ZIERIKZEESCHE
NIEUWSBODE.
Vrijdag 13 Maart 1914.
TWEEDE BLAD.
Jachtverpachting.
KENNISGEVING.
KENNISGEVING.
Geluk..
Uit Stad en Provincie
Z ierlkzeesche
C o u r a n t
ABONN E M E IV T.
De abonnementsprijs van dit blad, dat iederen
MAANDAG, WOENSDAG en VRIJDAG verschijnt, is
voor Zierikzee f 1,30, voor alle andere plaatsen in
Nederland f 1,60 per 3 maanden.
Afzonderlijke nummers 5 cent.
Voor het buitenland, verzending ééns per week,
f 10 per jaar by vooruitbetaling.
70ste JAARGANG. No. 9517.
Directeur A. J. DE LOOZE Jr.
Uitgever-Hoofdredacteuri A. FRAHKEL.
Redacteur. J. WAALE.
ADVERTENTIE IV.
Van 13 regels 80 ets., meerdere regels 10 ets.
B\j abonnement op voordeelige voorwaarden. Het
tarief biervoor is aan het bureau verkrijgbaar.
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
De intending moet geschieden des Maandags-,
Woensdags- en Vrjjdagsmiddagi uiterlijk 2 ura.
De BURGEMEESTER en WETHOU
DERS van Zierikzee zijn voornemen?,
op Woonsdag den l April e.k.des na
middags te 12i uur, ten Raad huize, in
bet openbaar, aan den hoogstbiedende
voor den tijd van zeven jaren,
te verpachten:
De jacht der gemeente Zierik
zee, zich uitstrekkende over
eene oppervlakte van onge
veer 1681 Hectaren, in vijl
perceelen.
De voorwaarden liggen van heden af
ter lezing op de gemeente-secretarie en
zijn aldaar verkrijgbaar ad 10 cent.
Zierikzee, don 12 Maart 1914.
De Burgemeester en Wethouders
voornoemd,
D. VAN DER VLIET, Burgemeester.
JAN SNELLEN, Secretaris.
De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
Zierikzee maken bekend, dat het Suppletoir-
kohier der belasting op de honden dezer ge
meente, over het dienstjaar 1913, op den 6en
Maart 1914 door de Gedeputeerde Staten van
Zeeland is goedgekeurd, op heden aan den
Gemeente-Ontvanger ter invordering is gezonden,
en van heden af gedurende vijf maanden ter
Secretarie der gemeente voor een ieder in
afschrift ter lezing ligt;
Voorts wordt in herinnering gebracht, dat
binnen twee maanden na de goedkeuring van
het kohier de aanslagbiljetten worden uitgereikt,
en binnen drie maanden na die uitreiking de
aangeslagenen tegen hun aanslag by den Raad
bezwaren kunnen inbrengen, by verzoekschrift
op ongezegeld papier; alsmede dat ieder ver
plicht is zyn aanslag op den bij de Verordening
op de invordering van genoemde belasting be
paalden voet te voldoen.
Zierikzee, den 12 Maart, 1914.
De Burgemeester en Wethouders voornoemd,
D. VAN DER VLIET, Burgemeester.
JAN SNELLEN, Secretaris.
De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
Zierikzee maken bekend, dat het tweede
suppletoir-kohier van den hoofdelijke» omslag
dezer gemeente, over het dienstjaar 1913,
op den 6en Maart 1914 door de Gedeputeerde
Staten' van Zeeland is goedgekeurd, op heden
aan den Gemeente-Ontvanger ter invordering is
gezonden, en van heden af gedurende vijf
maanden ter Secretarie der gemeente voor een
ieder in afschrift ter lezing ligt
voorts wordt in herinnering gebracht, dat
binnen twee maanden na de goedkeuring van
het kohier de aanslagbiljetten worden uitge
reikt, en binnen drie maanden nii die uitreiking
de aangeslagenen tegen hun aanslag bij den
Raad bezwaren kunnen inbrengen, bij verzoek
schrift op ongezegeld papieralsmede dat
ieder verplicht is zijn aanslag op den bij de
Verordening op de invordering van genoemde
belasting bepaalden voet te voldoen.
Zierikzee, 12 Maart 1914.
De Burgemeester en Wethouders voornoemd,
D. VAN DER VLIET, Burgemeester.
JAN SNELLEN, Secretaris.
Men zegt zoo vaak
in onzen tyd: Helaas!
't Geluk is ver".
Een zucht daarbij„Hoe
kan ik 'teens verwerven?"
