ZIERIKZEESCHE
NIEUWSBODE.
Vrijdag 25 December 1908.
(Z ierikzeesche
C o u r a n t).
NIEUWSTIJDINGEN.
Eenige weken aan 't Hof van
den Sultan van Turkije.
ABONNEMENT.
De abonnementsprijs van dit blad, dat iederen
DINSDAG, DONDERDAG en ZATERDAG verschijnt, is
voor Zierikzee f 1,30, voor alle andere plaatsen in
Nederland f 1,60 per 3 maanden.
Voor het buitenland, verzending eens per week, f 10
per jaar bij vooruitbetaling.
65ste JAARGANG. No. 8712.
Uitgever-Hoofdredacteur: A. FRANKEL.
Directeurs A. J. DE L.OOZE. Redacteur: J. WAALE.
ADVERTENTIË N.
Van 1—3 regels 30 cis., meerdere regels 10 ets.
Oroote letters worden naar plaatsruimte berekend.
De intending moet geschieden des Maandags-,
Woensdags- en Vrijdags-middags uiterlijk 2 ure.
IHarie Jungius. f
AMERIKA.
Een Amerikaansch Kerstgeschenk. In
San Francisco heeft een millionnair aan
zijn vrouw een Kerstgeschenk ter waarde
van10 millioen gulden gegeven.
Het bestaat uit allerlei mijnaandeelen, aan-
deelen in groote bierbrouwerijen en verder
in landerijen en een fraai zomerverblijf in
een badplaats.
Het mooist is echter, dat dit millionnairs
echtpaar nog maar zeer kort geleden op
't punt van scheiden stond.
ITALIË.
De thans te Perugia terecht staande
Siciliaansche roover Salomone heeft dien
tijd, dien hij in den kerker doorbracht,
benut tot het uitwerken van een treurspel,
zijn eigen levensgeschiedenis. Het is een
stuk in drie bedrijven, spelende te Barra-
franca bij Caltanisetta, en geeft de ge
beurtenissen weer, die hij van 1891 tot
Januari 1905 beleefde.
Er komen negen hoofdpersonen in voor
als deugdzame helden, o. a. de in het stuk
16 jaar oude bandiet zelf, zijn ouders, en
zijn eveneens 16-jarige beminde Stella;
als boeven: de burgemeester Giordano
(dien Salomone in werkelijkheid dood
geschoten heeft en dat in het stuk ook
wel zal doen), een wachtmeester der
gendarmen Cirgiovanni enz.
Nadare bizonderheden aangaande dit
reeds door verscheidene volks-theaters ter
opvoering aangevraagde treurspel, zijn tot
nog toe niet uitgelekt.
Het moet, evenwel geheel „naar het
leven" geschreven zijn.
ENGELAND.
Mén herinnert zich, dat aan boord van
het van Antwerpen te Grimsby aangekomen
stoomschip „Ashton" vijf Russische Joden
gestorven waren. Eerst dacht men aan
cholera, daarna aan vleeschvergiftiging.
Noch het een noch het ander is het geval.
De menschen moeten het slachtoffer ge
worden zijn van vergiftige gassen, die uit
de lading ferro silicum zijn opgestegen.
Dat ijzerkies heeft al meer op zijn geweten.
De twee matrozen van het oorlogs
schip „Amethyst", die een sluitstuk van
een groot kanon in het water hadden
geworpen, zijn veroordeeld, de een tot
twee jaar dwangarbeid, de ander tot één
jaar gevangenisstraf, beiden met verjaging
uit de marine.
Koningin Alexandra heeft den generaal
van het Heilsleger, Booth, die dezer dagen
aan zijn oogen is geopereerd, een telegram
gezonden, waarin zij de hoop uitdrukt,
dat de eerwaardige oude heer spoedig
weer gezond zal zijn.
NEDERLAND.
's-Gravenhage, 23 Dec. De Minister
van Staat, dr. A. Kuyper, is heden avond
per Staatsspoor uit Berlijn hier terug
gekeerd.
In breede kringen zal met ontroering
vernomen zijn, dat Marie Jungius te Arnhem
overleden is.#
Dat ze, in de kracht van haar volle,
werkzame leven, nog vol strijdlust en
geestdrift werd weggenomen.
