Zierikzeesche Nieuwsbode
Eso Hsihtreis door Vlaanderin.
Het zegel der Stilte.
B IJ VOEGSEL
behoorende bjj de
Yttn Maandag 10 Kot. 1924, no. 11157.
I.
Weemoed, stervensdroefenis noemt gij
de grijze stilte van deze dagen! O, dwa
ling, door den een den ander voorge
dicht en nagepraat! Het :s evenmin wee
moed, als het is dood. De natuur kent
geen dood, al sterft een maaksel van
haar af, om plaats te maken voor een
ander. Dit ;s niet haar tijd van sterven.
Dit :s haar tijd van rust, van bezinning,
vóór de winter haar verstijft in den slaap
tot nieuw ontwaken.
Daar zijn er velen, 'k weet het, voor
wie deze herfstdagen' geen aantrekke
lijkheid meer hebben, op wie deze droe
vigste, maar schoonste tijd> van het jaar
geen bekoring meer uitoefent. Hun ont
vankelijkheid nam af, met het klimmen
der jaren of met de vermeerdering hun
ner teleurstellingen. De herhalingen van
zekere, regelmatig terugkeerende Impres
sies do-et zoo velen er met de jaren
minder gevoelig voor worden. Gebeurte
nissen in de menschheid en verschijnselen
in de natuur die hen vroeger in hoogste
spanning en diepste trilling brachten, la
ten hen nu keel als het heel gewone en
bekende. Ze hebben wellicht ervaren, dat
geen enkele gebeurtenis tot datgene leidt,
wat zij in hun kortzichtigheid er van
hoopten of vreesden. En wat de natuur
betreft, men beweert Wel dat zij eeuwig
zich verjongt; en dat doet zij inder
daad ook, maar niet in de oogen en
voor de zinnen der ouden. Wie vijftig,
Zestig malen iets heeft beleefd en gezien,
die beleeft en ziet het niet meer zóó,
als toen het voor hem individueel een
ontdekking, een openbaring begon te
worden. En dat is ook volkomen in de
orde der dingen. Het is een begeleidend
verschijnsel Van once levensbeperktheid.
En tevens is het een teeken, dat ons
geestelijk wezen slechts voor een beperk
ten tijd in de verschijnselen van dit leven
kan opgaan, dat het op den duur niet ge
noeg daaraan heeft. Toch zijn gelukkig
zij, die nog gevoelsontvankelijkheid heb
ben bewaard Voor zekere uitwendighe
den, voor wie sommige momenten, ook
in het leven der natuur, nog liefelijk en
aandoenlijk en treffend zijn, met de on
verwoestbare frischheid van eerste im
pressies. En welke zijn die momenten?
Het zijn, om het zoo eens. te noemen,
de karaktertypen van de Vier jaargetij
den. Het zijn die dagen van typische
eigenaardige schoonheid, zooals elk jaar
er enkele brengt, en die den aard en
de stemming Van de levensovergangen
onzer noordelijke natuur het zuiverst ka-
rakteriseeren. Het zijn: een winterdag
omstreeks Kerstmis, ala een roode avond
zon karmijngloor en kristalflonkeringen
strooit over de velden der eerste sneeuw.
Een lentedag in April, wanneer de be
lofte Van nieuw leven komt aangestre
ken, het knoppen en bloesemen pas be
gon, de merel er zijn tonen bij jubelt,
in schoongeregend blauw de zon lacht
tusschen blinkend witte Wblkentronen. Een
zomerdag in Juni, een dag schier zonder
nacht, een wolkenlooze, van glans en
groen en geur en blijheid vól. En
een herfstdag in October, koel en wazig,
met askruiperide huiveringen grijs en
atil.
