Zierikzeesche Nieuwsbode Eso Hsihtreis door Vlaanderin. Het zegel der Stilte. B IJ VOEGSEL behoorende bjj de Yttn Maandag 10 Kot. 1924, no. 11157. I. Weemoed, stervensdroefenis noemt gij de grijze stilte van deze dagen! O, dwa ling, door den een den ander voorge dicht en nagepraat! Het :s evenmin wee moed, als het is dood. De natuur kent geen dood, al sterft een maaksel van haar af, om plaats te maken voor een ander. Dit ;s niet haar tijd van sterven. Dit :s haar tijd van rust, van bezinning, vóór de winter haar verstijft in den slaap tot nieuw ontwaken. Daar zijn er velen, 'k weet het, voor wie deze herfstdagen' geen aantrekke lijkheid meer hebben, op wie deze droe vigste, maar schoonste tijd> van het jaar geen bekoring meer uitoefent. Hun ont vankelijkheid nam af, met het klimmen der jaren of met de vermeerdering hun ner teleurstellingen. De herhalingen van zekere, regelmatig terugkeerende Impres sies do-et zoo velen er met de jaren minder gevoelig voor worden. Gebeurte nissen in de menschheid en verschijnselen in de natuur die hen vroeger in hoogste spanning en diepste trilling brachten, la ten hen nu keel als het heel gewone en bekende. Ze hebben wellicht ervaren, dat geen enkele gebeurtenis tot datgene leidt, wat zij in hun kortzichtigheid er van hoopten of vreesden. En wat de natuur betreft, men beweert Wel dat zij eeuwig zich verjongt; en dat doet zij inder daad ook, maar niet in de oogen en voor de zinnen der ouden. Wie vijftig, Zestig malen iets heeft beleefd en gezien, die beleeft en ziet het niet meer zóó, als toen het voor hem individueel een ontdekking, een openbaring begon te worden. En dat is ook volkomen in de orde der dingen. Het is een begeleidend verschijnsel Van once levensbeperktheid. En tevens is het een teeken, dat ons geestelijk wezen slechts voor een beperk ten tijd in de verschijnselen van dit leven kan opgaan, dat het op den duur niet ge noeg daaraan heeft. Toch zijn gelukkig zij, die nog gevoelsontvankelijkheid heb ben bewaard Voor zekere uitwendighe den, voor wie sommige momenten, ook in het leven der natuur, nog liefelijk en aandoenlijk en treffend zijn, met de on verwoestbare frischheid van eerste im pressies. En welke zijn die momenten? Het zijn, om het zoo eens. te noemen, de karaktertypen van de Vier jaargetij den. Het zijn die dagen van typische eigenaardige schoonheid, zooals elk jaar er enkele brengt, en die den aard en de stemming Van de levensovergangen onzer noordelijke natuur het zuiverst ka- rakteriseeren. Het zijn: een winterdag omstreeks Kerstmis, ala een roode avond zon karmijngloor en kristalflonkeringen strooit over de velden der eerste sneeuw. Een lentedag in April, wanneer de be lofte Van nieuw leven komt aangestre ken, het knoppen en bloesemen pas be gon, de merel er zijn tonen bij jubelt, in schoongeregend blauw de zon lacht tusschen blinkend witte Wblkentronen. Een zomerdag in Juni, een dag schier zonder nacht, een wolkenlooze, van glans en groen en geur en blijheid vól. En een herfstdag in October, koel en wazig, met askruiperide huiveringen grijs en atil. Dat is de kleur, de stemming van de zonnestelling, in welke we ons thans weer bevinden. Dit is misschien van al de jaargetijden voor ons 't beste: meestal het gezondste in het geheel niet het vroolijkste maar het rustigste en tevre- denste. De herfst is hartstochteloo#. Niet als de winter streng en wreed. Niet als de lente dartel wild, in een onstuimige roes van bevruchting. Niet als de zomer heet en fel, met weelderige lokking tot genieten. De herfst is passieloos en het schijnt of er'van zijn stemming ook over ons iets komen wil, zoo Wij althans den tijd gunnen, het oog er op te vestigen en ons gemoed er voor te ontsluiten Deor William Le ^ueux. XV. Een verdwenen Identiteit. 