Marie Jungius voelde als kind, toen zij
te Zierikzee was, reeds het onrechtvaardige
in het leven tegenover de armen en tegen
over de vrouwen, en nog heel, heel jong
was ze, toen, met het heerlijke idealisme
der jeugd, dat bergen verzet, ze besloot
met al de kracht, waarover ze zou kunnen
beschikken, den strijd aan te binden tegen
al wat onrechtvaardig lijdt.
Ze ving na hare opleiding aan de
Kweeksch. voor Onderwijzeressen te Haar
lem, haar loopbaan aan als onderwijzeres,
totdat ze, na 10 jaar bij het onderwijs te
zijn werkzaam geweest, secretaresse werd
van mevr. Van der Hucht. Ze bestudeerde
onder haar leiding de groote economisten
en filosofen en was later ook practisch
werkzaam bij de kinderbonden, door mevr.
Van der Hucht opgericht.
Ze richtte zelf een Toynbee-vereeniging
op, die bloeide onder haar bestuur en
veel goeds deed voor de arbeidende klasse.
Zes jaar lang was Marie Jungius bij
mevr. Van der Hucht secretaresse en ze
vond daarbij ruimschoots gelegenheid hare
schitterende gaven aan 't organiseeren van
allerlei nuttigs op maatschappelijk gebied
dienstbaar te maken.
Haar groote werk, waardoor ze zich voor
altijd verdienstelijk heeft gemaakt jegens de
Nederlandsche vrouwenbeweging, echter
ving zij aan in 1896 bij de voorbereiding
voor de nationale tentoonstelling van
vrouwenarbeid.
Deze tentoonstelling het zij nog eens
in herinnering gebracht ging uit van
een door haar opgerichte vrouwenver-
eeniging, welker hoofddoel was: de uit
breiding van den werkkring der vrouw te
bevorderen.
Men weet, dat de tentoonstelling ge
durende eenige maanden de concentratie
is geweest van den arbeid en het denken
der Nederlandsche vrouwen en Marie
Jungius, die het initiatief nam, er de ziel
van was, er met haar volle energie aan
arbeidde.
Toen in 1900 bleek, dat de tentoonstelling
een niet onbelangrijk batig saldo opleverde
wist zij wel, hoe dit het beste te gebruiken
in het belang der Nederlandsche vrouwen.
Een Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid
moest worden opgericht; een permanente
vraagbaak voor al de arbeidende, of arbeid-
willende vrouwen.
Dit Nationaal Bureau voor Vrouwen
arbeid is tot stand gekomen en Marie
Jungius was vanzelf aangewezen om als
directrice op te treden.
We zullen hier niet nagaan wat in den
tijd van 7 jaar door dit bureau is tot stand
gebracht; al het nuttige werk, onder de
energieke leiding van Marie Jungius ver
richt: onderzoek naar arbeidsvoorwaarden
voor vrouwen, verspreiding van brochures,
hulp aan duizenden vrouwen, dit alles
heeft het Nationaal Bureau gemaakt tot
een instelling van onzegbaar groote be-
teekenis voor de vrouwenbeweging in ons
land.
En in het werk voor dit bureau, in het
onafgebroken, veelomvattende werk, had de
prettige, vrooüjke, flinke, echt-vrouwelijke
vrouw haar levenstaak en haar levensgeluk
gevonden.
Uithoofde harer verdiensten voor het
Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid werd
ze benoemd tot ridder in de orde van
Oranje-Nassau.
Strijdbare en strijdvaardige vrouw als
ze was, met hare mooie impulsen en haar
warm gevoel van medelijden voor al wat
leed heeft en verdrukt wordt, streed zij
onvermoeid voor vrouwen en armen, en
in hare nobele gevoelens betrok zij ook
de dieren, al wat weerloos is en zwak.
Zoo bond zij ook den strijd aan tegen
de vivisectie.
Ook het vegetarisme vond in haar een
werkzame voorstandster. Zij slaagde er in,
een vegetarischen bond op te richten.
In woord en geschrift tal van bro
chures en artikelen verschenen van haar
hand werd ze niet moede hare huma
nitaire denkbeelden te propageeren naast
haar drukken arbeid voor het Nationaal
Bureau.
Een jaar geleden ongeveer moest ze
haar taak als directrice neerleggen; haar
gezondheidstoestand was toen reeds van
dien aard, dat ze rust moest nemen.
Een vol, mooi, krachtig, werkzaam leven
als dat van Marie Jungius is zeker „levens
waard" geweest; dat laat „footprints in
the sands of time".