Dat is de kleur, de stemming van de
zonnestelling, in welke we ons thans
weer bevinden. Dit is misschien van al
de jaargetijden voor ons 't beste: meestal
het gezondste in het geheel niet het
vroolijkste maar het rustigste en tevre-
denste. De herfst is hartstochteloo#. Niet
als de winter streng en wreed. Niet als
de lente dartel wild, in een onstuimige
roes van bevruchting. Niet als de zomer
heet en fel, met weelderige lokking tot
genieten. De herfst is passieloos en
het schijnt of er'van zijn stemming ook
over ons iets komen wil, zoo Wij althans
den tijd gunnen, het oog er op te vestigen
en ons gemoed er voor te ontsluiten
Deor William Le ^ueux.
XV. Een verdwenen Identiteit.
31
Het telegram waa geteekend met de
ïetjter „D". Digby
De woorden, welke ik las luidden:
,,Heb ontdekt dat T. verdenkt. Wees
uiterst voorzichtig en oenk aan je be
lofte. We zullen elkaar spoedig ontmoe
ten". Het telegram was aien middag om
een uur te Brussel afgegeven.
Brussel! Dus oaar verborg hij zich. Ik
.wilde wel dadelijk naar de Belgische
hoofdstad gaan en hem daar opzoeken.
Voor ik hem aan de politie uitleverde,
moest ik hem spreken en de waarheid
te "freten komen ik zou hem dwin
gen te spreken. Zou ik het telegram be
waren? Maar bij nader inzien, was het
mogelijk, dat Phrida het zou komen ha
len, als ik weg was. Als ik het weer
neerlegde, waar ik het gevonden had,
zou zij niet vermoeden, dat ik er iet#
Van wist.
Ik rolde het dus weer in elkaar en
legde het voor den haard op den grond,
waarna ik het huis verliet.
Den volgenden morgen stapte ik uit
den trein op het groote Gare du Nord
te Brussel, een stad welke ik goed kende,
daar ik er dikwijls voor zaken was
iets van het ernstige en donkere, iets
Van het rustige en in zichzelf gekeerde,
iets van het grijze en stille, dat droomt
over de velden, dat zwijgt in de bosschen.
En waar kan deze stilte volkomener ge
noten worden, waar kan deze rust in
tenser verkwikken en de vrede en ernst
van deze najaarsdagen dieper doorvoeld
worden dan in de voor ons, stedelingen,
vreemde vereenzaming van 't Vlaande-
renland? j
In de eerste dagen van mijn bezoek
aan onze vriendelijke Zuiderburen, heb
ik anders deze graag-geZochte rust niet
gevonden. Wat vanzelfsprekend is, waar
mijn reis mij eerst voerde naar Antwer
pen en Brussel, waar het tegendeel van
rust aangetroffen wordt. Benauwend
zelfs, is het te moeten verwijlen in deze
plaatsen, waar óók de honderdduizenden
saamgeprangd leven in den knellenden
greep van dwang en noodzaak, waar
men alles ceed versteenen fn gebouwen
en huizen en fabrieken, waar alles ver
kild werd in koude zelfzucht en onver
biddelijke eigenmin. Ook hier sleurt hel
jachtende leven zelfs den meest nuchteren
mensch mee in zijn grilligen woesten
gang. Dat koortsig voortijlen der massa,
dat woedend tumult van menigten trams,
automobielen, wagens, dat ongeloofelijk
gewoel op straten en pleinen, in koffie
huizen en theaters, kortom dat krank
zinnig gedaver der vervaarlijke levens
machine, werkt hier verbijsterend. In
kerken en cathedralen zelfs dringt het
niets-ontzienend rumoer binnen. Het is
een snel op- en afgaan Van tallooze
nieuwsgierigen, die met driftige vaart
de plechtige tempels doorloopen en in
tijd van nauwelijks een kwartier bezien,
wat met moeitevolle inspanning van hon
derden jaren werd verkregen.
Eenmaal slechts, het was in de Onze
LieVe Vrouwenkerk te Antwerpen, heb
ik daar gevonden, wat men in het smar
telijk grootstadsgewoel onwillekeurig met
grooter graagte dan ooit te voren gaat
zoeken: een sfeer van vrede en kalmte.
