Sf V -RAADSELS" VOOR KLEINE KNUTSELAARS VLIEGEREN. Blauw is de lucht en warm is de wind! Al wie een vlieger heeft, vliegert mijn kind, Die houdt het touwtje heel stevig beet. Dat is het fijnste spel, dat ik weet! De vliegers staan hoog, de touwen zijn strak. Hooger nog staan ze dan 't hoogste dak! Ze wieg'len onmerkbaar in de lucht zoo gauw als maar even het windje zucht. Zoodra de school uit is, komen heel vlug jongens en meisjes naar 't weiland terug. Dan vlieg'ren ze daar met 't grootste plezier. Dat zie je wel op het plaatje hier. RITA. VAN JANTJE, DIE ALLES WILDE HEBBEN. Jantje was een klein, dom jongetje, dat dacht, dat hij alles kon krijgen, wat hij wilde hebben. Tot op zekere hoogte was dat wel zoo; want zijn ouders, die hem verschrikke lijk verwenden, gaven hem in alles zijn zin. Als Jantje zei, dat hij zoo graag een autoped wilde hebben, dan kwam er een autoped en als hij zei dat hij graag een nieuwe tol zou hebben, dan werd het dienstmeisje uitge stuurd om een tol te koopen. Jullie begrijpt wel, dat Jantje op die ma nier een akelig verwend jongetje werd, die door iedereen gemeden werd en door nie mand tot vriendje gevraagd. Wantal wilde Jantje nog zoo graag een vriendje hebben, en al vroeg hij er nog zoo dikwijls om, een vriend konden zijn vader en moe der niet voor hem koopen. Op een dag was Jan heel alleen in de tuin aan het spelen. Daar zag hij een vlindertje voor zich uit vliegen. „Dat wil ik hebben zei hij onmiddellijk bij zichzelf. Zoo dom was Jantje niet, of hij begreep, dat hij de vlindertjes, die hij wilde hebben, zelf moest vangen. Die kon den vader en moeder niet voor hem koopen, zelfs niet met nog zooveel geld. En dus begon Jantje een wilde achter volging. Op en neer fladderde het vlinder tje en net als Jantje denkt, dat hij het ge vangen heeft, fladdert het weer voor zijn grijpende vingers weg. Dwars door de strui ken en de perken vliegt het en Jantje holt h Mijn geheet: 1, 1, 2, 3, 2, 4, 5, 7, o, 3, 9, is een vak, dat je op school leert en dat door de meeste kinderen wel prettig wordt gevon den. 3, 1, 1, 2, niet hier. 2, 4, j, niet arm. 5, 1, 6, kunstmatige kweekplaats voor bloemen en vruchten. 3, 4, 5, afsluiting van rivieren. 5, 4, 5, 9, 8, wemet onze oogen. i, 2, 1, 8, 5, waar ze onze dorst mee lesschen. 5, 27, 5, handvat, knop. 2. Mijn geheel: 1, 2, 3, 4, 5, 5, 2, 6, 7, 8, is een vervoigroman in een krant 5, 4, 8, 6, band. 5, 7, 1, hulde, roem. 6, 7, 8, vat. 6, 2, 5, moment. 6, 3, 4, 5, ruiker, bouquet. 5. 4, 1, 6, heeft men in groote ge bouwen inpl. v. trappen. 3. x medeklinker, x rund. x geen ja. x s niet hier. x i reusachtig. x a klem, kracht, vuur. De eerste letters, gelezen van bo ven naar beneden, geven de hoofd stad van Engeland, Welke 10 Europeesche hoofdste den kun je van de volgende letter grepen maken? Ber, boe, brus, con, drid, gen, ha, ka, ko, lo, lijn, ma, me, nen, no, os, pa, pel, pen, rest, ro, rijs, sel, stan, ti, wee. 5. Verborgen meisjesnamen a„Trek aan de rem, maar niet te hard!" b. Tien min acht is twee. c. „Ma, riep li?" Oplossingen. 1. Aardrijkskunde; daar, rijk, kas, dijk, kijken, drank, kruk. 2. Feuilleton; lint, lof, ton, tel, tuil, lift. L O s Nee Daar Enorm Nadruk 4. Berlijn, Boekarest, Brussel, Con- stantinopel, Kopenhagen, Madrid, Oslo, Parijs, Rome, Weenen. 