31 Het telegram waa geteekend met de ïetjter „D". Digby De woorden, welke ik las luidden: ,,Heb ontdekt dat T. verdenkt. Wees uiterst voorzichtig en oenk aan je be lofte. We zullen elkaar spoedig ontmoe ten". Het telegram was aien middag om een uur te Brussel afgegeven. Brussel! Dus oaar verborg hij zich. Ik .wilde wel dadelijk naar de Belgische hoofdstad gaan en hem daar opzoeken. Voor ik hem aan de politie uitleverde, moest ik hem spreken en de waarheid te "freten komen ik zou hem dwin gen te spreken. Zou ik het telegram be waren? Maar bij nader inzien, was het mogelijk, dat Phrida het zou komen ha len, als ik weg was. Als ik het weer neerlegde, waar ik het gevonden had, zou zij niet vermoeden, dat ik er iet# Van wist. Ik rolde het dus weer in elkaar en legde het voor den haard op den grond, waarna ik het huis verliet. Den volgenden morgen stapte ik uit den trein op het groote Gare du Nord te Brussel, een stad welke ik goed kende, daar ik er dikwijls voor zaken was iets van het ernstige en donkere, iets Van het rustige en in zichzelf gekeerde, iets van het grijze en stille, dat droomt over de velden, dat zwijgt in de bosschen. En waar kan deze stilte volkomener ge noten worden, waar kan deze rust in tenser verkwikken en de vrede en ernst van deze najaarsdagen dieper doorvoeld worden dan in de voor ons, stedelingen, vreemde vereenzaming van 't Vlaande- renland? j In de eerste dagen van mijn bezoek aan onze vriendelijke Zuiderburen, heb ik anders deze graag-geZochte rust niet gevonden. Wat vanzelfsprekend is, waar mijn reis mij eerst voerde naar Antwer pen en Brussel, waar het tegendeel van rust aangetroffen wordt. Benauwend zelfs, is het te moeten verwijlen in deze plaatsen, waar óók de honderdduizenden saamgeprangd leven in den knellenden greep van dwang en noodzaak, waar men alles ceed versteenen fn gebouwen en huizen en fabrieken, waar alles ver kild werd in koude zelfzucht en onver biddelijke eigenmin. Ook hier sleurt hel jachtende leven zelfs den meest nuchteren mensch mee in zijn grilligen woesten gang. Dat koortsig voortijlen der massa, dat woedend tumult van menigten trams, automobielen, wagens, dat ongeloofelijk gewoel op straten en pleinen, in koffie huizen en theaters, kortom dat krank zinnig gedaver der vervaarlijke levens machine, werkt hier verbijsterend. In kerken en cathedralen zelfs dringt het niets-ontzienend rumoer binnen. Het is een snel op- en afgaan Van tallooze nieuwsgierigen, die met driftige vaart de plechtige tempels doorloopen en in tijd van nauwelijks een kwartier bezien, wat met moeitevolle inspanning van hon derden jaren werd verkregen. Eenmaal slechts, het was in de Onze LieVe Vrouwenkerk te Antwerpen, heb ik daar gevonden, wat men in het smar telijk grootstadsgewoel onwillekeurig met grooter graagte dan ooit te voren gaat zoeken: een sfeer van vrede en kalmte. Het was kort voor een avonddienst zou aanvangen. Na een wijle van ongekende rust, ging het ontzaggelijk orgel de we gende stilte openbreken met de trillende melodiëngonzing van Gounod's Avé Ma ria. De bevende mineurklanken stegen hoog de ruimte in en schenen zich daar te vereen'igen met het kwijnende licht, dat de zinkende zon door de slanke boogvensters drong. En de sfeer van vrede, die als een trilling in dezen half- duisteren tempel hing, werd er nog door Verinnigd.... Alle gedachten over het weedom Van een lijdende menschheid hier buiten, ver vloeien op deze plaats in een ongekend wijdschen horizont. Over levensvragen en wereldraadselen tobt men op zulke plaat sen