De begrafenis had Donderdag te 12 uur
plaats uit het sterfhuis, Weerstraat 37 te
Arnhem.
D© goedL© toon.
Er is in den Iaatsten tijd nogal het
een en ander te doen geweest over den
„toon" van ambtenaren, onderwijzers, enz.
Als een staallje van minder goeden
toon, knippen wij een paar stukjes uit
een verslag van den gemeenteraad van
Schalkwijk, zooals dat voorkwam in het
Utr. Dagblad.
Er was n.l. beweerd, dat de secretarie
ambtenaar (Van Swets), onder pressie van
den burgemeester, bij een verkiezing de
kiezers zou hebben gezegd op wien zij
moesten stemmen, wat de burgemeester
ontkende.
En daarover liep het volgende debat:
Een raadslid: „Allemaal smoesjes van
jou, voorzitter, jij hebt hier de boel in de
war gestuurd en nu tracht je met een
lollig praatje het weer te redden, neen
man, we weten te goed wat er gebeurd
is, het doet er allemaal niets toe, wat je
hier kletst".
De burgemeester blijft onverstoorbaar
kalm en trekt aan het schelkoord. Verschijnt
de gemeente-veldwachter.
De burgemeester: „Heb je gehoord dat
Van Swets (de secretarie-ambtenaar) op
den dag der verkiezing in de gang heeft
geroepen, wie de kiezers moesten
stemmen?"
De veldwachter: „Niets, niemendal ge
hoord, mijnheer de burgemeester".
De burgemeester tot den Raad„Hebben
jullie 't gehoord?" Er schreeuwen drie of
vier raadsleden door elkaar, om te be
weren, dat ze maling hebben aan den
veldwachter.
Één roept er: „Maar wat zeg je me
nou? Ik kan godorie bewijzen dat Van
Swets de menschen de trap heeft opgeleid
naar de secretarie. Neen man, ik heb
getuigen en wat jij hier nu wil beweren,
is larie. Niks meer".
Een ander: „Wij laten ons zoo maar
niet in de loeren leggen, 't Is gewoonweg
schande wat hier is gebeurd".
De veldwachter: „En ik zeg, dat ik er
een eed op wil doen, niets gehoord te
hebben hier in de gang. Ik ben er den
geheelen dag geweest en had 't dus
moeten hooren".
Een stem: „Hoe is het Gods mogelijk,
dat te zeggen, 't Is verdomme toch ge
hoord
Daarop stortte de wethouder Vulto
bij wien een bedrag van f 5000 uit de
gemeentekas, rentegevend schijnt te zijn
belegd zijn hart uit, om op een
krachtige manier te verklaren, dat hij aan
dat gemeentegeld „geen bliksem" ver
diende en den burgemeester, die de
bedaardheid zelf bleef, te verwijten, dat
hij deze „vuile lastertaal" uitstrooide.
Vervolgens werd de beschuldigde ambte
naar geroepen, om vóór het hekje zijn
verklaring aan den Raad af te leggen.
Wij knippen nu weer uit het verslag:
De man trilt van woede, zoodat het hekjel
dat groene tafel en tribune scheidt, heen
en weder schudt.
Van Swets antwoordt op de desbetreffen
de vraag des voorzitters, niets tegen de
kiezers op den stemdag te hebben gezegd.
Dan op eens buldert de man tegen den
Raad: „'t ls een schandaal, wat hier door
Vulto (den wethouder) is gedaan. Hij heeft
me verweten, dat ik de secretarie-ge
heimen verklap. Dat was nog niet genoeg.
Toen moest mijn godsdienstig leven er
worden bijgehaald, dat heeft men uitge
plozen, maar omdat er niets op me was
te zeggen, heeft men z'n toevlucht ge
nomen tot allerlei gemeene laagheden. Ik
tart den heelen Raad één ding op te
noemen dat me kan worden verweten".
Één der Raadsleden: „'k Heb met die
praatjes geen bliksem te maken. We
kennen jou, zeg, neen, maar
Een ander: „Zeker, dat is een schande
voor Schalkwijk".
Enz. enz. enz.
„Doux pays" zouden de Franschen
zeggen. „Gezegend land".
Één der leden: „Ik blijf maar zeggen,
alsdat het een schande is, méér dan
schande, alles wat er in de gemeente
onder jouw burgemeesterschap is ge
beurd".
