in uw pijp: v. ROSSEM's TROOST Zierikzeischa Nieuwsbode Abdijsiroop TWEEDE BLAD Onsterfelijkheid. BIWN E NL A NP. Stop vlug dien GRÏEPaanval 1] Ipj FEUILLETON. De wraak der Verdrevenen b*ko«r*nd« bij it vei Vrl|di| 20 Fabr. 1811, 12121. J- it De liefde tot het leven is wellidht alle menschen ingeschapen. Dat doet ons den dood vreezen als den grootsten vijand en vernietiger. Houdt met den dood het leven op of duurt het voort en zoo ja, is het dan eeuwig! Hoevele malen deze vragen ook reeds gesteld zijn en wat ter beantwoor ding al reeds gezegd en geschreven is, altijd weer weten zij opnieuw belang stelling te wekken, zoodra er ergens maar iets gezegd of geschreven wordt, dat de beantwoording weer wat minder moeilijk maakt. En die belangstelling kan geen ver wondering baren, daar het vraagstuk der onsterfelijkheid wellicht het allerbelang rijkste is, dal voor schepselen bestaan kan, ook omdat het onverbrekelijk met andere gewichtige vraagstukken verbon den is en de bevestiging ervan van groo- ten en misschien beslissenden invloed zijn moet op 's menschen levenshouding. Men moet zich alleen hierover ver wonderen, dat er menschen gevonden worden, die zeggen, dat de kwestie hen niet raakt. Toch hebben ook zij onge twijfeld oogenblikken gekend, waarin het leven even dieper ging en als vanzelf de vraag voorlegde, die aan elk nor maal voelend en denkend menschenkind ter zijner tijd gesteld wordt. Leven en dood zijn relatieve begrip pen. Dat, waarvan wij niets voelen of weten is voor ons dood, al is het voor zichzelf en voor anderen nog zoo levend. En wij zijn dood voor allen, die ons niet kennen of nimmer van ons gehoord heb ben. Zoo worden wij slechts een heel klein deel van het leven gewaar, dat zich in werkelijkheid eindeloos uitstrekt. Wat voor ons dood lijkt, wil daarom nog niet zeggen, dat het niet bestaat. Veel daarentegen, wat leven genoemd wordt, kan hierop soms nauwelijks aan spraak maken. Zoo zijn gewoonte, een tonigheid, werktuiglijkheid verwanten van den dood, wijl het ware leven een pro ces is, dat al dieper en voller wordt. Leven is groei, ontwikkeling. En analoog hiermee, kunnen velen zicheen eeuwig leven moeilijk voorstellen als een immer durende zelfde toestand, maar liever als een stijgen naar steeds beter staat, waar bij het bewustzijn voortdurend grooter en het uitzicht al wijder wordt. Het kan geen zin hebben om elkaar in al deze hooge en teere dingen te wil len overtuigen, zoo men niet overtuigd wil worden. Maar voor al de vele ern stige zoekers, wien dit vraagstuk maar niet wil loslaten, moet het toch wel van beteekenis zijn, dat nimmer een enkele godsdienst de stelling aanvaard heeft, dat de lichamelijke verschijning eens men schen diens gansche wezen zou uitmaken, zooals het ook aan de nieuwere ziel kunde gelukken mocht om met bewijzen die aan wetenschappelijke exactheid gren zen, die stelling te weerleggen. Het ge loof is zelfs zeer positief en spreekt van een ziel, waarmede dan bedoeld wordt een onstoffelijk deel des menschen, dat de materie overleeft en een eeuwig be staan voert. Als het dan een waan is, dat de ver schijning eens menschen zijn wezen zijn zou, dan is het evenzoo een dwaling om aan te nemen, dat met het verdwij nen dier verschijning uit het zinnelijke leven, het dan ook met zijn wezen uit zou zijn. De zon houdt niet op te schij nen, al is zij onder gegaan. De ziel is de verborgen zonne, het persoonlijke rechtgeaarde menschenleven haar licht. Het leven is, wat het is, ook al treedj het niet meer in de