Zierikzeesche Nieuwsbode DERDE BLAD BINNENLAND. Buitenplaatsen onder Noordgouwe. behoorende by de van Vrijdag 14 April 1922, no. 10703. De Grondwetsherziening. .Tijdens de beraadslagingen in de Eer ste Kamer, vorige week Donderdag ge houden, heeft mr. Fokker, het Eerste Ka merlid voor Zeeland, de hieronder vol gende rede gehouden over de grondwets herziening, en wel voornamelijk over de troonsopvolging en de invoering van de evenredige vertegenwoordiging bij de ver kiezing van de Eerste Kamer: Mr. Fokker sprak aldus: Mijnheer de Voorzitter! De Grondwet moet zijn een Magna Charta, het kort begrip van de hoogste rechten en plich ten van den burger, en niet dan bij uiter ste noodzakelijkheid mag daarin eenige wijziging worden gebracht. Die noodzakelijkheid is er geweest in 1884. en 1887 en als consequentie daar van in 1917. Wanneer men nu deze wets ontwerpen wil beoordeelen, is de eenige vraag of er inderdaad nu een dergelijke noodzakelijkheid bestaat. Let men op de absolute onverschillig heid van het Nederlandsche volk, dan ligt het voor de hand, dat het antwoord is: neen. Nooit is een wijziging van de Grond wet voorgesteld en zijn de discussies over die wijziging gehouden onder zulk- een volmaakte apathie van het volk en in zulk een slappe ongeestdriftvolle discussie als in de Staten-Generaal van deze dagen. Dit op zich zelf pleit al tegen de" voor gestelde wijzigingen. Maar bovendien, nu de zittingsduur van alle Regeeringscolle- ges is verkort, loopt men dan niet het gevaar, en die vraag mag wel eens ge steld worden, dat, zooals door dit Minis terie in navolging van het vorige is ge daan, het gewoonte wordt, dat elk Minis terie er prijs op stelt aan het eind van zijn loopbaan zijn naam te verbinden aan een Grondwetsherziening? Er zijn altijd, al was het alleen maar in de formuleering, wel wijzigingen aan te brengen. Ik onderschrijf daarom alles wat daaromtrent gezegd is, zoowel door de heeren de Vos van Steenwijk en van der Feltz als wat in ons Voorloopig Ver slag is neergelegd en hetgeen, de Minis ter houde het mij ten goede, in de Memo- rie van Antwoord, die niet zeer krachtig gesteld is, is gepoogd te weerleggen. Mijn bezwaren gelden in de eerste plaats de troonopvolging. Die komt de facto hierop neer, dat wanneer onze Ko ningin of prinses Juliana mochten komen te overlijden, er geen legitieme opvolger voor den troon is en dat de troon dus vacant komt. De Minister zegt daarvan in de Memo rie van Antwoord, dat die mogelijkheid van een vacant raken van den troon nog in zeer verwijderd verschiet ligt. Ik kan deze zinsnede niet onderschrij ven; men kan volstrekt niet zeggen wat er in de eerste jaren gebeuren kan. Waar tegenwoordig slechts twee vorstelijke per sonen zijn, die tot den troon geroepen zijn of kunnen worden, zou het best kun nen gebeuren, dat de troon spoedig va cant zou raken, -door een ongeluk, door opzet of wat ook. Geheel ons volk hoopt dat dit nooit gebeuren zal, maar de mo gelijkheid bestaat. Wanneer het geheele voortbestaan van ons Vorstenhuis afhangt van een kind, kan men niet zeggen, dat het vrijwel zeker is, dat in tientallen van jaren van een uitsterven van dat Huis geen sprake kan zijn. Mijnheer de Voorzitter! In het Voor loopig Verslag van de Tweede Kamer wordt op bladz. 