STREEKTAAL ONDER ZWARE DRUK Nieuwe kansen door beter onderling begrip, onderwijs en streekkunde-commissie De streektaal, zeker ook die in onze regio Schouwen-Duiveland, heeft het tegenwoor dig zwaar te verduren. Ze wordt in het bijzonder vanuit West-Nederland constant ge minacht en dat is ook de reden, waarom ik principieel het woord „dialect" zoveel mo gelijk vermijd. De zich doorgaans superieur voelende bevolking uit de Randstad heeft sinds vele jaren de gewoonte „dialect" een vies woord te noemen en dialect spreken als „onbeschaafd" te bestempelen, klaarblijkelijk in navolging van de onjuiste en dis criminerende term „Algemeen Beschaafd Nederlands", die de indruk wekt dat de vele honderdduizenden streektaalsprekers binnen onze taalgemeenschap niet beschaafd zouden spreken. Veel beter op zijn plaats is daarom naast het woord „streektaal" het woord „algemene taal" of „algemeen Nederlands," omdat daarmee slechts gezegd wil zijn dat een streektaal het taalgebruik in een kleiner gebied veronderstelt, terwijl het algemeen Nederlands gebruikt kan worden in geheel Nederland en Vlaanderen en zelfs ook buiten Europa (denk aan Suriname!). Tegenstelling stad-platteland Er zijn allerlei oorzaken te noemen waardoor de streektalen, ook in ons Zeeuwse land, in de verdrukking ge komen zijn. Een eeuwenoude is de te genstelling stad-platteland, waarin het voor de stadsbewoners in de loop der tijden vanzelfsprekend werd min achtend neer te zien op de platte landsbevolking. Woorden als ,,boer", ..boerig", boers" kregen daardoor de gevoelswaarde minderwaardig" of „slecht", wat door Cornelis Verhoe ven, enige jaren geleden zonder enige bedenking of tegenkanting winnaar van de P.C. Hooft-prijs voor Neder landse letterkunde, op een voortref felijke manier duidelijk is gemaakt in zijn boek „Herinneringen aan mijn moedertaal" (Baarn 1978, blz. 15-18). Verhoeven heeft als Brabander (hij is geboren in Udenhout, zuid westelijk van Den Bosch) de tegen stelling stad-platteland in het bijzon der ten opzichte van zijn streektaal meermalen in zijn leven als pijnlijk ervaren. Dergelijke pijnlijke ervaringen doen ook hier geboren en getogen streekbewoners op, als hun taal ge confronteerd wordt met die van de importbewoners. Ik spreek hier geen enkele discriminatie uit ten opzichte van wiens taalgebruik ook maar (dat zou geheel in strijd zijn met de inlei ding van dit artikel), maar het was voor een mij goed bekende en qua taal overtuigd Zeeuwse inwoner van Zonnemaire wel een onthutsende me dedeling uitgerekend van een uit Rotterdam afkomstige dorpsgenoot te moeten horen dat zijn Schouwse streektaal zo „boerig" klonk. Hier tegenover kan immers met evenveel recht gesteld worden, dat de lokale taal van de Rotterdammers bui tenstaanders vaak onwelluidend, rauw of plat in de oren klinkt. Met dit soort eenzijdige en emotio nele karakterbepalingen komen we niet verder en missen we te enen male de kans begrip en waardering op te brengen voor elkanders taalgebruik, wat evenzeer blijkt bij de aanhangers van het reeds eerder genoemde „Al gemeen Beschaafd Nederlands" (A.B.N.) als bij vele uit de grote ste den van West-Nederland afkomstige bewoners van deze streek. In ieder ge val lijkt er bijna van een overwoeke ring van de Schouwse streektaal sprake te zijn, wanneer wij vernemen dat thans op de basisschool te Renes- se ook van de kinderen van Zeeuwse afkomst en geboorte de schooltaal vrijwel uitsluitend het randstedelij ke Hollands van Rotterdam is. Ook binnen onze