niet meer. Zoo'n machtig kerkpaleis is in staat een Vredebrengenden invloed uit. te oefenen. Het is weldadig hier, bijna alleen, te verwijlen tusschen die kolossale muren en trotsche pilaren, wel ke, donkerend nu bij den vallenden avond, daar staan, als Versomberd in het verleden. Even zie ik nog, hoe een trage late zonnestraal, aarzelend naar binnen dwaalt door een roodkleurig raam met mystieke heiligenafbeeldingen, en een diepen glans legt op donker eiken hout van bankfiorituren.... En dan sta ik opeens weer vin het woeste schreeuwende Anlwerpsche leven, dat op dit late namiddaguur vooral, wel gelijkt naar een ziedende zee. En een haastige reis naar Brussel brengt ook al geen verlossing uit deze, tot een obsessie geworden, davering. Vanuit den zwoegenden trein staarde ik op de droomende velden, die me voorbij raasden en waarop de herfst al paars bruine teinten had geverfd. Langen tijd heeft deze treinreis niets, wat den aan dacht opvraagt. Met den besten wil kan men hier niets bezienswaardigs ontdek ken. Tot kort vóór Mechelen. Daar zag ik 't. Aanvankelijk, nog vanuit de verte, dacht ik' voor mij te zien groote menigten Van menschen, die allen, met opgeheven hoofden, staarden naar omhoog. Maar de trein stormde er dichter op aanEn dan wist ik het! O, dit zou kunnen zijn het afschuwelijk angstgezicht, dat uit Vage aVonddonkerten opdoemt in den ontredderden geest van een wanhopige... Ik zag wat het whs: een ontzaggelijke en reed in een taxi langs de drukke woelige Boulevard Anspack naar het Grand Hotel. Ik werd onitVangen door den zwart-gejasten gérant, -die mij dade lijk een groote kamer gaf, welke op den Boulevard uitzag, waar ik mij w'aschte en verfrischte. Toen ging ik naar beneden, riep een taxi en. begon de ronde te doen naar de verschillende hotels, waar de man, dien ik zocht, zou kunnen zijn. De morgen was scherp en koud, de lucht helder en de zon scheen vroolijk, een opwekkend gezicht na de mist en duisternis van Januari ;n Londen. De zaken-boulevards, de Boulevard Anspach en de Boulevard du Nord, met hun Chique winkels, hun groote café's en hun snel- voortbe wegende menschenmassa waren druk en vroolijk, terwijl mijn taxi zich voortspoedde eerst naar de Métropole, op de Place Broucheu. De naam Kemsley was daar niet be kend. De oude portier zag in zijn boek, sdhudde zijn hoofd en antwoordde: „Non' m^icr". Ofschoon ik dien geheelen dag zocht, na geluncht te hebben in de. uitsteken de Taverne St.-Joseph bij de Beurs, had ik geen succes. Ik gaf flinke fooien aan alle portiers, maar geen kon zich een Engeischen heer herinneren volgens de beschrijving welke ik gaf. Tot het donker werd en de lantarens oorlogsbegraafplaats. Ik zag kruisen, geen tientallen, geen honderdtallen, maar dui zenden, duizenden! En allen staan ze daar, in volmaakte regelmaat naast en achter elkaar in onafzienbare rijen. Troos- teloose houten kruisen, alle even groot, zonder eenige onderbreking, alle even armzalig. Afgezonderd Van alles ligt hier deze schrikkelijke doodenplaats. 't Schijnt of die kruisenmassa daar neergesmakt is door vreemde titanenhanden. Hier, in de Vredige donkere veldén van 't goede Vlaanderen, waar nu de herfstadem over heen is gevaren, hier hoort deze akelige kruisenhorde niet thuis. Hier niet en nergens. Want deze plaats, waar de j doodsche verlatenheid op neerdrukt als een zware vale mist, is onnatuurlijk in j haar schrikwekkendheid. Ze zou misschien passen in de somberheid van een schrik kelijk Necropolis.... Van Zola zegt men, dat hij, bij de ge- dachte aan den dood, midden in den nacht kon opstaan en schreeuwen van afschuw en vrees. Hij moest dit eens zien. Wat zou