PRINSJESDAG 1945 Aanwezigheid kroonprins Staten-Generaal voortzetting van jarenlange traditie De mooiste opening der Staten-Generaal9 die er ooit geweest is9 Veertig jaar geleden: Kamers weer bijeen 4 schen en die van het Nederlandsche volk vervuld, dan zal voor het einde van dit zittingsjaar mijne beminde dochter de regering aanvaarden". Nadat zij op 30 april 1927 de leeftijd van achttien jaar had bereikt woonde Prinses Juliana de op dinsdag 20 sep tember dat jaar gehouden Prinsesdag bij. Ook haar vader, Hendrik, Prins der Nederlanden en Hertog van Mec klenburg, was aanwezig. Koningin Wilhelmina sprak de troonrede uit en schonk aandacht aan de aanwezig heid van haar dochter bij dit gebeu ren: ,,De plechtigheid van dit oogenblik heeft voor mij eene meer dan gewone beteekenis. Mijn beminde dochter aan mijne zijde te zien bij het openen van uwe vergadering vervult mijn hart met dankbaarheid jegens God, die haar leven gespaard en haar jeugd in zoo vele opzichten gezegend heeft. Met erkentelijkheid gedenk ik de wijze waarop ons volk heeft meege leefd bij haar intrede in het openbare leven". Op dinsdag 18 september 1956 woont de huidige Koningin Beatrix Prinsjesdag bij. Zij is dan achttien jaar. In de troonrede wordt met geen woord over deze belangrijke staat kundige gebeurtenis gerept. Wel wordt van haar aanwezigheid gewag gemaakt bij de vermelding, dat de koningin (Juliana) vergezeld is van de prins der Nederlanden (Bernhard) en van H. K. H. Beatrix, prinses der Nederlanden. De parlementaire geschiedenis kent ook een kroonprins, die op Prinsjesdag afwezig was. Het is de in 1851 geboren Prins Alexander, offi cieel geheten Willem Alexander Ka rei Hendrik Frederik van Oranje Nassau, kroonprins der Nederlan den. Hij was een zoon van Koning Willem III en Koningin Sophie Frede- rika Mathilde van Wurtemberg. Wanneer Koningin Sophie (in 1877) en haar.broer Willem (in 1879) komen te overlijden laat Prins Alexander - wel eens de 'niet-begrepen kroon prins' genoemd - het afweten. Ook het (tweede) huwelijk van zijn vader Koning Willem III stuit bij Prins Alexander op bezwaren. „Een manier om mijn vader te.grieven is weg te blijven van de opening (in 1879) van de Staten-Generaal", zo wordt over hem verhaald. In een ingezonden artikel in een Haags dagblad van die dagen verde digt Alexander zijn handelwijze en zijn vertrek naar een tante in Zwit serland. „Mijn droefheid (in het bij zonder over het overlijden van mijn broer) laat mij niet toe in het open baar te verschijnen", zo schrijft hij. Hij voegt er onmiddellijk aan toe, dat hij zich 'het volgende jaar ook zal ont houden bij de opening der Staten- Generaal tegenwoordig te zijn". Prins Alexander concludeert, dat de Hof stad (Den Haag) na de rampen die hem sedert twee jaren troffen voor hem 'een levend graf' is geworden. fcijn houding roept veel kritiek op. In een dagbladartikel wordt zijn af wezigheid op Prinsjesdag 1879 gehe keld. juist nadat hem 'de waardig heid van kroonprins is opgedragen en de titel van Prins van Oranje de zijne is geworden'. De prins verdedigt zijn opvatting, eerst in een dagbladarti kel en later nog eens in een brochure die de titel 'Nadere toelichting' mee kreeg. Zijn 'uitlandigheid' - zo wordt betoogd - is noodzakelijk, vooral 'om eenigen troost en opbeuring te zoe ken en te vinden'. Hij wijst op gele den onherstelbaar verlies en ver klaart, dat 'mijn gestel rust en kalmte van noode heeft en mij gebie dend voorschrijft nog geruimen tijd in stillen afzondering door te bren gen'. ZIERIKZEE - Naar het oordeel van nu wijlen Koningin Wilhelmina was Prinsesdag 1945 'de mooiste opening der Staten-Generaal, die er ooit geweest is'. Zij zegt dat in haar gedenkboek 'Eenzaam, maar niet alleen'. Nu precies veertig jaar geleden had Prinsjesdag plaats op dinsdag 20 november 1945. Het waren de zogenoemde 'voorlopige Staten-Generaal', in wier midden de koningin verscheen ten einde, voor het eerst sinds 1939, weer een troonrede uit te spreken „Ik zat, lang voor het begon, opgeprikt in de Ridderzaal en voelde me allerminst op mijn gemak. Een punt van discussie in familie- en