Zierikzeesche Nieuwsbode
DERDE BLAD
BINNENLAND.
Buitenplaatsen onder
Noordgouwe.
behoorende by de
van Vrijdag 14 April 1922, no. 10703.
De Grondwetsherziening.
.Tijdens de beraadslagingen in de Eer
ste Kamer, vorige week Donderdag ge
houden, heeft mr. Fokker, het Eerste Ka
merlid voor Zeeland, de hieronder vol
gende rede gehouden over de grondwets
herziening, en wel voornamelijk over de
troonsopvolging en de invoering van de
evenredige vertegenwoordiging bij de ver
kiezing van de Eerste Kamer:
Mr. Fokker sprak aldus:
Mijnheer de Voorzitter! De Grondwet
moet zijn een Magna Charta, het kort
begrip van de hoogste rechten en plich
ten van den burger, en niet dan bij uiter
ste noodzakelijkheid mag daarin eenige
wijziging worden gebracht.
Die noodzakelijkheid is er geweest in
1884. en 1887 en als consequentie daar
van in 1917. Wanneer men nu deze wets
ontwerpen wil beoordeelen, is de eenige
vraag of er inderdaad nu een dergelijke
noodzakelijkheid bestaat.
Let men op de absolute onverschillig
heid van het Nederlandsche volk, dan
ligt het voor de hand, dat het antwoord
is: neen.
Nooit is een wijziging van de Grond
wet voorgesteld en zijn de discussies over
die wijziging gehouden onder zulk- een
volmaakte apathie van het volk en in zulk
een slappe ongeestdriftvolle discussie als
in de Staten-Generaal van deze dagen.
Dit op zich zelf pleit al tegen de" voor
gestelde wijzigingen. Maar bovendien, nu
de zittingsduur van alle Regeeringscolle-
ges is verkort, loopt men dan niet het
gevaar, en die vraag mag wel eens ge
steld worden, dat, zooals door dit Minis
terie in navolging van het vorige is ge
daan, het gewoonte wordt, dat elk Minis
terie er prijs op stelt aan het eind van
zijn loopbaan zijn naam te verbinden aan
een Grondwetsherziening?
Er zijn altijd, al was het alleen maar
in de formuleering, wel wijzigingen aan
te brengen. Ik onderschrijf daarom alles
wat daaromtrent gezegd is, zoowel door
de heeren de Vos van Steenwijk en van
der Feltz als wat in ons Voorloopig Ver
slag is neergelegd en hetgeen, de Minis
ter houde het mij ten goede, in de Memo-
rie van Antwoord, die niet zeer krachtig
gesteld is, is gepoogd te weerleggen.
Mijn bezwaren gelden in de eerste
plaats de troonopvolging. Die komt de
facto hierop neer, dat wanneer onze Ko
ningin of prinses Juliana mochten komen
te overlijden, er geen legitieme opvolger
voor den troon is en dat de troon dus
vacant komt.
De Minister zegt daarvan in de Memo
rie van Antwoord, dat die mogelijkheid
van een vacant raken van den troon nog
in zeer verwijderd verschiet ligt.
Ik kan deze zinsnede niet onderschrij
ven; men kan volstrekt niet zeggen wat
er in de eerste jaren gebeuren kan. Waar
tegenwoordig slechts twee vorstelijke per
sonen zijn, die tot den troon geroepen
zijn of kunnen worden, zou het best kun
nen gebeuren, dat de troon spoedig va
cant zou raken, -door een ongeluk, door
opzet of wat ook. Geheel ons volk hoopt
dat dit nooit gebeuren zal, maar de mo
gelijkheid bestaat.
Wanneer het geheele voortbestaan van
ons Vorstenhuis afhangt van een kind,
kan men niet zeggen, dat het vrijwel
zeker is, dat in tientallen van jaren van
een uitsterven van dat Huis geen sprake
kan zijn.