Het was kort voor een avonddienst zou
aanvangen. Na een wijle van ongekende
rust, ging het ontzaggelijk orgel de we
gende stilte openbreken met de trillende
melodiëngonzing van Gounod's Avé Ma
ria. De bevende mineurklanken stegen
hoog de ruimte in en schenen zich daar
te vereen'igen met het kwijnende licht,
dat de zinkende zon door de slanke
boogvensters drong. En de sfeer van
vrede, die als een trilling in dezen half-
duisteren tempel hing, werd er nog door
Verinnigd....
Alle gedachten over het weedom Van
een lijdende menschheid hier buiten, ver
vloeien op deze plaats in een ongekend
wijdschen horizont. Over levensvragen en
wereldraadselen tobt men op zulke plaat
sen niet meer. Zoo'n machtig kerkpaleis
is in staat een Vredebrengenden invloed
uit. te oefenen. Het is weldadig hier,
bijna alleen, te verwijlen tusschen die
kolossale muren en trotsche pilaren, wel
ke, donkerend nu bij den vallenden
avond, daar staan, als Versomberd in
het verleden. Even zie ik nog, hoe een
trage late zonnestraal, aarzelend naar
binnen dwaalt door een roodkleurig raam
met mystieke heiligenafbeeldingen, en
een diepen glans legt op donker eiken
hout van bankfiorituren....
En dan sta ik opeens weer vin het
woeste schreeuwende Anlwerpsche leven,
dat op dit late namiddaguur vooral, wel
gelijkt naar een ziedende zee. En een
haastige reis naar Brussel brengt ook al
geen verlossing uit deze, tot een obsessie
geworden, davering.
Vanuit den zwoegenden trein staarde ik
op de droomende velden, die me voorbij
raasden en waarop de herfst al paars
bruine teinten had geverfd. Langen tijd
heeft deze treinreis niets, wat den aan
dacht opvraagt. Met den besten wil kan
men hier niets bezienswaardigs ontdek
ken. Tot kort vóór Mechelen. Daar zag
ik 't. Aanvankelijk, nog vanuit de verte,
dacht ik' voor mij te zien groote menigten
Van menschen, die allen, met opgeheven
hoofden, staarden naar omhoog. Maar
de trein stormde er dichter op aanEn
dan wist ik het! O, dit zou kunnen zijn
het afschuwelijk angstgezicht, dat uit
Vage aVonddonkerten opdoemt in den
ontredderden geest van een wanhopige...
Ik zag wat het whs: een ontzaggelijke
en reed in een taxi langs de drukke
woelige Boulevard Anspack naar het
Grand Hotel. Ik werd onitVangen door
den zwart-gejasten gérant, -die mij dade
lijk een groote kamer gaf, welke op den
Boulevard uitzag, waar ik mij w'aschte
en verfrischte.
Toen ging ik naar beneden, riep een
taxi en. begon de ronde te doen naar
de verschillende hotels, waar de man,
dien ik zocht, zou kunnen zijn.
De morgen was scherp en koud, de
lucht helder en de zon scheen vroolijk,
een opwekkend gezicht na de mist en
duisternis van Januari ;n Londen. De
zaken-boulevards, de Boulevard Anspach
en de Boulevard du Nord, met hun Chique
winkels, hun groote café's en hun snel-
voortbe wegende menschenmassa waren
druk en vroolijk, terwijl mijn taxi zich
voortspoedde eerst naar de Métropole,
op de Place Broucheu.
De naam Kemsley was daar niet be
kend. De oude portier zag in zijn boek,
sdhudde zijn hoofd en antwoordde:
„Non' m^icr".
Ofschoon ik dien geheelen dag zocht,
na geluncht te hebben in de. uitsteken
de Taverne St.-Joseph bij de Beurs, had
ik geen succes.