eigen regio is de tegenstelling stad - platteland sinds lang werkzaam geweest. Invloed van de Zierikzeese stads- en rechtstaal is sinds de late middeleeuwen gebleken op de lokale taal zowel van Schouwen als van Duiveland, maar ook in onze twintigste eeuw blijkt genoemde te genstelling op allerlei wijze. Om streeks 1930 scholden de meisjes van onze goede stad Zierikzee tijdens de kermis de jongens van de dorpen uit met een hier niet nader te noemen scheldwoord en in diezelfde tijd schreef „Joös van Jaone" (ps. van M. J. Kosten), meer dan 25 jaar schrijver van de „Brieven uut Schouwen" in deze krant, in de eerste brief uit deze reeks (Zier. Nieuwsb. 26 januari 1934), doelend op zijn voornemen voor de krant te gaan schrijven "in onze eige tael", het volgende: "In Zurkzee zelles vinden ze't meschien nie mooi, zei de meneer van de kran- te. Ik zei, da kan, ma buuten de poor ten wone ok mensen, in die kuste 't we us graeg leze". We zouden hieruit kunnen afleiden dat 50 jaar geleden de instelling van de Zierikzeeënaars tegenover de streektaal van de rest van het eiland niet in alle opzichten positief was, maar in ieder geval was er nooit van zo'n scherpe tegenstelling sprake als tussen de streektaalsprekers in het algemeen en de „A.B.N." - respectie velijk randstedelijk Nederlands sprekende - in onze tijd. We moeten niet uit het oog verlie zen dat een belangrijk deel van de Zierikzeese bevolking afkomstig is van het omliggende platteland en daarnaast was er altijd een groot deel van de hier geboren bewoners, dat zijn Zeeuwse stadstaal in woord en geschrift zonder enige terughoudend heid openbaar maakte. Onder hen was in de eerste helft van deze eeuw de stadsarchivaris P. D. de Vos (1866- 1942) zeer bekend en in deze tijd doet „Arjaon" (ps. voor A. Leijdekkors) van zich spreken door zijn verhalen in ,.'t Zeeuwse oekje" van deze krant Evacuaties in 1944 en 1953 Het enthousiasme voor de „eige tael" heeft sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog wellicht een knauw gekregen door de twee evacu aties van het grootste deel van de be volking tegen het einde van de oorlog (februari 1944 tot zomer 1945) en na de watersnoodramp van 1953, toen we derom een groot deel van de bevol king meer dan een jaar buiten de ei gen woon- en taalomgeving moest verblijven. Deze evacuaties kunnen als tweede oorzaak genoemd worden voor de achteruitgang van de streek taal op Schouwen-Duiveland. Type rend hiervoor is een bandopname die op 30 april 1963 door het P. J. Meertens-instituut te Nieuwerkerk in Duiveland gemaakt werd, waarop een groot aantal werkwoordsvormen met ge- te horen valt gemaelege trouwd, gedrooge enz.), die in het oorspronkelijke Duivelands met e- uitgesproken werden. Ook worden op deze band woorden met aa uitgespro ken Den Aag, siehaar.en e.a.), waarin men oorspronkelijk een ae- of a- klank hoorde. Dit leidde mij tot de conclusie dat na de watersnoodramp van 1953 te Nieuwerkerk, dat het grootste aan tal slachtoffers van dit eiland te be treuren had, de plaatselijke taal niet ongerept bewaard is, mede doordat de overlevenden lange tijd elders geëvacueerd waren, waardoor aan passing aan ander taalgebruik on vermijdelijk werd. Overeenkomstige verschijnselen als de te Nieuwerkerk gehoorde be luisterde ik op een later (9 november 1976) door het Meertens-instituut in de stad Tholen opgenomen band. Ook daar een opdringen van de aa- in woorden met de oorspronkelijke Zeeuwse ae en eveneens tamelijk wat werkwoordsvormen met ge-. Twee