen komen we
niet verder en missen we te enen male
de kans begrip en waardering op te
brengen voor elkanders taalgebruik,
wat evenzeer blijkt bij de aanhangers
van het reeds eerder genoemde „Al
gemeen Beschaafd Nederlands"
(A.B.N.) als bij vele uit de grote ste
den van West-Nederland afkomstige
bewoners van deze streek. In ieder ge
val lijkt er bijna van een overwoeke
ring van de Schouwse streektaal
sprake te zijn, wanneer wij vernemen
dat thans op de basisschool te Renes-
se ook van de kinderen van Zeeuwse
afkomst en geboorte de schooltaal
vrijwel uitsluitend het randstedelij
ke Hollands van Rotterdam is.
Ook binnen onze eigen regio is de
tegenstelling stad - platteland sinds
lang werkzaam geweest. Invloed van
de Zierikzeese stads- en rechtstaal is
sinds de late middeleeuwen gebleken
op de lokale taal zowel van Schouwen
als van Duiveland, maar ook in onze
twintigste eeuw blijkt genoemde te
genstelling op allerlei wijze. Om
streeks 1930 scholden de meisjes van
onze goede stad Zierikzee tijdens de
kermis de jongens van de dorpen uit
met een hier niet nader te noemen
scheldwoord en in diezelfde tijd
schreef „Joös van Jaone" (ps. van M.
J. Kosten), meer dan 25 jaar schrijver
van de „Brieven uut Schouwen" in
deze krant, in de eerste brief uit deze
reeks (Zier. Nieuwsb. 26 januari
1934), doelend op zijn voornemen
voor de krant te gaan schrijven "in
onze eige tael", het volgende: "In
Zurkzee zelles vinden ze't meschien
nie mooi, zei de meneer van de kran-
te. Ik zei, da kan, ma buuten de poor
ten wone ok mensen, in die kuste 't
we us graeg leze".
We zouden hieruit kunnen afleiden
dat 50 jaar geleden de instelling
van de Zierikzeeënaars tegenover de
streektaal van de rest van het eiland
niet in alle opzichten positief was,
maar in ieder geval was er nooit van
zo'n scherpe tegenstelling sprake als
tussen de streektaalsprekers in het
algemeen en de „A.B.N." - respectie
velijk randstedelijk Nederlands
sprekende - in onze tijd.
We moeten niet uit het oog verlie
zen dat een belangrijk deel van de
Zierikzeese bevolking afkomstig is
van het omliggende platteland en
daarnaast was er altijd een groot deel
van de hier geboren bewoners, dat
zijn Zeeuwse stadstaal in woord en
geschrift zonder enige terughoudend
heid openbaar maakte. Onder hen
was in de eerste helft van deze eeuw
de stadsarchivaris P. D. de Vos (1866-
1942) zeer bekend en in deze tijd doet
„Arjaon" (ps. voor A. Leijdekkors)
van zich spreken door zijn verhalen
in ,.'t Zeeuwse oekje" van deze krant
Evacuaties in 1944 en 1953
Het enthousiasme voor de „eige
tael" heeft sinds het einde van de
Tweede Wereldoorlog wellicht een
knauw gekregen door de twee evacu
aties van het grootste deel van de be
volking tegen het einde van de oorlog
(februari 1944 tot zomer 1945) en na de
watersnoodramp van 1953, toen we
derom een groot deel van de bevol
king meer dan een jaar buiten de ei
gen woon- en taalomgeving moest
verblijven. Deze evacuaties kunnen
als tweede oorzaak genoemd worden
voor de achteruitgang van de streek
taal op Schouwen-Duiveland. Type
rend hiervoor is een bandopname die
op 30 april 1963 door het P. J.
Meertens-instituut te Nieuwerkerk
in Duiveland gemaakt werd, waarop
een groot aantal werkwoordsvormen
met ge- te horen valt gemaelege
trouwd, gedrooge enz.), die in het
oorspronkelijke Duivelands met e-
uitgesproken werden. Ook worden op
deze band woorden met aa uitgespro
ken Den Aag, siehaar.en e.a.), waarin
men oorspronkelijk een ae- of a-
klank hoorde.