Ach, dikwijls ligt tehuis 't geluk
Stil in een hoek te sterven.
Dit versje van Justus van Maurik
brengt mij in de gedachten de Noor-
schc legende van een man, die een
goede fee huwde en daarna bemerkte,
dat zij niets anders dan een vrouw
was. Teleurgesteld verliet hij haar
en reisde ver weg over de bergen.
Daar zag hij aan de overzijde van 'n
ravijn, naar hij meende, een andere
fee, schoon van gestalte, en zingende
met een lieflijke stem. Hij werd ver
liefd op haar uit de verte en in de
bitterheid van zijn hart dacht hij;
(Waarom hebben de Goden mij niet
deze in plaats van die andere tot
vrouw gegeven? Eensklaps nam hij
een besluit: Met groote moeite en
niet zonder gevaren baande hij zich
een weg langs de hellingen en door
de diepte van het ravijn en vervolgde
de fee, die bij zijn nadering voor hein
op de vlucht ging. Maar hij hield vol
en toen hij haar eindelijk had inge
haald en vastgegrepen hoog hij haar
afgewend hoofd tol zich om haar te
kussen. Maar op t zelfde oogenblik
ontsnapte een kreet van verbazing
zijn borst, want zie, de fee, die
hij met zooveel ijver had vervolgd
om haar te bezitten, waszijn
eigen vrouw.
Gaat het niet zoo met de moeste
mensclien? Wij zoeken het geluk in
dé verte en het staat dikwijls vlak
naast ons, ziet ons vriendelijk aan
en legt de hand ons op den schouder.
Maar wij stoolen liet van ons af en
beginnen een wilde, rustelooze jacht
naar datgene, wat wij als geluk be
schouwen.
Wij trotséeren moeite en bezwaren,
wij gunnen ons zelve rust noch duur,
om datgene te bemachtigen, wat ons
uit de verte zoo mooi tegenblinkt,
en als wij eindelijk de hand uitstrek
ken naar den schal, met zooveel
strijd verworven, dan is dit het oude
geluk, dat ons toelacht en zien wij
in, dat héél die worsteling, héél die
lange reis naar dat denkbeeldig Eden,
onnoodig was geweest, oqidal wij
ons altijd in dat Eden bevonden en
de Engel, tot wien ons hart zoo be-
geerend uitging, altijd maar als
een voor ons onbekende, aan onze
zijde ging.
Hoe zou liet toch komen, dat me
nigeen zich ongelukkig waant, die
alle reden moest hebben, om zich ge
lukkig te gevoelen?
Zou het niet zijn, dat men geen
open oog, geen open hart heeft, om
het goede dankbaar te genieten, dal
ons eiken dag geschonken wordt?
Letten wij niet maar al te vaak op
hetgeen wij biet hebben, zonder acht
te geven op de vele voorrechten, wel
ke wij wèl bezitten?
Ziende op anderen, vragen wij
maar al tc dikwijls: „Waarom heeft
hij meer dan ik?" doch wij vergeten
meesttijds te vragen, waarom wij zoo
bevoorrecht zijn boven duizenden?
Het is wel opmerkelijk, dat wij 't
geluk altijd meenen te zien op groe
ten afstand; altijd schijnt het bui
tens huis te zijn.
En zoolang dan daar huiten de
deur staat, wat schijnt het ons dan
groot toe!
Doch zotodra is het over den drem
pel getreden, of het is zóó klein ge
worden, dat wij 't maar al te dikwijls
over het hoofd zien.
Wat wordt door ons veel over het
hoofd gezien!
Wal zouden wij ons levensgeluk
kunnen verhoogen, als wij elk zon
nestraaltje, dat op ons pad geworpen
wordt, vlug wisten op te vangen, en
ook zelve meer zonnestraaltjes
wisten te werpen op het pad onzer
mede-menschen.
„Want niet liet geluk, dat u wordt
bereid, maar slechts dat, wat ge an
deren bereidt, kan u waarlijk ge
lukkig maken".
Maar voorat dit: Hechten wij hel
denkbeeld van geluk niet meesttijds
op uiterlijke dingen, zonder daarbij
tc bedenken, dal die uiterlijkheden
alle van voorbijgaandeii aard zijn?
Het is een bijna algemeene karak
tertrek, om steeds meer te willen
bezitten, zonder dat men daarbij be
denkt, dat het met de zucht naar
stoffelijk bezit gaat als met zeewater
Hoe meer men er van drinkt, hoe
grooter de dorst wordt
Nooit zal een mensch zich geluk
kig gevoelen, zoolang hij meent, dat
liet geluk alléén zal zijn te vinden
in de uiterlijke dingen. Mogen enkele
hiervan ook al tot vermeerdering wan
geluk kunnen bijdragen, wat lang
niet altijd het geval is niet daarin
is het geluk gelegen.
