Kunstenaars
zien de
lijdensweg
op
hun manier
Een raam, een doek en een houtsnede
Door alle eeuwen heen is de bybel DE inspiratiebron bü uitnemendheid
geweest voor de beeldende kunst. Geven de kerken met hun schatten aan
religieuze kunst en in hun eigen verschijningsvorm reeds stof te over om
deze stelling te bewijzen, een bezoek aan onverschillig welk museum ook,
confronteert ons andermaal met de juistheid ervan, óók op het gebied van
de particuliere- en overheidsopdrachten, welke ons bewaard zyn gebleven.
Wij kunnen vervolgens vaststellen dat het, naast de heiligenuitbeelding,
Christus' geboorte is, welke immer de kunstenaars vermocht te inspireren
met daarnaast als minstens even belangrijke bron: de lijdensweg. Het Is
bij de nadering van de Goede Vrijdag, dat wy ons willen bezig houden
met een keuze van drie werken, een glas in loodraam, een houtsnede en
een schilderij, allen de passie tot onderwerp hebbend.
De houtsnede van Jacob Cornelisz. van Oostzaan.
Jan van Eyck zocht het in het realisme.
De evenwichtige
compositie
Curieus in meer dan een opzicht
is het prachtig glas-in-loodvenster
uit de Koorherenkerk te Zolingen
in Oostenrijk. Allereerst valt zon
der twijfel de wel zeer fraaie com
positie op van dit omstreeks 1420
ontstane raam. In de hoofdlijnen is
het 'bijna symmetrisch te noemen.
Vooral in de bovenste drie gedeel
ten, waar via de weloverwogen
plaatsing van de tekstguirlanden
naast levendigheid (dankzij hun
vorm) een voorname rust, in het to
taalbeeld werd bereikt.
In de hieronder komende serie van
drie ramen is, ook al gezien de voor
stelling, het handhaven van deze
„bijna-symmetrie" moeilijker. Doch
door de verdeling der figuren,
(paarsgewijs op de twee zijramen
en drie personen, een heraldische
figuur en de voet van het kruis op
het middenraam) blijft de rust in de
compositie bewaard. Zelfs de lans
waarmee een van de soldeniers
Christus de wond in de zijde toe
brengt (bijzonder knap om deze lans
in, liefst drie ramen te doen door
lopen zonder dat de tekening ge
weld wordt aangedaan!) wordt in
haar diagonaalwerking in het beeld
opgevangen door het wijzend gebaar
van de soldaat op het rechterraam.
Wederom evenwicht.
Deze sterke hang naar een even
wichtige compositie vinden we ten
slotte nogmaals terug in de onderste
drie ramen waar de graftombe links
(de graflegging) harmonisch baai-
verlengstuk vindt in de tombe rechts
(de verrijzenis).
Zichtbare overgang
Tn dit laatste raam treedt een
eigenaardigheid aan het licht in de
vorm van de minuscuul kleine weer
gave van de bewakers van het heilig
graf, rechtsonder in het beeld. Nu is
het ons bekend uit schilderijen van
die tijd dat ondergeschikte figuren
ook vaak de schenkers van het
kunstwerk, in klein formaat op het
werk voorkomen, waarmede dan te
vens hun „kleinigheid'' ten opzichte
van de (figuurlijke) grootheid van
de uitgebeelde heilige of, zoals in
dit geval, Christusfiguur werd ge
symboliseerd.
Merkwaardig is nu, dat gelijksoor
tige bijfiguren (de soldeniers) elders
in het raam in normale grootte voor
komen, hetgeen het werk klasseert
als een typisch voorbeeld van een
overgangsperiode. Een werk waarin
zowel primitieve elementen voorko
men (de kleine figuurtjes en het en
geltje linksboven, dat de ziel van de>
goede moordenaar uit diens mond
•naar buiten trekt, tevens rechtsbo
ven de duivel die dezelfde handeling
verricht bij de verdorven misdadi
ger) als meer „naturalistisch" aan
doende motieven, zoals bijv. de le
vensechte tekening der hoofdfigu
ren.