Dit leidde mij tot de conclusie dat
na de watersnoodramp van 1953 te
Nieuwerkerk, dat het grootste aan
tal slachtoffers van dit eiland te be
treuren had, de plaatselijke taal niet
ongerept bewaard is, mede doordat
de overlevenden lange tijd elders
geëvacueerd waren, waardoor aan
passing aan ander taalgebruik on
vermijdelijk werd.
Overeenkomstige verschijnselen
als de te Nieuwerkerk gehoorde be
luisterde ik op een later (9 november
1976) door het Meertens-instituut in
de stad Tholen opgenomen band. Ook
daar een opdringen van de aa- in
woorden met de oorspronkelijke
Zeeuwse ae en eveneens tamelijk wat
werkwoordsvormen met ge-. Twee
van de informanten voor deze ban
dopname verdedigden hun gewijzig
de taalhouding door opmerkingen als
„nie meer zo plat as vroeher" en „Je
mot perbeere wat meer (H)ollands te
spreeken".
Of echter de evacuaties van 1944 en
1953 de beslissende oorzaak voor de
achteruitgang van onze streektaal
geweest zijn waag ik op grond van ei
gen waarnemingen te betwijfelen.
C. Doeleman. Bekende liedjes uit die
jaren waren: „Ons binne ma boer
tjes", „Kommes naer ons eiland toe",
bedoeld als stimulans voor het later
wel wat uit de hand gelopen toerisme
op Schouwen-Duiveland, en „Plant
'n boompje in ons land', dat uithodig-
de tot een bijdrage aan de herbeplan
ting van onze streek na de inundaties
van 1944-45 en de watersnoodramp
van 1953.
Het eerste van de hier genoemde
liedjes getuigt van een levend besef
van eigenwaarde en een bewuste ge
hechtheid aan eigen levensvormen te
genover allen die menen met minach
ting neer te moeten zien op onze
streekbevolking. Het woord „boer
tje" kreeg in de humoristische con
text van het liedje de gevoelswaarde
van een erenaam en veroorzaakte al
dus een volkomen andere indruk dan
in de mond van laatdunkend over on
ze levensstijl sprekende lieden van
„oouer waeter".
„Ons binne ma boertjes" is geluk
kig in deze tijd nog niet vergeten.
Het werd op 19 oktober jl. met groot
succes door „Arjaon" gezongen op de
Zeeuwse Dialectendag te Kapelle (Z.-
B.) en het uitbundige applaus daarna
bewees overtuigend dat de Zeeuwen
uit alle streken van onze provincie de
bedoeling van het liedje heel goed
hadden verstaan. Een gezond gevoel
van eigenwaarde, een normaal ge
groeide verbondenheid met de eigen
streektaal en streekcultuur is te al
len tijde voor iedere streekbevolking
een belangrijk hulpmiddel om ande
re cultuurvormen kritisch te waarde
ren en zo tot een verantwoorde norm
bepaling van goed of slecht te
komen.
Verzwakking en
afstomping van
eigenwaarde- en
normbesef
Dit gezonde besef van eigenwaarde
werd een paar jaar geleden ook tot
uitdrukking gebracht door een groep
Bruënaars bij de ontvangst van men
sen uit andere contreien. Zij karakte
riseerden zich bij die gelegenheid
met de woorden: „M'n komme me-
Po.; Svn.); Sch.-D. (Zr.; Dsr.; Elm.;
Serk.; Rns.; Bh.: Ow.; Bns.): Z.V.W.:
L.v.Ax. (Ax.); ivosten'oorn: Lam.; wus-
ten'üüm: Wdo.; worstehorentje: G.;
Ofl. Aant. ook Ned. vakterm,
wouterman vogelverschrikker: W. (Osb.;
Rtm.; Vwp.; Ok.; Dob.: Aag.: Wkp.;
Mik.: Bgk.); woutervint: Osb.: Rtm.:
Kod.; Ok.; GriJ.; Dob.; Aag.; Wkp.; Ztl.
