ONS DIERENHOEKJE. MET OOM KEES OP STAP. 1 'Ji „En kinderen, bereiden jullie je nu maar voor op een fiksche wandeling; want we gaan de duinen in," zei Oom Kees tegen Kees en Anneke. ,.Pas maar op, dat U het niet van ons ver liest, Oompje," plaagde Anneke, „want we zijn goede locpers. Kees en ik!" Oom lachte eens. Het was een heerlijke voorjaarsdag en Oom Kees had de beide kinderen een dagje mee naar buiten genomen. Ze waren 's mor gens al vroeg uit huis gegaan en zouden pas met het avondeten weer terug zijn. Boter hammen en drinken hadden ze mee geno men. Kees droeg den rugzak, Anneke een botaniseertrommel en Oom had een veld- flesch, gevuld met limonade aan zijn riem hangen. De zon scheen en aan alle boomen en heesters zaten de jonge lichtgroene De oorworm met haar jongen. bosch; want hij is bang om over een groote open vlakte te vliegen; want dan loopt hij kans door een havik aangevallen te worden. Liefst vliegt hij van boom tot boom en laat dan telkens zijn waarschuwend geroep weer klinken. Op die manier verraadt hij den vos, die op hazen en konijnen jaagt. Men noemt de Vlaamsche gaai wel eens de veldwachter van het bosch, omdat hij alle onraad dadelijk verklapt door zijn waarschuwend roepen." Ze liepen verder. Hoog in de lucht tril- lerde een leeuwerik. Als een stipje was hij te zien in de blauwe strakke lucht. „Hoe hoog zou hij wel staan?", vroeg Kees. „Wat is het voorjaar toch mooi, hè jon gens!?" zei Oom. Als antwoord snoof Anneke de warme lucht in, alles rook zoo lekker, zoo jong en zoo frisch.' Kees zei niets; hij keek maar om zich heen. „Zag CJ dat beest, dat daar ging?" vroeg hij opeens en wees op een insect, dat voor hen uit vloog. Ja, antwoorde Oom, „dat was een oor worm." „Bah," riep Anneke, „zoo'n vies beest. Komt dat in je ooren?" Oom lachte: „Wel nee, dat is bijgeloof. Het is een insect, dat veel schade toebrengt aan vruchten en bloemen. Maar zouden jullie gedacht hebben, dat de oorworm als voor beeld kan dienen voor moederliefde in de dierenwereld. Het wijfje verzorgt haar jon gen met groote toewijding en zorg." „Toch vind ik het griezelige dieren," zei Anneke. Toen plotseling: „Wat was dat voor een raar geschreeuw?" „Dat was de nieuwsgierigste onder de vogelsoorten, de meerkol of Vlaamsche gaai. Het geschreeuw, dat je zooeven hoorde is een waarschuwing, dat wij er aan komen. Door zijn lange staart en ronde vleugels, kan hij allerlei kunststukken uithalen; maar zijn vlucht is langzaam. Meestal blijft hij in het De Vlaamsche Oaai. Oom keek op: „Ik denk zoo ongeveer op 700 Meter hoogte!" „Niet eens zoo erg hoog," vond Anneke. „De meeste vogels vliegen tusschen 200 en 500 Meter. In verhouding met hen, vliegt de leeuwerik dus wel hoog. Roofvogels vlie gen het hoogst; een adelaar komt wel tot 3000 Meter; maar dat is dan ook het record. Andere roofvogels, zooals sperwers, havi ken, enz. blijven meest tusschen 1000 en 2000 Meter." „Wat weet U toch veel", zei Anneke be wonderend. „Eén dag met U naar buiten en we leeren veel meer, dan we ooit op school zouden leeren! We moeten het nog maar vaak doen!" En dat vonden Oom en Kees ook! j I Lk i. x medeklinker. x muzieknoot. x geen vrouw. x om uit te lezen. x jongensnaam. [huizen. x weg met aan 2 kanten x sleur, geoefendheid. x plezier, pret. x bewoonster van Rusland. xxxxxxxxxx het feest, dat 7 weken na Paschen gevierd wordt. Op de kruisjeslijnen komt hetzelfde woord te staan. H. Verborgen plaatsnamen. a. „Rol de bal eens naar mij toe!" b. Ella rende haar vader tegemoet. c. Om het kamp en in het bosch, overal hoorden wij de fluitsignalen. m. Mjjn geheel: 1, 2, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 5, 9, 10, 5. is dat gene, waar al deze raadsels in voor komen 5, 6. oude lengtemaat. 7, 8, 9. bergplaats. 10, 2. bevestiging. 1, 8, 4. paard. 7, 5, 9. afsluiting. 8. 2, 9. zit op ieder hul*. 1. 