vriendenkring was geweest wat ik aan moest hebben. Uiteindelijk verscheen ik in een beeldige, lichtblauwe jurk, gekregen van een vriendin in Canada en een geleende hoed van zuster Feith. Daarover een vooroorlogse bontjas, en zo zat ik in de koude Ridderzaal", zo luidt het ooggetuige verslag van de 'freule* over die gedenkwaardige Prinsjesdag 1945. Gedurende de oorlogsjaren vond een dergelijke plechtigheid (uiter aard) niet plaats. De laatste vooroorlogse opening geschiedde op dinsdag 19 september 1939, bij welke gelegenheid een van de kortste troonredes uit de parlementaire geschiedenis werd uitgesproken. De in 1945 door Ko ningin Wilhelmina uitgesproken rede wordt daarentegen uitzonderlijk genoemd, alleen al door de 'opvallend grote lengte', die de rede heeft. Het toen zittend kabinet Schermerhorn-Drees wilde zich namelijk 'door middel van de troonrede voor het eerst direct tot de Staten-Generaal richten, nadat deze zes jaar lang van iets dergelijks verstoken waren gebleven'. „Gevoelens van diepe bewogenheid mengen zich met die van vreugde en erkentelijkheid, nu ik na zes jaren van bittere scheiding weer in uw midden verschijn", aldus de vorstin. „Leed en ontbering, nederlaag en ontreddering, maar ook offervaardigheid en heldenmoed kenmerkten de donkere jaren der Duitsche furie", zo sprak zij des tijds. De troonrede bevatte verder een oproep tot herstel en vernieuwing. „Te duur hebben wij onze vrijheid gekocht dan dat wij haar nu zouden misbruiken of verspillen", zo sprak de koningin, die bij deze gelegenheid vergezeld was van haar dochter en schoonzoon, toen nog Prinses Juliana en Prins Bernhard. Minister-President dr ir W. Schermerhorn zegt in zijn memoires de eerste naoorlogse opening 'eigenlijk als niet erg vdbl bijzonders te hebben ervaren'. De troonrede, zo verhaalt hij, was voor een groot stuk een herhaling van wat we al eerder gehoord hadden. „De sfeer, ja die was eigenlijk wel die van een zekere plechtigheid, zoals ik die later vaker heb meegemaakt". Koningin Wilhelmina - aldus de latere kamervoorzitter dr L. G. Kortenhorst - beleefde die novemberdag in 1945 'haar grote dag'. In zijn naslagwerk over het eerste naoorlogse parlementaire jaar concludeert hij, dat de vorstin woorden 'rechtstreeks tot het hart van het nu ten volle bevrijde volk' sprak, woorden die 'door hun eenvoud diepe indruk maakten op allen die ervan getuigen mochten zijn'. Een van die getuigen was 'freule' C. W. I. Wittewaal van Stoetwegen, CHU-kamerlid, die haar ervaringen op Prinsjesdag 1945 eveneens aan het papier heeft toevertrouwd. „Er zijn bepaalde dagen in het leven, die je nooit vergeet. Zo'n dag is voor mij 20 november 1945", zo schreef zij. Die Prinsjesdag kende een sobere inrichting en ging gepaard zonder het gebruikelijke, traditionele ceremonie. „Er was geen gouden koets, er waren geen gala-uniformen. Het geheel maakte een sobere, ook wel een sombere indruk", zo schrijft de freule. Ook zij noemt de troonrede lang van inhoud. „Het was een herdenking van gevallenen, dankbaarheid voor de bevrijding en veel over herstel en vernieuwing". In de eerste vergadering na de oorlogsperiode van de Tweede Kamer, gehouden op dinsdag 25 september, benadrukte kamervoorzitter mr J. R. H. van Schaik de grote rol van Koningin Wilhelmina in het verzet tegen de Duitse bezetter. „De sterkste steun in dit geestelijk verzet is van de overzijde uitgegaan van haar, die in haar voortdurende zorg voor het hoogste landsbelang in de meidagen van 1940 heeft gemeend, niet uit den weg te mogen gaan voor een V) v O X c ij 40 3 O te O beslissing, die haar wel onnoemelijk zwaar moet zijn gevallen", aldus de vroegere kamervoorzitter. Hij noemt het vertrek 'naar den vreemde' een daad van buitengewone wijsheid. „De herinnering aan wat onze vorstin in de meest hachelijke oogenblikken van het volksbestaan met doortastende en volhardende geestkracht vor het Nederlandsche volk heeft gedaan en bereikt, zal in onvergankelijke dankbaarheid blijven voortleven", zo voegt Van Schaik er nog aan toe. DEN HAAG - Prins Willem-Alexander woonde van daag- - dinsdag 17 september - de opening van de vergade ring van de Staten-Generaal in marine-uniform bij. Hij droeg het uniform van aspirant reserve-officier, de oplei ding die hij momenteel in Den Helder bij de Koninklijke Marine volgt. De Kroonprins (18) begon enkele weken ge leden zijn diensttijd bij de marine. Het uniform van de kroonprins is hetzelfde als dat van een normale officier bij de marine, maar dan zonder galons. Broek en colbert zijn donkerblauw. De revers van het colbert bevatten bei de een ingeborduurd gouden anker. Verder droeg de prins een wit overhemd, zwarte das en een witte pet. Willem-Alexander werd op 27 april achttien jaar en ver gezelde voor het eerst zijn ouders Koningin Beatrix en Prins Claus. Hij arriveerde met hen in de gouden koets. De aanwezigheid van Prins Willèm- Alexander betekende een voortzet ting van een jarenlange traditie. Ook zijn moeder (in 1956) en zijn groot moeder, Prinses Juliana (in 1927) luisterden Prinsjesdag op in het jaar dat zij achttien werden. Dan - zo leren de handboeken - brengt het gebruik met zich mee, dat prinsen en prinses sen uit het Huis van Oranje, mee ter 'openingsbijeenkomst' verschijnen. Voor het eerst in de parlementaire geschiedenis gebeurde dat op maan dag 15 oktober 1838, als Koning Wil lem I de troonrede uitspreekt. In ge zelschap van Prins Frederik der Ne derlanden bevindt zich de oudste zoon van Koning Willem II, Willem Alexander Paul Frederik Lodewijk geheten. Het is de latere Koning Wil lem III. De vorst wijst in de troonre de op de bijzondere gebeurtenis van diè dag: „Het strekt tot voldoening voor mijn vaderlijk hart, bij deze plegtige vergadering, mij voor de eerste maal vergezeld te zien van mijn beminden oudsten kleinzoon, den erfprins van Oranje, aan wien ik bij het bereiken der meerderjarigheid, zitting in den Raad van State heb verleend". Op Prinsjesdag in 1858, gehouden op maandag 20 september, wordt Ko ning Willem III vergezeld door Hen drik der Nederlanden en door Prins Willem van Oranje, die op 4 septem ber daaraan voorafgaand achttien jaar is geworden. Hij is de oudste zoon van Koning Willem III en zijn aanwezigheid bij het gebeuren geeft zijn vader aanleiding tot het uitspre ken van de volgende woorden: De plegtigheid van dit oogenblik heeft voor mij eene meer dan gewone beteekenis. Mijn beminden oudsten zoon aan mijne zijde te zien bij het openen der vergadering van de Staten-Generaal, vervult mijn hart met dankbaarheid aan God, die zijn leven gespaard, zijn aanleg ontwik keld en zijn jeugd in zoo vele opzigten gezegend heeft. Het volk, door u ver tegenwoordigd, heeft met blijdschap het tijdstip gevierd waarop wederom een Prins van Oranje het staatkundig leven is ingetreden". Prinsjesdag 1897 vond plaats op dinsdag 21 september. De Koningin weduwe Regentes Emma sprak de troonrede uit en opende namens de koningin, de zitting van de Staten- Generaal. Die vorstin was toen de ze ventienjarige Wilhelmina, die deze Prinsjesdag in persoon bijwoonde. Mogelijk gebeurde dit, aldus een ge schiedschrijver, om haar alvast eni germate vertrouwd te maken met het geen zij het volgend jaar, na de troon te hebben bestegen, dan zelf voor het eerst zou hebben te doen. Een feit is in ieder geval, zo werd eraan toegevoegd, dat de verschijning van Koningin Wilhelmina tot een bij zondere uiting van aanhankelijkheid jegens Oranje heeft geleid. In haar toespraak zinspeelde de koningin weduwe op de komende inhuldiging van haar dochter: „Worden mijn dierbaarste wen- ZIERIKZEE - „Na de lange jaren van scheiding verheugt het mij de verte genwoordiging van het Ne derlandse volk weder te hebben kunnen bijeenroe pen". Met deze woorden opende kamervoorzitter mr J. R. H. van Schaik de eerste vergadering van de Tweede Kamer, na de beëindiging van de Tweede Wereldoorlog. Dat is 25 september aanstaande pre cies veertig jaar geleden. Enkele weken later, op donderdag 18 oktober van het bevrijdingsjaar 1945, kwam de Eerste Kamer weer voor het eerst bijeen. De bijeenkomst van de Tweede Ka mer droeg een bijzonder karakter. Een aantal leden had - om uiteenlo pende redenen - bedankt en anderen