hij schokken van schrik en wal ging op het gezicht van dit afschuwelijk doodsbeeld! Dan zijn er schilders, die een kerkhof op hun doek' afbeelden, als een dank baar onderwerp. Een kcrkhöf, niet waar, met peinzende treurwilgen en Wat stee- nen grafzerken, waarover de maan droe vig haar zilverglans uitgiet. Ze noemen het dan „Friedenhof".... Ze moesten daar eens heengaan. Ze zouden hun doek niet behoeven te span nen en hun vaardige hand zou in rust kunnen blijven. Die plaats daar is niet schilderachtig. Geen wilgen, geen óude zerken, maar niets.... Niets dan in rechte rijen geordende kruisen, kruisen en altijd weer kruisen. Daar geen oud moederke, dat een zelfgevlochten bloemenkrans op het graf van haar dooden jongen komt neerleggen en dan de sombere lucht in- staart met haar. oude doffe oogen en denkt aan haar eerste zonnige huwelijks jaren, toen een lief kind rond haar dar telde, een kind, dat tot een man opge groeid, plots weggerukt werd om daar in dien zwarten poel te worden bedol ven, diep in den grond.... Ook geen jonge vrouw, die haar lieven dooden man een stillen groet gaat brengen en dan, bij het heropleven van de smart, kramp achtig snikt en klaagt.... Néén, daar ziet ge dit niet. Hier is niets, niets dan een dreigende kruisen horde. Kruisen, kruisen alleen. Niemand zou dit een „Friedenhof' wil len noemen. Want hier is geen vrede. Alleen bitterheid, opstandige bitterheid tegen 't spooksel, dat men oorlog heet, en de oorzaak' was Van al deze grau we ellende... Alle kruisarmen strekken zich uit, als smeek end om Vergelding. Ieder kruis is als een rauwe, woedende schreeuw om wraak. Als de schreeuWi maar gehoord wordt.... Hoe heb ik zoo even kunnen denken, menschen voor mij te zien, met opgehe ven hoofden? Ik had moeten zien in het vale avondlicht, spookachtige schim men van gesneuvelden, allen vergaderd om hun eigen afschuwelijk graf, wijzend op de zwarte, peillooze diepte ervan, met bittere beschuldiging in de oogen. Beschuldiging zeg ik. En heusch, va derlandslievende^ geen trots Van zich te hebben opgeofferd voor het schoons vaderland. Wie zoo dwaas zou zijn, fier heid of trots te veronderstellen in een door den oorlog geteisterd land, weet niets van de heerschende mentaliteit. Dit geldt vooral voor het gefolterde Vlaan deren. Er zijn buitenstaanders, die den oorlog zoo langzamerhand vergeten ach ten: jaren zijn er reeds over heen ge gaan. Maar o, wanneer er eens een kans komt om wraak te nemen... Ge moet hierover spreken met een rasechten Vla ming, dan weet ge Wat er Zou gebeuren. Wie soms zou willen spreken van ver gevensgezindheid, zelfs nu, na jaren, ach hij vergist zich o zoo deerlijk. En ik tuur nog eens naar het hopeloo- ze kruisenveld, dat nu al achter me ligt. Wat een dreiging is daarin! Loeiend is de trein er voorbij gejaagd. RECHTZAKEN. Ter openbare terechtzitting van den politierechter te Middelburg Van 7 Nov. opgestoken werden bleef ik zoeken, maar het antwoord was steeds „Non, m'aieur". Ik had er natuurlijk wel aan gedacht, dat de vluchteling een anderen naam zou aannemen, maar ik hoopte dcor mijn nauwkeurige beschrijving de herin nering bij een der vele portiers wakker te roepen. Ik beken echter dat ik, toen ik om vijf uur in het drukke Café Métropole met een glas koffie voor mij zat, moest inzien hoe hopeloos mijn zoeken was. Digby Kemsley hact zich altijd goed kunnen verbergen; hij had mij vroeger wel eens verteld, dat hij gaarne de men schen gadesloeg zonder zelf gezien te worden. „Ik geloof, dat ik een goeden detective had kunnen worden, Royle. Ik heb tijden meegemaakt dat ik moest verdwijnen en toch alles zien moest. Ik heb het er werkelijk