5. Verborgen meisjesnamen. a. Trek aan de rem, maar niet te hard!" (Emma). b. Tien min acht is twee. (Mina). c. „Ma, riep U?" (Marie). er achteraan. Tenslotte gaat het vlindertje over het hek en Jantje holt ook de tuin uit. Doordat hij steeds naar het vlindertje kijkt, kan hij niet zien waar hij loopt en telkens struikelt hij en valt; maar dat alles maakt de wil om het vlindertje te vangen nog sterker. Nu Is Jantje het paadje langs zijn huls al afgehold en hij komt in het bosch. Dwars tusschen de stammen door gaat de achter volging. Tartend dichtbij Is het vlindertje en dan plotseling ver weg! Tot het tenslotte heele- maal verdwenen Is. Jantje kijkt om zich heen; het kleine witte vlindertje Is nergens te zien. Nu moet hij weer naar huis; maar -. welke kant moet hij uit gaan? In zijn ver langen het vlindertje te vangen, heeft hij heelemaal niet gekeken, waar hij terecht kwam. Tevergeefs kijkt hij, of hij een lichte plek tusschen de boomen door ziet scheme ren. Maar overal is het even donker. Uit geput van vermoeidheid gaat hij op het mos zitten en het duurt niet lang, of hij valt in slaap. De droom, die hem komt plagen, is verschrikkelijk. Alle dingen, die hij zich in zijn korte leventje gewenscht heeft, dan sen om hem heen; maar zoodra hij zijn hand uit steekt, springen ze achteruit en lachen hoonend. „Je kunt ons toch niet krijgen, al wil je het nog zoo graag!" roepen ze. Ook de jon gens uit zijn klas en zijn buurjongens zijn er bij! Ze trekken neuzen en stek i hun tong uit: „En al wil je nog zoo graag, we worden toch je vriendje niet! Je wilt altijd al ons speelgoed hebben en afpakken en je krijgt het toch niet. Gun maar eerst eens iets aan een ander, dan zullen we eens kijken, of we je tot vriendje willen hebben. Maar eerst moet je veranderen „Hé, jongen, wat lig jij daar te slapen?" Verschrikt slaat Jantje zijn oogen op en kijkt recht in het gezicht van een bosch wachter. Gauw heeft hij verteld, hoe hij verdwaald is geraakt en dan brengt de boschwachter hem naar huis terug. Het is ondertusschen al donker geworden en vader en moeder waren erg ongerust. En het eerste dat Jantje belooft, als hij weer thuis komt, is te probeeren eens een beetje vriendelijker te worden voor andere menschen en kin deren en niet alles voor zichzelf te willen houden. En die belofte heeft hij gehouden. Jan is een flinke jongen geworden met veel vrienden. DE HOND VAN TINE MULDERS. Tine Mulders was overgegaan naar de 3de klasse van de H.B.S. met een bijzonder goed rapport en om haar te beloonen, had vader haar lievelingswensch vervuld en een hondje voor zijn dochter ge kocht. Het was een jong herder hondje en Tine had hem meteen de naam van Spits gegeven. Spits was een hond van zuiver ras en hij groeide als kool. Onafscheidelijk was hij van zijn meesteresje, 's Mor gens draafde hij met haar mee naar school, 's middags, als de school uit ging, zat hij op haar te wachten op het hoekje. En wee dengeen, die een vinger naar Tine uit durfde te ste ken. Spits was onmiddellij'k bereid hem aan te vliegen. Op een zekeren dag, zei vader aan het ontbijt, dat moeder en hij voor een paar dagen op reis moes ten en dat Tine, met het dienstmeisje en Spits zoolang alleen thuis moesten blijven. „Je bent oud genoeg, dat je geen domme dingen uit zult halen en je hebt Marie en Spits om op je te let ten," zei hij vriendelijk. WIE ZOEKT ER MEE? Deze jager heeft een leeuwin en een slang gezien. Maar nu hij een geweer gehaald heeft, om ze te jagen, ziet hij de dieren niet meer. Jullie misschien wel? Kijk maar eens goed uitl TANTE TINE En dus gingen vader en moeder op reis. Tine bracht hen naar het sta tion, beloofde nog eens goed op alles te zullen passen en aanvaardde toen met Spits den terugweg. Maar innerlijk was ze heelemaal niet rus tig. Allerlei akelige gedachten speel den door haar hoofd. Je hoorde te genwoordig zooveel van inbrekers .