Aant. door inz. Azn. wordt gcg. de ook
als Ned. vakterm bekende betekenis
u/outermannetje: steunlatje onder een
kastplank: (zie v. Dale),
wr- (woorden beginnend met ut-): uit
spraak vr-, z. aid.
Eenmaal terug in de eigen regio pak
te zeker na de evacuatie van 1944 het
grootste deel van de bevolking de
vertrouwde taal weer op en in het
bijzonder bij kinderen was toen het
vermogen om terug te schakelen zeer
groot. Frappant was in dit verband
de taalhouding bij de kinderen van
twee van mijn familieleden, die van
februari 1911 tot juni 1915 in Utrecht
geëvacueerd waren. Daar spraken zij
het meest onvervalste Utrechts dat
men denken kon met o.a. woorden als
praachteg „prachtig", maar amper in
Zierikzee terug hadden zij onmiddel
lijk weer de stadstaal van hier te
pakken.
Van een zekere herleving van het
taalbewustzijn in die naoorlogse ja
ren getuigt bovendien het optreden
van een cabaretgroep te Zierikzee
(M.C.D.-cabaret), die regelmatig lied
jes in de streektaal ten gehore bracht,
waarvan de teksten geschreven wa
ren door de leider van dit cabaret. M
wuissc onbestraat (driehoekig) plekje
grond op een wegsplitsing (meestal m.
gras begroeid): alleen geg. d. Sch.
(Rns.: Bh.; Hsd.); ook een vrije hoek
terzijde v. d. weg: Rns.
1.wuite kin: (oud) alleen geg. d. G.
(Gdr.in uitdr.: (h)ou je wuite: houd
je mond. bch. d. Gdr. ook geg. d. Ok.;
Gri). (ouderw.). Verg. kibbe.
2. wuite (lange...): lang. schraal meisje
(of jongen): W. (omg. Mdb.: Njoos.;
Osb.: Rtm.; Vwp.; Ok.; Grij.: Dob.;
Aag.: Wkp.); Sch.-D. (Serk.: Ow,);
Z.V.W. (Obg.; Bvt.); G. (Gdr.). Zie:
luitc.
schien wa boers oovor", maar lieten
er daarbij geen twijfel aan bestaan
dat zij met alle waardering voor taai
en levensopvattingen van mensen van
elders voor hun eigen taal- en levens
instelling durfden uit te komen. He
laas echter wordt een dergelijke hou
ding in onze regio nog maar zeer
weinig aangetroffen. Niet het onbe
grip en de minachting van taalspre
kers. uit andere delen van het land af
komstig. is de voornaamste oorzaak
van de achteruitgang van onze
streektaal noch de tamelijk langduri
ge evacuaties tijdens de Tweede
Wereldoorlog en in de watersnoodpe
riode van 1953/54, de ernstigste aan
tasting van onze oorspronkelijke taal
ligt in het alom verzwakte en af
gestompte gevoel voor eigen waarden
en cultuurbezit.
Daardoor zijn wij ook op Schou
wen-Duiveland kritiekloos in de ban
gekomen van een surrogaatcultuur
zoals die ons dagelijks door radio en
t.v. wordt voorgeschoteld, waarin de
hoogste vormen van „amusement"
pop en play-back, quiz en show zijn,
en niet te vergeten de geweldfilms in
ontstellende mate verzwakking en
afstomping van het normbesef ver
oorzaken.
Het gevolg is een totale onverschil
ligheid voor eigen taal en vertrouwde
levensvormen en zo ontstaat de toe
stand die de historicus Johan Huizin-
ga ruim 50 jaar geleden in het begin
van zijn boek „In de schaduwen van
morgen" (8e dr. 1951) reeds voorspeld
heeft:de motoren nog draaiende
en de vlaggen nog wapperende, maar
de geest geweken"
geg. d. Sch. (Zr.; Kwv.; Ng.; Elm.;
Ow.).