Mijnheer de Voorzitter! In het Voor
loopig Verslag van de Tweede Kamer
wordt op bladz. 7 en 8 gezegd:
„Enkele leden konden zich niet ver
eenigen met de beperking van de troon
opvolging tot de wettige nakomelingen
van Koningin Wilhelmina. Zij sloten zich
aan bij hetgeen daaromtrent door den
heer de Monté ver Loren in zijn afzon
derlijke nota wordt vermeld. Den mo
narchalen regeeringsvorm achtten zij in
beginsel steeds verkieslijk boven een re
publiek, terwijl zij het wenschelijker oor
deelden, dat de troonopvolging in de
Grondwet voor alle omstandigheden zoo
veel mogelijk zou zijn geregeld, dan dat
tot de verkiezing van een koning zou
moeten worden overgegaan. Een konings
keuze kan aanleiding geven tot buiten-
landsche inmenging en tal van intrigues,
die zooveel mogelijk moeten worden ver
meden. De bezwaren tegen het optreden
van een vreemden vorst achtten zij. zeer
overdreven. In de geschiedenis zijn tal
van voorbeelden bekend van voortreffe
lijke vorsten, die tot kort voor hun troons
bestijging vreemdelingen waren. Zij wezen
op de vorsten uit het huis Bernadotte in
Zweden en vestigden er de aandacht op,
dat juist de vorsten uit het stamhuis van
Saksen-Weimar-Eisenach, die volgens de
bestaande regeling na de afstammelingen
van Koningin Wilhelmina tot den troon
gerechtigd zijn, getoond hebben; toen zij
elders aan de Regeering kwamen, met
de bevolking te willen meeleven".
Mijnheer de Voorzitter! Dat zijn woor
den, die mij uit het hart zijn gegrepen.
Ik meen dat de opheffing van het ligi-
tieme erfrecht, die in dit hoofdstuk van
de wetsontwerpen aan het oordeel van
de Kamer is onderworpen, alleen te ver
klaren is door Prussophobie.
De Staatscommissie heeft dat gedaan
in den tijd van oorlog, toen de alles
overheersehende gedachte iedereen be
zielde: Laten wij trachten in alle opzich
ten neutraal te blijven; en toen de moge
lijkheid, dat een Duitsche vorst de Hol-
landsche .troon zou beklimmen, reeds bij
velen de vrees wekte, dat Holland dan
niet meer beschouwd zou worden als een
neutraal land en er allerlei misères van
zouden komen.
Nu vind ik het meest merkwaardige
dit, dat de rechtsche partijen, vooral de
antirevolutionaire en de Christelijk-histo-
rischè, die altijd geweest zijn steunpilaren
van Oranje-Nassau en die zich ook altijd
als zoodanig hebben verklaard, niet met
meer protest deze bepaling, waarbij hun
beginsel geheel ter zijde, wordt gesteld,
hebben bestreden.
