PIEPER BEHEERST
HET LEVEN VAN
BRANDWEERMAN
24 uur per dag leven
met een zwart doosje
w
ZIERIKZEE - „Je moet soms oppassen
dat je geen pak op je donder krijgt als
je als een waanzinnige met je fiets door
het slob rijdt".
„Je schrikt altijd als dat ding gaat. 't
Is net of je hart een keertje overslaat.
Ook als er een proefalarm gaat schrik
je net zo hard. 't Wordt wel wat
minder".
„Uitrukken is niet erg als het nodig is.
Maar een vals alarm ik krijg er
een beroerte van".
„Als je 's nachts op bed ligt en er gaat
ineens vijf keer zo 'n scherpe
pieptoon en er gaat ook nog eens
een vreemde man tegen je praten
en dan komt er nog eens een riedel
overheen, dan schrik je: er is brand!"
Bovenstaande kernachtige uitspraken komen uit de
mond van een brandweerman. Eén van de dertig dappere
Zierikzeeënaren, die dag en nacht klaar staan om de
kraaiende rode haan te bestrijden. Eén van de vele
Schouwen-Duivelanders die 24 uur per dag omgaan met
een zwart doosje van vijf bij elf bij twee centimeter: de
pieper. André Deurloo is die brandweerman, die
naaraanleiding van de grote brand in de Mirabelle z'n
hart luchtte over die pieper. Zijn pieper deed het niet en
hij was er dus niet bij
,,Ik lag gewoon te slapen en ik heb geen alarm gehad.
Normaal als je de pieper niet gehoord hebt, kun je dat
zien aan een rode lamp in de oplader. Maar die deed het
ook niet. Ik wist dus van niks en dan komen ze
vragen Ja, ze kennen je en weten dat je bij de brand
weer zit. Ik ben gewoon van drift heen en weer gaan lo
pen. Ik schéémde me! Steeds maar weer vertellen dat je
d'r niet bij was".
Is dat je eer te na?
,,Man, wat is er nou mooier voor een brandweerman als
zo'n grote brand. Dat maak je maar eens in de vijftien
jaar mee. Daar wil je bij zijn, daar ben je brandweerman
voor, je wilt hulpverlenen
Maar dat deden die anderen nu toch?
,,Ja, maar zó mag je er niet over denken! (verontwaar
digd). Als ze dat gaan doen sta je straks met z'n vieren bij
een brand".
,,Dat is dus een nadeel van zo'n pieper. Ze kunnen dus
ook weieens weigeren. We hebben wel twee reserve-
piepers, maar die waren ook al weg. En het ergste is nu:
nu zit ik helemaal zonder. Als er een grote brand is krijg
ik wel een telefoontje, maar dan ben je veel te laat: alles
is al weg als jij aankomt. Ik voel me dan ook geen brand
weerman zonder pieper. Het irriteert me verschrikkelijk
dat ik geen alarm krijg".
Je komt dus niet in verleiding om te
denken dat het eigenlijk wel lekker rus
tig is zonder dat ding, waar je 24 uur
per dag aan vast zit?
,,Ben je gek! Dan moet je geen brandweerman Worden!
Een brandweerman moet zich geen honderd, maar twee
honderd procent inzetten. En dan moet je niet gaan den
ken: ik lag lekker op m'n bed, want dat is natuurlijk geen
instelling. Ja, het is weieens lastig zo'n ding, je moet hem
overal mee naar toe nemen, naar de w.c. en al. In het be
gin was dat wel eens moeilijk, maar daar wen je aan. Je
kan hem niet ergens neerzetten en dan een boodschap
gaan doen of zo, want als hij géét weet je het niet en ben
je er niet bij".
Is dat dan zo belangrijk: het „er bij
zijn"?
„Dat is het belangrijkste wat er is. Kijk, je moet het
zien als een hobby, want anders moet je geen brandweer
man worden. Je doet het niet voor je eten. Als je die hob
by kiest, moet je hem ook goed uitoefenen. Je krijgt wel
een vergoeding, maar dat is meer een bijdrage in de on
kosten. Niet voor de centen dus, maar puur een hobby.
Als je er zo niet over denkt, moet je er niet aan beginnen.
Als er dus een brand is, móet je er bij zijn".
Elke hobby doe je voor je plezier, daar
heb je lol in. Wat is nu de „lol" van het
brandweer zijn?
„Nou, d'r zit spanning in. 't Is avontuur, puur avon
tuur. Wees maar eerlijk: als het een klein brandje is denk
je onwillekeurig ,,'t is maar een kleintje
Maar denk je dan niet aan die schade,
die ellende, aan de mensen van wie veel
waardevols in rook opgaat? Daar kan
toch niemand plezier aan beleven?