verschijning. In dien zin is er wellicht geen dood, doch slechts een afleggen van het gewaad, waardoor de kern meer bloot gelegd wordt. De werkelijke dood, die te vreezen is, bestaat misschien daarin, dat de mensc'i zijn hoogeren oorsprong vergeet, zoodat hij afzakt naar een staat van onbewust heid, Wel moet elk oogenblik strijd gevoerd worden tegen onze lagere natuur, die moet overwonnen worden, om een hoo- ger leven te kunnen ingaan. Wellicht is dit hel dagelijksch leven, waarvan de apostel spreekt. Als dan alles aan ons sterft, wat niet goed is, kunnen wij ons daarmede slechts geluk wenschen. Want dit is niets min der dan het ontwaken tot het ware le ven, dat onsterfelijk is. TWEEDE KAMER. Vergadering van Dinsdagavond. DE CRISIS-INTERPELLATIES. In het laatste deel van zijn rede ter beantwoording van de sprekers bij de crisis-interpellaties, zeide de Minister van Binnenlandsche Zaken nog: Ter tegemoetkoming van de groote ge zinnen van zes en meer personen werd de steun reeds verhoogd tot 70 en 65 o/o m plaats van 65 en 60 ofa van het loon. Met ingenomenheid heeft spr. geluis terd naar den aandrang van den heer Kupers om maatregelen te nemen in het belang van de jeugdige personen. De heer Van den Tempel wenscht onder steuning aan alle werkloozen, ongeacht de vraag of zij crisiswerkloozen zijn. Dit zou echter veel te duur worden, rekenende met 200,000 werkloozen tegen f 10 per week. Den heer Snoeck Henke- mans antwoordt spr. dat zoo objectief mogelijk zal worden beoordeeld, welke de financiëele positie is der gemeente en hoe groot de werkloosheid daar is. Dit zal geschieden door daartoe bij uit stek geschikte ambtenaren. De contact commissie is besproken. Op uitbreiding is aangedrongen, doch zij is op dit oogenblik niet noodig. Wat het staatsbedrijf der P.T.T. aan gaat merkt spr. op, dat het niet meer personeel aanstelt dan beslist noodig is. Lage tarieven en goede bedrijfsresultaten zijn eerste eischen. Moet daarvan worden afgeweken? In de staatsbedrijven en bij de P.T.T. voldoen de arbeidstijden aan billijke eischen. Er is behoorlijk even wicht tusschen de intensiteit en den duur van den arbeid. De heer Hiemstra achtte het loon der landarbeiders te laag. Het loon bij de werkverschaffing is niet ge middeld 24 cent, maar 27 k 30 cent. Ten aanzien van de sluiting der werkver schaffing zal spr. overleg plegen met de landarbeidersbonden. Aan plannen tot inpolderingen en ontginningen wordt de noodige aandacht gewijd. Het verheugde spr. dat is erkend, dat de regeering, als zij subsidies verleent, ook zekere mede zeggenschap moet hebben. Daarna volgden de stemmingen over de verschillende moties, waarvan de uit slag reeds in ons Woensdagnummer is medegedeeld. EERSTE KAMER. Na aanneming van de handelsconventie van Genève en wijziging der Motor- en Rijwielwet, kwam Woensdag het Tarwe- wetje aan de orde. De heer Blomjous (r.k.) verlangde cri sis-invoerrechten, ook om de verwoes tende dumping van Russisch graan tegen te gaan. De heer Gelderman (lib.) deed zich als tegenstander kennen. Spr. had ern stige bezwaren, zoowel tegen het geko zen stelsel, als tegen het beginsel. Niet tegen het beginsel van crisissteun maar tegen dat van dit ontwerp, waardoor immers de prijsregelende invloed der im porteurs van Amerikaansche meel zal worden gefnuikt en de broodprijs zal worden verhoogd, zoodat de steun aan den landbouw ten koste van anderen zal komen. De heer Dobbel man (r.k.) bleek een warm voorstander. Hij wees er op, dat de importeurs over wier bestaan