Te meer omdat feitelijk, wanneer men
afgescheiden van oorlogsvrees de zaak
beschouwt, er geen enkele redelijke grond
is om bevreesd te zijn'voor de gevolgen
wanneer een Duitscher hier den troon
zou bestijgen. Ik zou willen vragen: Zijn
niet de meeste vorstenhuizen in Europa
van Duitschen oorsprong? En zijn niet
de overgroote meerderheid der vorstinnen
vrouwen in Duitschland geboren? Is niet
in Denemarken, dat toch ook hoogen prijs
stelt op het behoud van zijn nationali
teit, het vorstenhuis Duitsch, dat van
Slees wijk SonderhausenSonderberg
Glücksburg? Zijn niet in Engeland de Han-
novers geweest in den beginne allesbe
halve populair, die ten slotte door het
huwelijk van Koningin Victoria in dat
van Saxen-Coburg zijn omgezet, dan po
pulair geworden bij het Engelsche volk,
en al moge men den naam van het huis
hebben veranderd in Windsor, het zijn
toch Saxen-Coburgs. En in België is het
precies hetzelfde. De Belgische Koning
is een Coburger: zijn grootvader is een
uit Duitschland geïmporteerde prins, en
Koningin Elisabeth, die om haar heldhaf
tig gedrag gedurende den oorlog, toen
zij als eenige vorstin vlak achter het
front vertoefde en altijd gebleven is op
het eenige stukje van België, dat nog Bel
gisch was, terecht de sympathie en be
wondering van de geheele wereld heeft
verworven, is zij ook niet een Duitsche
(Beiersche) prinses, wier naaste bloed
verwant tegenover haar stond als com
mandant van het vijandelijke leger? Dit
bewijst, hoe een vreemde vorst, geroe
pen tot een anderen troon, zich assimi
leert met het volk, aan welks hoofd hij
geroepen is. Dat geldt in dubbele mate
voor de Saxen-Weimars, die op de hoogte
zijn van de Hollandsche toestanden. Bo
vendien zijn zij evengoed afstammelingen
van het Huis van Oranje als Prinses Juli
ana. Zij hebben hetzelfde bloed in hun
aderen als zij, die geroepen is onze Ko
ningin op te volgen. Te recht heeft dan
ook Minister de Visser in de kerk te
Brielle gezegd: geen volk en vorst zoo
nauw verwant als Nassau is met Neder
land. Die geestdrift geldt niet zoozeer
de Koningin, dan wel de Koningin als
afstammeling van het Huis van Oranje-
Nassau, waarvan ieder kind op school
geleerd heeft. Dat zou niet gelden voor
een Koning uit een vreemd huis, maar
wel wanneer tot den troon werd geroe
pen een afstammeling van den laatsten
Koning of diens vader. Met een vreemden
vorst heeft men niet 't geval, dat eeuwen
oude banden vorst en volk verbinden.
In de vergadering van de Ghristelijk-
Historische Unie zeide de heer de Geer,
dat de afstamming niet zoover kan wor
den doorgetrokken, dat personen tot den
troon worden geroepen, die geen zeker
heid bieden, dat zij onze nationale gevoe
lens deelen en van wie men kan aannemen
dat zij van onze instellingen vervreemd
zijn. Ik geloof, dat als het geslacht van
Saxen-Weimar of van von Wied tot den
troon zou worden geroepen, dit gevaar
denkbeeldig zou zijn. De ondervinding met
zooveel Duitsche vorstenhuizen in andere
landen opgedaan, leert dat. Ik wijs op
de Hohenzollerns in Rumenië, die, van
Duitschen huize, toch gestreden hebben
tegen Duitschland.
Mocht dit voorstel worden aangenomen,
dan is het niet zeker dat zoo ver verwij
derd is het tijdstip, dat een vorst moet
worden gekozen. Wanneer dat geval zich
ooit mocht voordoen, dan is die keuze
toch een gis en zal kunnen zijn een ver
gissing. Men loopt gevaar, dat het een
keuze wordt die bepaald wordt door
godsdienstige richting of door het min
of meer geavanceerd zijn van den pre
tendent, dus een partijkeuze. Een derge
lijke keuze kan meevallen, maar ook be
slist tegenvallen, en het bezwaar iemand
te k<ezen niet op de hoogte van de natio
nale instellingen, heeft men niet als een
Saxen-Weimar of Wied opvolgt, maar in
veel sterker mate bij keuze van een wild
vreemden vorst, tenzij men mocht nemen
den Kroonprins van Duitschland, van wien
men kan aannemen, dat hij nu bekend
;s met de Hollandsche taal en de Holland
sche zeden.
Ik geloof, dat het Nederlandsche volk
niet wenscht, dat afgesneden wordt de
band, die gedurende vier eeuwen tus-
schen Nederland en Oranje heeft bestaan
en dat zelfs het Wilhelmus als nationaal
volkslied moet vervallen, als geen zin
meer hebbend.