Een buurman„'k Zou m'n ontslag
maar vragen, burgemeester, als ik jou was".
Een ander: „Dat zou 'k zeker maar
doen".
Een stem: „'t Is het beste, dat zoo
iemand maar z'n biezen pakt".
Wethouder Vulto: „Heengaan is het beste,
iemand die zulke praatjes rondstrooit..
Voorspelling omtrent 1909.
De bekende Parijsche waarzegster
madame Thèbes, is weer aan het voor
spellen geweest. Madame Thèbes is de
eerste de beste niet; het komt wel niet
altijd uit wat ze zegt, maar het is meestal
goed gevonden en het getuigt vaak van
helder inzicht. Alexandre Dumas schatte
haar hoog en Zola achtte het niet beneden
zich haar raad in te winnen. Gij zult
niet op uw bed stervenheeft zij tot laatst
genoemde gezegd. En Zola is vlak vóór
zijn bed dood neergevallen, bedwelmd
door kolendamp. Generaal Boulanger
heeft zij voorspeld, dat hij een tragischen
dood zou sterven, door een vuurwapen.
Syveton heeft zij zijn sensationeel uiteinde
voorspeld, enz.
Een redacteur van de Temps is haar
nu gaan vragen, wat er in het jaar 1909
te wachten stond.
1909 zal een „rood" jaar zijn, zei
madame Thèbes. Waarschijnlijk zal de
hoogste spanning worden bereikt tusschen
Augustus 1909 en Februari 1910. Indien
op dien datum Europa niet op zijn grond
vesten geschud is door een oorlog en
indien de rest van de wereld niet diep
geschokt is, zal een nieuw tijdperk aan
breken in een betrekkelijke kalmte;
Mercurius (de handel) zal, althans voor
een reeks van jaren, over Mars (den
oorlog) hebben gezegevierd.
Het lot zal met „coups de théatre" te
werk gaan.
Onze bondgenooten (Rusland en Engeland)
zullen niet meer zijn, wat zij thans zijn;
wij zullen nieuwe bondgenooten bij de
oude voegen, maar zóó, dat de strijd,
waarin we gewikkeld worden, een geheel
ander verloop zal krijgen. Te land zullen
wij succes hebben, ter zee zal het ons
slecht vergaan. De zee zal bovendien
boosaardig zijn en de handelsvloot van
ons en van onze buren zal lijden op een
manier, zooals wij nog nooit hebben
gekendHet vuur zal onze koloniën
teisteren en voornamelijk de Aziatische
kust, waar wij ernstige .rampen zullen
hebben.
Het gevaar voor geheel Europa komt
van een koloniaal en Afrikaansch vraagstuk
(Marokko?). Het gevaar voor een oorlog
zal in 1910 het grootst zijn.
Verder voorspelde madame Thèbes
vreeselijke dingen voor Frankrijks zuidelijk
deel. En zij voorzag groote schandalen,
waarbij vrouwen zouden zijn betrokken.
In Duitschland verwacht zij diepgaande
veranderingen. De slagen, die daar vallen,
zullen de wereld verbazen. Rouw bedreigt
de keizerlijke familie. Oostenrijk is de
groote mogendheid der toekomst. Een
vrouw zal grooten invloed krijgen daar en
Frans Jozefs opvolger zal onder dien
invloed zijn land hervormen.
Ook in Engeland staan groote verande-
{Overgenomen uit het Nieuwsblad van Friesland).
VIL
De middagmalen aan het hof waren uit
stekend, zoowel wat de kwaliteit als de
kwantiteit der spijzen betreft.
Natuurlijk was alles op Turksche wijze
bereid, en daaraan moest men gewennen.
Wij gebruiken bier te lande vet en boter,
maar de Turken bakken of braden alles in
olie (olijfolie). Dat beviel mij eerst slecht,
doch na eenige dagen wist ik niet beter,
of het behoorde zoo.
Men leert zich spoedig schikken als het
moeten is, en 't schijnt wel, dat 't klimaat
daartoe medewerkt.
Geregeld verschenen er bij eiken maal
tijd zes diverse schotels op tafel, die niet
gedekt werd met een kleed, maar met een
tafelblad van hout, waarin de borden en
schotels kwamen te staan.
