WEDERZIJDS VERTROUWEN het plezier van het vergrotenmaar ook dat van de leider kind ZI1EIKZEESCHE NIEUWSBODE Vrijdag 28 december 1984 Nr. 23651 29 wat gedaan wordt, dan kan het clubleven van zo'n werkwijze profiteren. Voor de jeugd is het een prima oefening om het groot worden te leren: opletten, straks wordt je mening gevraagd. Dan moet je wel iets zinnigs kunnen zeggen, anders sla je een modderfiguur. Wanneer de jeugd iets vaags zegt, dan wordt hij of zij ook aan zijn of haar vestje getrokken, want dan moet opgehoest worden hoe het beter zou kunnen. Tussen de bedrijven door kan de jeugd ook nog leren hoe moeilijk het is om personen en zaken van elkaar te onderscheiden. Ook al heeft een voetballertje, korfballertje of hockeyspelertje veel critiek op de training van zijn trainster, dan wil dat helemaal niet zeggen, dat hij haar niet vreselijk aardig kan vinden. Hij kan zelfs wel smoorverliefd op haar zijn. Omgekeerd is het voor de leiding een heel nuttige oefening voor wat betreft de eigen persoon. Sommige leiders vatten elke critiek op als een persoonlijke belediging en voelen zich door critiek diep gegriefd. Het is niet zo gemakkelijk om daarmee om te gaan. Heel veel sportclubs, vermoedelijk wel de overgrote meerderheid, hebben een jeugdcommissie of een jeugdbestuur. Het gebeurt nogal eens, dat iedereen hierin terecht kan komen, behalve de jeugd zelf. Dat hoeft natuurlijk niet te betekenen, dat zo'n commissie geen prima werk doet, maar toch zit er iets in die organisatie van 'Over jou, zonder jou'. ,,Het doel van het jeugdbeleid is duidelijk het kind. In alle regelingen, activiteiten met betrekking tot de jeugd moet het zeer duidelijk zijn, dat het om de jeugd gaat", vertelde een moeder van een C-junior tijdens een wed strijd. „Er is misschien één ding, waar de club mogelijk een beetje in tekort schiet; de jeugdcommissie functioneert maar zeer matig. Er wordt wel gecontroleerd of allerlei regelzaken goed verlopen. Ik denk dan aan het vervoer, de wedstrijdformulieren en dergelijke dingen, maar er worden geen extra dingen, dus buiten de trainingen en wedstrijden om, aangepakt. Dat is jammer, vind ik en daar sta ik beslist niet alleen in. Bij sommige verenigingen op Schouwen- Duiveland is er een speciaal jeugdbestuur, dat gerund wordt door jeugdleden tot en met achttien jaar. Een dergelijk bestuur zal sneller geneigd zijn, om zaken als disco-avonden en dergelijke te organiseren. Dat zijn dingen waar de jeugd van een jaar of twaalf, dertien wel degelijk om vraagt. Een dergelijke commissie of bestuur kan misschien wat extra's toevoegen aan het verenigingsleven, met name dan voor de jeugd en dat is toch een zeer belangrijke groep binnen iedere vereniging". Kiezen voor een sport is voor kinderen erg moeilijk. Vaak wordt een kind naar een sportclub gestuurd, omdat Jantje of Marietje van de buren er ook op zit en vader en moeder gehoord hebben, dat ze het er zo naar hun zin hebben. Bovendien zijn ze zoon- of dochterlief dan zaterdags kwijt en verveelt hij of zij zich niet. Meestal wordt het kind niet gevraagd of hij wel zo graag naar die bepaalde sport wil. Ook het criterium of hij of zij er voor geschikt is, speelt totaal geen rol. Als het kind in de practijk niet lekker meedraait in de groep, omdat het er eigenlijk geen zin in heeft of het gewoon niet kan, dan ontstaat de indruk van een lastig of moeilijk kind waar geen land mee te bezeilen is. Als het kind brutaal genoeg is trekt het anderen mee en is de sfeer binnen een groep al gauw verpest. „Als een jeugdleider zo'n kind of zulke kinderen in de groep aantreft, is het goed, dat hij eens probeert na te gaan wat de motivatie is geweest voor het kind om lid te worden van de club", denkt Dig Vleugel, die in het dagelijks leven als onderwijzer door het leven gaat en dus aardig wat weet over hoe om te gaan met kinderen. „Als er niet