Reuzen-schiereiland Jylland (Jutland) is reis waard ZIERIKZEESCHE NIEUWSBODE Vrijdag 13 september 1368 Nr. 20062 (Van onze redakteur) Lonende bezigheid hier is steentjes zoeken. Ze komen in brede banen voor langs de vloedlijn en als het water er overheen gespoeld is, krijgt men neiging hartstochtelijk „diamanten" te roepen, want de wonderlijkste steentjes in allerlei kleuren schitteren de dag tegen. Wie Jutland verlaat zonder steentjes, is geen romanticus. Hier en daar (de „ordinaire" steentjes wijzen daar al op) langs deze kust zijn de vindplaatsen van barnsteen, versteend hars van bomen uit de oertijd. „Heilige berg" SILKEBORG, zomer 1968 Schrijven over Jutland, begint altijd met schrijven over hei. Heide heeft eens dit wonderlijke schiereiland tussen Noordzee en Kattegat bedekt. Een verhevigde antieke Drenthesfeer moet er gehangen hebben over de velden, die nu prijken met (roestbruine en soms schoensmeerzwa«rte) koetjes en met haver, rogge, aardappelen en boekweit. Toen stilte over dit arme land en nu - al is alles anders geworden - nog wel,want Jutland is een enorme lap grond; de W.P. van 1947 geeft als aantal inwoners 2 miljoen op. Het zullen er thans wel meer zijn, maar Jutland - zo goed als geheel Denemarken - is ontsnapt aan de ernstige kwaal van de overbevolking, die Nederland hier en daar toch wel duidelijk begint aan te knagen. Men doet het ginds - misschien is dat wel het duidelijkste symptoom van ruimtelijk welbehagen - wat kalmer aan. Een wat gedrukter tempo dus en niet altijd dat vliegen en rennen. Maar de Denen komen ook op tijd klaar. Het is als met autorijden. Een „jakkerige" vent wint - een proefje bewees het - op de route Groningen-Maastricht maar een half uur op een automobilist,die het kalmer aandoet. Dit overigens terzijde; feit is dat Jutland nog mooi trots is op zijn nederig heide-verledeh en een fraai brokstuk wordt als Wit is de „kleur" van Denemarken. Een fraai voorbeeld van een wit huis, mei stro-dak. Op boerderijen treft men vaak een soort plaatbedekking, niet. al te storend, maar wel de mindere van stro. Men moet in Jutland natuurlijk nog veel meer zien; Ringkjöbing (door de „o" moet feitelijk een streepje, maar met een Nederlandse schrijfmachine gaat dat niet goed),met het intieme Marktplein, Struer met een wijd uitzicht over de fjord, het Frilandsmuseum in Midden-Jutland, de ontmoeting van Noordzee en Kattegat bij Skagen in het noorden. Graskneuzers Een voorbeeld van een fraai vakwerkhuis in Midden - Jutland natuurmonument in stand gehouden: Kongenshus Mindepark, een heuvelig heidelandschap, tegen het eind van de zomer diep paars aangevlamd. De weggetjes door deze kleurenweelde, zijn gemarkeerd door zwerfstenen, rudimenten uit de ijstijd. Het ijskapje werd nog netjes over Jutland heen getrokken en op het gebied van de „keitjes" heeft dit - zeer onwetenschappelijk gezegd - zijn konsekwenties. Op de zwerfstenen staan allerlei ingegraveerde mededelingen en voorstellingen, maar ook onverminderd vergelijkende grafiekjes van de heide-ontginning. In 1850 was nog veel meer dan de helft van het land bedekt; in 1950 was het maar een klein segmentje meer en nu nog veel minder. Op kleinere vlak gelegde stenèn staan de namen van de verschillende families, die zich hebben bezig gehouden met deze kolossale landschapsontwikkeling, als een hommage aan reeds gestorven pioniers. En wat hebben ze van het land gemaakt nadien? Er moeten een paar zakken kunstmest aan te pas zijn Het haventje van Thorsminde, waar 's avonds de blauwe vissersscheijen komen afmeren. Van kerk tot kathedraal is maar een stap. Dan meet men naar Viborg („Heilige berg"). .In de periode 1104- 1134 werd onder koning Niels de kerk gebouwd en misschien was er eerder ook nog een. Tot de verbazingwekkende schoonheden van deze kerk behoren de muurschilderingen van de kunstschilder Joakim Skovgaard, die in het begin van deze- eeuw zijn Een muurschildering in de kathe draal van Viborg. „Indbydelse til det store gaestebud" („De uitnodi ging tot hel grote Gastmaal"). (Foto's Zierikzeesche Nieuwsbode). gekomen, om te geraken tot de nu zo vaak gebruikte karakteristiek „sanft und üppig" en ga dat maar eens gelijkwaardig vertalen; zacht en vriendelijk, aardig. Natuurlijk zijn er honderd reis-„folders", die beweren dat je