De eerste schotel bevatte steeds vleesch,
schapenvleesch. Ander vleesch heb ik er
niet gehad. Varkensvleesch wordt door
de Mahomedanen nimmer gebruikt. Het
is hun verboden. Een geloofskwestie.
Het varken wordt als zeer onrein be
schouwd. 't Woord „boktan", dat zooveel
als varkensdr.beteekent, bleek mij een
veel gebruikt vloekwoord te zijn. Ook
hoorde men het wel, als iemand een tegen
zin in iets had of wilde zeggen: „wat 'n
rommel 1"
In 't Europeesch gedeelte der stad, Pera
geheeten, werd zoowel varkens- als rund-
vleesch genuttigd, doch aan 't hof niet
anders dan schapenvleesch.
Dit werd zeer smakelijk toebereid en
netjes geserveerd. Nu eens koud, dan weer
gekookt, gebraden of ook wel geroosterd
aan 't spit. Dit laatste was iets nieuws
voor mij, doch het liet zich uitstekend
smaken.
De tweede schotel bevatte een groente,
dikwijls mij onbekend en zeer afwisselend.
Soms waren het slaboontjes, gelijk we die
hier kennen en op dezelfde wijze toebereid,
maar dan met olie in plaats van met
boter of vet.
De derde schotel was gebak. Gewoon
lijk droog, doch somtijds gevuld met
vleesch, of uien of kaas. Turksche kaas is
niets meer dan zure, ongerijple Wrongel,
en dus niet bizonder appetijtelijk.
De vierde schotel leverde weer een
groente, een Turksche, als kaba, patlisjan,
kabania, enz., benamingen, die ik van mijn
bediende op de klank af heb nageschreven.
De kaba leek op onze komkommer, de
patlisjan was een zwarte vrucht, soms met
rijst gevuld, en de kabania kwam in vorm
overeen met onze „barchjes", de drie
kantige vruchten van de Iris, ook met
pitten, maar kleiner. Er werd veel
gewerkt met uien en specerijen. Aard
appelen worden er ook wel gebruikt, maar
in geringe hoeveelheid en zóó vervormd,
dat ze nauwelijks meer te herkennen
waren.
Het vijfde gerecht was een zoet gebak
en na 't vleesch mijn lievelingsschotel,
vooral in de eerste dagen, omdat het ge
heel zonder olie was bereid. Dikwijls
bestond deze schotel uit een op onze olie
koeken gelijkend gebak, doch dan iets
kleiner en zeer zoet. Soms was 't een
soort taart of iets, dat zich het best met
onze pudding laat vergelijken.
In den zesden of Iaatsten schotel vond
men geregeld bilaf, d. i. rijst. Droger dan
hier en niet erg smakelijk. Aan al wat
vooraf ging had ik al meer dan genoeg.
Bovendien kwam bij eiken maaltijd nog
wittebrood op tafel, en werd na den maal
tijd een kop koffie gebruikt, terwijl ik bij
den maaltijd bier kon nemen.
Al de schotels werden tegelijk binnen
gebracht op een zeer groot, rond houten
bord, alle gepakt in watten, zoodat ze
uren lang warm konden blijven, terwijl
het geheel met een blauw kleed zorg
vuldig was bedekt, 't welk boven in het
midden was toegebonden. Dit geschiedde
ook om de warmte te bewaren, maar meer
nog om ze stofvrij te houden bij 't over
brengen door de stoffige buitenlucht.
Het groote houten bord met zijn last
werd gedragen op 't hoofd, gebalanceerd.
Die wijze van dragen was vrij algemeen
in het Oosten, ook voor andere lasten.
Het werd met voorbeeldige zekerheid
gedaan en met vasten gang. Onder den
last kwam een doek te liggen en de fez
werd een weinig achterwaarts geschoven
om niet in de verdrukking te komen. Men
was er wijs mee. Zelfs in huis werd dit
hoofddeksel niet afgezet door den Turk.
De diverse schotels werden niet tegelijk,
maar na elkander op tafel gezet, in boven
genoemde volgorde. Dit geschiedde door
den keukenbediende of „Tablekerl", zooals
we hem noemden, die ook voor het dekken
van de tafel had te zorgen, zoomede voor
het wasschen der schotels c. awat ge
daan werd niet met warm water zooals
hier, maar met koud, na vooraf met zeep
ingesmeerd te zijn.
Wyckel.
S. H.
Wordt vervolgd).