8, 5. stok. IV. De volgende lettergrepen vormen, goed gerangschikt, een spreekwoord; als, dan, de, de, honk, 1*, kat, mui, een, W mxu r V. Met b. ben ik om uit te lezen; met d. een ander woord voor een lap stof met h. een vischhaak; met k. een lekkernij; met r. een kraai; met z. ben ik een ander woord voor „weg" OPLOSSINGEN. P m i man boek KI aas straat rou t i ne pleizier Russ i sche Pi nks t eren H. Verborgen plaatsnamen. a. „Rol de bal eens naar m(j toe!" (Rolde) b. Ella rende haar vader tegemoet. (Laren.) c. Om het kamp en in het bosch, overal hoorden wij de fluitsignalen. (Kampen.) m. Raadselhoekje e), hok, ja, ros, hek, dak, roe. IV. Als de kat van honk is, dansen de muizen. V. Boek, doek, hoek, koek, roek, zoek, WAT IS HIER FOUT? I Oplossing. De jonge merels bewonen het neet in het voorjaar, terwijl de druiven pas in het na jaar rijp zijn, 1 7" '7 TjWNTfi TINS). DE WIJZE CHINEES. Een rpke Chineesche koopman kwam eens bij den voornaamsten kleermaker van zijn stad. ,Ziet ge dezen buidel met fonkelende geldstukken?" sprak hij. „Die is voor jou, als ge me een kleed maakt, zoo kostbaar en rijk met edelsteenen versierd, als niemand bet in het geheele Chineesche rijk, buiten den Keizer, draagt!" De kleermaker nam de bestelling aan. Hij zond zijn knechten naar het Noorden, het Zuiden, het Oosten en het Westen en liet van overal de kostbaarste juweelen en goud en zilverdoorweven stoffen komen. Daarna begon hij met het vervaardigen van het kleed. Toen het klaar was, sprak hij tot zijn opdrachtgever: „Ge zult tevreden zijn; als ge dit kleed draagt, zal men U de grootste eer bewijzen, die een mensch op aarde kan krijgen." De rijke koopman was niet weinig trotsch o,p zijn kostbaar gewaad en zoovaak hij ermee door de stad wandelde, met waardige passen, zooals het hem betaamde, voelde hij de bewonderde blikken van zijn mede burgers op zich rusten. Toen hij op een dag weer door de stad ging, viel hem plotseling op, dat een armoedig gekleed man, hem ai eenige straten lang. volgde en zich telkens voor hem tot den grond boog. Tenslotte naderde hij zelfs den rijke en bedankte hem voor de edelsteenen. De koopman was zeer verbaasd en zei, dat hij zich niet herinneren kon den ander ooit edelsteenen gegeven te hebben. „Nee, dat ook niet," antwoordde de wijze Chinees, „maar ge gaf me gelegenheid om ze te zien en te bewonderen. Een ander ge bruik maakt ge er zelf ook niet van; alleen hebt gij nog de last en de zorg om de kost bare steenen te dragen en te bewaren. Een moeite, die ik mijzelf niet zou wenschen te getroosten." DANKBAARHEID. Heer Rochus de Woeste wil gebruik maken van den dood van Heer Archibald van Ruiterkerke om het kasteel binnen te trekken, waar Vrouwe Machteld treurt om haar man. De slotvrouwe is alleen met haar eenigen zoon, den kleine Floris, die nog in de wieg ligt. Heer Rochus weet, dat de be zetting van het kasteel niet sterk is en dat de knechten en 'bedienden bovendien oud zijn. Bij verrassing wil hij het slot binnendrin gen, zich meester maken van den kleinen Floris, om hem dan voor een groot losgeld weer af te staan aan zijn moeder. Dit los geld zou dan zijn leege schatkisten weer eenigszins vullen. Heer Rochus de Woeste is eigenlijk niets anders dan een gelukzoeker en men vraagt zich af of de naam, die hij draagt wel wer kelijk de zijne is of door welken streek hij het kasteel, dat hij bewoont, in handen heeft gekregen. Hij beweerde, dat hij een neef was van den gestorven ridder Barthold. Zijn wapenknechten omsingelen het kasteel en Vrouwe Machteld is eigenlijk al niets anders meer dan een gevangene, die bedreigd wordt met de ontvoering van haar kind. Maar al heeft de bezetting den vijand, die zich verstopt heeft in het dichte struik gewas rondom het kasteel, nog niet gezien, andere oogen daarentegen wel! Niet ver van het kasteel staat de arme lijke hut van Nicolaas, Martine zjjn vrouw en hun drie kinderen. Het zijn lijfeigenen; EEN KUNSTJE. Neem een rond dik glas en leg op den rand twee geldstukjes van gelijke grootte, zooals op afbeelding 1 is aangegeven. Nu vraag je de toeschouwers, wie van hen beide munten van het glas kan nemen, maar met twee vingers en tegelijkertijd. Vast en zeker zal geen der omstanders dat klaarspelen. Nadat ze het allemaal probeerd hebben, hebben laat je dan zien, hoe het kan. Je pakt het glas nu zoo aan, dat duim en wijsvinger (of ringvinger) op de beide munten liggen. Met een voorzich tige beweging Map je de geldstukken nu naar beneden, zoodat ze tegen den wand van het glas liggen (Abeelding 2). Nu be hoef je verder niets anders te doen dan de muntjes langs het glas te laten glijden. Met een handige beweging, klap je ze dan tegen elkaar en vangt het glas op met je andere hand. Het is geen moeilik kunstje; maar toch verdient het aanbeveling een paar keer te oefenen, voor je het aan je publiek ver toond. OOM KEES i' m i'!