1) voor geassimileerde vorm, zie: 'ond.
straete(n), straote(n) straatmaken (ook
herstellen): geg. d. W. (omg. Mdb.;
Njoos.; Vwp.; Ok.; Ztl.; Wkp.); Z.B.
(Hdk.; Ha.; Kg.); T. (Mtd.; Po.; Svn.;
Scherp.); Phi.; Sch.-D. (Zr.; Kv/v.; Ng.;
Serk.; Elm.; Ow.; Bns.); Z.V.W.; L.v.
Ax. (Ax.); G.; Ofl.; De straetmaekers
bin(ne) an 't straeten, d'êêle weg(t) is
opgebroke: Mdh.
straetflère straatmadelief: W. (Wkp.;
Bgk.): Z.B. (Kn.; Wmd.); T. (Anl.).
Zie: flère; straetdweile.
straetflère(n) op straat slenteren (ongun
stig): W. (Mdb. en omg.; Vs.; Grij.);
Z.B. (Ndp.)T. (Tin.; Ovm.); Sch.
(Zr.; Zn.; Bwh.). Zie: flère(n) (3.).
straet-straot-mis straatvuil: W. (Njoos.;
Amd.)Z.B. (Bid.; Odl.; Kpl.; Kn.);
N.B. (Kg.); T. (Tin.; Anl.; Mtd.); Phi.;
Sch.-D. (Dsr.; Rns.; Otl.); Z.V.W.
(Bks.; Gde.)G. (Gdr.); Ofl. (Dl.;
Azn.); in de uitdr.: stienke(n) as straet-
mis: heel erg stinken: geg. d. Ok.; Grij.;
Bid.; Odl.; Kg.; Bks.; Gde.; Gdr.; Mdh.;
Smd.; Dl.
straetpad bestrate, beklinkerde weg: Alg.
Sch.-D.; ook wel geh. T. (Anl.). Aant.:
uitspr. straepad: Sch.-D.
straf (bv.wrd.): straf, sterk, strak: Alg.;
in verbogen vormen stravve nst. straffe,
geg. d. Z.V.W. en O.; Ofl.; minder ge
woon Z.eil., (geg. d. Dob.; Bgk.; Ha.;
Kn.; Svn.; Zr.; Ng.; Ow.; Nwk.; Bns.);
Van drank: sterk (v. koffie, sterke
drank); van spijs: gepeperd, sterk ge
kruid: Alg:; voorb.: Die koffie is mien
te straf, doe:ter nog 'n scheute mèllak
bie: Bgk.; 'n Èn 'n straf baksje ezet, de
zajje van bekomm'n: Kb.; Zöó'n strav
ve borrel, dao kan'k nie tegen, gé mien
mao 'n avvekaotje: Gde.; D'n dokter
heit sukken stravven goed gegeve, 'k
wie:r d'r slecht (misselijk) van: Smd.
Van het jaargetijde, de vorst, de wind:
streng, hevig: Alg.; D'r bin(ne) gin
Waarvoor zouden wij ons
eigenlijk schamen?
Het is veelbetekenend, dat het
Zeeuwse woordenboek van dr. Ghij-
sen het woord gêêst voor zes plaatsen
op Schouwen-Duiveland heeft opgete
kend in de betekenis „vuur, energie,
geestkracht". Is de zuigkracht van de
moderne media en de surrogaat
ontspanning dan zo groot geworden,
dat we geen enkele energie meer op
kunnen brengen voor de instandhou
ding van het streekeigene, waarbij
ook onze streektaal behoort? We be
hoeven ons daar waarachtig niet voor
te schamen, omdat we in heden en
verleden genoeg uit deze regio af
komstige of daar geboren en getogen
mensen kunnen noemen die hun taal
bewaard hebben ook na jarenlang
verblijf buiten onze streek.
