in uw pijp: v. ROSSEM's TROOST
Zierikzeischa Nieuwsbode
Abdijsiroop
TWEEDE BLAD
Onsterfelijkheid.
BIWN E NL A NP.
Stop vlug
dien GRÏEPaanval
1] Ipj
FEUILLETON.
De wraak der Verdrevenen
b*ko«r*nd« bij it
vei Vrl|di| 20 Fabr. 1811, 12121.
J- it
De liefde tot het leven is wellidht alle
menschen ingeschapen. Dat doet ons den
dood vreezen als den grootsten vijand
en vernietiger.
Houdt met den dood het leven op of
duurt het voort en zoo ja, is het dan
eeuwig! Hoevele malen deze vragen ook
reeds gesteld zijn en wat ter beantwoor
ding al reeds gezegd en geschreven is,
altijd weer weten zij opnieuw belang
stelling te wekken, zoodra er ergens
maar iets gezegd of geschreven wordt,
dat de beantwoording weer wat minder
moeilijk maakt.
En die belangstelling kan geen ver
wondering baren, daar het vraagstuk der
onsterfelijkheid wellicht het allerbelang
rijkste is, dal voor schepselen bestaan
kan, ook omdat het onverbrekelijk met
andere gewichtige vraagstukken verbon
den is en de bevestiging ervan van groo-
ten en misschien beslissenden invloed zijn
moet op 's menschen levenshouding.
Men moet zich alleen hierover ver
wonderen, dat er menschen gevonden
worden, die zeggen, dat de kwestie hen
niet raakt. Toch hebben ook zij onge
twijfeld oogenblikken gekend, waarin het
leven even dieper ging en als vanzelf
de vraag voorlegde, die aan elk nor
maal voelend en denkend menschenkind
ter zijner tijd gesteld wordt.
Leven en dood zijn relatieve begrip
pen. Dat, waarvan wij niets voelen of
weten is voor ons dood, al is het voor
zichzelf en voor anderen nog zoo levend.
En wij zijn dood voor allen, die ons niet
kennen of nimmer van ons gehoord heb
ben. Zoo worden wij slechts een heel
klein deel van het leven gewaar, dat
zich in werkelijkheid eindeloos uitstrekt.
Wat voor ons dood lijkt, wil daarom
nog niet zeggen, dat het niet bestaat.
Veel daarentegen, wat leven genoemd
wordt, kan hierop soms nauwelijks aan
spraak maken. Zoo zijn gewoonte, een
tonigheid, werktuiglijkheid verwanten van
den dood, wijl het ware leven een pro
ces is, dat al dieper en voller wordt.
Leven is groei, ontwikkeling. En analoog
hiermee, kunnen velen zicheen eeuwig
leven moeilijk voorstellen als een immer
durende zelfde toestand, maar liever als
een stijgen naar steeds beter staat, waar
bij het bewustzijn voortdurend grooter
en het uitzicht al wijder wordt.
Het kan geen zin hebben om elkaar
in al deze hooge en teere dingen te wil
len overtuigen, zoo men niet overtuigd
wil worden. Maar voor al de vele ern
stige zoekers, wien dit vraagstuk maar
niet wil loslaten, moet het toch wel van
beteekenis zijn, dat nimmer een enkele
godsdienst de stelling aanvaard heeft,
dat de lichamelijke verschijning eens men
schen diens gansche wezen zou uitmaken,
zooals het ook aan de nieuwere ziel
kunde gelukken mocht om met bewijzen
die aan wetenschappelijke exactheid gren
zen, die stelling te weerleggen. Het ge
loof is zelfs zeer positief en spreekt van
een ziel, waarmede dan bedoeld wordt
een onstoffelijk deel des menschen, dat
de materie overleeft en een eeuwig be
staan voert.
Als het dan een waan is, dat de ver
schijning eens menschen zijn wezen zijn
zou, dan is het evenzoo een dwaling
om aan te nemen, dat met het verdwij
nen dier verschijning uit het zinnelijke
leven, het dan ook met zijn wezen uit
zou zijn. De zon houdt niet op te schij
nen, al is zij onder gegaan. De ziel is
de verborgen zonne, het persoonlijke
rechtgeaarde menschenleven haar licht.
Het leven is, wat het is, ook al treedj
het niet meer in de verschijning. In dien
zin is er wellicht geen dood, doch slechts
een afleggen van het gewaad, waardoor
de kern meer bloot gelegd wordt.