nu zoo'n kabaal wordt gemaakt,-door hun import 11 groote Nederlandsche meelfabrieken hebben vermoord, terwijl er nog 3 ge heel of bijna geheel stilstaan. De heer Van Embden (v.d.) zal voor stemmen als de minister wil beloven, dat het stelsel van het menggebod voor- loopig niet zou worden toegepast en dat er, b.v. gedurende minstens 1 jaar, eerst een proef zou worden genomen met het stelsel-Boon. Griep is een ziektetoestand, die door Abdijsiroop op een bijzondere wijze wordt bestreden. Abdijsiroop houdt de ontwikke ling en het verder razen van een gricp-aanval tegen, door de taaie slijm - bezwangerd met ziektekiemen - uit te drijven. Abdijsiroop kalmeert het hoesten* verzacht de plekken, die ruw en rauw zijn in Uw keel, en Uw gestel ondervindt den gunstigen invloed. Onovertroffen bij Hoest - Griep - Bronchitis - Asthma. ,,Voor de Borst" i Alom verkrijgbaar. Prijs Fl. 1.50, Fl. 2.75, Fl. 4.50 I Gebruik buitenshuis Abdijsiroop-Bonbons (GO ct.). Dan bespoedigt Ge Uw genezing. ABDIJSIROOP-BONBONS (Gestolde Abdijsiroop» j i ARKER's Uit Stad en Provincie. ZIERIKZEE. Men verzoekt ons de aan dacht te vestigen op de in dit nummer voorkomende advertentie, betreffende de bijeenkomst voor leden en belangstel lenden van de Motorclub „Schouwen— Duiveland". De aardige demonstraties met het Oranjefeest alhier, wettigen het voort bestaan der vereeniging, wat alleen met voldoende belangstelling van de leden mogelijk is. Gaarne wekken wij allen, die belang stellen in de motorsport en het automobilisme, op, deze bijeenkomst bij te wonen. ELKERZEE. Onder voorzitterschap van burgemeester de Bruijn, hield de Ver. „E.E.D." het Groene Kruis, Maandag haar jaarvergadering in Café Hanse. DE VERMAKELIJKE HISTORIE VAN DE FAMILIE VAN EMMEN. door G. TH. ROTMAN. ïvJXn\ 87. Toen ging buurvrouw een glaasje water halen voor haar armen mishandel den man. Nu daar knapte hij gauw heele- maal van op. Hij had wel een paar ferme builen op z'n hoofd, maar zulke dingen trekken vanzelfs weer weg. „En nu zullen we eens even de politie opbellen", zei buurvrouw, terwijl ze met haar man in huis ging. 88. En werkelijk, een half uurtje later belde de dorpsdiender bij meneer Van Emmen aan. „Die hond moet onmiddel lijk gemuilband worden", zei hij, „en als U de schade vergoedt, zal er geen ge volg aan de zaak gegeven worden". „Astublieft", zei meneer Van Emmen, „zestig gulden voor een nieuw pak, drie gulden voor een lampetkan en vijf gul den voor den schrik. Da's 68 gulden bij mekaar." Door het ongunstige weer waren wei nig leden aanwezig. Door veel ziekte, vermindering van contributies en uittre ding heeft de vereeniging geen voordee- lig jaar gehad. De voorzitter sprak de hoop uit, dat de leden, ondanks de ma laise, toch de vereeniging trouw zullen blijven. Een onaangename zaak had het bestuur dit jaar af te wikkelen. In 't kort deze: Het G. K. had voor een t.b.c.- patient de verplegingskosten in Noord- gouwe voorgeschoten, onder mondelinge toezegging, dat bij eventueel overlijden de erfgenamen de gelden zouden terug storten. Dat is voor gebeurd, doch één erfgenaam is tot nu toe weiger achtig. Notulen, jaarverslag, rekening en verantwoording, staat van verplegings- materiaal, begrooting, gingen vervolgens als naar gewoonte vlug onder den hamer en met dank aan de respectieve heeren, door. Bij acclamatie werden de aftre dende bestuursleden, de heeren De Bruijn, Van Oost en Padmos, herkozen. Aan het verslag der Wijkzuster ont- leenen We: In 125 gezinnen werden 2857 bezoeken afgelegd, bovendien in 23 gez. 642 bezoeken aan t.b.c.