Interessant is ook, op dit raam
weer een ware modespiegel voor de
15de eeuw aan te treffen immers
men beeldde de passie-voorstellin
gen alleen uit in het costuum dat
men zelf 'kende en droeg. Wat wist
de 15e eeuwse glazenier immers af
van de costuums uit de tijd van
Christus? Via de bestudering van
oude vondsten en geschriften zou
zich pas in later jaren 'de kunstge
schiedenis volop gaan ontwikkelen
en dan pas zou men kunnen komen
tot een verantwoorde costumering.
Opmerkelijk is voorts het steeds
wisselend patroon van de engelen-
vleugels - met de ogen uit een pau
wenstaart bezet - en de verandering
in de ornamenten van Christus' au
reool voor en na de opstanding.
Sinistere devotie
Hebben wij dit kunstwerk hoofd
zakelijk op haar compositorische
waarde beschouwd, zo willen we het
schilderij van Jan van Eyok: „Chris
tus aan het kruis, de Heilige Maagd
en Sint Johannis" eens vanuit een
andere richting benaderen. Want
valt bij dit vroeg 15de eeuwse werk
niet in eerste instantie op met welk
een grootmeesterschap het is ge
schilderd?
Een welhaast grimmige devotie
straalt ons uit het realistisch ge
schilderd passietafereel tegen. Links
staat de Moeder, haar houding drukt
een smartelijke berusting uit over
het onafwendbaar kwaad dat is ge
schied, haar handen verwrongen in
een wanhopig gebed. Haar gezicht
toont ons de roodomrand'e ogen, die
bij al dit leed nog maar een enkele
traan kunnen voortbrengen. Er zijn
bijna geen bramen meer bij'deze diep
menselijke ellende. De jonge Johan
nes kan het niet meer aanzien, hij
wendt snikkend het hoofd af, als ge
broken.
De -edele vormen van deze twee
treurenden, die beiden echter nog zo
intens levend zijn afgebeeld, con
trasteren zeer navrant met het van
al zijn luister beroofde, stukgebeuk-
te en deerniswekkende lichaam van
Christus. Links op de achtergrond
vliegen enige macabere kraaien al
op uit hun boom, een. bijkans onop
vallend detail, dat echter aan duide
lijkheid ni'ets te wensen overlaat.
Een oosterse fantasiestad, wellicht
de vrucht van Van Eycks „lange en
geheime reizen" in opdracht van
hertog Philip van Bourgondië, (voor
wie hij o.a. de hand van Isabella
van Portugal moet zien te verwer
ven en haar en passant portretteren)
vormt het vredig decor voor de gru
welijke behandeling, waarbij we als
markant motief van „dicht bij huis"
de molen rechts boven op de heuvel
noteren.
Als ik kan
„Jan de schilder" wordt Van Eyck
genoemd in enige vergeelde reke
ningen uit die tijd van het Hof te
's-Gravenhage, en met recht
Romantiek en realisme
Geeft Jan van Eyck alleen in al
zijn aangrijpendheid het hoofdmotief
realistisch maar vooral sober weer,
hier vinden we oo>k de bijfiguren
weer afgebeeld, de soldeniers, dit
maal te paard in een romantisch de
cor, dat overal de aandacht voor
zich opeist. Veel nadrukkelijker is
het landschap weergegeven en te
vens treffen we naast Maria ook
Maria Magdalena aan. In tegenstel
ling met de voorstelling op het glas-
in-lood-raam zien we de beide
moordenaars niet hangend aan een
in elkaar getimmerd kruis, doch aan
een balk welke op een grillige boom
stronk bevestigd is, hetgeen ons be
paald realistischer aandoet. De goe
de moordenaar vinden we terug met
een zon boven het gefolterd, doch
berustend neerhangend lichaam, het
geen zijn bekering symboliseert. De
tweede moordenaar, in afschuwelij
ke doodsstrijd om zijn kruis kram
pend, heeft de maan als symbool
van de duisternis waarin zijn ziel
vaart, boven zich.