Zoo zal het voor iemand, ruim met
stoffelijke middelen gezegend, een
voorrecht zijn, om met milde hand
te kunnen bijdragen lot leniging van
nooden, die onder tal van vormen in
de samenleving aan de oppervlakte
komen. En heeft deze bovendien het
voorrecht over veel tijd te kunnen
beschikken, om zicli persoonlijk te
wijden, zich persoonlijk te geven aan
de belangen der menschheid, waar
voor altijd werkers en werksters te
kort komen, heil, driewerf heil! zulke
bevoorrechten
Of wij gelukkig of ongelukkig zijn
hangt niet af van de invloeden, die
van buiten op ons!inwerken, maan
alleen van de houding, die wij tegen
over de gebeurtenissen van liet leven
innemen.
Of een huis dom*.den storm of den
golfslag zal worden omvergeworpen
hangt er van af, of net op goede fum
damenteu is gebouwd en of de muren
stevig zijn opgetrokken.
Ook ons leven moet zijn gegrond
vest op een krachtig levensbesef; op
een bewustzijn van tie plaats, die wij
aldaar hebben te vervullen in den
dienst van een wijs wereldbestuur.
Wij moeten weten, welke roeping wij
hebben te vervullen.
Dan zullen wij ook weten wat hel
woord „plicht" ons te zeggen heeft,
en de vervulling daarvan zal ons een
inwendige vrede en vreugde schen
ken, die ons door niets kan worden
ontroofd.
Dan voelen we ons sterk en ge
zegend.
Laat ons geen andere zegen van 't
leven vragen!
Maar 'l zijn de geestelijk zwakken,
zij, die geen geloof hebben, die door
de slagen van het lol der wanhoop
ten prooi worden, of soms geheel
worden verbrijzeld.
Heldengeesten kennen geen onge
luk. Zij weten, dat, wat wij geneigd
zijn aangenaam te vinden, niet altijd
een zegen is, en wat verdriet brengt,
niet altijd is een bezoeking.
Hoe menigeen wordt door voort
spoed ten gronde gericht, terwijl am
deren door tegenspoed juist 't leven
vonden.
Alles kan ons ten zegen worden
indien wij in ernst er een zegen in
willen zoeken. Uit smart wordt dik
wijls een groot geluk geboren.
„De weg naar het geluk loopt niel
door den hof der vreugd én de zou
des gcluks maakt dikwijls donkere
schaduwen".
Toch, als wij maar de overtuiging
hebben, dat wij op onze plaats, be
halve voor ons zelf, ook nuttig werk
zaam moeten zijn voor een kleiner
of grooter kring onzer maatschappe
lijke samenleving, naar mate van de
gaven en talenten, die ons zijn toe
vertrouwd; rondom ons geluk en ze
gen te verspreiden, dan zal de zegen
die van ons uitgaat, steeds lot ons
wederkeeren.
„Ais iemand ongelukkig is, moot
dat aan hem zelf liggen: Want de
mensclien zijn tot geluk geschapen",
heeft Epiètetus reeds gezegd; en Van
Alphen zong in zijn bekende kinder
gedichtjes: „Ik hen een kind, van
God bemind en tot geluk geschapen".
Maar dat geluk is geen mantel,
door anderen vervaardigd, dien wij
slechts hebben om te slaan; het is
een „zijden kleed", als dat der zijde
rups, uit onzen eigen boezem uitge
sponnen Het kan worden vervaar
digd. zoowel in de hut der arme, als
in liet paleis van den rijke, maar
ieder moet voor zich zelv.e werken
De Paulussen der menschheid zon
gen zelfs hun lofliederen in de kerken.
Geen vrijheidsberooving, geen ver
lies van rijkdommen, kunnen hun
het ware geluk ontnemen. Wat
hun ontnomen wordt, is slechts
schijn-geiuk, dat uit het tijdelijke ge
boren werd en als alle tijdelijkheid
weer vergaal. De martelaar, die op
den brandstapel stierf voor 'n heilig
ideaal, was gélukkiger dan zijn
rechters, die hem ter dood veroor
deelden. En inderdaad, er is maar
één ongeluk en dat is ontrouw te
worden aan ons zelf, de verlooehe
ning van ons Hooger Ik. hot God
delijke Licht, dat schijnt in ons
binnenste.