De werkelijke dood, die te vreezen is,
bestaat misschien daarin, dat de mensc'i
zijn hoogeren oorsprong vergeet, zoodat
hij afzakt naar een staat van onbewust
heid,
Wel moet elk oogenblik strijd gevoerd
worden tegen onze lagere natuur, die
moet overwonnen worden, om een hoo-
ger leven te kunnen ingaan. Wellicht is
dit hel dagelijksch leven, waarvan de
apostel spreekt.
Als dan alles aan ons sterft, wat niet
goed is, kunnen wij ons daarmede slechts
geluk wenschen. Want dit is niets min
der dan het ontwaken tot het ware le
ven, dat onsterfelijk is.
TWEEDE KAMER.
Vergadering van Dinsdagavond.
DE CRISIS-INTERPELLATIES.
In het laatste deel van zijn rede ter
beantwoording van de sprekers bij de
crisis-interpellaties, zeide de Minister
van Binnenlandsche Zaken nog:
Ter tegemoetkoming van de groote ge
zinnen van zes en meer personen werd
de steun reeds verhoogd tot 70 en 65 o/o
m plaats van 65 en 60 ofa van het loon.
Met ingenomenheid heeft spr. geluis
terd naar den aandrang van den heer
Kupers om maatregelen te nemen in het
belang van de jeugdige personen. De
heer Van den Tempel wenscht onder
steuning aan alle werkloozen, ongeacht
de vraag of zij crisiswerkloozen zijn.
Dit zou echter veel te duur worden,
rekenende met 200,000 werkloozen tegen
f 10 per week. Den heer Snoeck Henke-
mans antwoordt spr. dat zoo objectief
mogelijk zal worden beoordeeld, welke
de financiëele positie is der gemeente
en hoe groot de werkloosheid daar is.
Dit zal geschieden door daartoe bij uit
stek geschikte ambtenaren. De contact
commissie is besproken. Op uitbreiding
is aangedrongen, doch zij is op dit
oogenblik niet noodig.
Wat het staatsbedrijf der P.T.T. aan
gaat merkt spr. op, dat het niet meer
personeel aanstelt dan beslist noodig is.
Lage tarieven en goede bedrijfsresultaten
zijn eerste eischen. Moet daarvan worden
afgeweken? In de staatsbedrijven en bij
de P.T.T. voldoen de arbeidstijden aan
billijke eischen. Er is behoorlijk even
wicht tusschen de intensiteit en den duur
van den arbeid. De heer Hiemstra achtte
het loon der landarbeiders te laag. Het
loon bij de werkverschaffing is niet ge
middeld 24 cent, maar 27 k 30 cent. Ten
aanzien van de sluiting der werkver
schaffing zal spr. overleg plegen met
de landarbeidersbonden. Aan plannen tot
inpolderingen en ontginningen wordt de
noodige aandacht gewijd. Het verheugde
spr. dat is erkend, dat de regeering, als
zij subsidies verleent, ook zekere mede
zeggenschap moet hebben.
Daarna volgden de stemmingen over
de verschillende moties, waarvan de uit
slag reeds in ons Woensdagnummer is
medegedeeld.
EERSTE KAMER.
Na aanneming van de handelsconventie
van Genève en wijziging der Motor- en
Rijwielwet, kwam Woensdag het Tarwe-
wetje aan de orde.
De heer Blomjous (r.k.) verlangde cri
sis-invoerrechten, ook om de verwoes
tende dumping van Russisch graan tegen
te gaan.
De heer Gelderman (lib.) deed zich
als tegenstander kennen. Spr. had ern
stige bezwaren, zoowel tegen het geko
zen stelsel, als tegen het beginsel. Niet
tegen het beginsel van crisissteun maar
tegen dat van dit ontwerp, waardoor
immers de prijsregelende invloed der im
porteurs van Amerikaansche meel zal
worden gefnuikt en de broodprijs zal
worden verhoogd, zoodat de steun aan
den landbouw ten koste van anderen
zal komen.
De heer Dobbel man (r.k.) bleek een
warm voorstander. Hij wees er op, dat
de importeurs over wier bestaan nu zoo'n
kabaal wordt gemaakt,-door hun import
11 groote Nederlandsche meelfabrieken
hebben vermoord, terwijl er nog 3 ge
heel of bijna geheel stilstaan.