-patienten. lb maal verleende zij de laatste hulp, terwijl zij bijstand verleende bij 18 verlossingen. 271 artikelen uit het magazijn werden gebruikt, waaronder 2 couveuses. Gaarne wenscht Zij ook een inhaleertoestel. Ook Zuster van Nieuwenhuijze ondervindt wel eens ondank. Zij toonde dat aan dotor deze geschiedenis: Een vrouw stuurt haar zoontje naar de Zuster om wonderolie, een artikel, dat zonder doktersadvies niet mag afgegeven worden. Als de Zuster dan bij de vrouw komt, krijgt ze te hooren: „Een arm mensch wordt niet geholpen", enz. De keerzijde der medaille! Ten slotte deelt de voorzitter nog mede, dat de regeering het subsidie voor de T.B.C.-bestrijding voor 3 jaar heeft vast gesteld. Dat bespoedigt het vroeger binnenkomen der gelden. Daarna sluiting. De heer M. Louwerse, gemeente veldwachter te Duivendijke, heeft zijn sollicitatie voor gelijke betrekking naar Brouwershaven ingetrokken. BRUINISSE. Vrijdagavond j.l. verga derde de afd. van „Het Groene Kruis", onder voorzitterschap van Ds. Waarden burg. Voor deze jaarvergadering was groote belangstelling, behalve vele heeren hadden vele dames aan de uitnoodiging van het bestuur gehoor gegeven. Door den heer M. Vijverberg werd het jaar verslag voorgelezen, waarna door den heer Van Oeveren verslag van het gelde lijke beheer werd uitgebracht. Met in begrip van het saldo van het vorig jaar, bedroegeiï de ontvangsten f 1221,17, de uitgaven f 1128,12, derhalve een batig saldo van f 93,05. De aftredende bestuurs leden burgemeester Hage en Dr. Koek werden bij acclamatie herkozen. Vervol gens bracht dhr. P. J. Okkerse een wel verzorgd verslag uit van de te Zierikzee gehouden verg. der Prov. Groene Kruis Afdeeling. Uit het verslag dat de voorz. voorlas, bleek, dat van het materiaal in 1930 weer veelvuldig gebruik is ge maakt, terwijl de hulp van de verpleeg ster weer vele malen werd ingeroepen. De voorzitter gedacht nog de belangrijke diensten van Zuster de Korte, die in den loop van het vorig jaar haar ontslag nam. Het bestuur mocht zich gelukkig achten te zijn geslaagd een waardige opvolgster te vinden in de persoon van mej. D. v. d. Berge Jd., die sinds tot groote tevredenheid onze zieken verzorgt. Ook dhr. J. Reinhoud, die wegens ouder dom ontslag heeft genomen als bode der afd., werd dank gebracht voor de vele diensten, die hij gedurende tal van jaren voor de afd. heeft verricht. De voorz. deelde verder mede het bestuurs voorstel om de verpleegster in staat te stellen een cursus te volgen voor t.b.c. bestrijding, hetwelk werd aangenomen. Verder werd nog met alg. stemmen be sloten in den loop van het jaar een bazar te organiseeren ter bestrijding van den achteruitgang der kasmiddelen. Eenige dames waren bereid hieraan hun medewerking te verleenen en zal door hen binnenkort een comité worden ge vormd, dat 'zich met de organisatie zaL belasten. Nog werd medegedeeld, dat te Zierikzee een Vereeniging bestaat, die ten deel heeft hare leden een vergoeding uit te keeren voor ziekenhuiskosten. Wil 36 Uit het Engelsch van J. S. FLETCHER. (Nadruk verboden). Oliver trilde o ver zijn heele lichaam bij deze plotseling tijding. Maar weldra slaagde hij er met groote krachtinspan ning in om zich te beheerschen. Hij stond kaarsrecht en keek zijn schoondochter strak in het gezicht. Gezond en wel?" vroeg hij toen. „Gezond en wel!" bevestigde Marga ret Mary. „Komt u nu mee!" Oliver slaakte een diepen zucht, een zucht van onuitsprekelijke opwinding. Toen keerde hij zich