7 en 8 gezegd: „Enkele leden konden zich niet ver eenigen met de beperking van de troon opvolging tot de wettige nakomelingen van Koningin Wilhelmina. Zij sloten zich aan bij hetgeen daaromtrent door den heer de Monté ver Loren in zijn afzon derlijke nota wordt vermeld. Den mo narchalen regeeringsvorm achtten zij in beginsel steeds verkieslijk boven een re publiek, terwijl zij het wenschelijker oor deelden, dat de troonopvolging in de Grondwet voor alle omstandigheden zoo veel mogelijk zou zijn geregeld, dan dat tot de verkiezing van een koning zou moeten worden overgegaan. Een konings keuze kan aanleiding geven tot buiten- landsche inmenging en tal van intrigues, die zooveel mogelijk moeten worden ver meden. De bezwaren tegen het optreden van een vreemden vorst achtten zij. zeer overdreven. In de geschiedenis zijn tal van voorbeelden bekend van voortreffe lijke vorsten, die tot kort voor hun troons bestijging vreemdelingen waren. Zij wezen op de vorsten uit het huis Bernadotte in Zweden en vestigden er de aandacht op, dat juist de vorsten uit het stamhuis van Saksen-Weimar-Eisenach, die volgens de bestaande regeling na de afstammelingen van Koningin Wilhelmina tot den troon gerechtigd zijn, getoond hebben; toen zij elders aan de Regeering kwamen, met de bevolking te willen meeleven". Mijnheer de Voorzitter! Dat zijn woor den, die mij uit het hart zijn gegrepen. Ik meen dat de opheffing van het ligi- tieme erfrecht, die in dit hoofdstuk van de wetsontwerpen aan het oordeel van de Kamer is onderworpen, alleen te ver klaren is door Prussophobie. De Staatscommissie heeft dat gedaan in den tijd van oorlog, toen de alles overheersehende gedachte iedereen be zielde: Laten wij trachten in alle opzich ten neutraal te blijven; en toen de moge lijkheid, dat een Duitsche vorst de Hol- landsche .troon zou beklimmen, reeds bij velen de vrees wekte, dat Holland dan niet meer beschouwd zou worden als een neutraal land en er allerlei misères van zouden komen. Nu vind ik het meest merkwaardige dit, dat de rechtsche partijen, vooral de antirevolutionaire en de Christelijk-histo- rischè, die altijd geweest zijn steunpilaren van Oranje-Nassau en die zich ook altijd als zoodanig hebben verklaard, niet met meer protest deze bepaling, waarbij hun beginsel geheel ter zijde, wordt gesteld, hebben bestreden. Te meer omdat feitelijk, wanneer men afgescheiden van oorlogsvrees de zaak beschouwt, er geen enkele redelijke grond is om bevreesd te zijn'voor de gevolgen wanneer een Duitscher hier den troon zou bestijgen. Ik zou willen vragen: Zijn niet de meeste vorstenhuizen in Europa van Duitschen oorsprong? En zijn niet de overgroote meerderheid der vorstinnen vrouwen in Duitschland geboren? Is niet in Denemarken, dat toch ook hoogen prijs stelt op het behoud van zijn nationali teit, het vorstenhuis Duitsch, dat van Slees wijk SonderhausenSonderberg Glücksburg? Zijn niet in Engeland de Han- novers geweest in den beginne allesbe halve populair, die ten slotte door het huwelijk van Koningin Victoria in dat van Saxen-Coburg zijn omgezet, dan po pulair geworden bij het Engelsche volk, en al moge men den naam van het huis hebben veranderd in Windsor, het zijn toch Saxen-Coburgs. En in België is het precies hetzelfde. De Belgische Koning is een Coburger: zijn grootvader is een uit Duitschland geïmporteerde prins, en Koningin Elisabeth, die om haar heldhaf tig gedrag gedurende den oorlog, toen zij als eenige vorstin vlak achter het front vertoefde en altijd gebleven is op het eenige stukje van België, dat nog Bel gisch was, terecht de sympathie en be wondering van de geheele wereld heeft verworven, is zij ook niet een Duitsche (Beiersche) prinses, wier naaste bloed verwant tegenover haar stond als com mandant van het vijandelijke leger? Dit bewijst, hoe een vreemde vorst, geroe pen tot een anderen troon, zich assimi leert met het volk, aan welks hoofd hij geroepen is. Dat geldt in dubbele mate voor de Saxen-Weimars, die op de hoogte zijn van de Hollandsche toestanden. Bo vendien zijn zij evengoed afstammelingen van het Huis van Oranje als Prinses Juli ana. Zij