ver in gebracht. Als de omstandigheden 'het ooit verlan gen, dat ik: moet verdwijnen, hetgeen ik niet hoop, weet ik zeker, dat niemand mij ooit vinden kan". Deze woorden kwamen mij nu voor den geest, terwijl ik zat te rooken en bedacht, dat het misschien beter zou zijn naar Londen terug te keeren en het getuigenverhoor van de politie af te wachten, dat nu spoedig zou plaats vinden. IU dacht ook aan de sluwheid van heit! meisje, dat ik zoo teer beminde en in wier onschuld ik zoo vast -doofd had. 1.1. werden o. m. behandeld de zaken tegen W. J. K., 24 j., en P. K., 19 j., beiden visschersknecht, wonende te Graauw, beklaagd v»n mishandeling ran W. L. Praet, op 4 Sept. 1924 te Z.Zee. Eisch voor ieder: f30 boete, sub». 30 dagen hechtenis. Uitspraak voor ieder idem. K. K., 18 jaar, arbeider, wonende te Renesse, beklaagd van diefstal op 18 Sept. 1.1. te Ellemeet. Eisch f 25 b'„ s. 25 dagen hechtenis. Uitspraak idem. LANDBOUW EN VEETEELT. Do wereldoogst van aardappelen, suikerbieten en vlas. Hel I. L. I. te Rome schat de productie aan aardaflpplen dit jaar voor Eurotpa (14 landen) op 49.5 voor Noord-Amerika op 13.74 en voor Azië en Afrika o,p 0.08, totaal op 63.41 millioen ton, tegen 61.77 millioen ton in 1923 en 61.89 millioen ton als gemiddelde van 1918—1922. Het I. L. I. beschikt nog niet over gegevens be treffende de oogsten in Duötjsdhland en Frankrijk, die beide van veel belang zijn. In vele Europeesdhe staten heeft de aardappel geleden van een teveel aan regen, waardoor de qualiteit minderwaar dig en dc houdbaarheid veriminderd is. Voor een groot aantal landen, waarbij Frankrijk en DuitsChland, rekent het 1. L. I. op een EuropeesChen (7 landen) beetwortelsuikeror.gst van 17.81, een N.- Amerikaansche van 6.93; totaal van 24.73 mill, ton, tegen 820.6 mill, tion in 1923 en 17.85 mill, ton als gemiddelde van 19181922. De toeneming in productie blijft aanhouden. Thans staat al wel vast dat ook de wereldoogst grooter zaT zijn dan dien van verleden jaar. Het mooie Septemberweer heeft in meerdere lan den de qualiteit van het product ver beterd, maar in andere zal het tieVeel aan vocht een laag suikergehalte tenge volge hebben. Voorts verwacht het I. L. I. een groo- tere productie aan uias, vergeleken bij verleden jaar. De oogst in België, Bul garije, Italië, Letland, Lithauen, Polen en Tsjecbo-SIowakije wordt thans geschat op 164.000 ton tegen 133.000 verleden jaar en 121.000 als gemiddelde over 1918—1922. De productie van Ganaida en de V. S. zal bedragen 1.016.000 ton tegen 624.000 in 1923 en 398.500 over 1918—1922. Voegt men daarbij de oogst va,n Indië, Japan, Algiers, die geschat wordt op 1.656.000 ton voor 1924 tegen 1.304.000 in 1923 en 914.000 over 1918—1922, dan komt men tot een oogs^ermeerdering van 27 o/o en 81 o/0 tegenover 1923 en 1918—1922. Ken kjjkjo in een suikerfabriek. I. Eenige dagen geleden heeft de vijfde klasse Van de H. B. S. te Zierikzee onder leiding van ir. Pieters een be zoek gebracht aan de Coöperatieve Sui kerfabriek en Raffinaderij Dinteloord te Stampersgat. Reeds twee weken nadat 't plan geopperd was, hébben we' 't uitgevoerd. De manier van reizen werd door de natuur beslist: er werd getramd. Aangezien de fabriek nog ongeveer 12 KM. van Steenbergen af ligt (toekomstige bezoekers knoopen dit in hun oor!) moest ae fiets toch mee. Jammer genoeg waren de Zierikzeeënaars eerst 's Woensdags avonds lot deze ontdekking gekomen, en omdat de deelnemers ook gedeeltelijks „van buiten" kwamen, waren er aan den overkant twee fietsen te weinig. Enfin, we kwamen er. De eerste indruk is: druk, 'n groot, reusachtig gebouw, de tweede (we kregen dit trouwens al