Als we ons de houtsneden van
even voor zijn tijd in herinnering
roepen, deze toch vrij primitieve
prenten met de bekende horizontale
arceringen, moet het ons wel duide
lijk worden welk een knap houtsnij
der Cornelisz. is geweest. Welk een
aandacht besteedt hij aan de men
selijke figuur. Zijn technisch kun
nen slaat met stukken zijn voorgan
gers terwijl ook zijn stofuitdrukking
en vooral het in toom houden van
zijn fantasie zorg draagt voor een
verfijnder, 9trenger en daardoor
voornamer werk.
want welk een 'benijdenswaardig
vermogen tot verbeelding der gege
vens school er in deze man die als
lijfspreuk het bescheiden „Als ich
can" had gekozen.
Hebben we met de beide vooraf
gaande kunstwerken in de 15e eeuw
verwijld, onze derde reproduktie
brengt ons naar -het begin van de
16de eeuw en wel naar het jaar 1507,
waarin 'de bewuste houtsnede ont
stond. Hij is van de hand van een
der grootste graveurs die ons land
in die tijd (en ver daarna) gekend
heeft, nl. Jacob Cornelisz. van Oost-
zanen, die na zijn verhuizing naar
Amsterdam Jacob Cornelisz. van
Amsterdam zou heten.
Ieder van ons die wel eens een
houtsnede van Dürer gezien heeft,
zal zender twijfel onder de indruk
gekomen zijn van 'het technisch en
artistiek meesterschap, waarmee
deze zijn houtsneden vervaardigde.
Die lijnen, zo soepel gesneden dat ze
op een rechtstreekse tekening gele
ken, vinden we, naar onze smaak,
zij het iets minder geniaal, volmaakt
bij Cornelisz. terug. .Ook hier zien
we weer het tafereel op Golgotha
uitgebeeld. Maar welk een verschil
met de visie van Van EyckJ En bo
venal ook. welk een merkwaardige
verschillen met de kruisiging op
het. glas -in loodraam! -
Het passie-venster in de Koorherenkerk te Zofingen.
Zolang we nog geen vaste of semi-
vaste datum voor Paaszondag heb
ben ingevoerd, zal het voor velen
jaarlijks een verrassing blijven, te
vernemen op welke datum Pasen nu
weer valt. De meesten nemen daar
van pas kennis als kort voor Kerst
mis de nieuwe jaarkalenders in de
brievenbus vallen.
Wie niet van dat soort verrassin
gen houdt, leze verder: hier volgt
een methode om de datum van Pa
sen zelf te berekenen. Ze is afkom
stig van de beroemde Duitse wis
kundige Karl Friedrich Gauss (1777-
1855), die al op school zo'n kei in de
reken- en wiskunde was, dat een le
raar van hem moet hebben gezegd:
„Ik kan hem niets meer leren de
jongen weet meer dan ik".
Ingewikkelde berekening
Vanouds geldt voor de bepaling
van de paasdatum de regel dat Pasen
zal vallen op de eerste zondag na de
eerste volle maan na het begin van
de lente. Correcter uitgedrukt: Als
paaslunatie geldt de periode die be
gint met de nieuwe maan waarvan
de veertiende dag op of -na do 21ste
maart valt; de eerste zondag na die
veertiende dag is paaszondag.
Nu is het met de schijngestalten
van de maan een ingewikkelde zaak,
want de periode die de maan nodig
heeft om terug te keren tot dezelfde
schijngestalte, duurt 29 dagen, 12
uren, 44 minuten en bijna 3 seconden.
En dat is dan'nog maar een gemid
delde waarde, ais gevolg van een
groot aantal onregelmatigheden in de
beweging van de maan.
Probeert u die periode van (afge-
ro'nd) 29 Vz dag af te passen op het
zonnejaar, dan blijkt, dat dat niet
kan. Het zonnejaar bevat geen ge
heel aantal van deze zg. synodische
maanomlopen.
