4
s
De Oosterschelde hijna alleen „in het nieuws"
door de imposante damwerken; groots van opzet, we
reldwijd opgenomen in de propaganda, met als verge
felijke slogan: „kijk wat we kunnen", maar de Ooster-
schelde (soms) vanuit een andere optiek, zoals hier op
een foto een brokje Schelde-romantiek is gestold.
Slaat de visser dromerig aan de wallekanl en kijkt
hij naar de glinstereffekten op het water, het speelse
lirht over het vrome groen van de zeedijk of de glij
vlucht van een meeuw, die als een afgeschoten pijl
omlaag duikt naar een zilte versnapering? Nee, dat
doet de visser niet.
Hij heeft een mooi - en verwachtingsvol plekje uit
gezocht om zijn fuiken uit te zetten. De paling traarop
hij het professionele oog richt heeft wel gladheid en
list in zijn schubbige bagage, maar vroeg of laat zal
hij toch in een fuik terecht komen en dat vindt de vis
ser goed. „Daar moet zijn schouwtje van roken".
Dat schip op de achtergrond vertoont alle mossel-
kottereffekten, die men maar opnoemen wil, behalve
de korren, die het banket uit het ivater plegen te til
len, maar het kon best eens een gedenatureerde kot
ter zijn, die nu mooi en geruisloos - zeg maar - is inge
schakeld voor de palingvisserij. Een mens kan niet al
les weten en hoeft dat ook nietals hij (of zij) maar
oplet tvat er met en in de Oosterschelde gebeurt; bo
ven water en (vooral) onder water, want daar zijn de
sprookjesvissen, de zich uitzettende en weer inkrim
pende kwallen, de zijlings wegscharrelende krabben
en de zeesterren, meestal met vier, soms met vijf pun
ten en die vijf zijn dan weer zo zeldzaam als een kla
vertje vier op het land.
De foto biedt een Schelde-genrestukje, tcaarop de
gevisiuliseerde elemehten. maar ook de onzichtbare
chromosomen van de fantasie. Misschien „dus" niet
voor de visser. Als hij het boek al kent. denkt hij aan
Fenand van den Oever's; „Brood uit het ualer" een
bedaagde roman al, maar - nog altijd moet brood
ergens vandaan komen: van hel land of uil de zee.
Dat is al eeuwen zo en dat mag en moet niet verstoord
door menselijke bedenksels, als dammen en pijlers en
schuiven en nog een heleboel overigens magistrale
snorrepijperij.
Dat - het is maar een gedachten-aanzetje - wilden
we schrijven bij de fuiken in de Oosterschelde, opge
hangen aan en ongetvild gemarkeerd door de krom
me slokken - ergens vandaan - gestoken in hel onder-
tvaterslik. De visser immers moet weten, iraar zijn fui
ken zijn gebleven. Zo simpel is dat.
4
I
4
I