hebben hetzelfde bloed in hun aderen als zij, die geroepen is onze Ko ningin op te volgen. Te recht heeft dan ook Minister de Visser in de kerk te Brielle gezegd: geen volk en vorst zoo nauw verwant als Nassau is met Neder land. Die geestdrift geldt niet zoozeer de Koningin, dan wel de Koningin als afstammeling van het Huis van Oranje- Nassau, waarvan ieder kind op school geleerd heeft. Dat zou niet gelden voor een Koning uit een vreemd huis, maar wel wanneer tot den troon werd geroe pen een afstammeling van den laatsten Koning of diens vader. Met een vreemden vorst heeft men niet 't geval, dat eeuwen oude banden vorst en volk verbinden. In de vergadering van de Ghristelijk- Historische Unie zeide de heer de Geer, dat de afstamming niet zoover kan wor den doorgetrokken, dat personen tot den troon worden geroepen, die geen zeker heid bieden, dat zij onze nationale gevoe lens deelen en van wie men kan aannemen dat zij van onze instellingen vervreemd zijn. Ik geloof, dat als het geslacht van Saxen-Weimar of van von Wied tot den troon zou worden geroepen, dit gevaar denkbeeldig zou zijn. De ondervinding met zooveel Duitsche vorstenhuizen in andere landen opgedaan, leert dat. Ik wijs op de Hohenzollerns in Rumenië, die, van Duitschen huize, toch gestreden hebben tegen Duitschland. Mocht dit voorstel worden aangenomen, dan is het niet zeker dat zoo ver verwij derd is het tijdstip, dat een vorst moet worden gekozen. Wanneer dat geval zich ooit mocht voordoen, dan is die keuze toch een gis en zal kunnen zijn een ver gissing. Men loopt gevaar, dat het een keuze wordt die bepaald wordt door godsdienstige richting of door het min of meer geavanceerd zijn van den pre tendent, dus een partijkeuze. Een derge lijke keuze kan meevallen, maar ook be slist tegenvallen, en het bezwaar iemand te k<ezen niet op de hoogte van de natio nale instellingen, heeft men niet als een Saxen-Weimar of Wied opvolgt, maar in veel sterker mate bij keuze van een wild vreemden vorst, tenzij men mocht nemen den Kroonprins van Duitschland, van wien men kan aannemen, dat hij nu bekend ;s met de Hollandsche taal en de Holland sche zeden. Ik geloof, dat het Nederlandsche volk niet wenscht, dat afgesneden wordt de band, die gedurende vier eeuwen tus- schen Nederland en Oranje heeft bestaan en dat zelfs het Wilhelmus als nationaal volkslied moet vervallen, als geen zin meer hebbend. Ik zou Willen vragen: weike meer in telligente kiezers worden er in on& land gevonden, dan de leden van de Staten, die ons gekozen hebben? 'Nu heb ik twee leden van de Staten gesproken van ver schillende richting, die mij zeiden: dat gebeurt niet, eerst komt Oranje-Nassau en dan von Wied, maar ik zeide: neen, mijne heeren, gij hebt het glad mis! Zoo weinig is buiten de Staten-Generaal de aanslag op de legitieme troonopvol ging thans voorgesteld. Mijnheer de Voorzitter! Deze redenen verhinderen mij absoluut, mijn stem aan hoofdstuk II te geven. Ik erken de heer van Embden wees er ook reeds op dat in dit hoofdstuk heel ongelukkig ook !s ingevlochten het inkomen der Kroon. Maar mijn conclusie is een andere dan d:e van prof. van Embden. Immers de Premier heeft in de Tweede Kamer gezegd, dat het bedrag niet is te be schouwen als een zu'ver inkomen, want dat over hetgeen niet noodig is niet zal worden beschikt. Hieruit blijkt dus, dat deze verhooging meer betreft een ver goeding voor representatiekosten, die, ik erken 't volkomen, noodzakelijk is. Maar als dan deze Kamer hoofdstuk II van deze herziening mocht verwerpen, welk bezwaar is er dan, om op hoofdstuk II of III van de Staatsbegrooting te bren gen een post van hetzelfde bedrag als representatiekosten voor het Vorstelijk