Maanjaren
Al van oude tijden af is een aan-
passingssysteem in gebruik geweest,
waarbij men rekende in „maanjaren"
met maanden van afwisselend 29 en
30 dagen. De gemiddelde waarde van
dc maan-maand komt daardoor heel
dicht in de buurt van de werkelijke
1c liggen. Maar omdat twaalf van
die maan-maanden maar 354 dagen
tollen, moet er om de zoveel jaar een
gehele extra-maand worden ingelast,
wil men de afwijking met het zon
nejaar, niet steeds groter -laten wor
den.
Al in de 'oudheid is berekend, dat
zo'n extra-maand zeven keer in de
negentien jaar moest worden inge
last; dan liep de zaak aardig gelijk.
De fout bleek dan nog slechts 1 uur
en 29 minuten te bedragen, een fout
die pas na 308 jaren oploopt tot een
gehele dag. Maar grofweg geldt dus
dat negentien jaren even lang duren
als 235 maan-maanden.
Wie nu met werkelijk wiskundige
en sterrekundige gestrengheid te
werk wil gaan bij het berekenen van
de paasdatum. moet de tabellen met
„gulden getallen" en „zondagslet
ters" raadplegen die men bijvoor
beeld kan vinden in een goede en
cyclopedie.
Eenvoudiger
Maar er is ook een simpeler me
thode. Deze hebben we te danken
aap de hierboven genoemde Gauss.
Dat de formule dn een paar gevallen
niet opgaat doordat Pasen in die ge
vallen toch een week vroeger valt
dan men uit de berekening zou af
leiden, laten we nu maar buiten be
schouwing. (Die uitzondering vormen
de jaren 1954 en 1981).
Dan geldt, voor de periode tussen
de jaren 1900 en 2099. dat we uitgaan
van twee getallen, m en n. Voor deze
periode hebben ze de waarden m
24. n 5.
Nu begint het rekenwerk. Het
jaartal waarin we de paasdatum
willen vinden, delen we eerst door
4. vervolgens door 7 en tenslotte door
19. Het gaat daarbij niet om de uit
komsten, maar om de resten. Die
resten noemen we resp. a, b en c.
De volgende berekening is: deel
19c m door 30 en noem de rest d.
Deel vervolgens 2a 4b 6d door
7 en noem de rest e. Het gaat nu om
die waarden d en e. Want het jaar
tal dat wij op het oog hebben, zal
nu paaszondag vallen op 22 maart -+
d -f e. Of, wat op het zelfde neer
komt. op d april 4- e 9.
Dit jaar
Als controleerbaar voorbeeld ne
men we het lopende jaar. waarvan
het jaartal 1968 dus gedeeld moet
worden door achtereenvolgens 4. 7
en 19. Bij deling door 4 blijft ais
rest 0 over, dus a 0. Deling door
7 levert een rest van 1 op. dus b 1.
Bij deling door 19 blijkt de rest 11
te zijn. dus c 11.
Deze e hebben we nodig bij de vol
gende berekening; dat is de deling
(19 x 11 24) 30. De rest daarvan
blijkt 23 te zijn, dus d 23. Nu gaat
het er nog om, e te vinden en wel
door middel van de volgende deling
(2 x a 4 x b 6 x d n) 7,
hetgeen neerkomt op (2 x 0 4 x 1
6 x 23 5) 7. Korter geschre
ven 147 7. Dit gaat precies 21 keer;
de rest is dus weer 0. Dus e 0.
In 1968 moet de datum van paas
zondag dus zijn: 22 maart d e
oftewel 22 23 0 45 maart.
Zoveel dagen heeft maart niet; we
komen dus terecht op 14 april. De
zelfde datum die we ook vinden als
we uitgaan van d -f- e april 9 of
tewel 23 0 9 14 april. En dat
staat inderdaad op dc kalender van
dit jaar.
GERTON VAN WAGENINGEN.