Ik zou Willen vragen: weike meer in
telligente kiezers worden er in on& land
gevonden, dan de leden van de Staten, die
ons gekozen hebben? 'Nu heb ik twee
leden van de Staten gesproken van ver
schillende richting, die mij zeiden: dat
gebeurt niet, eerst komt Oranje-Nassau
en dan von Wied, maar ik zeide: neen,
mijne heeren, gij hebt het glad mis!
Zoo weinig is buiten de Staten-Generaal
de aanslag op de legitieme troonopvol
ging thans voorgesteld.
Mijnheer de Voorzitter! Deze redenen
verhinderen mij absoluut, mijn stem aan
hoofdstuk II te geven. Ik erken de
heer van Embden wees er ook reeds op
dat in dit hoofdstuk heel ongelukkig
ook !s ingevlochten het inkomen der
Kroon. Maar mijn conclusie is een andere
dan d:e van prof. van Embden. Immers
de Premier heeft in de Tweede Kamer
gezegd, dat het bedrag niet is te be
schouwen als een zu'ver inkomen, want
dat over hetgeen niet noodig is niet zal
worden beschikt. Hieruit blijkt dus, dat
deze verhooging meer betreft een ver
goeding voor representatiekosten, die, ik
erken 't volkomen, noodzakelijk is. Maar
als dan deze Kamer hoofdstuk II van
deze herziening mocht verwerpen, welk
bezwaar is er dan, om op hoofdstuk II
of III van de Staatsbegrooting te bren
gen een post van hetzelfde bedrag als
representatiekosten voor het Vorstelijk
Huis?
Mijnheer de Voorzitter! Ik kom thans
tot hoofdstuk III. De invoering van de
evenredige vertegenwoordiging bij de ver
kiezing van de Eerste Kamer acht ik
onaannemelijk. In de Memorie van Ant
woord erkent de Regeering, dat aan dat
stelsel nadeelen zijn verbonden, maar zij
zegt:
„De voorspelling dat hun invloed (d. i.
die der partijleiders) al te overheer-
schend zal blijken, mag met reden niet
vrij van overdreven bezorgdheid heeten.
Immers in tegenstelling met de Tweede
Kamer, waarvoor het gansche kiezers
corps in actie moet komen, staan zij hier
voor een klein select gezelschap, immers
voor de vertrouwensmannen en vrouwen
van het gewestelijk kiezerscorps. Mag al
worden aangenomen, dat deze voor ver-
standigen raad ontvankelijk zullen blij
ken, pogingen om hen tot willooze werk
tuigen te verlagen in de hand van de
politieke partijleiders, zuilen ongetwijfeld
met onvruchtbaarheid geslagen worden".
Mijnheer de Voorzitter! Is dat nu ba
dinage of ernst? Is het ernst, dan kan
men er slechts de conclusie uit trekken,
dat de Regeering zelf erkent, dat bij de
verkiezingen, waarvoor het gansche kie
zerskorps in actie moet komen, de kie
zers wel worden verlaagd tot willooze
werktuigen in de hand van de politieke
partijleiders!
Het is een merkwaardige bekentenis,
maar ik geloof een juiste. Laat men eer
lijk bekennen, dat de evenredige vertegen
woordiging, zooals zooveel, in theorie heel
mooi is, maar in de practijk is mislukt.
De leden van de Tweede Kamer worden
niet meer, zooals de Grondwet zegt, recht
streeks gekozen door de kiezers. Dank zij
de laatste wijziging kiest geen kiezer meer
een man. Hij kiest een lijst. Ter vereen
voudiging van de stembiljetten zou men
nog. een stap verder kunnen gaan en aan
de vertegenwoordigers van de politieke
partijen den plicht kunnen opleggen bin
nen zekeren termijn voor de stemming
Opgave te doen van de lijsten der partijen.
Dan kan men zeggen: u stemt- KathoFek,
u stemt op een soc'aal-democratische lijst
enz. en het centraal stembureau maakt
later u:t wie er gekozen is volgens de
:ngediende lijsten. Het effect is 't zelfde.
