HET ROTSPAD
FEUILLETON.
GUNHILDA EN M1RABELLA.
Het sprookje, dat ik jelui nu ga
vertellen, is gebeurd in een ver land,
waar heele hooge bergen zijn en waar
eens een meisje woonde, dat Gunhilda
heette.
Toen zij nog maar heel klein was,
waren haar vader en moeder al ge
storven en had een oude grootmoeder
verder voor het weesje gezorgd.
Grootmoeder was een heele wijze
vrouw, zij verstond de taal der dieren
en kende al de planten en kruiden,
waarmede zij zieke menschen beter
kon maken,
's Zomers moest Gunhilda helpen
om deze kruiden te zoeken en 's win
ters zat zij bij haar grootmoeder aan
het spinnewiel en leerde al heel gauw
even mooi spinnen als grootmoeder
zelf.
Het huisje waarin ze woonden lag
aan den ingang van een groot dennen
bosch.
Midden in het bosch was een heele
hooge berg en op den top daarvan
was een groote weide, waar vele ge
neeskrachtige kruiden groeiden, o,a,
één soort, dat prachtige gouden bloe
men had.
Aan den voet van den berg was een
'groot meer met heel donker water,
dat*o, zoo diep was en heel gevaarlijk;
het heette ,,Landverloren meer"; de
schippers durfden er met hun bootje
niet op varen en geen enkele visscher
waagde het daar zijn netten uit te
gooien, want, zoo vertelde men, er
waren booze geesten op dat meer.
Wanneer grootmoeder en Gunhilda
kruiden gingen zoeken, gingen zij er
nooit langs, maar Hepen veel liever
een eindje om.
Op een morgen was grootmoeder
al héél, héél vroeg naar het bosch ge
gaan; de zon kwam juist als een gou
den licht van achter de boomen te
voorschijn.
„Nu moet ik het gouden kruid bo
ven op den berg gaan plukken, Gun
hilda", had zij gezegd, „ik moet mij
haasten, want als de gouden zonne
stralen het niet meer beschijnen, is
het te laat, dan is de geneeskracht
van het kruid weg."
Gunhilda wuifde haar grootmoeder
nog met de hand een afscheid toe en
ging terug naar het huisje om het
werk te doen, bracht ook de geit in
de weide, achter het huisje, terwijl zij
het oude wijsje zong, dat haar groot
moeder haar* daarvoor geleerd had.
Het werd middag, maar nog was
grootmoeder niet terug. Gunhilda be
greep niet hoe dat kwam en maakte
zich ongerust, dat haar grootmoe op
den steilen berg iets was overkomen.
Zij ging' den weg, die zij wist dat haar
grootmoeder altijd ging, maar vond
haar niet. Boven op den berg zag zij
heele groepen van 't goudkruid staan
en in een lindenboom, die tegen de
berghelling groeide, zat een merel zoo
wondermooi, maar toch ook weer zoo
treurig te zingen, dat het Gunhilda
nog angstiger om het hartje werd.
„Merel, lieve Merel", zoo vroeg zij,
„zeg mij toch, heb je mijn grootmoe
dertje niet gezien?"
De merel vloog nu in de hoogste tak
van den boom en zong:
„Dididudier, Dididudier,
„De wijze vrouw is niet meer hier
„Zij ging naar 't hemelland,
„Dididudier, Dididudier,
„Zij is nu niet meer hier."
Gunhilda, die de taal der vogels,
evenals haar grootmoeder, verstond,
begreep dadelijk wat de merel haar
had toegezongen en heel bedroefd
wierp ze zich op den grond temidden
van het gouden kruid.
Hoe lang ze daar gelegen had, wist
ze zelve niet, maar eensklaps voelde
zij een hand op haar schouder leggen
en achter haar stond een vriendelijke
man, die haar vroeg, waarom zij zoo
verdrietig was.
Zij vertelde hem, dat haar groot
moeder er niet meer was en dat zij
nu niemand meer had.
„Mijn lieve kind", zei de goede man,
„ga met mij mede naar mijn huis. Zie
je dat groote witte huis onder aan den
berg, daar woon ik met mijn vrouw
en mijn dochtertje Mirabella."