Huis? Mijnheer de Voorzitter! Ik kom thans tot hoofdstuk III. De invoering van de evenredige vertegenwoordiging bij de ver kiezing van de Eerste Kamer acht ik onaannemelijk. In de Memorie van Ant woord erkent de Regeering, dat aan dat stelsel nadeelen zijn verbonden, maar zij zegt: „De voorspelling dat hun invloed (d. i. die der partijleiders) al te overheer- schend zal blijken, mag met reden niet vrij van overdreven bezorgdheid heeten. Immers in tegenstelling met de Tweede Kamer, waarvoor het gansche kiezers corps in actie moet komen, staan zij hier voor een klein select gezelschap, immers voor de vertrouwensmannen en vrouwen van het gewestelijk kiezerscorps. Mag al worden aangenomen, dat deze voor ver- standigen raad ontvankelijk zullen blij ken, pogingen om hen tot willooze werk tuigen te verlagen in de hand van de politieke partijleiders, zuilen ongetwijfeld met onvruchtbaarheid geslagen worden". Mijnheer de Voorzitter! Is dat nu ba dinage of ernst? Is het ernst, dan kan men er slechts de conclusie uit trekken, dat de Regeering zelf erkent, dat bij de verkiezingen, waarvoor het gansche kie zerskorps in actie moet komen, de kie zers wel worden verlaagd tot willooze werktuigen in de hand van de politieke partijleiders! Het is een merkwaardige bekentenis, maar ik geloof een juiste. Laat men eer lijk bekennen, dat de evenredige vertegen woordiging, zooals zooveel, in theorie heel mooi is, maar in de practijk is mislukt. De leden van de Tweede Kamer worden niet meer, zooals de Grondwet zegt, recht streeks gekozen door de kiezers. Dank zij de laatste wijziging kiest geen kiezer meer een man. Hij kiest een lijst. Ter vereen voudiging van de stembiljetten zou men nog. een stap verder kunnen gaan en aan de vertegenwoordigers van de politieke partijen den plicht kunnen opleggen bin nen zekeren termijn voor de stemming Opgave te doen van de lijsten der partijen. Dan kan men zeggen: u stemt- KathoFek, u stemt op een soc'aal-democratische lijst enz. en het centraal stembureau maakt later u:t wie er gekozen is volgens de :ngediende lijsten. Het effect is 't zelfde. Geen k:ezer is meer in staat een bepaald u:tverkoren persoon te stemmen en wan neer hij tracht te stemmen op een ander, d;en hij uitermate geschikt acht, loopt hij alle kans, dat zijn stem op iemand anders komt, hooger op de lijst. Het eenige zou zijn, wanneer men alle k'ezers zou kunnen dwingen lid te wor den van een kiesvereeniging en dat er dan gehandeld Wordt op de wijze, zooals de Minister ons eenigen tijd geleden mee deelde, dat het in Limburg geschiedde, waar werkelijk het overgroote deel der kiezers medewerkte. Dan zou het mis schien wat beter gaan. Men zal dat echter nooit gedaan krij gen. De menschen weigeren lid te wor den en een klein aantal personen pleegt de vergadering te bezoeken en heeft de macht in handen; dat ligt nu eenmaal in de menschelijke natuur. Gevolg is, dat enkele partijleiders de verkiezingen be palen en wij leven in Oen oligarchie. Een waarborg daartegen is, dat de Eer ste Kamer nog op andere wijze verkozen wordt, maar wordt deze wijziging aange nomen, dan vervalt ook die waarborg en moeten, al is het kiezerskorps voor dit college nog zoo select, ook door de Pro vinciale Staten gevolgd worden de lijsten, door de partijleiders van alle provinciën opgemaakt, omdat in geen enkele pro vincie eenige politieke partij sterk genoeg in de Staten om zonder verbinding met anderen een candidaat gekozen te-krij gen, uitgezonderd in Limburg en Brabant, maar dan vermoedelijk niet eens voor alle zetels. Zonder overleg zou het dus voor iedere partij uitloopen op een débacle én dat kan alleen voorkomen worden door overleg met partijleiders. Ons land zal