Geen k:ezer is meer in staat een bepaald
u:tverkoren persoon te stemmen en wan
neer hij tracht te stemmen op een ander,
d;en hij uitermate geschikt acht, loopt
hij alle kans, dat zijn stem op iemand
anders komt, hooger op de lijst.
Het eenige zou zijn, wanneer men alle
k'ezers zou kunnen dwingen lid te wor
den van een kiesvereeniging en dat er
dan gehandeld Wordt op de wijze, zooals
de Minister ons eenigen tijd geleden mee
deelde, dat het in Limburg geschiedde,
waar werkelijk het overgroote deel der
kiezers medewerkte. Dan zou het mis
schien wat beter gaan.
Men zal dat echter nooit gedaan krij
gen. De menschen weigeren lid te wor
den en een klein aantal personen pleegt
de vergadering te bezoeken en heeft de
macht in handen; dat ligt nu eenmaal in
de menschelijke natuur. Gevolg is, dat
enkele partijleiders de verkiezingen be
palen en wij leven in Oen oligarchie.
Een waarborg daartegen is, dat de Eer
ste Kamer nog op andere wijze verkozen
wordt, maar wordt deze wijziging aange
nomen, dan vervalt ook die waarborg en
moeten, al is het kiezerskorps voor dit
college nog zoo select, ook door de Pro
vinciale Staten gevolgd worden de lijsten,
door de partijleiders van alle provinciën
opgemaakt, omdat in geen enkele pro
vincie eenige politieke partij sterk genoeg
in de Staten om zonder verbinding met
anderen een candidaat gekozen te-krij
gen, uitgezonderd in Limburg en Brabant,
maar dan vermoedelijk niet eens voor
alle zetels. Zonder overleg zou het dus
voor iedere partij uitloopen op een débacle
én dat kan alleen voorkomen worden door
overleg met partijleiders.
Ons land zal overgeleverd worden aan
een oligarchie, gelijk die in geen land ter
wereld bestaat. Van een volksvertegen
woordiging, van vertegenwoordigers in de
Tweede of Eerste Kamer, waarop het
volk invloed kan uitoefenen, zal geen
sprake meer zijn.
Er is kort geleden verschenen een nieuw
Katholiek tijdschrift, Katholieke Staat
kunde, onder redactie van mr. Vervlers,
iemand, die door den Premier vermoede
lijk wel niet zal worden gewraakt, waarin
D. a. van het evenredig kiesrecht wordt
gezegd:
„Het peil der personen, die in de Katho
lieke partij naar voren treden, is tegen
woordig, evenals bij de andere partijen
dermate gedaald, dat de bevolking zich
met angst afvraagt, of we zoo nog langer
door kunnen gaan".
Dat is nog wat anders dan mijn geachte
buurman gisteren zeide.
„De politieke leiders met het woord en
met de pen, de bestuurders der politieke
en sociale organisaties, de vertegenwoor
digers In de openbare lichamen, beginnen
hoe langer hoe meer heil te zoeken In
holle slagwoorden en laffe vleitaal jegens
de lagere instincten van een minderheid
des volks.
Tot de hoofdoorzaken van het dalend
peil kunnen gerekend worden: het alge
meen kiesrecht, de evenredige vertegen
woordiging en de vermenging van poli
tieke en sociale actie, welke laatste met
den dag verder om zich heen grijpt en
alle gezond openbaar leven dreigt te ver
stikken.
Deze oorzaken vooral hebben bijgedra
gen tot de opkomst der hatelijke figuur
van den politieken daglooher; dat is de
mensch, die er kans toe ziet om .uit dé
sociale en politieke wanorde en het sto
ken van onrust een daghuur te slaan.