Gunhilda begreep wel, dat zij niet
alleen op den berg kon blijven en ging
met den man op weg naar zijn huis.
Deze vertelde zijn vrouw van Gun-
hilda's verdriet en beiden besloten om
haar bij zich in huis te nemen als
speelmakkertje van hun eenig doch
tertje.
Na verloop van eenigen tijd was er
een groot feest in het land, omdat de
jonge bruid van den koning haar in
tocht in het land zou houden. Het
kroontje, dat zij daarbij zou dragen,
was gemaakt door den pleegvader van
Gunhilda eer» bekwaam goudsmid
was.
De dag vóórdat het feest zou plaats
hebben in de hoofdstad van het land,
gingen de goudsmid en zijn vrouw al
heel vroeg op weg naar de stad om
het kostbare werkstuk aan den hof
meester des konings te brengen,
Gunhilda bleef met Mirabella alleen
in het witte huis; den geheelen mor
gen hadden zij samen in den mooien
tuin gespeeld, die rondom het witte
huis lag en na het middagmaal moest
Gunhilda nog een en ander in de keu
ken opruimen en ging Mirabella alleen
den tuin in.
Toen het werk van Gunhilda klaar
was, wilde zij het kleine pleegzusje uit
den tuin halen, voor haar middag
slaapje, maar deze was nergens te
vinden, en hoe Gunhilda ook riep en
riep, ze kreeg geen antwoord.
Men hoorde niet anders dan het
zachte ruischen van den wind in de
dennen bij den ingang van het bosch,
en op het verdrietige roepen van het
meisje, kwam een hert heel dicht bi)
haar en keek haar met zijn mooie
oogen vragend aan.
„Hertje, ach Hertje, heb je Mira-1
bella niet gezien?"
„Neen", antwoordde het hert, „ik
heb nergens een kindje gezien lk ben
alleen mijn neef de steenbok tegen
gekomen, die tusschen de rotsen uit
kwam springen; hij had een bezoek
willen brengen bij den beer, die in de
grot woont.
,,0, die booze grotbeer, als die het
kind maar geen kwaad doet", jam
merde Gunhilda.
„O neen, zeide 't vriendelijke hert,
daar behoef je niet bang voor te zijn.
Mijn neef de steenbok heeft mij juist
verteld, dat de beer vast lag te sla
pen. Ga jij maar weer naar huis, Gun
hilda, misschien zit Mirabella daar al
op je te wachten."
Gunhilda streek het hert dankbaar
over den kop en liep op een drafje
naar huis terug.
Dichtbij het witte huis gekomen,
vloog er een woudduif over haar
hoofd, en riep:
„Roekoe, roekoe, roekoe,
„Kijk nu eens goed toe!
„Roekoe, roekoe, roekoe,
„Na lijden komt verblijden!"
Zij was, na hetgeen de wouddi.
haar had toegeroepen, al iets minde:
ongerust, en toen zij het huis binnen
ging, om te zien of het kleine meisje
al terug was, tikte er een zwaluw, die
onder het dak zijn nest had, tegen het
keukenraam, en riep:
„Kijk in de stal, kijk in de stal,
„Zeg, domoortje, zie je het al?"
Op een holletje liep Gunhilda nu
naar de stal, waarin de witte hen met
de tien kuikens woonde, en jawel,
daar lag de kleine Mirabella vlak bij
moeder kip te slapen.
Gunhilda maakte haar wakker en
zeide, dat zij zoo heel bang was 'ge
weest, omdat zij haar niet had kunnen
vinden en dat zij eerst even had moe
ten zeggen, dat zij naar de stal zou
gaan.
's Avonds kwamen de ouders thuis
en toen Gunhilda hun vertelde van de
angst, die zij uit had gestaan, toen zij
Mirabella miste, zeiden deze haar, dat
zij een heel flink meisje was geweest!
DE KIES
Jan en Hansje zonder kikken
Zitten op een haas te mikken
In het gras zie je de oor en,
die aan 't haasje toebehooren.