van de informanten voor deze ban dopname verdedigden hun gewijzig de taalhouding door opmerkingen als „nie meer zo plat as vroeher" en „Je mot perbeere wat meer (H)ollands te spreeken". Of echter de evacuaties van 1944 en 1953 de beslissende oorzaak voor de achteruitgang van onze streektaal geweest zijn waag ik op grond van ei gen waarnemingen te betwijfelen. C. Doeleman. Bekende liedjes uit die jaren waren: „Ons binne ma boer tjes", „Kommes naer ons eiland toe", bedoeld als stimulans voor het later wel wat uit de hand gelopen toerisme op Schouwen-Duiveland, en „Plant 'n boompje in ons land', dat uithodig- de tot een bijdrage aan de herbeplan ting van onze streek na de inundaties van 1944-45 en de watersnoodramp van 1953. Het eerste van de hier genoemde liedjes getuigt van een levend besef van eigenwaarde en een bewuste ge hechtheid aan eigen levensvormen te genover allen die menen met minach ting neer te moeten zien op onze streekbevolking. Het woord „boer tje" kreeg in de humoristische con text van het liedje de gevoelswaarde van een erenaam en veroorzaakte al dus een volkomen andere indruk dan in de mond van laatdunkend over on ze levensstijl sprekende lieden van „oouer waeter". „Ons binne ma boertjes" is geluk kig in deze tijd nog niet vergeten. Het werd op 19 oktober jl. met groot succes door „Arjaon" gezongen op de Zeeuwse Dialectendag te Kapelle (Z.- B.) en het uitbundige applaus daarna bewees overtuigend dat de Zeeuwen uit alle streken van onze provincie de bedoeling van het liedje heel goed hadden verstaan. Een gezond gevoel van eigenwaarde, een normaal ge groeide verbondenheid met de eigen streektaal en streekcultuur is te al len tijde voor iedere streekbevolking een belangrijk hulpmiddel om ande re cultuurvormen kritisch te waarde ren en zo tot een verantwoorde norm bepaling van goed of slecht te komen. Verzwakking en afstomping van eigenwaarde- en normbesef Dit gezonde besef van eigenwaarde werd een paar jaar geleden ook tot uitdrukking gebracht door een groep Bruënaars bij de ontvangst van men sen uit andere contreien. Zij karakte riseerden zich bij die gelegenheid met de woorden: „M'n komme me- Po.; Svn.); Sch.-D. (Zr.; Dsr.; Elm.; Serk.; Rns.; Bh.: Ow.; Bns.): Z.V.W.: L.v.Ax. (Ax.); ivosten'oorn: Lam.; wus- ten'üüm: Wdo.; worstehorentje: G.; Ofl. Aant. ook Ned. vakterm, wouterman vogelverschrikker: W. (Osb.; Rtm.; Vwp.; Ok.; Dob.: Aag.: Wkp.; Mik.: Bgk.); woutervint: Osb.: Rtm.: Kod.; Ok.; GriJ.; Dob.; Aag.; Wkp.; Ztl. Aant. door inz. Azn. wordt gcg. de ook als Ned. vakterm bekende betekenis u/outermannetje: steunlatje onder een kastplank: (zie v. Dale), wr- (woorden beginnend met ut-): uit spraak vr-, z. aid. Eenmaal terug in de eigen regio pak te zeker na de evacuatie van 1944 het grootste deel van de bevolking de vertrouwde taal weer op en in het bijzonder bij kinderen was toen het vermogen om terug te schakelen zeer groot. Frappant was in dit verband de taalhouding bij de kinderen van twee van mijn familieleden, die van februari 1911 tot juni 1915 in Utrecht geëvacueerd waren. Daar spraken zij het meest onvervalste Utrechts dat men denken kon met o.a. woorden als praachteg „prachtig", maar amper in Zierikzee terug hadden zij onmiddel lijk weer de stadstaal van hier te pakken. Van een zekere herleving van het taalbewustzijn in die naoorlogse ja ren getuigt bovendien het optreden van een cabaretgroep te Zierikzee (M.C.D.