overgeleverd worden aan een oligarchie, gelijk die in geen land ter wereld bestaat. Van een volksvertegen woordiging, van vertegenwoordigers in de Tweede of Eerste Kamer, waarop het volk invloed kan uitoefenen, zal geen sprake meer zijn. Er is kort geleden verschenen een nieuw Katholiek tijdschrift, Katholieke Staat kunde, onder redactie van mr. Vervlers, iemand, die door den Premier vermoede lijk wel niet zal worden gewraakt, waarin D. a. van het evenredig kiesrecht wordt gezegd: „Het peil der personen, die in de Katho lieke partij naar voren treden, is tegen woordig, evenals bij de andere partijen dermate gedaald, dat de bevolking zich met angst afvraagt, of we zoo nog langer door kunnen gaan". Dat is nog wat anders dan mijn geachte buurman gisteren zeide. „De politieke leiders met het woord en met de pen, de bestuurders der politieke en sociale organisaties, de vertegenwoor digers In de openbare lichamen, beginnen hoe langer hoe meer heil te zoeken In holle slagwoorden en laffe vleitaal jegens de lagere instincten van een minderheid des volks. Tot de hoofdoorzaken van het dalend peil kunnen gerekend worden: het alge meen kiesrecht, de evenredige vertegen woordiging en de vermenging van poli tieke en sociale actie, welke laatste met den dag verder om zich heen grijpt en alle gezond openbaar leven dreigt te ver stikken. Deze oorzaken vooral hebben bijgedra gen tot de opkomst der hatelijke figuur van den politieken daglooher; dat is de mensch, die er kans toe ziet om .uit dé sociale en politieke wanorde en het sto ken van onrust een daghuur te slaan. Het. zijn deze menschen, voortkomende uit alle standen der maatschappij, die den laatsten tijd in het politiek leven dén boventoon beginnen te voeren, en die zeifis bij ons, tegen den aard onzer partij1 in, Wat nu Mon Plastr is, behoorde in 1595 als „landstede" aan DiTk Bartelse Rollandt; in 1644 was bezitter Jan Hen- drikSi in 1-660 Ds. Izaak Sael', in 1669 dien weduwe Martha de Witte, in het begin der 18e eeuw Daniël den Dagh en diens erven, in 1744 Maarten Aal- hrechtse Crabbe. Van deze laatste kwam de bezitting, die toen niet alsrbuitenplaats werd ge bruikt, omstreeks 1750 in handen Van mr. Anthonie Ockerse, schepen, raad en burgemeester van Zierikzee, die het tot een waardig buitenverblijf inrichtte en er den naam .,Mon Plaisir" aan gaf. Na zijn overlijden in 1758 werd het geërfd door zijn schoonzoon mr. Johan Steengracht, die het omstreeks 1765 ver kocht aan mr. Bonifacius Mogge Pous, schepen, raad en burgemeester van Zie rikzee. Deze overleed op dit buiten 14 Augustus 1802, waarna het in bezit en bewoning kwam van zijn zoon mr. Ma- rinus Mogge Pous, die den 14 Mei 1814 op „Mon Plaisir" overleed. Diens we duwe Johanna van der Wolff hertrouw de met' Izak van Adrichem en overleed 24 Möart 1862. Hare bezittingen werden 7 October 1862 te Zierikzee geveild en de buitenplaats werd toen eigendom van jhr. W. M. H. de Jonge, wiens dochter jkvr. Hl C. W. de Jonge, nu welduwe jhr. mr. J. W. D. Schuurbleque Boeije „Mon Plaisir" nog bezit en bewoont. 1 Rustenburg verkreeg omstreeks 1750 dezfen naam'. In 1595 behoorde' deze grond aan de erven van den in 1594 overla den Zierikzeeschen burgemeester Joos Eewoudse Teelinck. Het beVatte tot in het midden der 18e eeuw geen groot gebouw, maar slechts een z.g.n. „speel huis" of grooten koepel, met boomgaard. Toen behoorde het aan Cornelis Jacobse van der Os, die in 1756 overleed, waar na het in het bezit kwam van Barend Hocke, baljuw van Bommeneede en bur gemeester van Brouwershaven. Deze stierf in 1792, waarna Pieter de Kanter, wijn- kooper en raad te Zierikzee, eigenaar werd. Hij, vertrok metterwoon naar Dord recht en verhuurde