onderweg): modder, veel modder, 'n laag modder met modder erop en 'n beetje modder erlusschen. En wat voor modder. Ren dunne, fijn verdeelde brij, die zoo mooi gelijk op den grond ligt, dat 't net is alsof de weg schoon aangeveegd is; maar jawel, loop je erdoor, dan zit je eens klaps tot aan je enkels in de modder. Gewoonlijk moet je je dan nog redden Voor 'n wagen, die de weegbrug op- p f afrijdt, zoodat je tot aan je middel onder de modder zit. In de fabriek echter droogt al die modder wel op, want 't is er verschrikkelijk warm, wat trouwens niet afleen in 'n suikerfabriek 't geval is. 'k Zal nu probeeren iets van 't bedrijf te vertellen, 'n uitvoerige beschrijving..zal 't niet worden, want suiker technicus ben 'k nog veel minder dan chemicus. aan haar weigering om mij iets te ver tellen en helaas! aan haar vast besluit om den sdhielm te beschuitten, die zich a's mijn vriend had voorgedaan en die door de politie als een gewone bedrieger werd beschouwd. Mijn overdenkingen maakten mij gek. Het geraas en geroezemoes in dajt drukke café irriteerden mij. In verliiett het Café en begaf mij naar hét Hotel, waar ik dineerde in de groote e»tzaal, daarna ging ik weer óp mijn onderzoe kingstocht. Ik verwachtte, dat de vluch teling 's avonds wel naar een café-ohan- tant of andere gelegenheid zou gaan. Ik ging dus weer een andere ronde doen. Ik liep door de drukke promenade van Poli Nord, waar mannen en vrouwen liepen, lachten en dronken, maar ik zag niets van den man, dien ik zocht. Ik wist, dat ik niets van de vriend schap tusschen hem en Phrida zou tie weten komen, tot ik hem gesproken had. Mevrouw Petre had toespelingen gemaakt en nu ik ook vermoedde, dat Phrida wer kelijk schuldig zou kunnen sijn aan dis vreeselijke misdaad in Harrington Gar dens scheen de geheele houding van mijn meisje te bewijzen, dat mijn vermoeden gegrond was. Haar laatste onvoltooide zin, toen «ij uit de kamer liep leverde het voldoende bewijs van het schuldige geheim, da'tf haar drukte. 7a h«d De bieten worden door stroomend Wa ter in de fabriek gevoerd, gewasscheit in groote machines en daarna gesneden. De snijdsels worden in diffusieketel» ge bracht door een deksel in de bovenkant* waarna ze verwarmd Worden. De ketels staan met elkaar in verbinding, geregeld stroomt er water door heen, dat dient om de suiker er in te doen oplossen. Door de hooge temperatuur (ongeveer. 70° a 80° C.) wordt 't protoplasms Van de cellen, dat anders de suiker tegen houdt, gedood, de suiker kan er nu door. en zoo oplossen in 't water. De stroom b zoo gericht, dat het versche water, waarin nog geen suiker is opgelost* 't eerst bij die snijdsels komt, die hun meeste suiker al kwijt zijn. Op deze manier wordt de suiker opgelost in zoo. weinig mogelijk Water. Wat overblijft van de snijdsels wordt onder uit de ketels gehaald, dit is de pulp, die nog zeer, nat is (ze bevat 94 pCt. water, door, persen wordt dit 90 pCt.) De pulp kan gedroogd worden door middel Van 'de rookgassen van 't ketelhuis. Het ruwsap, d. i. het water, Waarin de suiker is opgelost, bevat nog ver schillende niet-suikers, wanneer het uit de diffusieketels komt. Het wordt nu eerst gereinigd met ongebluschte kalk. Dit wordt, zoodra 't in 't ruwsap komt, gebluscht; hierbij komt warmte vrij. De kalk, die verschillende van die stoffen, welke in het ruwsap opgelost zijn, neer slaat, en zich bovendien met de suiker verbindt, wordt in de fabriek gebrand uit kalksteen. Hierbij ontstaat bovendien koolzuurgas en dit wordt weer gebruikt om de kalk van de suiker te scheiden. Het vormt n.l. met de kalk het onop losbare carbonaat, zoodat de suiker in de vloeistof opgelost achterblijft. Deze