Het. zijn deze menschen, voortkomende
uit alle standen der maatschappij, die den
laatsten tijd in het politiek leven dén
boventoon beginnen te voeren, en die zeifis
bij ons, tegen den aard onzer partij1 in,
Wat nu Mon Plastr is, behoorde in
1595 als „landstede" aan DiTk Bartelse
Rollandt; in 1644 was bezitter Jan Hen-
drikSi in 1-660 Ds. Izaak Sael', in 1669
dien weduwe Martha de Witte, in het
begin der 18e eeuw Daniël den Dagh
en diens erven, in 1744 Maarten Aal-
hrechtse Crabbe.
Van deze laatste kwam de bezitting,
die toen niet alsrbuitenplaats werd ge
bruikt, omstreeks 1750 in handen Van
mr. Anthonie Ockerse, schepen, raad en
burgemeester van Zierikzee, die het
tot een waardig buitenverblijf inrichtte
en er den naam .,Mon Plaisir" aan gaf.
Na zijn overlijden in 1758 werd het
geërfd door zijn schoonzoon mr. Johan
Steengracht, die het omstreeks 1765 ver
kocht aan mr. Bonifacius Mogge Pous,
schepen, raad en burgemeester van Zie
rikzee. Deze overleed op dit buiten 14
Augustus 1802, waarna het in bezit en
bewoning kwam van zijn zoon mr. Ma-
rinus Mogge Pous, die den 14 Mei 1814
op „Mon Plaisir" overleed. Diens we
duwe Johanna van der Wolff hertrouw
de met' Izak van Adrichem en overleed
24 Möart 1862. Hare bezittingen werden
7 October 1862 te Zierikzee geveild en
de buitenplaats werd toen eigendom van
jhr. W. M. H. de Jonge, wiens dochter
jkvr. Hl C. W. de Jonge, nu welduwe
jhr. mr. J. W. D. Schuurbleque Boeije
„Mon Plaisir" nog bezit en bewoont. 1
Rustenburg verkreeg omstreeks 1750
dezfen naam'. In 1595 behoorde' deze grond
aan de erven van den in 1594 overla
den Zierikzeeschen burgemeester Joos
Eewoudse Teelinck. Het beVatte tot in
het midden der 18e eeuw geen groot
gebouw, maar slechts een z.g.n. „speel
huis" of grooten koepel, met boomgaard.
Toen behoorde het aan Cornelis Jacobse
van der Os, die in 1756 overleed, waar
na het in het bezit kwam van Barend
Hocke, baljuw van Bommeneede en bur
gemeester van Brouwershaven. Deze stierf
in 1792, waarna Pieter de Kanter, wijn-
kooper en raad te Zierikzee, eigenaar
werd. Hij, vertrok metterwoon naar Dord
recht en verhuurde het buiten aan den
ambachtsheer van Noordgouwe Wessel
Cornelis Ferleman. De heer de Kanter
verkocht bet op 22 Augustus 1820 aan
de familie Dekker te Zierikzee. Na het
overlijden der door haar nalatenschap
bekende zonderlinge juffrouw Adriana
Dekker, werd „Rustenburg" op 28 Juli
1865 verkocht aan Reinier Koole te Zie
rikzee, wiens dochter, mevrouw de we
duwe F. C. van der Vliet-Koole nog
bezitster is.
Roosegaart was reeds in het midden
der 16e eeuw de naam van een deel
der heerlijkheid Noordgouwe en toen
daarin later eene buitenplaats werd aan
gelegd, kreeg deze den naam Van het
bevang waarin zij lag. De buitenplaats
btehoorde sedert het begin der 18e eeuw
aan mr. Willem Ockersse, burgemees
ter Van Zierikzee, die in 1727 overleed
en aan 2ijne weduwe Jacoba de Witte
van Haamstede. Deze overleed in 1748,
waardoor hare dochter, Anna Marga-
retha Ockerse, die weduwe was van
den pensionaris, schepen, raad en secre
taris van Zierikzee, mr. Jan Herman van
Gelrê, in het bezit van de buitenplaats
kwam.. Zij liet het fraai ijzeren hek plaat
sen met het opschrift „Roosegaardl 1751".