Het is waar, er zijn soms oogen-
blikken in ons leven, waarin donkere
wolken ons schijnen te omhullen en
grauwe misten van weedom alle uit
zicht in de toekomst beletten, oogen-
blikkcn, waarin de mensch zich zoo
hopeloos alleen voelt met zijn leed
dat hij waant nooit meer 'n moment
van vreugde te zullen kennen. Doch
als hij dan later, wanneer blijder
dagen gekomen zijn, als de wolken
vernevelden en liet zonlicht weei?
blinkt, terug ziel op dien somberen
tijd, dan heeft hij geleerd, hoe uit
schijnbaar ongeluk, l welk hem zoo
wanhopig maakte, een geluk ging op
bloeien, veel grooter en schooner,
dan hij ooit had kunnen verwachten*
Zoo leeren wij erkennen 'l betrek
kelijke van alle deugden en ook van
wat wij geluk en ongeluk plegen te
noemen. Komt dan de tegenspoed
opnieuw tol ons, wij zullen ze rusti
ger en kalmer ondergaan; komt de
voorspoed, wij zullen minder uit
gesloten zijn, omdat wij ootmoed
nebben geleerd.
Zoo hebben wij vrede leeren ken
nen, ziclevrcde, (Re oneindig meer is
dan geluk, die eigenlijk is het ccnigc
waarachtige geluk dat bestaat: Onze
ziel gelijkt de onbewogen oppervlakte
van een kalm meer, weerspiegelend
de Zon aan het uitspansel. v. S.
Elfctrtsche Centrale.
ZIERIKZEE, 13 Maart. Gelijk wii
reeds in ons vorig nummer vermeld
hebben, werd Dinsdagavond in café
Juliana", van wege het Comité tot
Ëlcctriciteitsvoorziening van Schou
wenDuiveland, een openbare ver
gadering gehouden, waarin als spre
ker optrad de heer P. C. Bouwens,
directeur der Electrische Centrale te
Delfzijl.
De vergadering was, wat jammer
was, niet talrijk bezocht.
Geleid werd de vergadering door
den heer Boot, die als voorzitter van
genoemd Comité de vergadering
opende, en allen hartelijk welkom
heette, in het bizonder de gemeente
raadsleden, die gevolg hebben ge
geven aan de uilnoodiging van liet
Comité, om deze bijeenkomst bij te
wonen. Spreker gat' die heeren de
verzekering, dat liet Comité hunne
tegenwoordigheid op hoogen prijs
stelt, omdat het daarin meent te mo
gen zien een bewijs van belangstel-
ting in zijn streven.
Het kwam hem voor, dat Ju-I op
zijn weg lag, om een korte toelichting
te geven, alvorens 't woord te geven
aan den spreker van dezen avond.
Onder de belangrijke vraagstukken
die tegenwoordig in ons vaderland
aan de orde van den dag zijn, en ecu
oplossing van ons volk vragen, neemt
ontegenzeggelijk dat der electriet-
teitsvoorziening 'n belangrijke plaatjs
in. Dat dit inderdaad het geval i$,
blijkt uil de berichten uit verschit-
«lendc streken van ons land, die bijna
dagelijks in de groote dagbladen
worden opgenomen, berichten, dij
gewagen van meer of minder ver
gevorderde plannen tot electriciteit^-
voorziening van grooter of klein ca-
gebieden, en die ervan getuigen, dare
op dit terrein een krachtig en opgö-
wekt leven en een groote werkzaam
beid heërscht.
Het is opmerkelijk en verblijdend,
dat de toepassing der electriciteit in
Nederland in de allerlaatste jaren 'n
hoogst belangrijke uitbreiding heeft
ondergaan. Was die toepassing uit
den aard der zaak aanvankelijk be
perkt tol dé grootere bevolkings
centra, langzaam maar zeker heel't
zij zich uitgebreid tol de kleinere ste
den, en tegenwoordig heeft zij reeds
op verschillende plaatsen ook hot
platteland bereikt.
Spreker acht het onmogelijk èn
voor den leek èn voor den deskundige
zich te wagen aan een voorspelling,
waartoe in de toekomst verbeterde
techniek en uitgebreider kennis oj>
het gebied der electricileilstoepassing
zullen kunnen voeren.