Een bijna klassiek voorbeeld is on
ze 17de-eeuwse dichter Jacob Cats,
die ook op hogere leeftijd in zijn ge
dichten nog talrijke woorden en
klanken ten beste geeft, die duide
lijk hun oorsprong hebben in zijn ge
boorteplaats Brouwershaven. De
eveneens in Brouwershaven geboren
„Bêênekluuver" (terecht gekozen
schuilnaam van J. G. Jonker) schrijft
in onze tijd prachtige jeugdherinne
ringen uit zijn Brouwse tijd tussen
1914 en 1924 in de ongerepte plaatse
lijke taal en nog slechts enkele jaren
geleden verscheen er in deze krant na
hun bezoek in onze streek het reis
verslag van een naar Canada geëmi
greerd Schouws echtpaar, waarin
geen woord Engels (of Frans) te lezen
was, maar slechts de pure moeder
taal van hun geboortestreek.
Wij denken verder aan de Zeeuwse
verenigingen in een aantal grote ste
den van ons land, die niet alleen voor
Zeeuwen van Schouwen- Duiveland
een krachtige stimulans geweest zijn
de ,,eige taelte bewaren. In alle be
scheidenheid voegt schrijver dezes
daar nog aan toe dat hij, hoewel in
Rotterdam geboren en opgegroeid, in
het ouderlijk huis zeer vertrouwd ge-,
worden is met het Duivelands van
Ooster- en Sirjansland dat zijn ou
ders met hem spraken.
Schouws zeer oud
Daar komt bij dat in het bijzonder
het Schouws een zeer oude streektaal
is. Prof. Weijnen, jarenlang hoogle
raar in de dialectologie te Nijmegen,
vermoedde in het Haamsteedse
woord óóst „wreef van de voet" (el
ders op het eiland woste. maar dan
niet van het varken) zelfs een Noor-
mannenverschijnsel van voor het jaar
1000 en dit vermoeden lijkt enigszins
steun te vinden in een door de heer W.
de Vrieze te Haamstede meegedeelde
uitdrukking: Ik wou dajje dü de
Noormannen meeënome was, een
zeer krachtige verwensing. Er is ech
ter ondanks de zeer vroege bewoning
van de Schouwse Westhoek te weinig
over Noormannentochten daarheen
bekend om te denken aan een ver
gaande taalinvloed zoals die in het
verlies van de w in het Haamsteedse
woord ööst zou blijken.
Een eveneens typisch Wcsthoeks
woord is wuisse ..grasdriehoek bij
een wegsplitsing" (in Zieriksee en el
ders op het eiland: groentje, niet te
verwarren met het in het alg. Ned. ge
lijknamige woord voor: „iemand die
nog van niets weet"). Verder vallen
op: fluustjoeken „donzen en pluche
sierkuikentjes op een paasmandje"
en het in westelijk Schouwse wegna
men voorkomende mooi voor „mo
len" (bijv. de Moolweg tussen Burgh
en Haamstede), elders in Schouwen-
Duiveland mooie of meule (in het
bijz. te Oosterland en Bruinisse). Het
voorkomen van een dergelijke naam
te Rockanje aan de westkant van
Voorne en Putten Moolhoekkan een
bevestiging zijn van de oude banden
die deze streek ook in taaiopzicht met
Zeeland heeft. Mijn leermeester Jo
han Huizinga noemde als middel
eeuwse namen voor het gebied tussen
de oude Maasmond bij Den Briel en
de Oosterschelde Zonnemareland en
„Antiqua Zelandia" („Oud Zee
land"). De eerste verklaart de naam
van ons dorp Zonnemaire (naar een in
de middeleeuwen in de Grevelingen
uitstromende kreek), de tweede kan
o.m. een aanduiding zijn voor de hoge
ouderdom van het Schouws. Van zijn
oude en originele woordenschat noe
men wij verder nog het oorspronke
lijk te Brouwershaven en Zonnemai
re bekende donne donne teege
mekaore „dicht tegen elkaar") en het
uit Kerkwerve stammende schaolje-
dèk „leiendak" (in Vlaanderen nog
steeds bekend als schaliedak, scha-
liëndak). Bij deze voorbeelden mo
gen we niet vergeten het Westhoekse
strak, strakjes straks, zometcen (in toe
komende tijd: Z.eil. (doch z. aant.); G.;
Ofl.; strek, strekjes: Z.V.W.; L.v.Ax.;
strek, strekskes: L.v.H.; Wdo. Aant.:
Nst. a- ook è-vormen geg. d. Njoos.;
Dob.; Aag.; Hkz.; Bid.; Odl.; Odl.; Tin.;
Anl.; Daer-, dao(r)-strak, -strek: zoeven
zo juist (dus verleden tijd): m.m. a. bov.