voldoende aandacht wordt besteed aan de problematiek, vindt het kind het waarschijnlijk telkens weer een ramp, wanneer de training voor de deur staat of de wedstrijd gespeeld moet worden. Het kind is altijd de mindere en lijdt eigenlijk nederlaag op nederlaag. Het is van belang eens te kijken naar de dingen, die zo'n kind wél kan en van daaruit iets op te bouwen. Het zal niet alleen het plezier van het kind vergroten, maar ook van de leider Er zijn heel wat manieren om een goede sfeer in de club te krijgen, alhoewel daar diverse moeilijke recepten voor uitgeschreven kunnen worden, zoals elkaar persoonlijke aandacht geven, proberen de zaak zo te organiseren, dat elk lid spelplezier heeft, elkaar vertrouwen schenken en rechtstreeks en openhartig met elkaar te praten. Een hele rits mooie woorden, maar resultaten komen niet zomaar uit de lucht vallen. Er zal in de practijk wel degelijk hard aangewerkt moeten worden. Ook al heeft de club op papier nog zo'n perfecte organisatiestructuur, dingen als 'een goede sfeer in de club' krijgen pas gestalte in het persoonlijke verkeer tussen de mensen. In de relaties met de jeugd komt er nog een extra dimensie bij: een leider van een jeugdgroep is uitdrukkelijk belangenbehartiger, hij of zij draagt een stuk verantwoordelijkheid en zorg voor de jeugd, die die verantwoordelijkheid en zorg op dat moment nog niet kan dragen. Het is evenwel niet zo gemakkelijk om precies te zeggen van het kind is. Daar bestaan nogal wat verschillende visies over. Een goede vuistregel is echter om de jeugd zelf te vragen wat ze van de relaties vindt: bestaat er inderdaad WEDERZIJDS VERTROUWEN En dan nog dit: werken aan goede relaties in de club is niet alleen een zaak van de leiding. De jeugd kan er net zo goed op worden aangesproken. resultaten wel vergeten. Bij andere gelegenheden bedreigt de zelfstandigheid van de jeugd de positie van ouderen, tenminste, zo voelen de ouderen dat. Critiek uit de mond van de pupil, de aspirant of de junior wordt vaak als een vies woord beschouwd. „Je doet als trainer zó je best en dan krijg je te horen.... Vind je dat niet schandalig?" öf: „De jongelui hebben toch helemaal geen kennis van zaken. Laten ze eerst hun zaakjes maar eens beter leren. Daarna is het rèdelijk om met critiek te komen". Als de discussie zo gevoerd wordt, dan heeft critiek iets negatiefs. De goede verhouding wordt er door verstoord. Goede clubmensen hebben een slechte dag en niemand heeft er ook maar iets aan. Als er zo gesproken wordt, dan heeft critiek iets gekregen van 'katten' of elkaar de mantel uitvegen, vaak gepaard gaande met scheldpartijen, beschuldigingen, boosheid en woede. „Het kan dan ook gebeuren, dat een trainer of leider er de brui aangeeft, omdat hij of zij niet gediend is van smoesjes van de jeugd", meent Dig Vleugel. „Het enige wat er dan overblijft is, dat er weer een ploegje zonder trainer en/of begeleider staat. Vandaag de dag moet je al blij zijn, dat je voldoende leiders hebt. Een jeugdbestuur probeert eventuele problemen dan ook altijd zo op te lossen, dat de leider op zijn beslissing terugkomt, zonder dat evenwel de onruststoker in de bemiddelingspoging is betrokken, want hij of zij moet er nadrukkelijk op gewezen worden, dat het voor een leider vaak bijzonder moeilijk is om zich in de gedachtenwereld van de jeugd te verplaatsen. Het is ook vaak moeilijk om louter geschoolde leiders en trainers te hebben. De cursussen zijn vaak kostbaar en je kunt eventuele liefhebbers om een ploegje te gaan trainer of begeleiden moeilijk verplichten om een cursus te gaan volgen. Ook het quantum vrije tijd dat hij of zij erin steekt is vaak van essentieel belang". Meestal is het belangrijk, dat jeugdploegen getraind of begeleid worden door volwassenen, die zelf niet meer actief sporten. „Dat voorkomt, dat er steeds een ander bij de ploeg is om de