De heer Van Embden (v.d.) zal voor
stemmen als de minister wil beloven, dat
het stelsel van het menggebod voor-
loopig niet zou worden toegepast en
dat er, b.v. gedurende minstens 1 jaar,
eerst een proef zou worden genomen
met het stelsel-Boon.
Griep is een ziektetoestand, die door
Abdijsiroop op een bijzondere wijze wordt
bestreden. Abdijsiroop houdt de ontwikke
ling en het verder razen van een
gricp-aanval tegen, door de taaie slijm -
bezwangerd met ziektekiemen - uit te
drijven. Abdijsiroop kalmeert het hoesten*
verzacht de plekken, die ruw en rauw
zijn in Uw keel, en Uw gestel ondervindt
den gunstigen invloed. Onovertroffen bij
Hoest - Griep - Bronchitis - Asthma.
,,Voor de Borst"
i Alom verkrijgbaar. Prijs Fl. 1.50, Fl. 2.75, Fl. 4.50
I Gebruik buitenshuis Abdijsiroop-Bonbons
(GO ct.). Dan bespoedigt Ge Uw genezing.
ABDIJSIROOP-BONBONS (Gestolde Abdijsiroop» j
i ARKER's
Uit Stad en Provincie.
ZIERIKZEE. Men verzoekt ons de aan
dacht te vestigen op de in dit nummer
voorkomende advertentie, betreffende de
bijeenkomst voor leden en belangstel
lenden van de Motorclub „Schouwen—
Duiveland". De aardige demonstraties met
het Oranjefeest alhier, wettigen het voort
bestaan der vereeniging, wat alleen met
voldoende belangstelling van de leden
mogelijk is. Gaarne wekken wij allen,
die belang stellen in de motorsport en
het automobilisme, op, deze bijeenkomst
bij te wonen.
ELKERZEE. Onder voorzitterschap van
burgemeester de Bruijn, hield de Ver.
„E.E.D." het Groene Kruis, Maandag haar
jaarvergadering in Café Hanse.
DE VERMAKELIJKE HISTORIE VAN DE FAMILIE VAN EMMEN.
door G. TH. ROTMAN.
ïvJXn\
87. Toen ging buurvrouw een glaasje
water halen voor haar armen mishandel
den man. Nu daar knapte hij gauw heele-
maal van op. Hij had wel een paar ferme
builen op z'n hoofd, maar zulke dingen
trekken vanzelfs weer weg. „En nu zullen
we eens even de politie opbellen", zei
buurvrouw, terwijl ze met haar man in
huis ging.
88. En werkelijk, een half uurtje later
belde de dorpsdiender bij meneer Van
Emmen aan. „Die hond moet onmiddel
lijk gemuilband worden", zei hij, „en als
U de schade vergoedt, zal er geen ge
volg aan de zaak gegeven worden".
„Astublieft", zei meneer Van Emmen,
„zestig gulden voor een nieuw pak, drie
gulden voor een lampetkan en vijf gul
den voor den schrik. Da's 68 gulden bij
mekaar."
Door het ongunstige weer waren wei
nig leden aanwezig. Door veel ziekte,
vermindering van contributies en uittre
ding heeft de vereeniging geen voordee-
lig jaar gehad. De voorzitter sprak de
hoop uit, dat de leden, ondanks de ma
laise, toch de vereeniging trouw zullen
blijven. Een onaangename zaak had het
bestuur dit jaar af te wikkelen. In 't
kort deze: Het G. K. had voor een t.b.c.-
patient de verplegingskosten in Noord-
gouwe voorgeschoten, onder mondelinge
toezegging, dat bij eventueel overlijden
de erfgenamen de gelden zouden terug
storten. Dat is voor gebeurd, doch
één erfgenaam is tot nu toe weiger
achtig. Notulen, jaarverslag, rekening en
verantwoording, staat van verplegings-
materiaal, begrooting, gingen vervolgens
als naar gewoonte vlug onder den hamer
en met dank aan de respectieve heeren,
door. Bij acclamatie werden de aftre
dende bestuursleden, de heeren De Bruijn,
Van Oost en Padmos, herkozen.
Aan het verslag der Wijkzuster ont-
leenen We: In 125 gezinnen werden 2857
bezoeken afgelegd, bovendien in 23 gez.