Hé, daar schrikken ze toch van
't Is geen haas, maar 't is een man.
Hij heeft kiespijn al lang,
en een doek zit om zijn wang.
De man is kwaad, zooals jullie begrijpen
hij wil Jan en Hansje grijpen.
De plank die over 't slootje lag
breekt af en geeft een harde slag.
De man zit in het held're water,
Maar vol vreugd klinkt zijn geschater.
De zeere kies is nu verdwenen,
Fluitend gaat de man nu henen!
Met idbe stichting van' Idieze school is
men Ideze moeilijkheden te bloyen ge
komen. Op het L.H.O. rust leen moiodlot
heeft ir. Stevens hier eens medegedeeld,
toen hij een Fransch schrijver aanhaal
de. Dat schijnt ook hier het geval te
zijn. De eerste directrice .ontviel ens
door 't huwelijk; Ide tweede werd ons
ontrukt en medegenomen naar Inidië. Voor
de huidige zou hij, Voorloopig voor 5
jaar, contractueel wenschen vast te
leggen dat zij bleef. De school beant
woordt aan 'haar doel; zij is op een goede
plaats neergezet en haar uiterlijk is
goed verzorgd. Z.E.A. dankte mevrouw
Quarles van Ufford dat zij een luchtreis
naar hier wilde maken -om ide school
te openen, terwijl de streek het offer
van de regeering pp grooten prijs stelt.
23
Naar het Engelsch.
Later volgldien de vragen en antwooy-
den en Doiiothy betreurde ten zeerste
haar goede, trouwe Effie. Ze begrepen
eigenlijk niet, waarom en hoe de pude
dat plan had bedacht vpdr haar vlucht.
Maar hun vertrouwen in haar was zpjo
onbeperkt, idat zij niet mieer dan kjojnden
zuchten oyer hetgeen achter hein lag.
Dorothy wist, welk een afkeer Effie
altijd had (gekoesterd van Rokeby. En
als zij uit onbereldleneerde vrees vjojojr
hem, hen beiden zoo lang, had gescheiden
ze konidlen haar dit best vergeven,
nu eij weer voor g|oefd bijeen Waren.!
Van Rokeby sprak Dorothy bijna in
het geheel niet meer. Zij hoorde van zijn
dood met een huivering en met een ge
baar, dat zelfs Colin niet begreep. En zij
wist zefVe niet, of jdat nu een zware
ervaring van haar was geweest of een
visioen van haar toch nog ziekelijk wer
kende hersenen, dat die man haar bij 1
den arm had gegrepen op de „Lange
Brug" en haar met zulk een wreedein,
onheilspelend'en blik had aangestaard.
Bij hun eerste wandeling over het rpts-
pad, dat van het kasteel naar beneden
voerde, bleef zij staan bij den zwarten
poel en een huivering voer haar door
de leden. Mary Fenwick en Colin liepen
aan weerszijden en Mary vroeg:
„Waar (denk je aan?"
„Aan iets, |dat ik mij niet geheel meier
kan herinneren", luildicle het antwo|oird,
„iets dat wel een droom lijkt en hojch.
ook weer wesrkelijkheidl"
„En wat is het dan, liefste?"
„Het is mij net, of ilk (daar in het half
duister pok heb gestaan, terwijl zware
regendroppels mij pp het gezicht vielen
en die wind fdopr de diotrre bladeren suis
de. Ik was zoo verschrikt, dat ik ide
De voorzitter van den kring Schouwen
Duiveland, (de heer
H. C. v. id. Zaniie
sprak een dankwoord tot de diverse
autoriteiten, speciaal tot mevr. Quarles
en ide Gouïmissaris en leden van Ged.