Ik gaf flinke fooien aan alle portiers,
maar geen kon zich een Engeischen heer
herinneren volgens de beschrijving welke
ik gaf.
Tot het donker werd en de lantarens
oorlogsbegraafplaats. Ik zag kruisen, geen
tientallen, geen honderdtallen, maar dui
zenden, duizenden! En allen staan ze
daar, in volmaakte regelmaat naast en
achter elkaar in onafzienbare rijen. Troos-
teloose houten kruisen, alle even groot,
zonder eenige onderbreking, alle even
armzalig. Afgezonderd Van alles ligt hier
deze schrikkelijke doodenplaats. 't Schijnt
of die kruisenmassa daar neergesmakt
is door vreemde titanenhanden. Hier, in
de Vredige donkere veldén van 't goede
Vlaanderen, waar nu de herfstadem over
heen is gevaren, hier hoort deze akelige
kruisenhorde niet thuis. Hier niet en
nergens. Want deze plaats, waar de j
doodsche verlatenheid op neerdrukt als
een zware vale mist, is onnatuurlijk in j
haar schrikwekkendheid. Ze zou misschien
passen in de somberheid van een schrik
kelijk Necropolis....
Van Zola zegt men, dat hij, bij de ge-
dachte aan den dood, midden in den
nacht kon opstaan en schreeuwen van
afschuw en vrees. Hij moest dit eens zien.
Wat zou hij schokken van schrik en wal
ging op het gezicht van dit afschuwelijk
doodsbeeld!
Dan zijn er schilders, die een kerkhof
op hun doek' afbeelden, als een dank
baar onderwerp. Een kcrkhöf, niet waar,
met peinzende treurwilgen en Wat stee-
nen grafzerken, waarover de maan droe
vig haar zilverglans uitgiet. Ze noemen
het dan „Friedenhof"....
Ze moesten daar eens heengaan. Ze
zouden hun doek niet behoeven te span
nen en hun vaardige hand zou in rust
kunnen blijven. Die plaats daar is niet
schilderachtig. Geen wilgen, geen óude
zerken, maar niets.... Niets dan in rechte
rijen geordende kruisen, kruisen en altijd
weer kruisen. Daar geen oud moederke,
dat een zelfgevlochten bloemenkrans op
het graf van haar dooden jongen komt
neerleggen en dan de sombere lucht in-
staart met haar. oude doffe oogen en
denkt aan haar eerste zonnige huwelijks
jaren, toen een lief kind rond haar dar
telde, een kind, dat tot een man opge
groeid, plots weggerukt werd om daar
in dien zwarten poel te worden bedol
ven, diep in den grond.... Ook geen jonge
vrouw, die haar lieven dooden man een
stillen groet gaat brengen en dan, bij
het heropleven van de smart, kramp
achtig snikt en klaagt....
Néén, daar ziet ge dit niet. Hier is
niets, niets dan een dreigende kruisen
horde. Kruisen, kruisen alleen.
Niemand zou dit een „Friedenhof' wil
len noemen. Want hier is geen vrede.
Alleen bitterheid, opstandige bitterheid
tegen 't spooksel, dat men oorlog heet,
en de oorzaak' was Van al deze grau
we ellende... Alle kruisarmen strekken
zich uit, als smeek end om Vergelding.
Ieder kruis is als een rauwe, woedende
schreeuw om wraak. Als de schreeuWi
maar gehoord wordt....
Hoe heb ik zoo even kunnen denken,
menschen voor mij te zien, met opgehe
ven hoofden? Ik had moeten zien in
het vale avondlicht, spookachtige schim
men van gesneuvelden, allen vergaderd
om hun eigen afschuwelijk graf, wijzend
op de zwarte, peillooze diepte ervan, met
bittere beschuldiging in de oogen.