-cabaret), die regelmatig lied jes in de streektaal ten gehore bracht, waarvan de teksten geschreven wa ren door de leider van dit cabaret. M wuissc onbestraat (driehoekig) plekje grond op een wegsplitsing (meestal m. gras begroeid): alleen geg. d. Sch. (Rns.: Bh.; Hsd.); ook een vrije hoek terzijde v. d. weg: Rns. 1.wuite kin: (oud) alleen geg. d. G. (Gdr.in uitdr.: (h)ou je wuite: houd je mond. bch. d. Gdr. ook geg. d. Ok.; Gri). (ouderw.). Verg. kibbe. 2. wuite (lange...): lang. schraal meisje (of jongen): W. (omg. Mdb.: Njoos.; Osb.: Rtm.; Vwp.; Ok.; Grij.: Dob.; Aag.: Wkp.); Sch.-D. (Serk.: Ow,); Z.V.W. (Obg.; Bvt.); G. (Gdr.). Zie: luitc. schien wa boers oovor", maar lieten er daarbij geen twijfel aan bestaan dat zij met alle waardering voor taai en levensopvattingen van mensen van elders voor hun eigen taal- en levens instelling durfden uit te komen. He laas echter wordt een dergelijke hou ding in onze regio nog maar zeer weinig aangetroffen. Niet het onbe grip en de minachting van taalspre kers. uit andere delen van het land af komstig. is de voornaamste oorzaak van de achteruitgang van onze streektaal noch de tamelijk langduri ge evacuaties tijdens de Tweede Wereldoorlog en in de watersnoodpe riode van 1953/54, de ernstigste aan tasting van onze oorspronkelijke taal ligt in het alom verzwakte en af gestompte gevoel voor eigen waarden en cultuurbezit. Daardoor zijn wij ook op Schou wen-Duiveland kritiekloos in de ban gekomen van een surrogaatcultuur zoals die ons dagelijks door radio en t.v. wordt voorgeschoteld, waarin de hoogste vormen van „amusement" pop en play-back, quiz en show zijn, en niet te vergeten de geweldfilms in ontstellende mate verzwakking en afstomping van het normbesef ver oorzaken. Het gevolg is een totale onverschil ligheid voor eigen taal en vertrouwde levensvormen en zo ontstaat de toe stand die de historicus Johan Huizin- ga ruim 50 jaar geleden in het begin van zijn boek „In de schaduwen van morgen" (8e dr. 1951) reeds voorspeld heeft:de motoren nog draaiende en de vlaggen nog wapperende, maar de geest geweken" geg. d. Sch. (Zr.; Kwv.; Ng.; Elm.; Ow.). 1) voor geassimileerde vorm, zie: 'ond. straete(n), straote(n) straatmaken (ook herstellen): geg. d. W. (omg. Mdb.; Njoos.; Vwp.; Ok.; Ztl.; Wkp.); Z.B. (Hdk.; Ha.; Kg.); T. (Mtd.; Po.; Svn.; Scherp.); Phi.; Sch.-D. (Zr.; Kv/v.; Ng.; Serk.; Elm.; Ow.; Bns.); Z.V.W.; L.v. Ax. (Ax.); G.; Ofl.; De straetmaekers bin(ne) an 't straeten, d'êêle weg(t) is opgebroke: Mdh. straetflère straatmadelief: W. (Wkp.; Bgk.): Z.B. (Kn.; Wmd.); T. (Anl.). Zie: flère; straetdweile. straetflère(n) op straat slenteren (ongun stig): W. (Mdb. en omg.; Vs.; Grij.); Z.B. (Ndp.)T. (Tin.; Ovm.); Sch. (Zr.; Zn.; Bwh.). Zie: flère(n) (3.). straet-straot-mis straatvuil: W. (Njoos.; Amd.)Z.B. (Bid.; Odl.; Kpl.; Kn.); N.B. (Kg.); T. (Tin.; Anl.; Mtd.); Phi.; Sch.-D. (Dsr.; Rns.; Otl.); Z.V.W. (Bks.; Gde.)G. (Gdr.); Ofl. (Dl.; Azn.); in de uitdr.: stienke(n) as straet- mis: heel erg stinken: geg. d. Ok.; Grij.; Bid.; Odl.; Kg.; Bks.; Gde.; Gdr.; Mdh.; Smd.; Dl. straetpad bestrate, beklinkerde weg: Alg. Sch.-D.; ook wel geh. T. (Anl.). Aant.: uitspr. straepad: Sch.