Staten, vooral tot mr. D iele man, (als voor
zitter van de Z.L.M. Spr. herinheride
aan de .eerste idagen van de vestiging
van het L.H.O.toen zooveel conserva
tisme moest wiorden over.w|onnen. Thans
neemt het bezoek van de school steelds
toe, zoodat een (derde leerares een taak
kon Worden opgedragen. Bouwers en ar
chitecten, opzichter, aannemer, metselaar
en schilder dankte hij' voior hunne pres
taties, speciaal de heer Tieleman ;en zijn
zoons. Als blijk van waardeering schonk
de kring een electrisch gedreven klok
hadden Over de (Opren sloeg. Maar, o!
nog hoerde ik hem1 iets zeggen van „Ein
delijk!... Eindelijk Idan toch!" Toen zag
ik, idat iets lof iemand hem pip 'dien rug.
sprong en (dat hij in het water stortte}....
Een lange, scherpe kreet ten (dian herinner
ik mij niets imeer....! Zeg, Colin, houdt
jij het ook vjoor een droomgezicht?"
„Herinner je je nog, van wien |dat
dreigende gelaat was?"
„Och, dat zou ik liever maör niet zeg
gen: Hij is nu dood en..."
„Nu goed, ik zal het je ook noc#
vragen".
Daarop traden zij alle drie het dprp
binnen en trachtten het bewuste on}d|sir-
werp zelfs uit ide gedachten te bannisn.
Colin en Dorothy trouwden vroeg m
het voorjaar, en terwijl er lop Wermyss
veranderingen werden aangebracht, gin
gen zij buitenslands. Er werd een prach
tige oranjerie aangebouwd, een tennis
baan gemaakt, overal werdien parketvloe
ren gelegd', zObdat pprothy Fenwick haar
oud' huis haast niet herkende... toen zij
het terugzagen.
Ruim een jaar na hun huwelijk, toen
hun stamhouder al ,een paar wieken pud
was, gingen ze naar Londen (op herhaalde
uitnoOdi'ging van Lady Elinpr en hjer
ontmoette zij twee pude kennissen. De
eene was Lady Monica Fitzgerald, die
nu eindelijk in het huwelijk zou treden
met Lord' Allan. De ontmoeting haid
plaats op een schilderijen-tentoonstelling
en Lady Monica liep op haar toe met
de vraag:
„Lieve foen jij daar waarlijk? Wat Zie
je er gotfd' en gelukkig uit!'
„Ik ben oo(k gezond en gelukkig", lach-
Dorpthy. „Ho® maakt u het, Lady Mo
nica? Mary vertelde mij, dat u trouwen
ging".
„Ja, eindelijk zal het er dan toch eens
van komen. Allan's tante heeft mij: pmlge-
kocht met een prachtig stel 'diamanten,
een familiestuk waar ik alles voor jdjoen
in de gang van Ide Sohofol, welk uurwlerk
het symbool van regelmaat in het onder
wijs demonstreert.
De voorzitster van de commissie van
toezicht op het L.H.O., mevrouw De
Vries, 'deelde mede dat namens hare
commissie een giomg was geschonken.
Eenige leerlingen overhandigden een ta
felkleed en foto's van het interieur van
de school. Mevr. W1 o 1 f s o n, oud-di
rectrice, sprak een kort wpord [namens
den Boerinnen-Bionld, terwijl de heer H.
A. Hank en een persoonlijk woord
sprak tot Ide directrice, 'mej. C. v. Liere.
De heer S. Ha ge sprak als voorzitter
van Ide vereenig in g van burgemeesters
Wojorden van gelukw|ensch en Wist zich
de tolk van zijn' 'collega's, wanneer hij
betoogde (dat men zal trachten Ide gel-
Zou.*. Maar la|at Ons nu [niet langer (van mij
spreken! Ik heb altijd' zopjveel belapg-
selling vopr je gevpelld; je weet, ik heb
je neef gekend''.
„Die is dood", zei DjOrothy zacht.
„Ja, en Idat is opk maar beter,! Hoe
kwamen jullie beidlen eigenlijk familie
Van elkaar te Zijn? Want je moet mij
niet kwalijk nemen, maar hij was (een
verschrikkelijk mansch!... Maar we zullen
niet over Onaangename pingen sprekfein'.
Is Idat je echtgenooft? Mag ik later eens
buiten bij je komen logeeren?"
En met vriend'elijken knik ging Lady
Monica verder, terwijl (Mrs. Fenwick zich
bij haar echtgenoot voegde.