het buiten aan den ambachtsheer van Noordgouwe Wessel Cornelis Ferleman. De heer de Kanter verkocht bet op 22 Augustus 1820 aan de familie Dekker te Zierikzee. Na het overlijden der door haar nalatenschap bekende zonderlinge juffrouw Adriana Dekker, werd „Rustenburg" op 28 Juli 1865 verkocht aan Reinier Koole te Zie rikzee, wiens dochter, mevrouw de we duwe F. C. van der Vliet-Koole nog bezitster is. Roosegaart was reeds in het midden der 16e eeuw de naam van een deel der heerlijkheid Noordgouwe en toen daarin later eene buitenplaats werd aan gelegd, kreeg deze den naam Van het bevang waarin zij lag. De buitenplaats btehoorde sedert het begin der 18e eeuw aan mr. Willem Ockersse, burgemees ter Van Zierikzee, die in 1727 overleed en aan 2ijne weduwe Jacoba de Witte van Haamstede. Deze overleed in 1748, waardoor hare dochter, Anna Marga- retha Ockerse, die weduwe was van den pensionaris, schepen, raad en secre taris van Zierikzee, mr. Jan Herman van Gelrê, in het bezit van de buitenplaats kwam.. Zij liet het fraai ijzeren hek plaat sen met het opschrift „Roosegaardl 1751". Na haar overlijden in 1753 werd het bui ten eigendom Van haar zoon mr. Pieter Paul Van Gelre, raad van Zierikzee en gecommitteerde raad van Zeeland. Hij overleed kinderloos in 1810 en zijne we duwe Cecilia van Vrijberghe verkocht den 28 Augustus 1811 de bezitting, die bestond uit een groot -woonhuis, stal len, tuinmanswoning, schuren met tui nen, vijvers, bosch, boomen en moes tuinen. samen groot ruim 6 H.A., aan Cornelis Cats, koopman te Zierikzee.j Deze liet de buitenplaats in 1832 na aan zijne zuster Johanna Cats, die in 1853 onge huwd te Zierikzee overleed. Tijdens haar léven vertoonde deze bezitting nog in vele opzichten het eigenaardige van eene 18e-eeuw8che buitenplaats en zag men aan de vijvers en langs de paden ge schilderde vogels en andere beelden, staan. Op 1 Maart 1354 werd het buiten ver kocht aan Reinier Groeneveld de Kater, die het bosich deed rooien en een en ander tot een boerderij inrichtte. Een marmeren Minerva-beeld werd toén over gebracht naar het plein van den heer Paulussen in de Lange Nobelstraat en Versiert thans den tuin bij de woning Van den heer Korteweg, ZorgUlied. Dit buiten werd eerst in de laatste jaren der 18e eeuw aange legd op den grond die in vroeger tijden bleekerij was en later behoord had aan Machiel Dalebout. De Zierikzeesche koop man, later burgemeester, Frederik Wil lem Jan den Boer, was er op het eind der genoemde eeuw bezitter van en verkocht het buiten op 7 October 1812 aan Anthony Meerman te Noordgouwe, die het 13 Januari 1817 overdroeg aan Cornelis Cats, koopman te Zierikzee. De ze Verhuurde het aan de familie Mulock Houwer. Het bevatte toen huis, schuurtje enz. met 4 gemeten 178 roeden land, 'beplant met bosch en opgaande hoo rnen. In 1822 werd „Zorgvlied" weder verkocht, waarna de predikant le Sage ten Broek het bewoonde. Later werd eigenaar jhr. J. F. van Vrijberghe van Westenschouwen en uit den boedell zijner weduwe Geertruida de Wit werd het op 12 November 1866 verkocht aan jhr. mr. Jacobus Schuurbeque Boeije. Door diens erVen werd een deel verkocht aan den heer Pinter Bruijnzeel, architect te Rotterdam (welk deel nu toekomt aan een M der .familie van der Lek de Clercq), terwijl het resteerende deel over ging aan de familie van Adrichem, die •r de zeer fraaie „Villa Maja" stichtte. Welgelegen komt eerst in 1768 onder dien naam voor. Tot, na het midden der 18e eeuw was het eigenlijke buiten eene bleekerij, die door den Zierikzee schen burgemeester Iroan de Groote tot buitenplaats werd aangelegd, terwijl het tegen den dijk staand gebouw, tegen over het buiten, tot woning werd in gericht. Na het