-D. straf (bv.wrd.): straf, sterk, strak: Alg.; in verbogen vormen stravve nst. straffe, geg. d. Z.V.W. en O.; Ofl.; minder ge woon Z.eil., (geg. d. Dob.; Bgk.; Ha.; Kn.; Svn.; Zr.; Ng.; Ow.; Nwk.; Bns.); Van drank: sterk (v. koffie, sterke drank); van spijs: gepeperd, sterk ge kruid: Alg:; voorb.: Die koffie is mien te straf, doe:ter nog 'n scheute mèllak bie: Bgk.; 'n Èn 'n straf baksje ezet, de zajje van bekomm'n: Kb.; Zöó'n strav ve borrel, dao kan'k nie tegen, gé mien mao 'n avvekaotje: Gde.; D'n dokter heit sukken stravven goed gegeve, 'k wie:r d'r slecht (misselijk) van: Smd. Van het jaargetijde, de vorst, de wind: streng, hevig: Alg.; D'r bin(ne) gin Waarvoor zouden wij ons eigenlijk schamen? Het is veelbetekenend, dat het Zeeuwse woordenboek van dr. Ghij- sen het woord gêêst voor zes plaatsen op Schouwen-Duiveland heeft opgete kend in de betekenis „vuur, energie, geestkracht". Is de zuigkracht van de moderne media en de surrogaat ontspanning dan zo groot geworden, dat we geen enkele energie meer op kunnen brengen voor de instandhou ding van het streekeigene, waarbij ook onze streektaal behoort? We be hoeven ons daar waarachtig niet voor te schamen, omdat we in heden en verleden genoeg uit deze regio af komstige of daar geboren en getogen mensen kunnen noemen die hun taal bewaard hebben ook na jarenlang verblijf buiten onze streek. Een bijna klassiek voorbeeld is on ze 17de-eeuwse dichter Jacob Cats, die ook op hogere leeftijd in zijn ge dichten nog talrijke woorden en klanken ten beste geeft, die duide lijk hun oorsprong hebben in zijn ge boorteplaats Brouwershaven. De eveneens in Brouwershaven geboren „Bêênekluuver" (terecht gekozen schuilnaam van J. G. Jonker) schrijft in onze tijd prachtige jeugdherinne ringen uit zijn Brouwse tijd tussen 1914 en 1924 in de ongerepte plaatse lijke taal en nog slechts enkele jaren geleden verscheen er in deze krant na hun bezoek in onze streek het reis verslag van een naar Canada geëmi greerd Schouws echtpaar, waarin geen woord Engels (of Frans) te lezen was, maar slechts de pure moeder taal van hun geboortestreek. Wij denken verder aan de Zeeuwse verenigingen in een aantal grote ste den van ons land, die niet alleen voor Zeeuwen van Schouwen- Duiveland een krachtige stimulans geweest zijn de ,,eige taelte bewaren. In alle be scheidenheid voegt schrijver dezes daar nog aan toe dat hij, hoewel in Rotterdam geboren en opgegroeid, in het ouderlijk huis zeer vertrouwd ge-, worden is met het Duivelands van Ooster- en Sirjansland dat zijn ou ders met hem spraken. Schouws zeer oud Daar komt bij dat in het bijzonder het Schouws een zeer oude streektaal is. Prof. Weijnen, jarenlang hoogle raar in de dialectologie te Nijmegen, vermoedde in het Haamsteedse woord óóst „wreef van de voet" (el ders op het eiland woste. maar dan niet van het varken) zelfs een Noor- mannenverschijnsel van voor het jaar 1000 en dit vermoeden lijkt enigszins steun te vinden in een door de heer W. de Vrieze te Haamstede meegedeelde uitdrukking: Ik wou dajje dü de Noormannen meeënome was, een zeer krachtige verwensing. Er is ech ter ondanks de zeer vroege bewoning van de Schouwse Westhoek te weinig over Noormannentochten daarheen bekend om te denken aan een ver gaande taalinvloed zoals die in het verlies van de w in het Haamsteedse woord ööst zou blijken. Een eveneens typisch Wcsthoeks woord is wuisse ..grasdriehoek bij een wegsplitsing" (in Zieriksee en el ders op het eiland: groentje, niet te verwarren met het in het alg. Ned. ge lijknamige woord voor: „iemand die nog van niets weet"). Verder vallen op: fluustjoeken „donzen en pluche sierkuikentjes op een paasmandje" en het in westelijk Schouwse wegna men voorkomende mooi voor „mo len" (bijv. de Moolweg tussen Burgh en Haamstede), elders in Schouwen- Duiveland mooie of meule (in het bijz. te Oosterland en Bruinisse). Het voorkomen van een dergelijke