wordt nu door ramen geleid waar tus schen doeken gespannen zijn: de z.gj. filterpersen. De vaste stoffen blijven tue- schen de doeken hangen, dit is de „schuimaarde", waarin o. m. eiwitten Voorkomen en verschillende caüumzou- ten (ze bevat nog ruim 1 o/o suiker). Het gefiltreerde sap wordt nu nog tweemaal met koolzuurgas behandeld en gefiltreerd; wij houden dan een lichtgele, helders vloeistof over: het dunsap. Dit wordt ingedampt in een serie ketels, waarvan de eerste met direkte oververhitte stoom wordt verhit. De damp, die daarbij van het sap afkookt, dient om de tweede ketel te verwarmen, waar het sap ondec. lageren druk kookt. De damp uit de tweede ketel verwarmt het sap in no. f, waar de druk inmiddels lager dan een atmosfeer is, en zoo voorts. In de laatste blijft een bruine geconcentreerde sui- keroplossing over, het z.g. dik sap, dat daarna gezwaveld wordt en vervolgens verwarmd en verder ingedampt in zoo- Veel mogelijk luchtledig gemaakte pan nen, waardoor ten slotte de suiker uit kristalliseert. Is dit ver genoeg gegaan, dan laat men de pan ,-jvallen", d.w.a. de massa, die ae bevatte, de a.g.n. masSe- euïte, komt in reservoirs, waarin ze voort durend in beweging Wordt gehouden om hard worden te voorkomen. Hierin kunnen de kristallen nog groeien. Zijn ze groot genoeg, dan wordt de masse-cuït© gecentrifugeerd: de afloop, een soort stroop, wordt dan Van de witte suiken afgeslingerd. Deze suiker is het eerste, produkt, het zijn de mooiste en de groot ste kristallen. De afloop wordt weer in gedampt in de luchtledige pannen en verder op dezelfde manier behandeld. Hieruit wordt dan 't tweede produkt sui ker verkregen, terwijl ook hier weer een afloop wordt gevormd. Deze tweede afloop wordt nog eens op dezelfde ma nier behandeld en zoo ontstaat het derde product. Deze kristalliseert moeilijk uit en daarom blijft deze masse-cuite langer in de roerbakken staan (3 4 dagen); dan de eerste en de tweede, voordat ze gecentrifugeerd wordt! 't Derde produkt is 't leelijkste, 't heeft de kleinste kristal len en de donkerste kleur. Ze komt dan ook niet in den handel, doch wordt met de eerste afloop vermengd en daar mee opgekookt en zóó ontstaat eigenlijk het tweede produkt. Dit wordt echter ook niet verhandeld, doch opgelost en vermengd met 't diksap, waarmee 't dan opgekookt en ingedampt wordt. Zóó ont staat dan het eerste product, de eenige suiker dus, die verkocht of verder ge raffineerd wordt. (W.\or.dt üerüolgd). het minste vermoeden had. Zij had zich zelf verraden, toen zij wist dat ik me vrouw Petre had gesproken; tpen ik' eerlijk alles verteld had, wat die vrouw gezegd bad, zag zij in, dat het on mogelijk was haar vriendschap met Digby, verder te verbergen. Elk woord, dat zij gesproken ha'ö* elke ontwijkende zin, elk protest, dat zij gedwongen was te zwijgen, kwam mij voor den geest, terwijl Ik naar de geschilderde zoldering lag te staren. Zij had mij verteld, dat zij-niet wist, waar de vluchteling was en geen half uur tevoren had z.jj een telegram van hein ontvangen. Ja, Phrida de vrouw die ik ver trouwde en liefhad, had niij een schaam- teloozen leugen vextield. Maar ik was den kerel op het spoor, en het koste wat het kosten moest, ik gaf mijn zoeken niet op voor ik hem had, Ik kende Digby Kemsley; hij was even gesiepen en vindingrijk, als de grootst* detective; als ik hem dus wilde vango* moest ik heiri met zijn eigen wapenen verslaan. ïk klemde mijn tanden opeen, wanHi ik was niet van plan hem be laten ont snappen voor hij mij zelf het geheim van mijn liefste verbeid zou hebben. (Wordt

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1924 | | pagina 5