Na haar overlijden in 1753 werd het bui
ten eigendom Van haar zoon mr. Pieter
Paul Van Gelre, raad van Zierikzee en
gecommitteerde raad van Zeeland. Hij
overleed kinderloos in 1810 en zijne we
duwe Cecilia van Vrijberghe verkocht
den 28 Augustus 1811 de bezitting, die
bestond uit een groot -woonhuis, stal
len, tuinmanswoning, schuren met tui
nen, vijvers, bosch, boomen en moes
tuinen. samen groot ruim 6 H.A., aan
Cornelis Cats, koopman te Zierikzee.j Deze
liet de buitenplaats in 1832 na aan zijne
zuster Johanna Cats, die in 1853 onge
huwd te Zierikzee overleed. Tijdens haar
léven vertoonde deze bezitting nog in
vele opzichten het eigenaardige van eene
18e-eeuw8che buitenplaats en zag men
aan de vijvers en langs de paden ge
schilderde vogels en andere beelden, staan.
Op 1 Maart 1354 werd het buiten ver
kocht aan Reinier Groeneveld de Kater,
die het bosich deed rooien en een en
ander tot een boerderij inrichtte. Een
marmeren Minerva-beeld werd toén over
gebracht naar het plein van den heer
Paulussen in de Lange Nobelstraat en
Versiert thans den tuin bij de woning
Van den heer Korteweg,
ZorgUlied. Dit buiten werd eerst in
de laatste jaren der 18e eeuw aange
legd op den grond die in vroeger tijden
bleekerij was en later behoord had aan
Machiel Dalebout. De Zierikzeesche koop
man, later burgemeester, Frederik Wil
lem Jan den Boer, was er op het eind
der genoemde eeuw bezitter van en
verkocht het buiten op 7 October 1812
aan Anthony Meerman te Noordgouwe,
die het 13 Januari 1817 overdroeg aan
Cornelis Cats, koopman te Zierikzee. De
ze Verhuurde het aan de familie Mulock
Houwer. Het bevatte toen huis, schuurtje
enz. met 4 gemeten 178 roeden land,
'beplant met bosch en opgaande hoo
rnen. In 1822 werd „Zorgvlied" weder
verkocht, waarna de predikant le Sage
ten Broek het bewoonde. Later werd
eigenaar jhr. J. F. van Vrijberghe van
Westenschouwen en uit den boedell zijner
weduwe Geertruida de Wit werd het
op 12 November 1866 verkocht aan jhr.
mr. Jacobus Schuurbeque Boeije. Door
diens erVen werd een deel verkocht aan
den heer Pinter Bruijnzeel, architect te
Rotterdam (welk deel nu toekomt aan
een M der .familie van der Lek de
Clercq), terwijl het resteerende deel over
ging aan de familie van Adrichem, die
•r de zeer fraaie „Villa Maja" stichtte.
Welgelegen komt eerst in 1768 onder
dien naam voor. Tot, na het midden
der 18e eeuw was het eigenlijke buiten
eene bleekerij, die door den Zierikzee
schen burgemeester Iroan de Groote tot
buitenplaats werd aangelegd, terwijl het
tegen den dijk staand gebouw, tegen
over het buiten, tot woning werd in
gericht. Na het overlijden van den heer
de Groote in 1-782 vindt men als eige
nares vermeld Helena de Jonge, we
duwe van- Georgius van Borrendam* sche
pen en raad van Zierikzee. Zij over
leed in 1802 en haar zoon Anthonie Jan
van Borrendam, die schepen van Zie
rikzee en zeehandelaar was, werd toen
bezitter. Na diens overlijden in 1820
kwam het buiten in bezit van den dis-
tricts-commissaris jhr. Willem Dignus de
Jonge, na-wiens dood in 1864 het door
zijn zoon jhr. Johan Louis de Jonge
des zomers veel bewoond- werd. Deze
heeft echter de buitenplaats later ver
kocht. Het eigenlijke buiten werd daar
op gevoegd bij „Món Plaisir" en het
woonhuis aan de overzijde van den weg
kwam in handen van iemand, die het
vele jaren verhuurde. Later kwam het
in ander bezit.