met een ruk om en wuifde naar de twee mannen die aan de voet van de rots zaten en die de ooren spitsten om iets op te vangen van de tijdingen, die de vrouw van Louis John scheen te komen brengen. „Ben! Ravidge!" riep Oliver. De beide mannen die aan Oliver's stem hoorden dat er goed nieuws moest zijn, kwamen haastig aanloopen. „Beste kerels", zei hij opgewekt, „het kind is gevonden. Ongedeerd! Dank je, dank je!" antwoordde hij lachend op hun onbeholpen maar welgemeende ge- lukwensch. „Maar nu is er nog iets te doen, dèar. En hij wees in de rich ting van de stad. „Ga onmiddellijk naar de stad, zie dat je de burgemeester vindt en zeg hem dat hij geen kosten spaart om den nood zooveel mogelijk te lenigen. Ik ben er goed voor! Laat hi; voor de r* kan. Zeg hem, dat ik zelf kom, zoodra het dag is! Kom Margaret Mary", ging hij voort, terwijl hij tegelijk Rawlinson een wenk gaf, „nu kunnen we naar huis gaan". Hij liep voorop met zijn gast; Louis John en Margaret Mary volgden op eeni- gen afstand. Op het voorplein van Oliver's huis stond een groote luxe auto. Oliver schrok zichtbaar toen hij den wagen herkende en de chauffeur beleefd de hand aan zijn pet bracht. „Wat is dèt?" mompelde hij „Bicker- dike's auto?" Hij keek Rawlinson met een vragenden blik aan en toen, zonder verder een' woord te zeggen, rende hij de stoeptre den op, liep haastig de hall door en wierp de deur van de eetkamer open. Rawlinson volgde zijn gastheer op den voet en met één blik overzag hij het tafreel in de kamer. Het teruggevonden kind zat, nog trillend en met een bleek gezichtje bij zijn moeder op schoot en Benia en de gouvernante schenen er niet van weg te slaan te zijn. Een eindje van deze groep verwijderd stonden, met den hoed in de 'nand, Joseph Bickerdike en Abe Hoy land. „Ziezoo, nu is alles weer in orde", zei Bickerdike opgewekt. „Als ik jullie was zou ik dien jongeman daar maar in zijn bed stoppen!" Oliver hield de vaarl in, waarmee hij was komen binnenstuiven en bleef een oogenblik als versteend staan. Er viel een doodsche stilteBickerdike en Oli ver keken elkaar een moment strak aan. Opeens begon Bickerdike te glimlachen... een beetje schaapachtig eigenlijk. „Hij is best in orde", zei hij, knik- maar een beetje van streek door den schrik, maar dat gaat gauw genoeg over als.... „Oliver", viel Benia hem in de rede", „Joseph Bickerdike heeft den jongen ge vonden!" „Neen", verklaarde Bickerdike haastig, „geen sprake van. Ik heb hem niet ge vonden; dat heeft Hoyland gedaan. Het zat zóó in elkaar", vervolgde hij, toen hij zag dat Oliver hem verbaasd en niet begrijpend aankeek, „Hoyland kwam bij me om over zaken te spreken en ik wan delde met hem naar de groote inrij poort, bij de rivier. Terwijl we daar stonden te praten, hoorden we van den anderen kant een kinderstem roepen en we waren er zoo volkomen zeker van dat het uit dat nieuwe huis van jou kwam, dat Hoyland door het water waadde om te zoeken en na een poosje terugkwam met hém daar. En we zou den hier al uren geleden met den jon gen geweest zijn, maar.... enfin, je weel wat er gebeurd is en we moesten heele- maal om het moerland en de vallei heen en langs het dorp.... een mijl of twintig ongeveer. Maar nu Oliver stapte op het kind toe, tilde het op, keek het diep in de oogen en gaf het toen terug aan zijn moeder. Daarop stak hij zijn oude vijand de hand toe. „Joe Bickerdike", zei hij met warmte, „wil je me een hand geven?" „Natuurlijk", klonk het joviaal, „waar om niet? Hier heb je hem!" En de beide mannen schudden elkaar de hand alsof ze nooit een kwaad woord met elkaar gehad hadden. Daarop wendde Oliver zich tot Abe Hoyland. „En jij?" vroeg hij en Rawlinson vond dat er iets smeekends klonk in de stem van zijn gastheer. Maar Abe Hoyland deed een stap ach- „Neen, mijnheer!" antwoordde hij met een stugge hoofdbeweging. „Neen, mijn heer Carsdale! Er staat iets tusschen U en mijik hoef niet te zeggen waty.»