- maar dan herinnerde ze zich weer, dat ze Spits had. „En jij waakt wel, hè hondje?" vroeg ze zacht en streek hem over zijn kop. Een zacht gejank was het antwoord. Tine's angstige voorgevoelens waren juist geweest. Ze werd 's nachts wakker, doordat ze meende iets te hooren. Dadelijk lichtte ze haar hoofd van het kussen en lui sterde. Ja, inderdaad ze hoorde in de huiskamer voetstappen. Een wilde angst greep haar aan. Inbrekers, en Marie en zij alleen thuis met Spits. Maar hoe kon het dan, dat Spits niet geblaft had? Zou die niets ge merkt hebben? Zijn hok stond op de waranda, aan de achterkant van het huis. Als ze hem eens riep Geruischloos liet ze zich uit bed glijden, geruischloos deed ze de deur van haar kamer open en sloop de gang over, naar de kamer, die aan het andere eind lag en die op den tuin uitzag. Daar maakte ze het raam open. Haar hart klopte in haar keel, maar ze hield dapper vol. „Spits", riep ze zacht, „Spits onraad!" Toen hield ze angstig de adem in. Met een woedend geblaf was Spits uit zijn hok gesprongen. Zijn onfeilbaar instinct zei hem, dat het gevaar uit de huiskamer dreigde en daar hij er op geen andere wijze komen kon, sprong hij dwars door de glasramen naar binnen. Op dit geluid was Marie ook wakker ge worden en samen met Tine gilde ze zoo hard ze konden. Hoe alles zoo gauw gebeurd was, wist Tine zich later niet goed meer te herinneren. Maar binnen een paar minuten waren er agenten en toen Marie en Tine eindelijk naar beneden durfden gaan, vonden ze daar een inbreker, die bewaakt werd door een agent en Spits er naast, die met opgetrokken tanden naar zijn slachtoffer zat te kijken. r- „Hij bloedt," riep Tine verschrikt en ze keek naar Spits. „Ja, en hij ook, juffrouw," zei de agent en wees naar het been en de hand van den inbreker. Toen kwam .illes gauw in orde. De inbreker werd weggeleid; een in de haast gehaalde dierendokter verbond Spits en toen werd het weer rustig in huis. Marie en Tine durfden niet meer te gaan slapen. Ze gingen in de huiskamer zitten en namen Spits bij zich. Den volgenden dag kwamen vader en moeder, die een telegram hadden ge kregen, terug. Ze waren erg ge schrokken, maar er bleek gelukkig niets ernstigs gebeurd te zijn. En dat Tine nu nog meer van Spits, die van zijn avontuur een paar lid- teekens heeft overgehouden, houdt dan eerst, is wel te begrijpeii. Ze stuurde ons laatst de foto, die je hier afgebeeld ziet. Je kunt wel zien, dat ze dikke vriendjes zijn, hè? WAT RIETEPIETJE KREEG. Hans en zijn zusje Rie zijn naar het circus geweest. Dat was een heerlijke middag. Kleine Rietje, die pas vijf jaar is, heeft geschaterd van plezier. Maar ook Hans, die al zeven jaar is, heeft genoten van al de leuke dingen, die hij gezien heeft. Vooral de clowns, die waren grap pig, hè?" vraagt hij nog aan Rietje, als ze thuis aan moeder alles vertel len, wat er in het circus te kijk was. „Mam?" vleit Rietepietje, „krijg ik ook zoo'n clowntje, zoo'n aardig klein clownpopje?" Mc eder lacht. „Maar Rietje, hoeveel centjes, denk je, dat moeder heeft? Eerst heb ik Hans vanmiddag centjes ge geven, om. naar het circus te gaan en nu vraag je al weer of ik een popje voor je koopen kan. Nee, Rie tepietje, zoo rijk is mam niet!" Een schaduw van teleurstelling glijdt over Rietjes lief snuitje en Hans, die dat ziet, besluit onmid dellijk een clown voor zijn kleine zus te maken. ,Op niet te dik carton teekent hij de verschillende deelen, waaruit de clown moet bestaan het hoofd, de romp, twee beenen en twee armen. Voor hij deze uit knipt, kleurt hij deze eerst met mooie vroolijke kleuren. De muts wordt geel, de haren zwart, het gezicht wit, de kraag groen, de blouse rood, de broek geel, en de schoenen groen. Dan knipt hij alle deelen netjes uit en bevestigt ze aan elkaar met kleine spijkertjes, zoodat alles be weegbaar blijft. Als de verf goed droog is, geeft hij dit aardige clowntje aan Rietje. Dat die er blij mee is, kun jullie wel begrijpen. Ze bedankt haar groote broer met een ferme kus

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1936 | | pagina 6