Jutland zo en zo moet doen, maar laten we eerst over de „arme zandgrond" naar de Westkust rijden. Een breed strand waar de golven van de Noordzee deftig tegenaan rollen. Steentjes en barnsteen bijbelse voorstellingen op het materiaal van deze Romaanse kerk begon aan te brengen. Men zal een 800 jaar oude kerk aan een kunstenaar overleveren en hem carte blanche geven. Skovgaard moet ijzersterk in eigen artisticiteit hebben geloofd en zal geen last van zenuwen hebben gehad, want zijn schilderingen zijn van onzegbare schoonheid en trekken duizenden bezoekers. Mooi bijgeslepen vindt men er veel-in de juwelierszaken die goed zijn bevoorraad; barnsteen is een nationaal produkt en de toeristen zijn er (ook) wild van. Nog een sensatie van de Westkust.... de „zee" is aan twee kanten. Van noord naar zuid rijden is rechts de Noordzee en links liggen de „haffen" of fjorden, uitgestrekte binnenmeren, vlak bij zee dus; als Nissumfjord en Ringköbing-fjord. Wie daar nog over een hobbelige keienweg wil rijden moet zich haasten, want de draglines staan er al en hier en daar (soms al meer dan hier en daar) zomerhuisjes, zodat de sfeer van dorheid, woestheid en verlatenheid niet altijd duren zal. Een schattig vissersplaatsje langs de kust is Thorsminde. waar tegen de avond de lichtblauw geverfde (Denemarken heeft zijn eigen kleuropvattingen) vissersschepen stilaan in de haven komen afmeren. In die buurt intussen is men niet ver verwijderd van Verdersö, in de kerk waarvan de beroemde dichter- predikant Kaj Munk zijn indringende betogen hield tegen de Nazi-leer. Het kostte hem zijn leven. Zijn stof rust bij de kerk. Als blanke reuzendieren liggen ze in het golvend landschap, waardoor de wegen als reusachtige kronkellinten zijn uitgerold, de bermen bespikkeld met al het kleurig bloemengrut, dat bijdraagt tot het „üppig" waarvan als karakteristiek al sprake was. De fraaie kerk van Lemvig, een ge zellige vakantieplaats dicht bij de Westkust. Varen bij Silkeborg Maar we wilden wel door het „land van duizend heuvels" naar Silkeborg, een gezellige 24000-inwoners- stad. Centraal gelegen werd het koop-flaneer en toeristenstad, gestempeld door de meren, die tot in het hart van de stad doordringen. Hier nog een oude radarboot, die tweemaal per dag langs de groenomzoomde oevers van het meer schuift. Een moderner schip luistert naar de voor Nederlandse namen merkwaardige naam „Tranen". Beiden varen naar de Himmelbjerget, een hoogste punt in de omgeving, onfraai gesierd met een soort gedenknaald, maar dat had niet gehoeven. Intussen zijn er nog heel wat „Jyllandse" verrukkingen verzwegen. De boerderijen bijvoorbeeld; machtige stages, niet altijd, maar heel vaak spierwit. Mooi van lelijkte (en herinnerend aan vroeger), zijn de telefoonpalen, die zo vroom in het landschap staan. Als het weer wat meezit vinden honderden zwaluwen een antieke en welkome rustplaats op de draden. Jammer, ze vliegen weg als het op fotograferen aankomt. Een meevaller in stadjes en dorpjes zijn de prachtige vakwerkhuizen (en boerderijen), maar om die allemaal heel erg goed te bekijken moet men naar „Den gamle By", het openluchtmuseum van Arhus (spreek uit: „Oörhoes"). Daar staan ze te kust en te keur. Denemarken is ook kerkenland. In pure blankte alweer staan ze te pronken onder de wijde hemel, soms vrijstaand op een lichte heuvel, soms in een krans van groen. De witte kerken in het kleurig palet van Jutland zijn van een intieme schoonheid. Ze schijnen bijna door de natuur in de stolplooien van de aarde te zijn geschapen. Gek feitelijk, wat onthoudt men van zo'n verrukkelijk en apart vakantieland, overvloeiende van melk en honing, met schijven room op die melk, met goede boter, volle winkels en vriendelijke mensen, allemaal in een sfeer van optimale libertas en zonder communisme en zo. Het zal wel het een en ander zijn, dank zij foto's, maar karakteristiek wil ik dan toch ook noemen, de graskneuzers, die men ook op Schouwen-Duiveland wel vindt. Maar ginds worden ze in het seizoen niet opgeborgen. Ze staan als lieve honden overal in het land en ze blijven daar staan. Het zijn bijna echte wezens. Ze hebben iets de goeierds. Altijd als ik er - waar ook één zie - zal ik Jutland zeggen.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1968 | | pagina 11