Beschuldiging zeg ik. En heusch, va
derlandslievende^ geen trots Van zich
te hebben opgeofferd voor het schoons
vaderland. Wie zoo dwaas zou zijn, fier
heid of trots te veronderstellen in een
door den oorlog geteisterd land, weet
niets van de heerschende mentaliteit. Dit
geldt vooral voor het gefolterde Vlaan
deren. Er zijn buitenstaanders, die den
oorlog zoo langzamerhand vergeten ach
ten: jaren zijn er reeds over heen ge
gaan. Maar o, wanneer er eens een kans
komt om wraak te nemen... Ge moet
hierover spreken met een rasechten Vla
ming, dan weet ge Wat er Zou gebeuren.
Wie soms zou willen spreken van ver
gevensgezindheid, zelfs nu, na jaren, ach
hij vergist zich o zoo deerlijk.
En ik tuur nog eens naar het hopeloo-
ze kruisenveld, dat nu al achter me
ligt. Wat een dreiging is daarin!
Loeiend is de trein er voorbij gejaagd.
RECHTZAKEN.
Ter openbare terechtzitting van den
politierechter te Middelburg Van 7 Nov.
opgestoken werden bleef ik zoeken, maar
het antwoord was steeds „Non, m'aieur".
Ik had er natuurlijk wel aan gedacht,
dat de vluchteling een anderen naam
zou aannemen, maar ik hoopte dcor
mijn nauwkeurige beschrijving de herin
nering bij een der vele portiers wakker
te roepen.
Ik beken echter dat ik, toen ik om
vijf uur in het drukke Café Métropole
met een glas koffie voor mij zat, moest
inzien hoe hopeloos mijn zoeken was.
Digby Kemsley hact zich altijd goed
kunnen verbergen; hij had mij vroeger
wel eens verteld, dat hij gaarne de men
schen gadesloeg zonder zelf gezien te
worden. „Ik geloof, dat ik een goeden
detective had kunnen worden, Royle. Ik
heb tijden meegemaakt dat ik moest
verdwijnen en toch alles zien moest. Ik
heb het er werkelijk ver in gebracht.
Als de omstandigheden 'het ooit verlan
gen, dat ik: moet verdwijnen, hetgeen
ik niet hoop, weet ik zeker, dat niemand
mij ooit vinden kan".
Deze woorden kwamen mij nu voor
den geest, terwijl ik zat te rooken en
bedacht, dat het misschien beter zou
zijn naar Londen terug te keeren en
het getuigenverhoor van de politie af
te wachten, dat nu spoedig zou plaats
vinden.
IU dacht ook aan de sluwheid van heit!
meisje, dat ik zoo teer beminde en in
wier onschuld ik zoo vast -doofd had.
1.1. werden o. m. behandeld de zaken
tegen W. J. K., 24 j., en P. K., 19
j., beiden visschersknecht, wonende te
Graauw, beklaagd v»n mishandeling ran
W. L. Praet, op 4 Sept. 1924 te Z.Zee.
Eisch voor ieder: f30 boete, sub». 30
dagen hechtenis. Uitspraak voor ieder
idem.
K. K., 18 jaar, arbeider, wonende te
Renesse, beklaagd van diefstal op 18
Sept. 1.1. te Ellemeet. Eisch f 25 b'„ s.
25 dagen hechtenis. Uitspraak idem.
LANDBOUW EN VEETEELT.
Do wereldoogst van aardappelen,
suikerbieten en vlas.
Hel I. L. I. te Rome schat de productie
aan aardaflpplen dit jaar voor Eurotpa
(14 landen) op 49.5 voor Noord-Amerika
op 13.74 en voor Azië en Afrika o,p 0.08,
totaal op 63.41 millioen ton, tegen 61.77
millioen ton in 1923 en 61.89 millioen ton
als gemiddelde van 1918—1922. Het I.
L. I. beschikt nog niet over gegevens be
treffende de oogsten in Duötjsdhland en
Frankrijk, die beide van veel belang zijn.
