Zierikzeesche Nieuwsbode
B IJ VOEGSEL
KERSTDAG.
FEUILLETON.
Henny's Klok,
KERSTFEEST.
behoorende bi] de
van Vrijdag 24 Dec. 1926, no. 11483.
Hoe zal ik U ontvangen,
Hoe wilt gij ziijn ontmoet?
Zaterdag is het weer Kerstdag. Met
hoeveel verlangen wordt dit feest door
j-ong en oud van verschillenden stand
tegemoet gezien! Welkd verschillende ver
wachtingen worden er van gekoesterd en
welke uiteenloopende stemmingen worden
door den naderenden hoogdag gewekt!
Maar toch, ieder verwacht er iets vande
werkman eenige dagen rust, een welkome
onderbreking en verpoozing van den veel
tijds zwaren, dagelijks terugkeerenden ar
beid; de reizende koopman enkele dagen
van kalm vertoeven in den te vaak voor
hem onbereikbaren huiseüjken kring; de
man van. zaken de gelegenheid om zich
ongestoord te kunnen wijden aan te dik-
wij's noode verwaarloosde huiselijke plich
ten, om zich over te kunnen geven aan
de zoete genietingen aan den huiseüjken
haard. De dienstbare verwacht van het
naderende feest de vrijheid om te gaan,
waar hij of zij wil, om familie te bezoe
ken, wellicht daar eenigen tijd te vertoe
ven; de studeerende jongelieden, die van
huis zijn, zien de komende Kerstvacantie
met verlangen tegemoet als een tijd van
ontspanning, van uitspanning, Van weer
onder familie en oude vrienden te zijn;
de schooljeugd heeft de dagen, de uren
afgeteld, welke haar nog scheiden van
de heerlijk lang verbeide Vacantie, als
een aangename afwisseling in de eentonig
terugkeerende schooltijden, als een tijd
van vrijheid, v,an ontslagen zijn vanj dwang
en tucht. En ook de anderen, zij die altijd
thuis bij de hunnen kunnen zijn, die niet
meer haken naar rust of jagen naar een
nog te bereiken doel, omdat zij de rust
reeds genieten of het doel al hebben be
reikt, ook zij verwachten Van de Kerst
dagen een of -ander. Er zijn ouders, die
hun kinderen^ of kleinkinderen thuis ver
wachten of zich vooraf reeds verheugen
in het Zoete wederzien. Er zijn er, die
zich de gezellige Kerstdagen voorstellen
in de nabijheid van b'oedverwanten of
oude vrienden, met wie ze zich zullen
verdiepen in - en genieten van herinnerin
gen uit het weleer. Er zijn er, die reeds
den voorsmaak hebben van een heerlijk
kerstmaal, van een feestje, van een uit
voering, gevolgd door een danspartij, van
een mooien kerstboom en prachtige kerst
geschenken. Inderdaad, ook uit dit oog
punt bezien, beschouwd dus als een tijd
van vroolijkheid en genot van stoffelijken
aard, heeft het Kerstfeest beteekenis en
waarde voor het menschenleven. Dat leven
is voor ve'en zoo kleurloos, zoo eentonig
en somber; ve'er bestaan is zoo arm aan
genot, zoo vol van zorgen van materiëelen
aard, dat er wel wat afwisseling, blijd
schap en ontspanning noodig is om de
veerkracht te herstellen, weer wat gloed
en warmte te brengen in den uitdooven-
door
J. MIDDELBEEK
^Hoofdstuk V.
De Klok.
Kort voor middernacht iwerd Hanny
wakker. Buiten was het opnieuw gaan
regenen. Ze luisterde naar het vallen der
droppels en naar het suizen van 't bloed
in haar aderen, dat koortsachtig snel
stroomde. De aandoeningen der laatste
dagen hadden het overgevoelige gestel
van het kind overspannen.
Plots, als haid een voor menschen on-
hooTbaire stem het bevolen, hield de regen
op té vallen.
Wat stil, wait naargeestig stil was dat
opeens. Nu hoorde Henny ha-ar kwel
geest, de klok, langzamer en luider tikken
dan ooit. Tik-tak, tik-takv en toen ze er
naar keek, grijnsde haar uit de koperen
wijzerplaat, in 't va'e nacht-schemerlicht,
een boosaardig gezicht aan, terwijl voor
haar star-turende oogen de s'inger twee
beentjes werden, die beurtelings naar bui
ten gebogen en weer gestrekt werden.