„Nee, maar het gaat om het redden. Mensenlevens en
dieren moet je icdden, en eerst nog: je eigen veiligheid.
Dat wordt je goed geleerd, die veiligheid. Maar dan doe je
toch alles wat mogelijk is om te redden wat er te redden
is. Als brandweerman ruk je uit om iets te ic.Jden. Kijk
maar naar de Mirabelle: voor hetzelfde geld was het hele
rijtje in brand gegaan, bij windkracht zes biivoorbeeld.
Dat noem ik dus een redding, want nu is hei uij één brand
gebleven. Dat ene pand staat in lichter laaie en daar kun
je niet veel meer aan doen dan er een hoop water inzetten.
Maar de belendende percelen, die moet je zien te redden".
Een brandweerman spreekt altijd over
„een mooie brand". Kun je nu eens uit
leggen wat er mooi is aan een brand?
„Een mooie brand, ja ik denk het werk dat je er aan
hebt. Je leert er veel van. We oefenen wel eens in de
maand, maar dat is nooit zo écht. Maar met een grote
brand heb je ook de gevaren gezien en meegemaakt. Dat
mooie, ja dan kom ik toch weer terug op het brandweer
man zijn: de hulpverlening. Dat is het belangrijkste. Je
helpt mensen, en dat is mooi. Waarom denk je dan dat we
naar een ongeluk gaan om mensen uit de auto's te halen
vóór die in brand vliegen? Je bent mens en gevoelig, maar
je probeert je vak zo goed mogelijk uit te oefenen".
Is een aanrijding te vergelijken met een
brand?
„Nee! Dat is verschrikkelijk. Dat is net zo erg als je
weet dat er nog mensen zitten in een brandend pand. Dat
is nooit „mooi", als we over een mooie brand spreken".
Als ik het dus goed begrijp, is een mooie
brand een brand waarbij alleen mate
riële schade is, zonder slachtoffers zo
dat een brandweerman kan redden wat
er te redden valt?
„Ja, zo ongeveer wel ja".
„Voor de invoering van de piepers ging de sirene over
dag en 's nachts de brandmelder, een paar bellen. Iedere
brandweerman had thuis zo'n brandmelder. Daar werd je
wel wakker van. Alleen als je dan niet thuis was en te ver
weg om de sirene te horen, was je er ook niet bij. Dus dat
voordeel heeft een pieper wel: je hoort het ,:itijd als
hij het tenminste doet! Die pieper van mij kan schijnbaar
niet tegen vet. Ik heb hem altijd in m'n schortzak als ik
aan het werk ben. En tegen die .luchtcirkulatie in m'n be
drijf kan dat ding dus niet. Ik heb het eens gehad dat ie
verschrikkelijke geluiden begon te maken. Dat had ook
te maken met de vettigheid. Je moet ook opppassen dat je
hem niet verliest. Ik was eens in m'n tuin bezig en toen
zag ik hem tussen het onkruid liggen. Het zal ergens an
ders gebeuren Toch een bedrag van dertien-, veertien
honderd gulden weg".
Maar goed, die pieper gaat. En dan?
„Nou, je krijgt eerst een vijf-malige toon en dan wordt
er ingsproken wat het voor een brand is: een kleine, mid
delgrote of een grote, een ook wéér de brand is. Dat gaat
vid ue Alarm Cenliaie (A.C.) in Vlissingen. Maar wat het
is dat hoor je meestal niet meer. Het is niet zo: de pieper
gaat. ik zal eens even luisteren wat er aan de hand is. Hij
gaat twee keer, met een tussentijd van nog geen minuut.
Dus, zo gauw dat ding gaat, spring je op de fiets, die staat
altijd klaar bij mij, óók 's nachts, en je sprint naar de ka
zerne. Je fietst je helemaal leeg op zo'n korte afstand. Dat
moet wel, anders haal je het niet. Ik heb het eens gehad,
dat ik m'n benen zo overbelastte, dat ik bij de kazerne ge
woon van m'n fiets viel. Zo op m'n knieën en ik kroop ge
woon een stukje
Niet een beetje érg fanatiek?
„Nee, dat is niet fanatiek. Je wilt toch die wagen halen?
Dóór sprint je voor. Het doet ontzettend zeer als je de wa
gen vlak voor je neus ziet wegrijden. En als er een klein
brandje is, gaat de tweede wagen niet weg. En je hebt
tóch die sprint gemaakt en dan kun je meestal naar huis.
Als je die eerste wagen wél haalt, schiet je zo snel moge
lijk het pak in, persluchtmasker mee en de wagen in. Als
er een man of zes tot acht zijn, gaat de wagen weg".
Hoeveel tijd is er dan verstreken tussen
de eerste pieptoon en het wegrijden van
de wagen?