In den vijver van het bij „Mon Plai
sir" getrokken gedeelte van „Welgele
gen" vindt men eene kunstmatige grot,
gemaakt van de gevelsteenen van het in
1867 verbouwd huis bij het Havenplein
alhier, wijk A 325, tot heden nog Chris
telijke school.
Weelzicht was in 1744 een hofstede
met dreef en korenland en behoorde
toen aan den Zierikzeeschen burgemees
ter, nat Johai Bieije. In 1747 werd een
groot deel ervan tot .buitenplaats inge
richt, waaraan de naam „Weelzicht"! werd
gegeven naar de nabijgelegen groote
weel, die daar reeds op het einde der
16e eeuw aanwezig was. Bij testament
Van genoemden heer Boeije en; zijne echt-
genoote Anna Schuurbeque, d.d. 7 Fe
bruari 1766, bepaalden deze dat de bui
tenplaats moest blijven in het bezit hun
ner mannelijke nakomelingen die den ge
slachtsnaam Boeije zouden voeren eni wel
op het oudste manshoofd in de neder-
gaande linie, zonder einde, zoolang er
gevonden zouden worden. Na het over
lijden Van mr. Johan Boeije* in 1779 werd
zijn zoon Samuel Boeije bezitter. Op 30
October 1817 liet deze het buiten echter
te koop presenteeren. Eenige jaren te
voren was het bewoond door mr. Ja
cobus Boeije, in 1824 woonde er de pre
dikant ie Sage ten Broek en omstréeks
1827 werd het betrokken door den bur
gemeester van Dreisehor, Jacob Moolèn-
burgh, wiens moeder het later bewoonde
en er in 1853 overleed. Daarna kwam
de bezitting in handen van mr. Cl van
der Lek de Clercq, wiens dochter, me
juffrouw J. E. van der Lek de Clercq;
overleden 5 April j.l., tot heden toe
f bewoonster was.
Recht tegenover „Weelzicht" ligt Hees-
terlust. In het midden der 18e eeuw lag
hier bouwland, dat omstreeks 1765 door
den heer Hendrik de Groot te Zierik
zee tot een buiten was aangelegd en
„Boschlust" genoemd werd. Na zijn
overlijden in 1781 werd eigenaar' Hendrik
de Kanter, uit wiens bezit het in het
begin1 der 19e eeuw overging aan mr.
Johan Schuurbeque Boeije wiens weduwe
Anna Rutheria van der Wolff op de
sedert tot „Heesterlust" herdoopte bui
tenplaats den 7 Nov. 1850 overleed1. Toen
werd eigenaar haar schoonzoon, mr. Cor
nelis van dér Lek de Clercq, dié op dit
buiten den 25 Oct. 1886 stierf, waarna
het vervolgens bewoond werd door me
vrouw van Citters (geb.) van der Lek
de Clercq, wier zoon jhr. C. A. Van
Citters thans eigenaar is.
Behalve van „Zorgvlied" 2ijn ons uit
Vorige tijden geen afbeeldingen der ge
noemde buitenplaatsen bekend; maar in
de laatste jaren is door prentbriefkaar
ten in dit gemis, wat den tegenwoor
dige.! tijd betreft, afdoende voorzien,; zoo-
dat de nakomelingschap aangaande het
uiterlijk van sommige buitens beter zal
zijn ingelicht, dan wij Van de oudere
ooit zijn geweest.
Een 18e-eeuW8ch dichtstukje, getiteld
„Noord Gouwens lof", vermeldt onder
scheidene der hiervoren opgesomde bui
tens, maar zal, wegens den omvang die
dit artikel reeds gekregen' heeft, hier
niet opgenomen worden.