Het hart bonsde tot in haar keel. Zweet
droop langs 't bleeke voorhoofd, en de
opeengeklemde lippen verdroogden. Ver
dwenen was iedere gedachte aan ge'uk,
slechts de oude loodzware angst, het ont
zettende gevoel van raderend onheil was
nog over.
Zoo kropen de minuten uren gelij
kende en ze wachtte sidderend tot de
den haard van het gemoed, nieuw Vuur
in het verdoofde oog, nieuwe kracht in
den verslapten geest.
Maar daartoe kan vooral medewerken
de beschouwing van het Kerstfeest uit
een geeste'ijk oogpunt. Welk een troost,
ja vreugde, geeft niet de gedachte, dat
het naderend feest vailt omstreeks den
kortsten dag, dat de dagen dam weer
gaan lengen, dat het licht het gaat winnen
van het duister. Al z)al het nog eenigen
tijd duren, eer het licht de; overhand heeft,
het zal triomfeeren, dat weten wij en
dat geeft ons hoop in den vaak treurig
somberen winter, dat geeft ons moed om
verder te gaan.
Het licht zal overwinnen, het goede zal
zegevieren, het heeft reeds overwonnen:
Er is uit 's werelds dustre wolken een
Licht der lichten opgegaan! juicht de
Christenheid over de gansche aarde, het
rijzende Licht, dat de schaduwen zal ver
drijven en troost zal brengen in duizen
den harten.
Het geloof aan de zegepraal van het
goede over het kwade, aan het bestaan
van het goede in den mensch en in de
samenleving, aan onbaatzuchtige liefde,
dat licht moge op het Kerstfeest neder
dalen in veler hart, daar doen smelten de
koude ijskorst die het omsluit, de kilheid
en donkerheid er uit verdrijven, als bij
Scrooge, den held van Dickens' „Christmas
Carol".
Mochten velen op den Kerstdag ook be
zocht en bezield worden door den geest
van barmhartigheid, milddadigheid, ver
gevingsgezindheid, door den geest van
Christeijke liefde! Dan zullen zij niet
alleen een prettig Kerstfeest hebben, maar
ook een zoodanig, dat blijvende vruchten
zal dragen, ten zegen voor anderen en
voor henze'.Ven.
De gedachte aan het Kerstfeest heeft
ten allen tijde de kunstenaars geïnspi
reerd. Hoeveel beeldhouwers, schilders,
dichters, en schrijvers vooral, hebben niet
het eeuwenoude verhaal van den Kerst
nacht tot uitgangspunt genomen? Het
heeft een hoogere beteekenis dan het
Sinterklaasfeest, hoewél we dat niet graag
zouden missen, maar van het Kerstver
haal, de geschiedenis van Christus ge
boorte, gaat meer wijding uit. Herinne
ren we aan onzen grootmeester der dich
ter, Vondel, die in zijn rei uit de Gijs-
brecht van Amstel de clarissen laat zin
gen:
O Kerstnacht, schooner dan de daegem,
Hoe kan Herodes 't licht verdiragén,
Dat in uW duisternissen b-linc-kt,
Er wordt gevierd en aangebeden?
De geboorte van het Christuskindje is
ook met innige liefde in de litteratuur be
handeld. Van de {Middeleeuwen (tot in onze
dagen vindt men in boeken, schetsen
en verzen deze Wondere gebeurtenis ver
haald. In de duistere ihiddeleeu'Wen zijn
het de beschrijvende kerstliederen, die
door hun naïviteit ons ontroeren en be
koren door de eenvoud van uitdrukking.
Een groote mate van verheffing, een
echt dichterlijke verrukking, stoute ge-
dachtencombinafies en als gevolg daar
van een rijkdom van taal en levendig be-
meedoogenlooze klok zou slaan, of dan
dat grijnzende gezicht verdwijnen zou.
Eindelijk, een heesch gekraak, toen 12
doffe slagen. Tege'ijkertijd hoorde ze de
voordeur openen, een stap, wankelend en
zwaair.
Dat was vader! Kwam hij dan nu pas
thuis?
't Hooren van een levend wezen nam de
angst niet weg van het kind. Deze groeide
nog, tot ze ondraaglijk scheen.
Ze hoorde moeder's deur openrukken,
zeker had vader 't lic'ht gezien, dan een
heldere, maar wat trilende stem: goeden
avond, Johannes!
