NESTLE5
KINDER
MEEL.
Uit Stad en Provincie.
vóór het comité-generaal allerminst ver
moedde, dat het eenige verschil tusschen
de inzichten van den Minister Sabron en
die van den Minister Van Rappard gelegen
was in de 10 man per compagnie voor de
handlangersdiensten, en dat de beteekenis
der noodwet zich daartoe, en daartoe
alléén, bepaalde.
Nu volgt het comité-generaal.
Ik kan hier tot mijn leedwezen de zeer
uitvoerige notulen, die daarvan gemaakt
zijn, niet gebruiken. Men moet mij dus
in dat opzicht tot op zekere hoogte op
mijn woord gelooven. En dan zeg ik, dat
in comité-generaal door den Minister niet
gezegd is, welke de bestemming was
speciaal van die 2200 man. En wanneer
één van de leden mij op dit punt mocht
willen tegenspreken, tart ik hem om uit
die notulen, waarin onze bekwame griffier
de argumentatie van den Minister punt
voor punt heeft gevolgd, aan te toonen,
waar de Minister bedoelde inlichtingen
wel zou hebben gegeven, evenals ik mij
tegenover mijn mede-leden verbind, de
juistheid van wat ik zeg uit de notulen te
bewijzen.
Maar ik heb die notulen niet eens noodig.
Want ik kan uit de redevoeringen, na de
geheime zitting gehouden, bewijzen, dat
ook toen de Kamer niet juist wist, welke
de bestemming was van die 2200 man,
wat dan toch was het cardinale punt in
de geheele zaak.
Ik beroep mij hier in de eerste plaats
op hetgeen de heer Thomson toen gezegd
heeft. Laat ik er dadelijk bijvoegen: behalve
dat ééne lid, wiens overtuiging ik reeds
heb toegelicht, en dien ik dus uitschakel,
spraken alléén over dit punt de heeren
Thomson en Marchant.
Wat zeide de heer Thomson? „Wat nu
de mobilisatie betreft, verklaart de Minister
2200 man meer onder de wapenen te be
hoeven, om het rustig verloop van die
handeling mogelijk te doen zijn. Zij zijn
te verdeelen, zooals ik reeds in eersten
termijn aangaf, in de manschappen van
dekkingsdetachementen: grens- en kust
bewaking, wachters aan de stations en
dergelijken; en voor corvée-diensten: het
uitgeven van jassen, munitie enz."
De heer Thomson was dus nog steeds
in den waan, dat die 2200 man ten deele
ook voor detachementen noodig waren. In
dat opzicht vergiste hij zich, wat natuurlijk
niet aan zijn militaire capaciteiten afdoet,
daar het hier gegevens gold, die het geheim
zijn van den staf en van het Departement
van Oorlog.
De heer Marchant zeide het volgende:
„Ik moet tot mijn leedwezen verklaren,
dat ik tot op dit oogenblik, openbare en
gesloten vergaderingen inbegrepen, niet
weet, wat de bestemming is van die 2200
man, die de Regeering vraagt".
Dat was één van de laatste sprekers op
den derden dag, waarop deze zaak werd
behandeld.
De Minister sprak na het comité-generaal
over de bestemming van de 2200 man met
geen woord meer, maar wel komt op dien
derden dag den 26sten Maart een
citaat voor, waarop de Minister tot mijn
groote verbazing zich in de Memorie van
Antwoord beroept om aan te toonen, dat
hij inderdaad de Kamer volledig zou hebben
ingelicht. Hij beroept zich daartoe op een
citaat, voorkomende op bladz. 1508 der
Handelingen; ik herhaal: het is mij vol
komen onverklaarbaar, hoe hij zich op dat
citaat kan beroepen om te bewijzen, dat
hij de Kamer voldoende zou hebben voor
gelicht. Toen de Minister de twee zinnen,
die nu moeten dienst doen om hem tegen
het hem gedane verwijt te vrijwaren, uitte,
sprak hij zelfs in het geheel niet over de
bestemming van de 2200 man. Hij beant
woordde toen de vragen van de heeren
Nolens en Duymaer van Twist, hoe hij
oordeelde over de inkrimping van het
blijvend gedeelte door de Ministers Staal
en Van Rappard. Onder mededeeling van
verschillende andere bijzonderheden van
historischen aard komt ook zeer terloops
voor, dat de commandant van het veldleger
en de generaal Sabron als chef van den
staf het met den Minister Van Rappard
eens waren over de aantallen der man
schappen, noodig voor de mobilisatie
doeleinden, behalve ten aanzien van die
„voor het mobiliseereh van de afdeelingen
van het leger". Maar al wist nu de oud-
Minister Staal door zijn kennis van het
onderwerp daaruit bij zorgvuldige nalezing
der Handelingen te deduceeren, dat mits
dien de bestemming der 2200 man geen
andere kon zijn dan het verrichten der
handlangersdiensten, niet één leek kan dat
uit die mededeeling, zooals zij in dat ver
band gedaan werd, afleiden.