., en daarom kan ik u geen hand geven.... nooit! Maar ik ben blij dat ik u van dienst heb kunnen zijn en dat het kind geen kwaad is overkomen." Hij draaide zich om, om de kamer te verlaten, maar Oliver legde de hand op zijn schouder. „Ik heb vannacht zooveel geleden, Abe Hoyland", pleitte hij, „dat ik gedaent had dat het een boetedoening zou zijn voor alles wat ik tegenover jou en tegen over anderen misdreven heb. Wil je het nu nog moeilijker voor mij maken? Ben je van plan altijd die gevoelens vau haat en wrok tegen mij te blijven koesteren? Terwijl ik anderzijds nu een schuld te- j genover jou heb, die ik nooit zal kunnen betalen?" I „Kom nu, Hoyland, kom nu!" trachtte Joseph Bickerdike hem te overreden, j Hoyland keek Oliver strak in de oogen. I „Als dal U troosten kan, "mijnheer Cars dale", zei hij na enkele oogenblikken van pijnlijk zwijgen, „wil ik U wel zeggen dat ik niets tegen U heb.... nu niet meer. U wist niet wat U deed.... toen. Maar U de hand geven.... neen, dat kan ik niet..." I En met die woorden liep hij haastig de kamer uit. Oliver keek hem na en j schudde verdrietig het hoofd. Toen hij zich weer tot de dames en het kind wilde I wenden, tikte Bickerdike hem op den arm. „Ik wou je nog wat zeggen, Carsdale", zei hij. „Ik moet nu gaan; ik kan mijn j chauffeur niet langer laten wachten dan noodig is midden in den nacht. Maar er is werk te doen voor jou en voor mij.... daarginds. Hoe laat kunnen we eikaar treffen op het stadhuis?" Oliver keek naar de groote klok op I den schoorsteenmantel. burgemeesterskamer zijn", antwoordde hij op zijn ouden, gedecideerden toon. mm bib m Twee uur later stond in de grijze ochtendschemering, Oliver's rijtuig voor en Rawlinson, die zooveel verkwikking had gehad als een paar uur slaap, een warm bad en zich scheren kunnen geven, liep de hall door om zijn gastheer naar het stadhuis van het geteisterde Halfirth te vergezellen. Toen hij langs de deur van de studeerkamer kwam, riep Oliver hem binnen. Hij had twee brieven in de hand, die hij zijn gast voorhield zonder iets te zeggen. Rawlinson keek, maar zei evenmin iets. Eindelijk verbrak Oliver het stilzwijgen. „Zie je die adressen?" vroeg hij. Die geven je zeker wel 'n idee van wat ik geschreven heb?" „Dat je die onderscheidingen accep teert, vermoed ik, het doctoraat en den lordstitel?,, antwoordde Rawlinson op onzekeren toon, verwonderd als hij was dat Oliver onder deze omstandigheden lust én energie had gehad om aan der gelijke dingen te denken. „Ik heb heele- maal niet meer gedacht aan dat telegram, dat je me gisteravond liet zien", ging Rawlinson voort; „ik bied je nog wel mijn gelukwenschen aan!" Oliver liet de brieven in de zak van zijn overjas glijden en zette zijn hoed op. „Je kunt me gelukwenschen dat ik ein delijk mijn gezond verstand heb terug gekregen!" zei hij droog. „Ik heb ze allebei geweigerd, eens en vooral! Ik moet niets meer hebben van dergelijke malligheid.... ik heb een lesje gehad! Laten we nu gaan.... ik sidder als ik denk aan wat ons te wachten staat..,."

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1931 | | pagina 5