- f d maar de slotvrouwe is zoo goed, dat Nico laas als een vrij man leeft en zijn lot voor geen ander zou willen ruilen. Martine kijkt met eerbied op tegen Vrouwe Machteld en haar twee dochters, Isabella en Tonia ook. Hannes de oudste zoon echter, koestert een liefde voor de slotvrouwe, die op vereering gelijkt. Eenige jaren geleden was Hannes ziek aan een besmettelijke ziekte, waaraan men dacht, dat hij sterven zou. Idereen vermeed den ongelukkigen jongen. Toen kwam de kasteel vrouwe; zij zette zich naast het bed van het kind en verzorgde hem dag. en nacht, net zoolang tot het gevaar geweken was. Hannes werd beter. Nooit zou hij de engel vergeten, die zich gedurende zijn ziekte over zijn bed gebogen had en meer dan eens wenschte hij door daden zijn dank baarheid te kunnen toonen aan haar, die hem het leven had gered. En nu is dat oogenblik gekomen. Toeval lig beeft hij de wapenknechten van Heer Rochus de Woeste het kasteel zien omsin gelen en hij heeft de snoode plannen van den ridder, die zijn naam met recht draagt, geraden. Als is het kasteel omsingeld, dat beteekent nog niet, dat het al aangevallen Is Niets verhindert hem dus om er vrij bin nen te treden, hetgeen hij dan ook dadelijk doet. Bij den ingang gekomen, vraag hij toe gelaten te worden bij vrouwe Machteld; de page zwicht tenslotte voor Hannes' smeek beden. Hij wordt in de zaal gelaten, waar de slotvrouwe bij haar kind aan de wieg zit. Hij werpt zich voor haar op de knieën en vertelt wat hij gezien heeft. Vrouwe Machteld gelooft reeds verloren te zijn, denkt er over hoe het beste de bezetting te organiseeren. Maar Hannes durft tegen te spreken: ..Zou het niet beter zijn, als we een list gebruikten „Welke list, kind. We zouden gauw ont dekt zijn en mijn arme zoon zou in handen van die wreedaards vallen." „Luister naar mij, Vrouwe. Ik heb een plan bedacht. Als het lukt, en ik ben er bijna zeker van, dat het lukt, zijt gij en de Meine Floris gered. Dan kimt ge de na burige ridders waarschuwen en Heer Ro brecht kan verjaagd worden. „Spreek dan!" Alleen met vrouwe Machteld ontvouwt VOOR DE KNAPPERTS. Wat is hier fout? In een boek met dierenverhalen komt de volgende zin voor: De marter sloop omhoog langs de wijnranken van het huis, om bij het nest te komen, waarin de angstig pie pende jonge merels zatenOnderstaande illustratie was er bij. Wie van jullie weet, wat hierin fout is? Ik zeg vooruit, dat het een erg moeilijke opgave is; maar met een beetje opmer kingsgave en kennis der natuur kun je het wel zien. Oplossing staat onder de oplos singen der raadsels. TANTE TINE. de jongen zijn plannen. Hij toont den inhoud van de groote mand, die hij mee heeft ge bracht. Hij vraagt, hij smeekt. Lang aar zelt de slotvrouwe; maar de gedachte dat haar onschuldige, kind in de handen van Heer Rochus zal vallen, doet haar tenslotte toegeven. Eenige uren later komen er uit het kasteel een vermeende boerin en haar zoon, die aan zijn arm een mand houdt, waarin de schamele bezittingen bijeen zijn gepakt. Onder het slaken van wanhoopskreten loopen zij langs de boschjes, waarin de mannen van Heer Rochus verstopt zijn. De jongen scheldt op de slotvrouwe, die hen voor een klein vergrijp van haar kasteel heeft gejaagd. Niemand vermoedt, dat in de mand het kind verstopt is, en dat de boerinde slotvrouwe is. WIESJE EN HAAR HONDJES. Toen Wiesje op een ochtend in de schuur kwam, gromde Nora de hond heel hard. „Wat is dat nu, Nora?", vroeg