In vele Europeesdhe staten heeft de
aardappel geleden van een teveel aan
regen, waardoor de qualiteit minderwaar
dig en dc houdbaarheid veriminderd is.
Voor een groot aantal landen, waarbij
Frankrijk en DuitsChland, rekent het 1.
L. I. op een EuropeesChen (7 landen)
beetwortelsuikeror.gst van 17.81, een N.-
Amerikaansche van 6.93; totaal van 24.73
mill, ton, tegen 820.6 mill, tion in 1923
en 17.85 mill, ton als gemiddelde van
19181922. De toeneming in productie
blijft aanhouden. Thans staat al wel vast
dat ook de wereldoogst grooter zaT zijn
dan dien van verleden jaar. Het mooie
Septemberweer heeft in meerdere lan
den de qualiteit van het product ver
beterd, maar in andere zal het tieVeel
aan vocht een laag suikergehalte tenge
volge hebben.
Voorts verwacht het I. L. I. een groo-
tere productie aan uias, vergeleken bij
verleden jaar. De oogst in België, Bul
garije, Italië, Letland, Lithauen, Polen
en Tsjecbo-SIowakije wordt thans geschat
op 164.000 ton tegen 133.000 verleden jaar
en 121.000 als gemiddelde over 1918—1922.
De productie van Ganaida en de V. S. zal
bedragen 1.016.000 ton tegen 624.000 in
1923 en 398.500 over 1918—1922. Voegt
men daarbij de oogst va,n Indië, Japan,
Algiers, die geschat wordt op 1.656.000
ton voor 1924 tegen 1.304.000 in 1923 en
914.000 over 1918—1922, dan komt men
tot een oogs^ermeerdering van 27 o/o
en 81 o/0 tegenover 1923 en 1918—1922.
Ken kjjkjo in een suikerfabriek.
I.
Eenige dagen geleden heeft de vijfde
klasse Van de H. B. S. te Zierikzee
onder leiding van ir. Pieters een be
zoek gebracht aan de Coöperatieve Sui
kerfabriek en Raffinaderij Dinteloord
te Stampersgat. Reeds twee weken
nadat 't plan geopperd was, hébben we'
't uitgevoerd. De manier van reizen werd
door de natuur beslist: er werd getramd.
Aangezien de fabriek nog ongeveer 12
KM. van Steenbergen af ligt (toekomstige
bezoekers knoopen dit in hun oor!) moest
ae fiets toch mee. Jammer genoeg waren
de Zierikzeeënaars eerst 's Woensdags
avonds lot deze ontdekking gekomen,
en omdat de deelnemers ook gedeeltelijks
„van buiten" kwamen, waren er aan den
overkant twee fietsen te weinig. Enfin,
we kwamen er. De eerste indruk is: druk,
'n groot, reusachtig gebouw, de tweede
(we kregen dit trouwens al onderweg):
modder, veel modder, 'n laag modder
met modder erop en 'n beetje modder
erlusschen. En wat voor modder. Ren
dunne, fijn verdeelde brij, die zoo mooi
gelijk op den grond ligt, dat 't net is
alsof de weg schoon aangeveegd is; maar
jawel, loop je erdoor, dan zit je eens
klaps tot aan je enkels in de modder.
Gewoonlijk moet je je dan nog redden
Voor 'n wagen, die de weegbrug op- p f
afrijdt, zoodat je tot aan je middel onder
de modder zit. In de fabriek echter
droogt al die modder wel op, want 't
is er verschrikkelijk warm, wat trouwens
niet afleen in 'n suikerfabriek 't geval is.
'k Zal nu probeeren iets van 't bedrijf te
vertellen, 'n uitvoerige beschrijving..zal
't niet worden, want suiker technicus ben
'k nog veel minder dan chemicus.
aan haar weigering om mij iets te ver
tellen en helaas! aan haar vast besluit
om den sdhielm te beschuitten, die zich
a's mijn vriend had voorgedaan en die
door de politie als een gewone bedrieger
werd beschouwd.