Een ruw schor geluid antwoordde: „Dui
vels, mijn lieve vrouw thuis? wat een
zeldzame eer".
Henny is jarig, Johannes, en ik wilde
je spreken over haar, maar 't is beter te
wachten tot morgenochtend, 't is nu zoo
laat".
„La-ha-ha-'laat, het is vroeg vrouwtje,
spreek op".
„Zet dan die flesch weg, Johannes, dan
zal ik spreken".
„Spreek op", schreeuwde hij, en er was
iels iin zijn stem, dait Henny trof als een
knuppelslag, iets van duistere ontketende
machten, iets onmensche ijks.
„Sluit de deur, Jonannes, en, om Gods
wil, drink toch niet méér".
„Spreek op!"
„Welnu, Johannes, ik wil je van de
zorg voor het zieke kind bevrijden, en
haar meenemen".
„Waarom?"
„Wel de poging der zilveren Vrou
wenstem om kalm en rustig te kinken
martelde 't luisterende kind wel Jo
hannes. Aagje wordt al zoo oud, en van
jou, een man. is het toch niet te vergen,
dat je op Henny let, dus
wogen rhythme, mogeji we echter nog
minder dan bij andere soorten van volks
poëzie verwachten, schrijft dr. Kanstel in
zijn belangwekkend boek over het geeste
lijk lied tin de Nederlanden, voor' de Kerk
hervorming.
Felix Timmermans laat het Kerstver
haal in het Vlaamsche land spelen, waar
nog meer dan hier het oude vertelsel
leeft. De bekende schrijver-schilder, die
kort geleden hier optrad, herinnert eraan,
dat zijn vader hem allerlei verhalen deed
en ook van de geboorte van Jezus ver
telde. Deze verhalen en de Kerstvertel
ling speelden allemaal in Viaanderen. De
geboorte van Christus liet de vader van
Timmermans plaats hebben in een huis
dat de zoon kende en gezien had. Daar
door leefden die vertellingen feller voor
de verbeelding van den knaap. Wanneer
de stem' van het kanon over zijn land
weerklinkt en de schrijver met zijn vrouw
en haar moeder zonder licht aan tafel
zit, herinnert hij zich de vertellingen en
verbeeldingen van zijn vader.
„Oude liederen zongen om mijn ooren,
vergeten kleuren glansden weer op. Ik
Was weer het verbeeldingskind in mijn
binnenste; en stilaan borduurde ik al de
tafereelen in gedachten aan fdkaar. Die
bezigheid k'w'am als een fortuin van ge
nade over mijn treurig hart gespreid. De
afgrijselijke oorlogsvisioenen schoven op
zij. 'kZag wieer oneindige sneeuwland
schappen, w"aarin de herders bij 't vuur
waakten, de drie Koningen gingen, en de
vlucht naar Egypte plaats greep; 'k zag
weer geurige lentedreven, waarin het van
God verloren maagdeken, door den En
gel "de boodschap hoorde zingen.
„En 'k zag het in ons land, in mijn om
geving; in het vette Brabant, in de 'wee
moedige Kempen, en het zachte Viaan
deren.
(i,'k Zag het in ons land, zooals het mijn
vader mij had laten zien, zooals ik het
op oude tellooren had benaderd, zooals
het Breughel en de primitieven het had-
Jen uitgedroomd.
Visioenen van frissche kleuren ont
vouwden zich voor mijn geest. En 't geval
overmeesterde mij zoeiekens, werklust
kittelde in mijn vingeren, en weldra was
ik genoopt het uit te schrijven."
r Ziedaar hoe het Kinderen Jezus in
Vlaanderen van Felix Timmermans ont
staan is.
Misschien mogen wé hier nog even her
inneren aan den Engelschen schrijver
Dickens, en diens Kerstlied in proza; het
verhaal van den vrekkigen Scrooge en
hoe die door de geesten bekeerd wordit
„Nonsens", zegt Scrooge, als zijn arme
neef hem een vroolijke Kerstmis wienseht.