waren overleden. De NSB-leden was het lidmaatschap ontnomen. In zijn toespraak herinnerde Van Schaik er aan, dat de Tweede Kamer voor het laatst was bijeengeweest 'op den rampzaligen 10e mei 1940', toen 'de vijand onder bedriegelijke voor wendsels ons land was binnengedron gen'. Ook toen was hij de (enige) spre ker. In die laatste vooroorlogse vergadering tekende hij scherp pro test aan tegen de Duitse inval in ons land. „Wij, vertegenwoordigers van het volk, protesteren uit het diepst van ons hart en met de meeste felheid tegen de gruweldaad aan ons land en zijn inwoners bedreven", zo zei hij. Het kamerverslag van die bijeen komst vermeldt dan, dat de werk zaamheden van de kamer 'in verband met de omstandigheden' alle voor on bepaalde tijd worden geschorst. Die werkzaamheden zouden eerst na ruim vijf jaren kunnen worden hervat, eerst in 1945 werden de Staten-Generaal, eerst als tijdelijk en tenslotte als voorlopig 'in ere her steld'. De 'tijdelijke' Staten-Generaal - in latere tijd wel aangeduid als een 'Staatkundig Monstrum' - betekende 'het moeizame begin van de wederge boorte van de grondwettige parle mentaire democratie in ons land'. Het instituut, waaraan wel de naam van 'rompparlement' werd gegeven, ken de zeer beperkte bevoegdheden en tot haar taak behoorde feitelijk alleen het in het leven roepen van de 'voorlo pige' Staten-Generaal. Oud-premier Drees heeft het parlementaire tijd vak onmiddellijk na de bevrijding 'een heel bijzondere en veel omstre den periode' genoemd. De parlemen taire enquêtecommissie, die een on derzoek instelde naar het regerings beleid in de jaren 1940-1945 consta teerde, dat de gang van zaken na de bevrijding 'veel te wensen heeft over gelaten, zowel met betrekking tot het bijeenkomen van de Staten-Generaal als het houden van verkiezingen. De 'voorlopige Staten-Generaal' was samengesteld uit de leden, die op 10 mei 1940 daarvan deel uitmaakten, dan wel tot lid van een der kamers waren benoemd op voorspraak van uit de illegaliteit. Gekozen werd uit de kringen van hen, die 'in de strijd tegen de bezetter naar voren waren gekomen'. Een aantal groepen van personen was van het kamerlidmaat schap uitgezonderd, op gronden voor al gelegen in de sfeer van de zuive ring. Uitgesloten werden (in de formulering van destijds): - hen, die van ontrouw aan de zaak van ons koninkrijk of aan ons hebben doen blijken; - hen, die voor'of tijdens de bezet ting een houding hebben aangeno men, welke gegronde reden geeft voor de verwachting, dat zij niet de getrouwe medewerking aan het her stel van het vaderland zullen verlee- nen en - hen, die op eenigerlei andere wijze in ernstige mate te kort zijn gescho ten in het betrachten van de juiste houding in verband met de bezetting. De aanwijzing van nieuwe kamer leden uit de kring van het verzet vond zijn grond in hèt feit, dat binnen de verzetsbeweging bezwaren groeiden tegen een terugkeer van het oude par lement met vele plaatsvervangers. Er zou daarentegen gekozen moeten worden uit de (grote) groep van perso nen, die 'met moed en bekwaamheid land en vrijheid hadden gediend'. Tbgen deze gedachte rees verzet, vooral van de AR-zijde. In die kring ging de voorkeur uit naar een aanvul ling van de opengekomen plaatsen door personen, die reeds voorkwa men op de kamer-kandidatenlijsten bij de verkiezingen in 1937. Hieraan werd - overigens tevergeefs - de voor keur gegeven, omdat 'deze oplossing het meest aansloot bij grondwet en wet'. De Anti revolutionaire fractie eiste principieel de aanvulling der vacatures uit de lijsten van 1937. „Dat achtten zij de minst ongrond wettige procedure", zo constateerde dr Drees destijds. Naar zijn oordeel maakte deze controverse 'de situatie na de oorlog veel moeilijker dan we meenden te kunnen verwachten'. Minister-President Schermerhom onderstreept de betekenis van de eer ste naoorlogse ontmoeting tussen volksvertegenwoordiging en rege ring. „Zij ontmoeten elkaar in het be wustzijn van hun gemeenschappelij ke taak om ons volksleven op den weg omhoog te voeren".

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1985 | | pagina 4