Mijn overdenkingen maakten mij gek.
Het geraas en geroezemoes in dajt
drukke café irriteerden mij. In verliiett
het Café en begaf mij naar hét Hotel,
waar ik dineerde in de groote e»tzaal,
daarna ging ik weer óp mijn onderzoe
kingstocht. Ik verwachtte, dat de vluch
teling 's avonds wel naar een café-ohan-
tant of andere gelegenheid zou gaan. Ik
ging dus weer een andere ronde doen.
Ik liep door de drukke promenade van
Poli Nord, waar mannen en vrouwen
liepen, lachten en dronken, maar ik zag
niets van den man, dien ik zocht.
Ik wist, dat ik niets van de vriend
schap tusschen hem en Phrida zou tie
weten komen, tot ik hem gesproken had.
Mevrouw Petre had toespelingen gemaakt
en nu ik ook vermoedde, dat Phrida wer
kelijk schuldig zou kunnen sijn aan dis
vreeselijke misdaad in Harrington Gar
dens scheen de geheele houding van mijn
meisje te bewijzen, dat mijn vermoeden
gegrond was.
Haar laatste onvoltooide zin, toen «ij
uit de kamer liep leverde het voldoende
bewijs van het schuldige geheim, da'tf
haar drukte.
7a h«d
De bieten worden door stroomend Wa
ter in de fabriek gevoerd, gewasscheit
in groote machines en daarna gesneden.
De snijdsels worden in diffusieketel» ge
bracht door een deksel in de bovenkant*
waarna ze verwarmd Worden. De ketels
staan met elkaar in verbinding, geregeld
stroomt er water door heen, dat dient
om de suiker er in te doen oplossen.
Door de hooge temperatuur (ongeveer.
70° a 80° C.) wordt 't protoplasms Van
de cellen, dat anders de suiker tegen
houdt, gedood, de suiker kan er nu door.
en zoo oplossen in 't water. De stroom
b zoo gericht, dat het versche water,
waarin nog geen suiker is opgelost*
't eerst bij die snijdsels komt, die hun
meeste suiker al kwijt zijn. Op deze
manier wordt de suiker opgelost in zoo.
weinig mogelijk Water. Wat overblijft
van de snijdsels wordt onder uit de ketels
gehaald, dit is de pulp, die nog zeer,
nat is (ze bevat 94 pCt. water, door,
persen wordt dit 90 pCt.) De pulp kan
gedroogd worden door middel Van 'de
rookgassen van 't ketelhuis.
Het ruwsap, d. i. het water, Waarin
de suiker is opgelost, bevat nog ver
schillende niet-suikers, wanneer het uit
de diffusieketels komt. Het wordt nu
eerst gereinigd met ongebluschte kalk.
Dit wordt, zoodra 't in 't ruwsap komt,
gebluscht; hierbij komt warmte vrij. De
kalk, die verschillende van die stoffen,
welke in het ruwsap opgelost zijn, neer
slaat, en zich bovendien met de suiker
verbindt, wordt in de fabriek gebrand
uit kalksteen. Hierbij ontstaat bovendien
koolzuurgas en dit wordt weer gebruikt
om de kalk van de suiker te scheiden.
Het vormt n.l. met de kalk het onop
losbare carbonaat, zoodat de suiker in
de vloeistof opgelost achterblijft. Deze
wordt nu door ramen geleid waar tus
schen doeken gespannen zijn: de z.gj.
filterpersen. De vaste stoffen blijven tue-
schen de doeken hangen, dit is de
„schuimaarde", waarin o. m. eiwitten
Voorkomen en verschillende caüumzou-
ten (ze bevat nog ruim 1 o/o suiker). Het
gefiltreerde sap wordt nu nog tweemaal
met koolzuurgas behandeld en gefiltreerd;
wij houden dan een lichtgele, helders
vloeistof over: het dunsap. Dit wordt
ingedampt in een serie ketels, waarvan
de eerste met direkte oververhitte stoom
wordt verhit. De damp, die daarbij van
het sap afkookt, dient om de tweede
ketel te verwarmen, waar het sap ondec.