„Vroolijke Kerstmis! Weg met vroolijke
Kerstmis. Wat beteekent Kersttijd voor
jou anders dan een tijd, waarin je reke
ningen moet betalen, zonder dat je er
geld voor hebt; een tijd, dat je jezelf
een jaar ouder weet, en geen uur rijker;
een tijd om je balans op te maken en al
zijne posten van twaalf maanden zich te
gen je te zien keeren! Als ik kon doen,
'wat ik wou. zou iedere idioot, die rond
loopt met „vroolijke Kerstmis" op zijn
lippen, gekookt worden met zijn eigen
pudding en 'begraven Worden met een
hulsttak door zijn hart. Dat zou ie!"
Maar de neef laat zich niet van zijn
'stuk brengen„ik weet zeker" zoo
„Er hoeft niet op haar gelet, wat is
er aan het wurm gelegen, ze had een
jongen moeten zijn".
Het was vreeselijk, om beurten zijn'vree-
se'ijk schor geluid en haar zilverige stem
te hooren. Henny kromde zich als vanna-
melooze pijn, en vaag ging het door haar
geest: die twee stemmen hadden nooit
tezamen mogen klinken, nooit!
JuÜane's stem trilde, toen ze hernam:
„Juist omdat er niets aan haar gelegen
is, wil ik je van haar verlossen en mee
nemen".
„Dat gebeurt niet", brulde hij.
„Om Gods wil, Johannes, nu niet meer,
morgen".
„Johannes, dee weg toch die flesch".
„Het gebeurt niet, schreeuwde hij weeT
als een zinnelooze, 't klonk als van een
woest, grauwend dier. ,,Het gebeurt niet.
Hij is lïler geweest, niet waar, die ellen
dige bedelaar, die armoedzaaier, 'k heb
hem gezien, is hij hier geweest? Geef
antwoord".
Zijn gekrijsch scheurde de nachtstilte
uiteen, In 't oude vreemde huis, en in
Henny's kamer zat een wit figuurtje recht
op in bed, de handjes op de borst ge
klemd, met stoAkende adem; en de klok
tikte door die VTeeselijke stem heen: nu
zal 't ge-beu-ren.
Angstgekreun wrong zich uit Henny's
borst.
„Johannes, om Godswil toch, wien be
doel je?"
„Je weet dat, wijf, jouw liefste!
„Hij is mijn liefste niet", riep ze hart
stochtelijk, „al was ons huwelijk een ver
gissing, een misstap. Ik heb het ja ge
sproken en ik ben geen echtbreekster, en
hij, denkt niet meer aan me".
„Je liegt, wijf, je liegt. Ik ga naar den
duivel en jij wiilt voorttrekken rpet hem
zegt hij „dat. ik aan Kersttijd als hij
'Weder daar was nog afgezien van den
eerbied verschuldigd aan zijn heiligen
•naam en oorsprong altijd gedacht heb
als aan een goeden tijd; een gelukkigen,
vergevenden, liefderijken, aangenamen
lijd; den eenigen tijd dien ik in den lan
gen jaarkalender ken, Waarop mannen en
vrouwen als bij onderlinge overeenkomst
hunne gesloten harten vrijelijk openen, en
danken aan lieden beneden hen als aan
(werkelijke medereizigers naar het graf,
en niet als aan een ander ras van schep
selen, dat naar een ander einddoel reist.
En daarom', oom, al heeft Kersttijd nooit
een greintje goud of zilver in mijn zak
gébracht, geloof ik toch, dat het mij goed
gedaan hééft en mij goed zal doen; en
ik zeg, God zegene hem."
Ziehier door Scrooge's neef, heel dui
delijk het karakter aangegeven van het
Kerstfeest.
KERSTVLOEDEN.
De geschiedenis van onze lage landen
bij de zee maakt melding van zes hooge
watervloeden, die op Kerstdag Ve'en en
daarom bekend zijn gebleven als Kerst
vloeden. In de jaren 1277, 1357.; 1516, 1598,
1637 en 1717 richtten zij hunne verwoestin
gen aan.
In het kort volgt hier datgene, waar
door ze berucht werden.
De Kerstvloed van 1277 deed het begin
van den Dollard entstaan en Van Oost-
Friesland gingen toen vruchtbare lande
rijen en ve'e dorpen Verloren. Taliooze
mensehen en dieren verdronken en er
wordt gesproken van 33 dorpen en 2
kloosters, we'.ke verzwolgen zouden zijn,
zoo niet onmiddellijk, dan toch na langer
of korter tijd, nadat eenmaai de bres in
het land door het 'water gemaakt was.
De tweede Kerstvloed Viel Voor in 1357.