En eigenaardig genoeg, maar dien vol
gende dag ontmoette Dorothy Miss Greig,
Ze, stonld' juist leen mand prachtige Parmja-
violen te bewonderen bij' een bloem)iistr
toen zij een oud, vermagterd gelaat zag.
dat zij toch dadelijk herkende.
„Miss Gr,eng, herinnert u zich mij nog?"
riep zij onwillekeurig.
De aangesprokene keek, pf zij een vi
sioen had.
„Doriothy Wemyss....?"
„Ja, of liefver nu: Dorothy Fenw/uck",
„Is u |dan getrouwd?... En waar is uw
echtgenoot?"
„Mijn echtgenoot is hier in 'het bloe
menmagazijn en ik heb ook een Zoontje".
„Uw echtgenootis tolch niet Rokeby
Wemyss?"
„Weet u dit dan niet? Hij is idopjd
sinds anderhalf jaar".
„Is .hij ziek geweest?"
„Neen, hij heeft een ongeluk gehad"'.
„Daar wist ik niets van. Geen wonder,
dat u zich nu veilig en gelukkig voelt!
Ik heb mij steeds Over u Ongerust ge
maakt; stéêds, sinds uw verdwijlneu.
Ik had' niets meer van u gehoord en ik
was te arm, om een londerzpek in te
stellen".
„Wat doet u nu. Mag ik1 u eens komen
opzoeken
„O, ineen. U fcoüdt njet eens wetpn, waar
ik woon. Heelemaal in Islington, een buurt
waar u nooit komen zult. Maar ilk ben
1
delijke last, die der gemeenten thans weer
wordt Opgelegd, te torsen. De direc
trice kreeg het laatste woord voor het
uitspreken van dankwoorden aap 't adres
van allen, die hun goede wenschen had
den kenbaar gemaakt. De leerlingen 'had-
dien een fotoi in lijst van „Prinses Ju
liana" geschonken, gedachtig daaraan
hopple 'de directrice, dat de Prinses,
naar wie ide schopl genoemd is, de
school spoedig met een bezoek zal ver
eeren. Hierna sloot mr. Dieleman Ide
plechtige openingsbijeenkomst, waarna ve
len ide school, waar in ide hall een bron
zen gedenkplaat is aangebracht, met Ide
namen van voorzitter en secretaris Ider
Z.L.M. en de namen van Ide dames van
d'e copunisise van toezicht, gedateerd 5
Januari 1934, gingen bezoeken.
blij, dat ik u gezien heb; nu zal ik van
nacht althans beter kunnen slappn (dajni nu
al gedurende heel wat jaren. Ik g|aef
Fransche conversatieles; veel wandjeilles-
sen, en Idat vermoeit mij zeer".
„U moest eens teen tijdje rust nemen,
Miss Greng", zei Dorpthy. „U moest eeni
ge maanden buiten bij ons op Wdmyss
komen en u mpest mij eens laten zjorgfen,
idjat u Over het jgieheel mpg epn beteren rtijjd
krijgt. Dat zou mij een waar genoegen
zijn!"
„Het is zeer vriendelijk van u, Mrs.
Fenwick. Als ik meer vrouwen zpoals
U iri. mijn lelven ha|d ontmoet, dan zpu
ik niiCt zoo zijn gewprden. Maar uw lief-
dadigiheii'd kan ik niet aannemen'djiie heb
ik met aan u verdiend. Als u eens wist,
idjat ik juist een vijand van u geholpen
heb; dat ik hem zelfs een wapen tegen
u in handen heb gegelven, zoudt u dan
nog ZO o vriendelijk voor mij zijn!"
„Ik bten te gelukkig, om eenigen wrok
te koesteren", fluisterde Dorpth, ofschoon
ze toch wat bleeker was gewprden. „De
hemel heeft mij bewaard. Bid om ver
geving van uw zonden, Mjss Greig, ik kan
u Vergeven wat u dan ook jegens mij
misdnefven mioogt hebben".