642 bezoeken aan t.b.c.-patienten. lb maal
verleende zij de laatste hulp, terwijl zij
bijstand verleende bij 18 verlossingen.
271 artikelen uit het magazijn werden
gebruikt, waaronder 2 couveuses. Gaarne
wenscht Zij ook een inhaleertoestel. Ook
Zuster van Nieuwenhuijze ondervindt wel
eens ondank. Zij toonde dat aan dotor
deze geschiedenis: Een vrouw stuurt haar
zoontje naar de Zuster om wonderolie,
een artikel, dat zonder doktersadvies niet
mag afgegeven worden. Als de Zuster
dan bij de vrouw komt, krijgt ze te
hooren: „Een arm mensch wordt niet
geholpen", enz. De keerzijde der medaille!
Ten slotte deelt de voorzitter nog mede,
dat de regeering het subsidie voor de
T.B.C.-bestrijding voor 3 jaar heeft vast
gesteld. Dat bespoedigt het vroeger
binnenkomen der gelden. Daarna sluiting.
De heer M. Louwerse, gemeente
veldwachter te Duivendijke, heeft zijn
sollicitatie voor gelijke betrekking naar
Brouwershaven ingetrokken.
BRUINISSE. Vrijdagavond j.l. verga
derde de afd. van „Het Groene Kruis",
onder voorzitterschap van Ds. Waarden
burg. Voor deze jaarvergadering was
groote belangstelling, behalve vele heeren
hadden vele dames aan de uitnoodiging
van het bestuur gehoor gegeven. Door
den heer M. Vijverberg werd het jaar
verslag voorgelezen, waarna door den
heer Van Oeveren verslag van het gelde
lijke beheer werd uitgebracht. Met in
begrip van het saldo van het vorig jaar,
bedroegeiï de ontvangsten f 1221,17, de
uitgaven f 1128,12, derhalve een batig
saldo van f 93,05. De aftredende bestuurs
leden burgemeester Hage en Dr. Koek
werden bij acclamatie herkozen. Vervol
gens bracht dhr. P. J. Okkerse een wel
verzorgd verslag uit van de te Zierikzee
gehouden verg. der Prov. Groene Kruis
Afdeeling. Uit het verslag dat de voorz.
voorlas, bleek, dat van het materiaal
in 1930 weer veelvuldig gebruik is ge
maakt, terwijl de hulp van de verpleeg
ster weer vele malen werd ingeroepen.
De voorzitter gedacht nog de belangrijke
diensten van Zuster de Korte, die in den
loop van het vorig jaar haar ontslag
nam. Het bestuur mocht zich gelukkig
achten te zijn geslaagd een waardige
opvolgster te vinden in de persoon van
mej. D. v. d. Berge Jd., die sinds tot
groote tevredenheid onze zieken verzorgt.
Ook dhr. J. Reinhoud, die wegens ouder
dom ontslag heeft genomen als bode
der afd., werd dank gebracht voor de
vele diensten, die hij gedurende tal van
jaren voor de afd. heeft verricht. De
voorz. deelde verder mede het bestuurs
voorstel om de verpleegster in staat te
stellen een cursus te volgen voor t.b.c.
bestrijding, hetwelk werd aangenomen.
Verder werd nog met alg. stemmen be
sloten in den loop van het jaar een
bazar te organiseeren ter bestrijding van
den achteruitgang der kasmiddelen.
Eenige dames waren bereid hieraan hun
medewerking te verleenen en zal door
hen binnenkort een comité worden ge
vormd, dat 'zich met de organisatie zaL
belasten. Nog werd medegedeeld, dat
te Zierikzee een Vereeniging bestaat, die
ten deel heeft hare leden een vergoeding
uit te keeren voor ziekenhuiskosten. Wil
36
Uit het Engelsch van
J. S. FLETCHER.
(Nadruk verboden).
Oliver trilde o ver zijn heele lichaam
bij deze plotseling tijding. Maar weldra
slaagde hij er met groote krachtinspan
ning in om zich te beheerschen. Hij stond
kaarsrecht en keek zijn schoondochter
strak in het gezicht.
Gezond en wel?" vroeg hij toen.
„Gezond en wel!" bevestigde Marga
ret Mary. „Komt u nu mee!"
Oliver slaakte een diepen zucht, een
zucht van onuitsprekelijke opwinding.