De wateren van de Noordzee overdekten
de Vier Ambachten in Zeeuwsch Vlaan
deren en ook toen verloren ongetelde
menschen en vee het leven.
De derde Kerstvlced, ten jare 1516s werd
door een Zuid westelijken storm opge
zweept en den volgenden dag, 26 Decem
ber, stormde het uit het Noordwesten zoo
hevig, dat de golven in Groningerland
over alle dijken spoelden en verschrikke
lijke schade aanrichtten.
Vóór de 16e eeuw ten einde was, werd
Rome door een vreeseüjke cverstrooming
op Kerstdag 1598 geteisterd, veroorzaakt
door den ver buiten zijne oevers getreden
Tiber. Einde'ooze regens en opstuwende
Zuidewinden veroorzaakten deze ramp.
Het jaar 1637 bracht op Kerstnacht een
hoogen vloed, opgestuwd door krachtige
Noordwester stormbuien. Te Amsterdam
voer men met schuiten door verscheiden
straten. Tegelijk trad in Gelderland de
Rijn buiten zijn boorden, opgestopt door
het ijs, welke ramp ook het onder water
geraken van het land tusschen Maas en
Waal, een deel van Utrecht, Overijsel en
Holland tengevolge had.
De 18e eeuw bracht op 24 en 25 Dec.
1717 een buitengewoon zwaren vloed. In
Oost-Friesland spoelden ruim 1000 huizen
weg, werden meer dan 1800 huizen be
schadigd, verdronken 2787 menschen en
ruim 15000 stuks paarden, hoornvee, scha
pen en varkens. Groningen, Friesland, N.-
en het kind, het gebeurt niet. het gebeurt
niet, het gebeurt niet".
Hij gilde het in haar gezicht, met de
flesch in de hand zwaaiend, en te hoor
de in zijn stem, zag in zijn oogen: waan
zin, alcohol-waanzin.
„Johannes, houdt op. Felle angst schril-
de in de vrouwenstem.
Hij borst uit in een afschuwelijk ge
lach. „Wees maar sti\ vrouwtjeliief, wij
blijven bij elkaar, wij beiden, en de bede
laar mag het zieke wurm".
Met een gil van ontzetting week Liane
achteruit.
Toen veranderde het lachen weer in die
huiveringwekkende kreet, 't gebeurt niet,
't gebeurt niet, ve'e malen achtereen her
haald, zooals waanzinnigen doen.
En de klok tikte: Nu zal 't gebeuren.
Een doffe kreet pijnigde de keell van het
luisterend kind, haar leden waren stijf
en machte'oos zooveel malen beproefde
ze al op te staan, maar nu moest het, o
meesje, moesje.
Ze gleed uit het bed, era sleepte zich als
een half verlamde naar de deur.
Eindelijk was ze m de gang en teen
zag ze haar vader met verwarde haren en
bloeddoorloopen oogen, drinkend uit zijn
flesch, die p'ots in duizend scherven op
den steenen vloer lag en dan zag ze
haar vader, dansend om de half bezwijm
de moeder.
Een seconde hie'd het Zieke kind zich
aan den deurpost vast, en in die seconde
brandde dat beeld a's met gloeiend ijzer
in haar ziel, voor altijd.
Daar weTd Juüane haar gewaar.
Een hartverscheurende kreet. „Henny,
ach God, Henny. Ga terug, ga, in je kamer.
Ze wilde op het kiind toeijlen, maar met
een gebrul als van een dol geworden
beest, sloeg Johannes haar met zijn mo
Holland leden geducht door dezen vloed»
die zelfs in Engeland schade aanrichtte.
Zuid-Holland en Zeeland kwamen erover
't geheel beter af. Toch ondervond ook
Schouwen schade van dezen zeer hoogen
vloed en storm. In totaal werden ruim
8200 huizen beschadigd of weggespoeld»
verdronken 40.000 hoornbeesten, 9900 paar
den, 9700 varkens. 35000 schapen en 12000
menschen.
Hoewel niet juist een Kerst vloed, maar
toch zeer nabij dien datum, herinneren
wij ten slotte nog aam den watervloed
van 22 op 23 December 1894-, den hoogsteni
die op den vloed Van 1825 tot dusver
volgde. Door een Westelijken wind, wel
ke later Noordwestelijk werd, bereikte
het water te Zierikzee des avonds 11
uur eene hoogte van 2.10 M. H.W. eö
tegen 1 uur van 2.45 -f- H.W.