naam te Rockanje aan de westkant van Voorne en Putten Moolhoekkan een bevestiging zijn van de oude banden die deze streek ook in taaiopzicht met Zeeland heeft. Mijn leermeester Jo han Huizinga noemde als middel eeuwse namen voor het gebied tussen de oude Maasmond bij Den Briel en de Oosterschelde Zonnemareland en „Antiqua Zelandia" („Oud Zee land"). De eerste verklaart de naam van ons dorp Zonnemaire (naar een in de middeleeuwen in de Grevelingen uitstromende kreek), de tweede kan o.m. een aanduiding zijn voor de hoge ouderdom van het Schouws. Van zijn oude en originele woordenschat noe men wij verder nog het oorspronke lijk te Brouwershaven en Zonnemai re bekende donne donne teege mekaore „dicht tegen elkaar") en het uit Kerkwerve stammende schaolje- dèk „leiendak" (in Vlaanderen nog steeds bekend als schaliedak, scha- liëndak). Bij deze voorbeelden mo gen we niet vergeten het Westhoekse strak, strakjes straks, zometcen (in toe komende tijd: Z.eil. (doch z. aant.); G.; Ofl.; strek, strekjes: Z.V.W.; L.v.Ax.; strek, strekskes: L.v.H.; Wdo. Aant.: Nst. a- ook è-vormen geg. d. Njoos.; Dob.; Aag.; Hkz.; Bid.; Odl.; Odl.; Tin.; Anl.; Daer-, dao(r)-strak, -strek: zoeven zo juist (dus verleden tijd): m.m. a. bov. strakverdan binnenkort: G.; Strakverdan góó de daegen wêêr lienge: Gdr. Zie: daoken. stram als landbouwterm: 't graen is stram: voelt vochtig, klam aan: geg. d. W. (Njoos.; Bgk.); Z.B. (Hdk.); Sch. (Zr.; Ng.; Dsr.; Bh.; Hsd.; Bwh.; Ow.); L.v.Ax. (Ax.). Aant.: Volg. Njoos. gez. als men de halmen b. h. snijden gemak kelijk vasthoudt, tegenover 't graen is rap, heel droog, zodat de halmen door de vingers glijden. Volg. Zr.; Ng.; Ow. van gedorsen graan. Opm.: In bet. stijf weinig geh., gewoon is stief en verg. steil. strange strand: W. (beh. Amd.; Njoos.); Z.V.W.; G.; Ofl. (Mdh.; Smd.); strao: Sch.-D.; oud spotliedje op de inwoners van Vrouwenpolder, geg. door Ok.: 's Nach(t)s jutte en strope 11 Over strange en dune lope, 11 In ulder kop de kolder, 11 Da bin de zandfreters van- te-Polder. de strao: voor jaarsfeest op Wester- schouwen, waarbij men de paarden in zee drijft. Plaatsen waar het nog in deze eeuw wordt of werd gevierd: Bh.; Hsd.; Rns.; No.; Serk.; Elm.; Srd.; Dsr. Terwijl de viering op den duur plaats maakte voor kermispret met verlies van strao „strand", uniek in het Zeeuwse taalgebied en nog steeds de aandui ding voor het bekende folkloristische feest met de paarden in het vroege voorjaar. De eerbiedwaardige ouderdom en rijkdom van het Schouws is in het verleden meermalen erkend. In de „Afgeluisterde Zamenspraak tus- schen een ouden Schouwschen boer en zijnen neef", in 1863 te Zierikzee uitgegeven t.g.v. het 50-jarig eeuw feest van het herstel van de Neder landse onafhankelijkheid zegt de oom (p. 8 aid.) n.a.v. de dwang die Na poleon op de Schouwenaars uitoefen de Frans te leren: dat was mis, want wilder, ten minste ier in Schou wen, iewen onze taele in zeiden zoo as altied: De Schouwsche taele Is de beste taele van aallemaele." Nog in augustus 1941 schrijft „Joös van Jaone" in deze krant: „Ons tael- tje is nie aard, meer smoe, in aoltie intersant, aaj 't ma oort", m.a.w. voor ieder die het maar horen wil, zal het aangename klankpatroon van het Schouwse (smoe betekent „zacht") en de interessante woorden schat als muziek in de oren klinken. Gekoppeld aan het getuigenis van bijna 80 jaar eerder is dat een reden te meer dit erfstuk uit het verleden niet te verwaarlozen. Het Duivelands jonger Doordat in het