verantwoording te dragen. Dat zorgt voor een portie onrust. Het is voor jeugd van belang, dat er een vaste steun en toeverlaat is, waar aangeklopt kan worden, wanneer er eens problemen zijn, want ook kinderen hebben problemen. Daar wordt wel eens te laconiek overheen gestapt. Dat is het meest kwalijke dat kan gebeuren. Een begeleider moet ten alle tijde een tussenstation zijn waar, indien mogelijk even 'gestopt' kan worden om eens lekker tegenaan te praten", legt Dig Vleugel uit. Ook in de organisatie van de jeugd-afdeling van de vereni ging zijn de leiders en trainers van belang. „Ze kunnen het enthousiasme naar de club toe fiks aanwakkeren. Gedurende fikse perioden kan er geen actief voetbal zijn. De leiders zouden dan zo flexibel moeten zijn, dat zij vervangende bezigheden organiseren, zodat de betrokkenheid met de club toch aanwezig blijft. Wanneer de jeugd alleen maar bij de club betrokken blijft, wanneer er actief gevoetbald wordt, dan is het risico erg groot, dat hij of zij in die tijd interesses krijgt voor een andere tak van sport en dan houden ze de aanvankelijke sport voor gezien. In dat verband is het onder andere van belang, dat we nu voor het tweede seizoen een zaalvoetbalgebeuren hebben voor pupillen op Schouwen-Duiveland. Gedurende de lange winterstop blijft de betrokkenheid met de voetbalclub er nu toch", vertelt de regio-jeugdcommissie-voorzitter. De sportclub, die regelmatig de meningen peilt onder de jeugd, kan heel wat te horen krijgen. Als dat zo af en toe gedaan wordt, dan zal vaak blijken dat er bijzondere uitschieters tussen zitten. Als de club haar best heeft gedaan om goede informatie te geven en het idee ook geeft, dat er met de critiek hoort, dat er is afgelast zie je de leiders öf helemaal niet, öf ze draaien zich om en gaan naar huis. Dat is pijnlijk en zoiets werkt bepaald niet stimulerend op de jeugd", constateert Dig Vleugel. Ouders sturen hun kinderen om uiteenlopende redenen naar een club. Vaak is de reden, dat ze de betreffende sport zelf altijd leuk vonden of omdat ze nog steeds zelf enthousiast lid zijn van de club. Een andere belangrijke reden is, dat de ouders sportbedrijving gezond vinden voor hun kind, of omdat kinderen uit de buurt of vriendjes ook lid zijn en daardoor de vriendschapsband nadrukkelijker blijft behouden. Van belang is ook, dat een kind er een boel kan leren. Soms wordt ook wel eens genoemd, dat sport goed is als tegenhanger van het 'vrije spelen' in de buurt. Daar spelen de kinderen namelijk onder elkaar zonder dat er grote mensen bij zijn. In de sport wordt ook gespeeld, maar daar is het reglementeerder, maar dat- toch nog best heel speels zijn. Het typische van kinderen is dat ze geleidelijkaan zelfstandiger worden en steeds meer verantwoordelijkheid voor hun eigen leven dragen. De sportclub kan hen op alle mogelijke manieren bij dat groot worden helpen: door ze bij de gang van zaken in de club te betrekken, door hen verantwoordelijkheid voor zichzelf en anderen te laten dragen, door open te staan voor suggesties en critiek. Op die punten kan de club een heel actief jeugdbeleid voeren, bijvoorbeeld door volgens plan de jeugd te laten scheidsrechteren, door hen trainingsschema's te laten maken en door hen in te schakelen bij de leiding aan jonge kinderen. Maar, zoals dat ook bij vele andere dingen het geval is: de club kan die groeiende zelfstandigheid ook de kop indrukken. Soms met een beroep op het specifieke karakter van de wedstrijdsport. Die moet, zo wordt dan gezegd, wel autoritair zijn, want anders kun je de ZIERIKZEE - Vergeleken met vele andere landen heeft de jeugdsport in de Nederlandse verenigingen een grote ontwikkeling doorgemaakt. Niet alleen nam het aantal jeugdige sportbeoefenaren in de 32.000 verenigingen toe tot ongeveer 1,6 miljoen, maar ook de aandacht voor de jeugdsport en de leiding nam