Toen keerde hij zich met een ruk om
en wuifde naar de twee mannen die
aan de voet van de rots zaten en die
de ooren spitsten om iets op te vangen
van de tijdingen, die de vrouw van Louis
John scheen te komen brengen.
„Ben! Ravidge!" riep Oliver.
De beide mannen die aan Oliver's stem
hoorden dat er goed nieuws moest zijn,
kwamen haastig aanloopen.
„Beste kerels", zei hij opgewekt, „het
kind is gevonden. Ongedeerd! Dank je,
dank je!" antwoordde hij lachend op
hun onbeholpen maar welgemeende ge-
lukwensch. „Maar nu is er nog iets te
doen, dèar. En hij wees in de rich
ting van de stad. „Ga onmiddellijk naar
de stad, zie dat je de burgemeester
vindt en zeg hem dat hij geen kosten
spaart om den nood zooveel mogelijk
te lenigen. Ik ben er goed voor! Laat
hi; voor de r*
kan. Zeg hem, dat ik zelf kom, zoodra
het dag is! Kom Margaret Mary", ging hij
voort, terwijl hij tegelijk Rawlinson een
wenk gaf, „nu kunnen we naar huis
gaan".
Hij liep voorop met zijn gast; Louis
John en Margaret Mary volgden op eeni-
gen afstand.
Op het voorplein van Oliver's huis
stond een groote luxe auto. Oliver schrok
zichtbaar toen hij den wagen herkende
en de chauffeur beleefd de hand aan
zijn pet bracht.
„Wat is dèt?" mompelde hij „Bicker-
dike's auto?"
Hij keek Rawlinson met een vragenden
blik aan en toen, zonder verder een'
woord te zeggen, rende hij de stoeptre
den op, liep haastig de hall door en
wierp de deur van de eetkamer open.
Rawlinson volgde zijn gastheer op den
voet en met één blik overzag hij het
tafreel in de kamer. Het teruggevonden
kind zat, nog trillend en met een bleek
gezichtje bij zijn moeder op schoot en
Benia en de gouvernante schenen er niet
van weg te slaan te zijn. Een eindje
van deze groep verwijderd stonden, met
den hoed in de 'nand, Joseph Bickerdike
en Abe Hoy land.
„Ziezoo, nu is alles weer in orde",
zei Bickerdike opgewekt. „Als ik jullie
was zou ik dien jongeman daar maar
in zijn bed stoppen!"
Oliver hield de vaarl in, waarmee hij
was komen binnenstuiven en bleef een
oogenblik als versteend staan. Er viel
een doodsche stilteBickerdike en Oli
ver keken elkaar een moment strak aan.
Opeens begon Bickerdike te glimlachen...
een beetje schaapachtig eigenlijk.
„Hij is best in orde", zei hij, knik-
maar een beetje van streek door den
schrik, maar dat gaat gauw genoeg over
als....
„Oliver", viel Benia hem in de rede",
„Joseph Bickerdike heeft den jongen ge
vonden!"
„Neen", verklaarde Bickerdike haastig,
„geen sprake van. Ik heb hem niet ge
vonden; dat heeft Hoyland gedaan. Het
zat zóó in elkaar", vervolgde hij, toen
hij zag dat Oliver hem verbaasd en niet
begrijpend aankeek, „Hoyland kwam bij
me om over zaken te spreken en ik wan
delde met hem naar de groote inrij
poort, bij de rivier. Terwijl we daar
stonden te praten, hoorden we van den
anderen kant een kinderstem roepen en
we waren er zoo volkomen zeker van
dat het uit dat nieuwe huis van jou
kwam, dat Hoyland door het water
waadde om te zoeken en na een poosje
terugkwam met hém daar. En we zou
den hier al uren geleden met den jon
gen geweest zijn, maar.... enfin, je weel
wat er gebeurd is en we moesten heele-
maal om het moerland en de vallei
heen en langs het dorp.... een mijl of
twintig ongeveer. Maar nu
Oliver stapte op het kind toe, tilde het
op, keek het diep in de oogen en gaf
het toen terug aan zijn moeder. Daarop
stak hij zijn oude vijand de hand toe.
„Joe Bickerdike", zei hij met warmte,
„wil je me een hand geven?"
„Natuurlijk", klonk het joviaal, „waar
om niet? Hier heb je hem!"