oostelijkste deel van ons voormalige eiland de inpolderin gen van Sirjansland, Oosterland en Bruinisse veel later geschied zijn, is de streektaal in Duiveland in het al gemeen jonger van karakter. Dat neemt echter niet weg dat te Ooster land en Bruinisse bepaalde klanken en woorden nog steeds een oude en originele indruk maken. We noemden reeds het woord meule „molen" en daaraan kunnen we voor Bruinisse nog een veel groter aantal woorden met eu toevoegen zoals geweun, meu- gelek, neuten, weunen en derg. In de lokale taal van Bruinisse schrijven reeds vele jaren mevr. A. Wiebrens- Beekman („Jaone uut Bru") en de heer W. van Gilst („Wullum") in poë zie en proza over het dorpsleven, maar ook over velerlei zaken daar buiten. Steeds komt daarin tot uit drukking dat het Bruus binnen het taalgeheel van onze streek een eigen karakter behouden heeft. Het Oosterlands leert men het beste kennen uit een enkele jaren ge leden voor de Nederlandse radio ge maakte bandopame van een gesprek met C. J. de Later over het meer dan 90 jaar oude „mossegilde" in zijn woonplaats. Dit gesprek is in zijn ge heel in druk verschenen in de „Kro niek van het land van de zeemeer min" (Schouwen-Duiveland) 9 (1984), p. 117/19. Daarnaast is van groot be lang het op het streekarchivariaat Schouwen- Duiveland en Sint- Philipsland alhier in copie bewaarde handschrift van wijlen Johannes Vij verberg, „Mensen, die ik gekend heb", waarin hij, voor een belangrijk deel in Oosterlands plaatselijke taal, persoonlijke herinneringen heeft op getekend. Een markant verhaal hier in is: „Piet om beschuut wat mie ter!" Daarin heb ik, gesteund door mijn ouderlijke huistaal en opteke ningen in het Zeeuwse Woordenboek, tal van Oosterlandse woorden en uit drukkingen herkend die ook nu nog bij oudere inwoners zeer vertrouwd zijn. En als iemand mij zou willen te genwerpen dat sommige daarvan ook elders op Schouwen- Duiveland be kend waren (of zijn), dan kan ik daar onmiddellijk op antwoorden, dat dit door de toenemende verbetering van het verkeer tussen de verschillende plaatsen van Schouwen- Duiveland sinds het begin van deze eeuw, waar uit Vijverberg's eerste impressies da teren, alleen maar logisch te noemen is. Beslissend in dit opzicht blijft de onbetwijfelbaar Oosterlandse kleur van Vijverberg's persoon en taal, re den ook waarom hij en zijn vrouw in 1936 werden aangezocht als infor manten voor Oosterland voor de Zeeuwse dialectatlas van Blanc- quaert en Meertens. TOEKOMSTKANSEN Met het oog op de naaste toekomst komen wij nu tot de volgende con clusies: 1. Er zou voor het voortbestaan van onze streektaal al veel gewonnen zijn, wanneer hier geboren en getogen ouders het tot hun vaste gewoonte zouden maken met hun kinderen de „eige tael" te spreken en niet een vrij rauw klinkend randstedelijk Nederlands of een „bekakt" aan doend A.B.N., door hier geboren inwoners vroeger meestal als „gröös praete" aangeduid; 2. beter begrip tussen ingeborenen en „importbewoners" inzake het oorspronkelijk taalgebruik in deze streek zou niet alleen voor de taal, maar voor het maatschappelijk leven in al zijn geledingen bijzonder gunstige gevolgen hebben. De Zeeuwen, ook op Schouwen-Duiveland, zijn in het algemeen „meegaende", dat wil o.a. zeggen dat zij van elders ingekomenen gaarne in hun levenskring opnemen. Maar dan mag van die nieuwe bewoners wel verwacht worden dat zij zich niet gaan opstel len als „cultuurdragers", die zich geroepen voelen de „boertjes" hier te leren hoe zij hun zaken moeten