strakverdan binnenkort: G.; Strakverdan
góó de daegen wêêr lienge: Gdr. Zie:
daoken.
stram als landbouwterm: 't graen is stram:
voelt vochtig, klam aan: geg. d. W.
(Njoos.; Bgk.); Z.B. (Hdk.); Sch. (Zr.;
Ng.; Dsr.; Bh.; Hsd.; Bwh.; Ow.);
L.v.Ax. (Ax.). Aant.: Volg. Njoos. gez.
als men de halmen b. h. snijden gemak
kelijk vasthoudt, tegenover 't graen is
rap, heel droog, zodat de halmen door
de vingers glijden. Volg. Zr.; Ng.; Ow.
van gedorsen graan. Opm.: In bet. stijf
weinig geh., gewoon is stief en verg.
steil.
strange strand: W. (beh. Amd.; Njoos.);
Z.V.W.; G.; Ofl. (Mdh.; Smd.); strao:
Sch.-D.; oud spotliedje op de inwoners
van Vrouwenpolder, geg. door Ok.:
's Nach(t)s jutte en strope 11 Over
strange en dune lope, 11 In ulder kop
de kolder, 11 Da bin de zandfreters van-
te-Polder.
de strao: voor jaarsfeest op Wester-
schouwen, waarbij men de paarden in
zee drijft. Plaatsen waar het nog in
deze eeuw wordt of werd gevierd: Bh.;
Hsd.; Rns.; No.; Serk.; Elm.; Srd.; Dsr.
Terwijl de viering op den duur plaats
maakte voor kermispret met verlies van
strao „strand", uniek in het Zeeuwse
taalgebied en nog steeds de aandui
ding voor het bekende folkloristische
feest met de paarden in het vroege
voorjaar.
De eerbiedwaardige ouderdom en
rijkdom van het Schouws is in het
verleden meermalen erkend. In de
„Afgeluisterde Zamenspraak tus-
schen een ouden Schouwschen boer
en zijnen neef", in 1863 te Zierikzee
uitgegeven t.g.v. het 50-jarig eeuw
feest van het herstel van de Neder
landse onafhankelijkheid zegt de
oom (p. 8 aid.) n.a.v. de dwang die Na
poleon op de Schouwenaars uitoefen
de Frans te leren: dat was mis,
want wilder, ten minste ier in Schou
wen, iewen onze taele in zeiden zoo
as altied: De Schouwsche taele Is de
beste taele van aallemaele."
Nog in augustus 1941 schrijft „Joös
van Jaone" in deze krant: „Ons tael-
tje is nie aard, meer smoe, in aoltie
intersant, aaj 't ma oort", m.a.w.
voor ieder die het maar horen wil, zal
het aangename klankpatroon van
het Schouwse (smoe betekent
„zacht") en de interessante woorden
schat als muziek in de oren klinken.
Gekoppeld aan het getuigenis van
bijna 80 jaar eerder is dat een reden
te meer dit erfstuk uit het verleden
niet te verwaarlozen.