Wiesje verbaasd. „Waarom grom je tegen me!?" Ze liep naar de mand, waar Nora altijd 's nachts in lag, gaf toen e'en schreeuw van verbazingwant Nora lag niet alleen; naast haar zag Wiesje drie Meine honCen- kopjes. Ze holde naar binnen: „Vader, Mam, Nora heeft jonge hondjes bij zich!" Vader en Moeder volgden hun dochtertje naar de schuur. Nora gromde, toen ze b{j haar kwamen. Maar toen Wiesje haar zachtjes streelde en tegen haar zei: „Wees maar niet bang, Nora. We zul len je Mndertjes geen kwaad doen!" werd de hond rustig en ze liet zelfs toe, dat Wiesje de Meine dierjtes streelde. Vanaf dezen dag was Wiesje altijd in de schuur te vinden. Zoodra ze uit school kwam vloog ze naar de schuur. En het kostte moeder 's avonds heel wat moeite om haar naar bed te krijgen. De jonge hondjes, Flik, Flak en Flok, wa ren nu al wat grooter en mochten van moe der Nora al alleen door d° schuur loopen Het was zoo grappig de Meine diertjes zoo onbeholpen over den grond te zien loopen. Soms struikelde er een over zijn pootjes en viel om. Dan schaterde Wiesje van de prei. Al haar andere speelgoed vergat ze voor de jonge hondjes. Enwat erger was..- haar huiswerk soms ook. Wiesje kreeg straf op school, kreeg straf thuis; vermaningen van vader en moeder, niets hielp. Al haai vrijen tijd besteedde ze aan de hondjes. Toen kwam de tijd, dat moeder Nora goed vond, dat de hondjes in den tuin kwa men. En nu begon het stoeien en ravotten pas goed; de drie diertjes renden elkaar na, rolden over elkaar, liepen hard keffend ach ter Wiesje; kortom hadden pret voor tien. Moeder Nora zat goedig te kijkenze wist nu wel, dat Wiesje haar kindertjes geen kwaad deed. Flik, Flak en Flok renden door de perk jes, wroetten met hun stompe snuitjes in de aardie en maakten zich zoo vuil mogelijk. En WiesjeWiesje was na een stoei partijtje in den tuin zoo smerig, dat moe der haar mee naar de badkamer nam en haar flink waschte en kamde; want anders mocht ze niet aan tafel komen. Op een middag aan tafel, zei Vader: „Ja, Wiesje, je begrijpt zeker wel, dat we niet vier honden kunnen houden. Je moet er nu maar eens over nadenken, aan wie jer_de hondjes weg wilt geven!" Met groote ktfkera bad Wiesje haar vader aangekeken. „Weg? Flik, Flak en Flok weg?" De tranen waren in haar oogen ge sprongen. „Maar Paps, iemand neemt mij toch ook niet van U weg!" Toen had Vader haar uitgelegd, dat ze één hond noodig hadden; maar dat vier honden te veel van het goede waren. „Een van de jonge honden mag je dan nog hou den, maar dan moet je er twee weggeven!" Dat was moeilijk voor Wiesje; want welk van de drie zou ze houden? Ze waren alle maal even lief. Na lang denken besloot ze Flok te houden; die kon zoo leuk op zijn achterpootjes staan als Wiesje hem een koekje gaf. En de andere twee? Toen Grootvader op bezoek kwam, vloog Wiesje hem om zijn hals. „Opa, kom eens naar mijn hondjes kij ken!" Opa liet zich mee nemen naar de schuur, waar de drie dieren rustig in hun mandje sliepen. Ze waren moe na hun stoei partij. „Wat een aardige diertjes", zei Opa. „Deze is lief en Opa wees op Flik. „Wilt U hem hebben, Opa Opa keek even bedenkelijk. „Waarom Ukkepuk?" Toen vertelde Wiesje, dat ze er twee weg moest geven. „Maar als U er nu een neemt, kan ik hem nog altijd zien!" vleide ze. En Opa liet zich overhalen. De eenige, die nu nog weg moest, was Flak. Toen Wiesje aan Vader vroeg, of ze hem niet mocht houden, zei deze streng: „Wiesje, ik heb goedgevonden dat je Flok nog hield; maar drie honden kunnen we niet hebben". Wiesje had beschaamd haar mond gehou den. Ondertusschen was Flak er nog altijd. Toen kwam Tine, Wiesjes vriendinnetje een keer om de hondjes te zien. „Weet je, ik mag een hondje hebben voor mijn ver jaardag. Nu dacht ik, als ik Flak nam, dan kon jij het hondje ook nog altijd zien!" Wiesje holde naar binnen. „Mam, Tine neemt Flak!". En zoo gebeurde het, dat Wiesje, ofschoon ze alleen maar Flok mocht houden, Flik en Flak toch ook nog altijd M>n zien. u - R. v. B.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1936 | | pagina 6