overlijden van den heer de Groote in 1-782 vindt men als eige nares vermeld Helena de Jonge, we duwe van- Georgius van Borrendam* sche pen en raad van Zierikzee. Zij over leed in 1802 en haar zoon Anthonie Jan van Borrendam, die schepen van Zie rikzee en zeehandelaar was, werd toen bezitter. Na diens overlijden in 1820 kwam het buiten in bezit van den dis- tricts-commissaris jhr. Willem Dignus de Jonge, na-wiens dood in 1864 het door zijn zoon jhr. Johan Louis de Jonge des zomers veel bewoond- werd. Deze heeft echter de buitenplaats later ver kocht. Het eigenlijke buiten werd daar op gevoegd bij „Món Plaisir" en het woonhuis aan de overzijde van den weg kwam in handen van iemand, die het vele jaren verhuurde. Later kwam het in ander bezit. In den vijver van het bij „Mon Plai sir" getrokken gedeelte van „Welgele gen" vindt men eene kunstmatige grot, gemaakt van de gevelsteenen van het in 1867 verbouwd huis bij het Havenplein alhier, wijk A 325, tot heden nog Chris telijke school. Weelzicht was in 1744 een hofstede met dreef en korenland en behoorde toen aan den Zierikzeeschen burgemees ter, nat Johai Bieije. In 1747 werd een groot deel ervan tot .buitenplaats inge richt, waaraan de naam „Weelzicht"! werd gegeven naar de nabijgelegen groote weel, die daar reeds op het einde der 16e eeuw aanwezig was. Bij testament Van genoemden heer Boeije en; zijne echt- genoote Anna Schuurbeque, d.d. 7 Fe bruari 1766, bepaalden deze dat de bui tenplaats moest blijven in het bezit hun ner mannelijke nakomelingen die den ge slachtsnaam Boeije zouden voeren eni wel op het oudste manshoofd in de neder- gaande linie, zonder einde, zoolang er gevonden zouden worden. Na het over lijden Van mr. Johan Boeije* in 1779 werd zijn zoon Samuel Boeije bezitter. Op 30 October 1817 liet deze het buiten echter te koop presenteeren. Eenige jaren te voren was het bewoond door mr. Ja cobus Boeije, in 1824 woonde er de pre dikant ie Sage ten Broek en omstréeks 1827 werd het betrokken door den bur gemeester van Dreisehor, Jacob Moolèn- burgh, wiens moeder het later bewoonde en er in 1853 overleed. Daarna kwam de bezitting in handen van mr. Cl van der Lek de Clercq, wiens dochter, me juffrouw J. E. van der Lek de Clercq; overleden 5 April j.l., tot heden toe f bewoonster was. Recht tegenover „Weelzicht" ligt Hees- terlust. In het midden der 18e eeuw lag hier bouwland, dat omstreeks 1765 door den heer Hendrik de Groot te Zierik zee tot een buiten was aangelegd en „Boschlust" genoemd werd. Na zijn overlijden in 1781 werd eigenaar' Hendrik de Kanter, uit wiens bezit het in het begin1 der 19e eeuw overging aan mr. Johan Schuurbeque Boeije wiens weduwe Anna Rutheria van der Wolff op de sedert tot „Heesterlust" herdoopte bui tenplaats den 7 Nov. 1850 overleed1. Toen werd eigenaar haar schoonzoon, mr. Cor nelis van dér Lek de Clercq, dié op dit buiten den 25 Oct. 1886 stierf, waarna het vervolgens bewoond werd door me vrouw van Citters (geb.) van der Lek de Clercq, wier zoon jhr. C. A. Van Citters thans eigenaar is. Behalve van „Zorgvlied" 2ijn ons uit Vorige tijden geen afbeeldingen der ge noemde buitenplaatsen bekend; maar in de laatste jaren is door prentbriefkaar ten in dit gemis, wat den tegenwoor dige.! tijd betreft, afdoende voorzien,; zoo- dat de nakomelingschap aangaande het uiterlijk van sommige buitens beter zal zijn ingelicht, dan wij Van de oudere ooit zijn geweest. Een 18e-eeuW8ch dichtstukje, getiteld „Noord Gouwens lof", vermeldt onder scheidene der hiervoren opgesomde bui tens, maar zal, wegens den omvang die dit artikel reeds gekregen' heeft, hier niet opgenomen worden.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1922 | | pagina 9