Het Duivelands jonger
Doordat in het oostelijkste deel van
ons voormalige eiland de inpolderin
gen van Sirjansland, Oosterland en
Bruinisse veel later geschied zijn, is
de streektaal in Duiveland in het al
gemeen jonger van karakter. Dat
neemt echter niet weg dat te Ooster
land en Bruinisse bepaalde klanken
en woorden nog steeds een oude en
originele indruk maken. We noemden
reeds het woord meule „molen" en
daaraan kunnen we voor Bruinisse
nog een veel groter aantal woorden
met eu toevoegen zoals geweun, meu-
gelek, neuten, weunen en derg. In de
lokale taal van Bruinisse schrijven
reeds vele jaren mevr. A. Wiebrens-
Beekman („Jaone uut Bru") en de
heer W. van Gilst („Wullum") in poë
zie en proza over het dorpsleven,
maar ook over velerlei zaken daar
buiten. Steeds komt daarin tot uit
drukking dat het Bruus binnen het
taalgeheel van onze streek een eigen
karakter behouden heeft.
Het Oosterlands leert men het
beste kennen uit een enkele jaren ge
leden voor de Nederlandse radio ge
maakte bandopame van een gesprek
met C. J. de Later over het meer dan
90 jaar oude „mossegilde" in zijn
woonplaats. Dit gesprek is in zijn ge
heel in druk verschenen in de „Kro
niek van het land van de zeemeer
min" (Schouwen-Duiveland) 9 (1984),
p. 117/19. Daarnaast is van groot be
lang het op het streekarchivariaat
Schouwen- Duiveland en Sint-
Philipsland alhier in copie bewaarde
handschrift van wijlen Johannes Vij
verberg, „Mensen, die ik gekend
heb", waarin hij, voor een belangrijk
deel in Oosterlands plaatselijke taal,
persoonlijke herinneringen heeft op
getekend. Een markant verhaal hier
in is: „Piet om beschuut wat mie
ter!" Daarin heb ik, gesteund door
mijn ouderlijke huistaal en opteke
ningen in het Zeeuwse Woordenboek,
tal van Oosterlandse woorden en uit
drukkingen herkend die ook nu nog
bij oudere inwoners zeer vertrouwd
zijn. En als iemand mij zou willen te
genwerpen dat sommige daarvan ook
elders op Schouwen- Duiveland be
kend waren (of zijn), dan kan ik daar
onmiddellijk op antwoorden, dat dit
door de toenemende verbetering van
het verkeer tussen de verschillende
plaatsen van Schouwen- Duiveland
sinds het begin van deze eeuw, waar
uit Vijverberg's eerste impressies da
teren, alleen maar logisch te noemen
is. Beslissend in dit opzicht blijft de
onbetwijfelbaar Oosterlandse kleur
van Vijverberg's persoon en taal, re
den ook waarom hij en zijn vrouw in
1936 werden aangezocht als infor
manten voor Oosterland voor de
Zeeuwse dialectatlas van Blanc-
quaert en Meertens.