regelen. Bij een dergelijke instelling worden situaties als ik hierboven uit Zonnemaire vermeldde tot in het oneindige herhaald; 3. van het onderwijs in onze regio mag verwacht worden dat het bij de taallessen naast het algemeen Nederlands steeds een verantwoorde aan dacht besteedt aan de streektaal. Het zich bewust zijn van een eigen en oorspronkelijke taal kan de inzet bij het leren van de andere taal alleen maar groter maken, wat reeds bewezen werd op de proefscholen in Friesland gedurende de jaren '50, waar de kinderen na een aanvankelijk gebruik van het Fries als voertaal in het onderwijs in de hogere klassen steeds meer op het Nederlands overschakelden. De van huis uit bewust Friestalige kinderen leerden het Nederlands sneller beheersen, waaruit duidelijk werd dat streektaal en algemeen Nederlands elkaar niet on gunstig beïnvloeden, maar volkomen zelfstandig naast elkaar kunnen bestaan. Ook met het grote aantal importkinderen op onze Zeeuwse scholen blijft het mogelijk, vooral gelet op de mogelijkheden van groepswerk binen het huidige basisonderwijs, aan de streektaal een plaats te geven. In dit opzicht wil ik met grote onderscheiding het werk vermelden van de op ons taalverwante buureiland Goeree-Overflakkee werkzame commissie tot integratie van de streektaal in het onderwijs. Onder leiding van de heer P. Heerschap, leraar Nederlands aan de Mavo- Havoscholengemeenschap „Prins Maurits" tc Middelharnis, streeft de ze commissie naar een verantwoorde plaats van de streektaal in het on derwijs. Uit een causerie van mijn oud-leerling Joop Everaers, directeur van de openbare basisschool „J. C. van Gent" te Sommelsdijk, op de Flakkeese streektaalmiddag van de Zeeuwsche Vereeniging voor Dia lectonderzoek (11 mei jl.) bleek mij dat de integratie van de streektaal en de streektaalsprekers volledig in zijn schoolwerkplan was opgeno men. Dit alles lijkt mij voor onze onderwijsmensen een gerede aanlei ding om met hun Flakkeese collega's in nader overleg te treden. De re sultaten van hun werk zijn blijkens het optreden tijdens bovengenoem de middag van groepen kinderen van de scholengemeenschap „Prins Maurits" en van de openbare basisschool te Dirksland zeer gunstig te noemen; 4. de onlangs opgerichte streekkundecommissie van de vereniging „Stad en Lande van Schouwen-Duiveland" zal naast andere aspecten van onze streekcultuur onder de jongeren van onze streek ook regelma tig belangstelling voor de streektaal kunnen wekken en daarmee het onderwijs (zie punt 3 hierboven) een extra stimulans geven. Uit vertrou welijke mededelingen is mij gebleken dat het inderdaad in de bedoeling ligt in het komende jaar hieraan actief te gaan werken. Daarmee zou ge noemde commissie bevestigen dat de taal in de ruimste zin van het woord een voorwerp van onze voortdurende zorg is. Ook i.v.m. onze streektalen is nog steeds een oud, aan Karei V ontleend gezegde van kracht: „Zoveel malen is men man, als men talen spreken kan". Dit ge zegde wil ik tot slot, om geen twijfel te laten aan mijn principiële over tuiging inzake de gelijkheid van man en vrouw, variëren met de woor den: „Zoveel malen is men vrouw, als men talen spreken zou." A. de Vin. (Dit artikel kwam tot stand na uitbreiding en gedeeltelijke wijziging van een op 22 november jl. gehouden lezing voor „Stad en Lande van Schouwen-Duiveland" onder de titel: „Streektaal en algemene taal, streekcultuur en algemene cultuur".)

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1985 | | pagina 24