En de beide mannen schudden elkaar
de hand alsof ze nooit een kwaad woord
met elkaar gehad hadden.
Daarop wendde Oliver zich tot Abe
Hoyland.
„En jij?" vroeg hij en Rawlinson vond
dat er iets smeekends klonk in de stem
van zijn gastheer.
Maar Abe Hoyland deed een stap ach-
„Neen, mijnheer!" antwoordde hij met
een stugge hoofdbeweging. „Neen, mijn
heer Carsdale! Er staat iets tusschen U
en mijik hoef niet te zeggen waty.».,
en daarom kan ik u geen hand geven....
nooit! Maar ik ben blij dat ik u van
dienst heb kunnen zijn en dat het kind
geen kwaad is overkomen."
Hij draaide zich om, om de kamer te
verlaten, maar Oliver legde de hand op
zijn schouder.
„Ik heb vannacht zooveel geleden, Abe
Hoyland", pleitte hij, „dat ik gedaent
had dat het een boetedoening zou zijn
voor alles wat ik tegenover jou en tegen
over anderen misdreven heb. Wil je het
nu nog moeilijker voor mij maken? Ben
je van plan altijd die gevoelens vau haat
en wrok tegen mij te blijven koesteren?
Terwijl ik anderzijds nu een schuld te-
j genover jou heb, die ik nooit zal kunnen
betalen?"
I „Kom nu, Hoyland, kom nu!" trachtte
Joseph Bickerdike hem te overreden,
j Hoyland keek Oliver strak in de oogen.
I „Als dal U troosten kan, "mijnheer Cars
dale", zei hij na enkele oogenblikken
van pijnlijk zwijgen, „wil ik U wel zeggen
dat ik niets tegen U heb.... nu niet meer.
U wist niet wat U deed.... toen. Maar U
de hand geven.... neen, dat kan ik niet..."
I En met die woorden liep hij haastig
de kamer uit. Oliver keek hem na en
j schudde verdrietig het hoofd. Toen hij
zich weer tot de dames en het kind wilde
I wenden, tikte Bickerdike hem op den arm.
„Ik wou je nog wat zeggen, Carsdale",
zei hij. „Ik moet nu gaan; ik kan mijn
j chauffeur niet langer laten wachten dan
noodig is midden in den nacht. Maar
er is werk te doen voor jou en voor
mij.... daarginds. Hoe laat kunnen we
eikaar treffen op het stadhuis?"
Oliver keek naar de groote klok op
I den schoorsteenmantel.
burgemeesterskamer zijn", antwoordde hij
op zijn ouden, gedecideerden toon.
mm bib m
Twee uur later stond in de grijze
ochtendschemering, Oliver's rijtuig voor
en Rawlinson, die zooveel verkwikking
had gehad als een paar uur slaap, een
warm bad en zich scheren kunnen geven,
liep de hall door om zijn gastheer naar
het stadhuis van het geteisterde Halfirth
te vergezellen. Toen hij langs de deur
van de studeerkamer kwam, riep Oliver
hem binnen. Hij had twee brieven in de
hand, die hij zijn gast voorhield zonder
iets te zeggen.
Rawlinson keek, maar zei evenmin iets.
Eindelijk verbrak Oliver het stilzwijgen.
„Zie je die adressen?" vroeg hij. Die
geven je zeker wel 'n idee van wat ik
geschreven heb?"
„Dat je die onderscheidingen accep
teert, vermoed ik, het doctoraat en den
lordstitel?,, antwoordde Rawlinson op
onzekeren toon, verwonderd als hij was
dat Oliver onder deze omstandigheden
lust én energie had gehad om aan der
gelijke dingen te denken. „Ik heb heele-
maal niet meer gedacht aan dat telegram,
dat je me gisteravond liet zien", ging
Rawlinson voort; „ik bied je nog wel
mijn gelukwenschen aan!"
Oliver liet de brieven in de zak van
zijn overjas glijden en zette zijn hoed op.
„Je kunt me gelukwenschen dat ik ein
delijk mijn gezond verstand heb terug
gekregen!" zei hij droog. „Ik heb ze
allebei geweigerd, eens en vooral! Ik
moet niets meer hebben van dergelijke
malligheid.... ik heb een lesje gehad!
Laten we nu gaan.... ik sidder als ik
denk aan wat ons te wachten staat..,."