TOEKOMSTKANSEN
Met het oog op de naaste toekomst komen wij nu tot de volgende con
clusies:
1. Er zou voor het voortbestaan van onze streektaal al veel gewonnen
zijn, wanneer hier geboren en getogen ouders het tot hun vaste gewoonte
zouden maken met hun kinderen de „eige tael" te spreken en niet een
vrij rauw klinkend randstedelijk Nederlands of een „bekakt" aan
doend A.B.N., door hier geboren inwoners vroeger meestal als „gröös
praete" aangeduid;
2. beter begrip tussen ingeborenen en „importbewoners" inzake het
oorspronkelijk taalgebruik in deze streek zou niet alleen voor de taal,
maar voor het maatschappelijk leven in al zijn geledingen bijzonder
gunstige gevolgen hebben. De Zeeuwen, ook op Schouwen-Duiveland,
zijn in het algemeen „meegaende", dat wil o.a. zeggen dat zij van elders
ingekomenen gaarne in hun levenskring opnemen. Maar dan mag van
die nieuwe bewoners wel verwacht worden dat zij zich niet gaan opstel
len als „cultuurdragers", die zich geroepen voelen de „boertjes" hier te
leren hoe zij hun zaken moeten regelen. Bij een dergelijke instelling
worden situaties als ik hierboven uit Zonnemaire vermeldde tot in het
oneindige herhaald;
3. van het onderwijs in onze regio mag verwacht worden dat het bij de
taallessen naast het algemeen Nederlands steeds een verantwoorde aan
dacht besteedt aan de streektaal. Het zich bewust zijn van een eigen en
oorspronkelijke taal kan de inzet bij het leren van de andere taal alleen
maar groter maken, wat reeds bewezen werd op de proefscholen in
Friesland gedurende de jaren '50, waar de kinderen na een aanvankelijk
gebruik van het Fries als voertaal in het onderwijs in de hogere klassen
steeds meer op het Nederlands overschakelden. De van huis uit bewust
Friestalige kinderen leerden het Nederlands sneller beheersen, waaruit
duidelijk werd dat streektaal en algemeen Nederlands elkaar niet on
gunstig beïnvloeden, maar volkomen zelfstandig naast elkaar kunnen
bestaan. Ook met het grote aantal importkinderen op onze Zeeuwse
scholen blijft het mogelijk, vooral gelet op de mogelijkheden van
groepswerk binen het huidige basisonderwijs, aan de streektaal een
plaats te geven. In dit opzicht wil ik met grote onderscheiding het werk
vermelden van de op ons taalverwante buureiland Goeree-Overflakkee
werkzame commissie tot integratie van de streektaal in het onderwijs.
Onder leiding van de heer P. Heerschap, leraar Nederlands aan de Mavo-
Havoscholengemeenschap „Prins Maurits" tc Middelharnis, streeft de
ze commissie naar een verantwoorde plaats van de streektaal in het on
derwijs. Uit een causerie van mijn oud-leerling Joop Everaers, directeur
van de openbare basisschool „J. C. van Gent" te Sommelsdijk, op de
Flakkeese streektaalmiddag van de Zeeuwsche Vereeniging voor Dia
lectonderzoek (11 mei jl.) bleek mij dat de integratie van de streektaal
en de streektaalsprekers volledig in zijn schoolwerkplan was opgeno
men. Dit alles lijkt mij voor onze onderwijsmensen een gerede aanlei
ding om met hun Flakkeese collega's in nader overleg te treden. De re
sultaten van hun werk zijn blijkens het optreden tijdens bovengenoem
de middag van groepen kinderen van de scholengemeenschap „Prins
Maurits" en van de openbare basisschool te Dirksland zeer gunstig te
noemen;
4. de onlangs opgerichte streekkundecommissie van de vereniging
„Stad en Lande van Schouwen-Duiveland" zal naast andere aspecten
van onze streekcultuur onder de jongeren van onze streek ook regelma
tig belangstelling voor de streektaal kunnen wekken en daarmee het
onderwijs (zie punt 3 hierboven) een extra stimulans geven. Uit vertrou
welijke mededelingen is mij gebleken dat het inderdaad in de bedoeling
ligt in het komende jaar hieraan actief te gaan werken. Daarmee zou ge
noemde commissie bevestigen dat de taal in de ruimste zin van het
woord een voorwerp van onze voortdurende zorg is. Ook i.v.m. onze
streektalen is nog steeds een oud, aan Karei V ontleend gezegde van
kracht: „Zoveel malen is men man, als men talen spreken kan". Dit ge
zegde wil ik tot slot, om geen twijfel te laten aan mijn principiële over
tuiging inzake de gelijkheid van man en vrouw, variëren met de woor
den: „Zoveel malen is men vrouw, als men talen spreken zou."
A. de Vin.
(Dit artikel kwam tot stand na uitbreiding en gedeeltelijke wijziging
van een op 22 november jl. gehouden lezing voor „Stad en Lande van
Schouwen-Duiveland" onder de titel: „Streektaal en algemene taal,
streekcultuur en algemene cultuur".)