toe. De verschuiving van de minimum-leeftijd in de laatste twintig jaar voor deelneming aan wedstrijden zorgde er bovendien voor, dat de sportverenigingen steeds meer met jonge kinderen te maken kregen. De extra verantwoordelijkheid van verenigingen voor de nog in ontwikkeling zijnde jeugdigen werd daarmee nog groter. In de meeste sportclubs heeft de jeugd een aparte plaats gekregen. Er zijn aparte competities gekomen voor de jeugd en er zijn ook nogal wat sporten, die de spelregels aan de kleinsten hebben aangepast. Kleine kinderen in de sport worden nogal eens omschreven als speels, ongericht en gauw af te leiden. Het is duidelijk, dat ze van tactiek nog geen kaas hebben gegeten en natuurlijk zijn ze tijdens een wed strijd steeds allemaal te vinden waar de bal is. Uit zulke uitspraken valt af te leiden, dat er met de ogen van volwassenen naar de kinderen gekeken wordt. De gewone wedstrijdsport wordt als uitgangspunt genomen en ook in de practijk van de training wordt geprobeerd de kinderen zo gauw mogelijk daar naar toe te brengen. Anderen daarentegen proberen in te spelen op wat de kinderen in hun ogen kunnen en prettig vinden. Als kinderen speels zijn wordt dat positief gewaardeerd. Met die groep kinderen worden de activiteiten juist om dat speelse heen gebouwd. Mini-sport is in deze visie méér dan de sport beoefenen met een kleine bal of een lager net; de hele instelling als leider moet anders zijn. Een groep leiders vindt deze opvatting maar onzin. Kinderen worden dan onnodig klein gehouden. Je bevestigt ze als het ware in hun kind-zijn. Je ziet dat ze leergierig zijn en de sport snel onder de knie willen hebben. Als daar ook nog bij wordt betrokken, dat kinderen heel verschillend zijn en bovendien lang niet allemaal even snel in de ontwikkeling, dan wordt de discussie echt ingewikkeld. De vraag dringt zich dan immers op, op 'welke leeftijd' er nog een speelse instelling te verwachten is en op welke leeftijd overgegaan mag worden naar de wedstrijdsport. „De F-pupilletjes hebben aangepaste doeltjes, voetballen twee keer een kwartier en spelen 'hun' wedstrijd op een half veld. Spelregels kennen ze niet of nauwelijks", vertelt een leider van een team ukkies. „Zolang ze de bal niet met de handen aanraken, mag alles. We houden het zo gemakkelijk mogelijk voor de kleintjes. Ze moeten er lol in hebben. Een vast aantal spelers is er ook niet altijd. Het hangt er gewoon van af hoeveel er komen opdagen. Dat is het fijne van die F- pupillen: het optreden in een groep. We vertellen ze dat ze het met z'n allen moeten doen. Dat ze elkaar moeten helpen. Dat ze dét leren is veel belangrijker dan winnen. We proberen die prestatiedrang zoveel mogelijk te onderdrukken. Ze moeten op een speelse manier bezig zijn. Daarom houden we geen stand bij, zodat niemand kampioen kan worden en niemand kan degraderen". Dig Vleugel, voorzitter van de Regio-jeugdcommissie Schouwen- Duiveland van de KNVB, vindt het ook jammer als er standen worden bijgehouden. „Als je dat doet. gaat er al gauw een aantal voetballertjes naast de schoenen lopen, terwijl de minder begaafden er al gauw niets meer aan vinden. Dat neemt echter niet weg, dat het voetbal in principe primair staat", vertelt Vleugel. „Er worden toch al voldoende spelletjes gedaan". De Bruse jeugdbelangenbehartiger in het Schouwen-Duivelandse voetbal wereldje vindt het overigens jammer, dat bij de pupillen en de de junioren niet hetzelfde gewerkt wordt, wanneer een voetbalprogramma uitvalt. „Wanneer seniorenwedstrijden worden afgelast worden er onmiddellijk vervangende activiteiten ontplooid, zoals trainingen in de domeinen of op de Grevelingendam. In sommige gevallen worden er ook oefenwedstrijden gepland. Aan dergelijke faciliteiten wordt bij de jeugd niet gedacht. Zo gauw men

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1984 | | pagina 29