lageren druk kookt. De damp uit de
tweede ketel verwarmt het sap in no. f,
waar de druk inmiddels lager dan een
atmosfeer is, en zoo voorts. In de laatste
blijft een bruine geconcentreerde sui-
keroplossing over, het z.g. dik sap, dat
daarna gezwaveld wordt en vervolgens
verwarmd en verder ingedampt in zoo-
Veel mogelijk luchtledig gemaakte pan
nen, waardoor ten slotte de suiker uit
kristalliseert. Is dit ver genoeg gegaan,
dan laat men de pan ,-jvallen", d.w.a. de
massa, die ae bevatte, de a.g.n. masSe-
euïte, komt in reservoirs, waarin ze voort
durend in beweging Wordt gehouden om
hard worden te voorkomen. Hierin
kunnen de kristallen nog groeien. Zijn ze
groot genoeg, dan wordt de masse-cuït©
gecentrifugeerd: de afloop, een soort
stroop, wordt dan Van de witte suiken
afgeslingerd. Deze suiker is het eerste,
produkt, het zijn de mooiste en de groot
ste kristallen. De afloop wordt weer in
gedampt in de luchtledige pannen en
verder op dezelfde manier behandeld.
Hieruit wordt dan 't tweede produkt sui
ker verkregen, terwijl ook hier weer
een afloop wordt gevormd. Deze tweede
afloop wordt nog eens op dezelfde ma
nier behandeld en zoo ontstaat het derde
product. Deze kristalliseert moeilijk uit
en daarom blijft deze masse-cuite langer
in de roerbakken staan (3 4 dagen);
dan de eerste en de tweede, voordat ze
gecentrifugeerd wordt! 't Derde produkt
is 't leelijkste, 't heeft de kleinste kristal
len en de donkerste kleur. Ze komt
dan ook niet in den handel, doch wordt
met de eerste afloop vermengd en daar
mee opgekookt en zóó ontstaat eigenlijk
het tweede produkt. Dit wordt echter
ook niet verhandeld, doch opgelost en
vermengd met 't diksap, waarmee 't dan
opgekookt en ingedampt wordt. Zóó ont
staat dan het eerste product, de eenige
suiker dus, die verkocht of verder ge
raffineerd wordt. (W.\or.dt üerüolgd).
het minste vermoeden had. Zij had zich
zelf verraden, toen zij wist dat ik me
vrouw Petre had gesproken; tpen ik'
eerlijk alles verteld had, wat die vrouw
gezegd bad, zag zij in, dat het on
mogelijk was haar vriendschap met Digby,
verder te verbergen.
Elk woord, dat zij gesproken ha'ö*
elke ontwijkende zin, elk protest, dat
zij gedwongen was te zwijgen, kwam
mij voor den geest, terwijl Ik naar de
geschilderde zoldering lag te staren.
Zij had mij verteld, dat zij-niet wist,
waar de vluchteling was en geen half
uur tevoren had z.jj een telegram van
hein ontvangen.
Ja, Phrida de vrouw die ik ver
trouwde en liefhad, had niij een schaam-
teloozen leugen vextield.
Maar ik was den kerel op het spoor,
en het koste wat het kosten moest, ik
gaf mijn zoeken niet op voor ik hem had,
Ik kende Digby Kemsley; hij was even
gesiepen en vindingrijk, als de grootst*
detective; als ik hem dus wilde vango*
moest ik heiri met zijn eigen wapenen
verslaan.
ïk klemde mijn tanden opeen, wanHi
ik was niet van plan hem be laten ont
snappen voor hij mij zelf het geheim
van mijn liefste verbeid zou hebben.
(Wordt