„We hebben een uitruk van drie vier minuten. Dat is
erg snel. Het ligt er een beetje aan. Is het bijvoorbeeld
zondag, zijn er wel mensen weg, dan duurt het een paar
sekonden langer, 's Nachts zijn we erg snel, want er wo
nen veel brandweermannen vlak bij de kazerne en die
zijn sneller ter plaatse dan overdag als ze op d'r werk
zijn".
Hoe vaak gebeurt dat, zo'n uitruk?
„Ik denk dat we dit jaar zo'n veertig keer zijn opgeroe
pen. Voor brand én hulpverlening dan, want dat laatste
neemt steeds meer toe. Vorig jaar nog met vijftig procent.
Maar het meeste is toch nog steeds voor brand".
Heb je nooit de ziekte in als je 's nachts
voor een vals alarm je bed uit gaat?
„Behoorlijk! Want die inzet blijft gelijk. Dan kom je bij
mensen die nergens vanaf weten, want je moet toch aan
bellen, je weet het nooit. En misschien staat er dan wel ie
mand om een hoekje zich rot te lachen. Ik denk op zo'n
moment: als ik het zou weten ik neep 'm dood! Diege
ne die vals alarm geeft weet niet welke risiko's er geno
men worden. De jongens gaan met de auto of met de fiets,
met volle inzet en nemen soms risiko's in het verkeer, en
dan iemand om de hoek staan lachen. Vals alarm: ik krijg
er een beroerte van".
Wel eens bang geweest?
„Ja, maar dat is maar een paar sekonden. Ik heb we
ieens bovenaan een trap gelegen en zo'n steekvlam over
je heen, dan krab je toch wel even achter de oren. Het was
in de Meelstraat. Je moet rekenen, je ziet helemaal niets.
Alles is rook en hitte om je heen. Je werkt op de tast en op
je gehoor. Nou, wij naar boven, want daar moest de brand
begonnen zijn. Perslucht op en water mee (je mag nooit
zonder water naar binnen). Je tast de deur af, die gloeiend
heet was je móet de brandhaard vinden. Die deur
moet open eerst gaan liggen want als er ineens
zuurstof bij de brand komt, krijg je een steekvlam, nou,
en dan lig je daar en komen die vlammen op je af. 't Zijn
maar een paar sekonden, maar ik ben weieens benauwd
ja".
Gaat een brandweerman ook voor een
huisdier een pand in, als je weet dat er
geen mensen meer in zijn?
„Als alles veilig is wel, dan ga je toch proberen zo'n
dier te redden".
Een een mooi antiek kastje?
„Ja hoor, ook. Maar veiligheid voor jezelf staat dan
voorop. Als de muren op instorten staan denk ik: laat dat
kastje maar branden, ook al is dat kastje een ton waard".
En waarvoor loop je harder?
(zonder aarzelen) „Voor een poes!"
„Die mobilofoons op de wagen, dat is ook prachtig zo
als tiat nu gereld is. Nu heb je meteen kontakt met Vlis
singen en dat is een groot voordeel. Dat had je vroeger
niet, vóór de piepers. Dan wist je van niks. Nu kunnen we
meteen tegen de A.C. zeggen of we assistentie nodig heb
ben of een ziekenwagen, of een ladderwagen, want die
hebben we zelf niet. Die komt dan uit Goes of Vlissingen.
Een ander voordeel van de pieper, het stil alarm dus, is: je
hebt geen last meer van het publiek. Toen vroeger de sire
ne ging wist iedereen dat er brand was en stond het bij de
garage helemaal vol. En dan kwam jij op je fiets. Je kon
er soms niet eens door! Géén sirenes heeft ook een nadeel,
want niemand weet meer wat die „gek" op die fiets op
topsnelheid door de sloppen van Zierikzee doet. Die den
ken: die vent is getikt! Je moet nog oppassen dat je geen
pak op je donder krijgt, want niemand weet wat je gaat
doen".
„Nog een voordeel? Dat ze je nooit meer voor de gek
kunnen houden. Dat gebeurde vroeger nogal eens. Dan
zat je ergens in een bar of zo en dan zeiden ze: er staat een
heel pand in de brand en jij zit hier rustig wat te drinken.
Ik ben weieens met een taxi op weg geweest. Maar ach,
dat hoorde er ook bij. Als je zulke dingen niet wilt, moet
je geen brandweerman worden. Want die pieper kan elk
moment van de dag gaan. onder elke omstandigheid. Het
is een soort tweede natuur geworden, zo'n ding. Eerste
werk 's ochtends: pieper pakken, nog vóór het scheren, 's
Avonds weer. laatste werk: pieper in de oplader. Het is
alleen jammer dat die van mij niet tegen frituurvet
kan
Harry de Waard