Maar ook thans reeds, bij den te-
genwoordigen stand van wetenschap
en techniek, staat het z. i. ononv
stootelijk vast, dat het platteland
groot nut en voordeel uit de electri
eiteit kan trekken, Het schijnt lan
ook. dat het platteland op den duur
niet ongestraft zal kunnen weigcjvu
de hulpvaardige hand, die wordt uit
gestoken door die enorme, onbegre
pen, geheimzinnige en onuitputtelijke
kracht, die men electriciteit noemt.
En wat voor het platteland in liet
Mgcmeen geldt, is in het bizonder
van toepassing voor Schouwen -Dui
veland. waar de verlichting hui
ten Zierikzee. alles te wenschen
overlaat, en waar de klein-industric
en de landbouw en veeteelt "t moeten
stellen buiten elk mechanisch kracht
middel van ecnig belang. Dat des
niettegenstaande de landbouw op ons
eiland voor de tegenwoordige be
grippen een hooge trap van ontwik
keling heeft bereikl. pleit voor de
energie en 'I doorzicht der bevolking.
Hel is een bekend en trouwens
zeei* verklaarbaar verschijnsel, dat
de landbouw zich steeds meer en
meer vervormt, en in de toekomst
zich ongetwijfeld nog meer en meer
vervormen zal tot intensiever cul
tuur, die belangrijk meer arbeids
krachten vordert. Niet minder be
kend is het betreurenswaardig ver
schijnsel van de vermindering der
arbeidende bevolking van het platte
land, een verschijnsel, dat helaas
ook op ons eiland reeds optreedt.
Het kan niet. anders of het gebrek
aan arbeidskrachten, dat zich thans
reeds op landbouwgebied doet ge
voelen, zal binnen korter of langer
lijd zóó nijpend worden, dat men,
ter aanvulling van het tekort aan
menschelijke arbeidskracht, zijn toe
vlucht zal moeten nemen tot een
andere kracht, waartoe als het ware
is aangewezen de electriciteit.
Onlangs is er voor de afdeeling
Zierikzee van de Maatschappij ter
bevordering van landbouw en vee
teelt in Zeeland een deskundig spre
ker opgetreden, die heeft beweerd,
dat Zeeland, en speciaal Schouwen-
Duiveland, dat eenmaal stond aan
de spits op landbouwgebied, relatief
steeds achteruit gaat; volgens hem
hebben andere streken, die vroeger
verre bij de onze achterstonden, ons
ingehaald, zoo niet overvleugeld. Dit
treurige verschijnsel weet die spreker
vooral aan de omstandigheid, dat
ons eiland in tegenstelling met andere
streken nog niet kan profiteeren van
de voordeel ui. die de locpassing der
electriciteit verschaft. Spreker kan
niet beöordeelen of de bewering van
dien deskundige in alle opzichten
jaist is en hij neemt ze dan ook
geenszins voor zijn rekening; maar
/eker heeft hij gesproken een waar
schuwend woord, dat moét stemmen
tot érnstig nadenken, en aansporen
tot nog grooter krachtsinspanning.
Al deze overwegingen en nog meer
andere hebben hel gemeentebestuur
van Brouwershaven er toe geleid,
om het initiatief te nemen tot de
vorming van een Comité, waarin zit
ting hebben genomen afgevaardigden
van alle gemeentebesturen van ons
eiland met uitzondering van dat
van Benesse van de Vereeniging
van Burgemeesters en Secretarissen
op Schouwen—Duiveland en van de
afdeeling Zierikzee van de Maat
schappij ter bevordering van land
bouw en veeteelt in Zeeland. De taak
van dat Comité is te onderzoekende
mogelijkheid technisch en finan
cieel van de eleclrieiteitsvoorzie-
ning van ons eiland, hetzij door
stichting van een eigen centrale, het
zij door aansluiting bij reeds bestaan
de of nog op te richten cleclricitcits-
fabrieken.
Het uitvoerend Comité heeft ge
meend, dat één van zijn eerste werk
zaamheden daarin moest bestaan,
dat een deskundig spreker werd uit-
genoodigd, bevoegd om het nut van
dc electriciteit voor het platteland
nader aan te toonen en toe te lichten,
niet alleen ter voorlichting van de
Oomitéleden zeiven, doch niet minder
tot voorlichting van de gemeente
raadsleden die wellicht binnen
korter of langer tijd geroepen zullen
worden een hoogst belangrijke be
slissing in deze tc nemen en van
alle belanghebbenden en belangstel
lenden. Het uitvoerend Comité is zoo
gelukkig geweest, een deskundige be
reid te vinden, om een viertal lezin
gen op ons eiland te houden, en wel
in de persoon van den heer Bouwens,