„Ik geloof, d'at u het meent", zuchtte
de oude 'dame, „maar ik m|ag u nluet
langer ophouden daar staat uw autp. Ik
zie dat de chauffeur naar u uitkijkt''.
„Maar ik kom u toch (opzoeken. Tpe,
geef mij uw adres. Bn terwij'l u dal op
schrijft, ga ik u ieen paar bloemen halen".
Dorothy keerde terug, met prachtige,
losse lelies en Miss Greig beschouwde ze
met verrukking.
„Ik ben een vurig bewonderaarster van
bloemen. O, tijden en tijden terug, tp)3in ik
n0|g buiten wiopnde, hadden wij zulke
lelies m onzen tuin. Hier heeft u bpt
adres. Goeden dag, Mrs. Fenwick 1'
Heel voorzichtig ging zij weg en Doro
thy stapte in de a.uto. Ze vertelde Colin
van de ontmpeting en ze waren het |e/r
over eens, Idat Pr jets moest gedaan wior
den vopr Miss. Greiig. Dprothy stelde
vopr, (dat ze een jaadijksche toplage op
VISSCHERIJBERICHTEN.
Eet meer mosselen.
Vrijdag heeft te Bergen op Zioom on
der voorzitterschap van mr. A. J. van
der Hpeven, burgemeester van Tholen,
het hoofdbestuur van den Bond van Mos-
selkwieekers in Zeeland vergaderd. Na
ampele 'bespreking werd een plan vast
gesteld vqor een in Nederland te voeren
reclamecampagne om het gebruik van
mcsselpn te bevorderen. In verband 'met
den in het bedrijf heerschenden noodtoe
stand werid besloten, der regeering te
verzoeken om pachtreductie. Tevens werd
besloten, den minister van peeonomische
zaken te verzoeken, de Waddenzee dit
jaar niet open te stollen voor het vis-
schen van mosselzaad.
haar zouden vastzetten, zopdat ze geen
les m'eer zou behoelven tie igeven. En
veertien 'dagen later ging zij met de (polis
van |deze kleine lijfrente bij Zich naar
Islington en slaagdie er m, het straatje
te vinldlen, waar Miss Greig. woonde.
Toen zij daar aanbelde en naar de be
woonster vrppg, schudde de vrouw, die
haar opendeed, het hoofd en vroeg:
„Weet u het idan niet, Madam?"
„Wat?"
„Miss Grejfg is verleden week gestorven".
„Gestorven? Waaraan?"
„Aan hartverlamming, zei die dokter;
z'e had al lang gesukkeld. En als u mij
(vraagt, ik begrijp eigenlijk niet, waar
ze van bestond".
„Hoe verschrikkelijk!" riep Dorothy met
tranen in ide opgen.
„Ze was zop troitsch weet u. Ik mocht
haar nooit, Zelfs een k'opje thee gispen.
Ze was hopgSt eigenaardlig; vplstrekt niet
altijd teven aangenaam, maar ze heeft mij
geregeld' tot het laatst haar huur belaald
en ik had' toch met haar te doen".
,,'t Is wiel verschrikkelijk!" meende Do
rothy, „juist nu het misschien wat beter
voor haar zpu zijn geworden".
„Was u misschliten die dame, die haar 'de
bloemen heeft gegeven?... O, daar was ze
toch zpoi blij mee! Ze had ze naast haar
bed staan en kan er lang naar liggen
kijken. Daarom heb jk ze haar - an (de
handen gegeven, toen we haar in de; kist
legden, dat arme mensch,!"
„Wat kan zij toch bedpeld hebben met
dat wapen, dat zij een ander in handen
ha'd'lgegeven tegen mij?" zei Dorothy latpr
tegen Colin.
„Och, ze is altijd wat vreemd geweest
kindje!"
„Ik had zooi graag haar laatste dagen
nog wat gelukkiger gemaakt. Maar het
schijnt nu eenmaal zoo lojver haar beschikt
te zijn en dus moeten wij er 'wel in
berusten".
Een kreet van haar zoontje riep Mrs.
Fenwick tot het vqlle van haar zon véél
belovend leven terug.
EINDE.
1