Ofschoon het te 101/4 uur alhier hoog
water had moeten zijn, vloeide het te
dezer plaatse tot 1 uur 's nachts. Door
geheel Zeeland was de schade belangrijk.
Maar ze had ongetwijfeld grooter kunnen
zijn, als de windkracht, toen het water
op zijn hoogst was, niet aanmerkelijk! was
afgenomen. In Schouwen brak de zeedijk
van de inlaag van Groot-St.-Jacobs Nieuw-
land bij Brouwershaven door, in Noord-
Beveland inumdeerde de Sophia-polder en
ging ver'.oTen, terwijl ook de Amna-polder
inliep en ,op verschi lende plaatsen stroom
de het water over de zeedijken. Over het
geheel werd in Zee'and aan duinen en
dijken belangrijke schade toegebracht.
HET KERSTNUMMER,
door J. VAN SABBINGE.
Heeft de post vandaag ook iets voor
me gebracht? vroeg de heer Martinus
Bosch aan zijn hospita, die in de half
uitgedoofde vulkachel morrelde.
Voor U, meneer? informeerde de aan
gesprokene. Even nadenken. Nee, voor
U niets.
Stommerikken, 'barste de heer {Marti
nus los. Stommerikken zijn het! Daar 'be
stel ik ruim veertien dagen geleden, nota
bene nog wel per aangeteekeaide brief
kaart, een kerstnummer van het Orgaan
en nog vergeten die ezels het te zenden.
Nou zit ik voor het plezier van die lum-
tmels al de feestdagen zonder lectuur.
Opgehangen (moesten ze 'w'ordein! En dan,
als bij ingeving zich 'weer tot zijn hospita
richtend, vroeg hij met eenige hoop in
zijn stem. Is de laatste post al voorbij?
Hoe laat is het?
Half tien.
Ja, dan is hij' aï geweest. Wil ik even
voor U gaan zien? En zonder antwoord
af te wiachten dribbelde de gedienstige
de kamer uit.
De heer Bosch had zich inmiddels in
een fauteuil laten vallen, deed verwoede
trekken aan zijn sigaar en ging, waar
zijn auditorium verdwenen was, in ge
dachten voort met de be'wlerkers van zijn
zoo treurig lot de meest uiteenloopende
en aller-onmenschelijkste straffen toe te
'w'enschen. Een gestommel op de traip
bracht hem wleer tot de werkelijkheid
terug, en na op een bescheiden klopje
aan de deur „bannen" te hebben geroe
pen, zag hij zijn hospita andermaal ver
schijnen.
kervuist. Zonder geluid viel ze en het
snerpende anestgescfiei. dat weerklonk,
werd geuit door de oude Aagje, welke
in haar nachtjaik de trappen af kwam wan
kelen.
Ilmenrode keek om en zijn bloeddoor-
loopende oogen zagen de oude vrouw.
Zonder zich verder om Liane te bekom
meren, stormde hij grollend op haar af
en beukte met zijn vuisten het weer-
looze lichaam, terwijl schuim om zijn
mond kwam, en een akeüg gegil zijn keei
ontsnapte. Hij merkte niet eens, dat
Henny's teere handen poogden zijn armen
tegen te houden, bleef blindelings slaan
en tieren, tot ook Aagje kermend neer
viel, Toen stormde hij razend de gang
door en smakte op den grond, waar hij
gillend en stuiptrekkend liggen bleef.
Eenige minuten, toen werd het stil en
slechts de stuipachtige trillingen van ar
men en beenen toonden aan, dat de ellen
dige nog leefde.
En 't kind, dat hij met reuzenkracht
van zich af geslingerd had, stond tegen
den muur geleund, en staarde met steeds
grooter wordende oogen naar de drie
gestalten.
O God, o God kwam 't langgerekt krij
tend van de witte lippen, nu is het ge
komen, nu is 't gekomen.
Maar, nu viel Henny niet in zwijm,
zooals dien dag tweemalen door zwakte
en overspanning. Nu bleef de geest helder
en nam met folterende duidelijkheid alles
in zich op. Ze wankelde naar Juüane, en
knielde bij haar neder. Moesje, o moesje
doe je oogen toch los, je bent toch niet
dood, nee. nee. Ze overdekte 't bleeke
gelaat met kussen, maar de zware wim
pers bleven stil rusten op de wangen.
(Wordt voroolgd),