Want vooreerst kon men niet nagaan,
dat met „de manschappen, noodig voor
het mobiliseeren van de afdeelingen van
het leger", waaronder toch ook allerlei
andere diensten, b.v. wacht- en bewakings
diensten konden worden verstaan bedoeld
worden de handlangers bij het uitreiken
van jassen enz. Maar vooral weegt, dat
de Minister op dat oogenblik volstrekt niet
over de bestemming der 2200 man sprak,
maar over geheel iets anders. Het feit,
dat de Minister zich op dat citaat moet
beroepen om te bewijzen, dat hij de Kamer
volledig heeft ingelicht, toont mijns inziens
reeds onwederlegbaar aan, dat hij in dit
opzicht is te kort geschoten.
Ik meen dus te mogen constateeren, dat
de Minister de eigenlijke strekking van de
noodwet niet aan de Kamer duidelijk heeft
gemaakt en, zooals ik zeide, in dit opzicht
aan de Kamer geen klaren wijn heeft
geschonken.
En nu maak ik den Minister daarvan
zoo in het bijzonder een grief, waar het
hier een zaak betrof, waaromtrent de Kamer
zich onmogelijk op eenigerlei wijze eeriig
licht kon verschaffen dan door het licht,
dat de Minister haar zou gelieven te
ontsteken. De Kamer was met handen en
voeten gebonden aan de goede trouw des
Ministers van Oorlog overgeleverd. In
dubbele mate rustte daarom de plicht op
den Minister om aan de Kamer duidelijk
en precies te zeggen, waarom hij dezen
zeer exceptioneelen en kostbaren maatregel
noodig achtte.
Had de Minister dat gedaan, dan weet
ik niet, of de uitslag der stemming anders
ware geweest. Ik houd het er n.l. voor,
dat die uitslag niet door de intensieke
mérites van de zaak is beheerscht; maar
wel weet ik, dat het debat over deze zaak
geheel anders zou zijn geloopen. Dan zou
namelijk de vraag, of er niet een andere
en goedkoopere wijze was om in die
handlangersdiensten te voorzien, dan Zijn
Excellentie voorstelde, het hoofdmoment
van het debat zijn geweest.
Nu werd die vraag in die drie dagen
een enkele maal aangeroerd. Laat ik eens
ramen, dat in die drie dagen hoogstens
een half uur daarover is gesproken. Verder
werd gedurende deze drie dagen gesproken
over zaken, die met het cardinale, het
essentieele punt van dit wetsontwerp geen
verband hielden. Er is bij die gelegenheid
gesproken, ja waar al niet over; over
den politieken toestand in Europa, over
het karakter van den Minister van Oorlog,
over de politieke beginselen van den
Minister van Marine, over het incompleet
van het officiers-kader bij de landweer,
over het openliggen van onze oostgrens,
over oude couranten-beschouwingen be
treffende het beleid van Minister Staal,
over uitspraken van den heer Thomson
aangaande den duur van den eersten
oefeningstijd eri een reeks van dergelijke
onderwerpen meer. En dat alles naar aan
leiding van de vraag: wie moeten de
jassen uitgeven? Aan de Kamer wordt
wel eens verweten, dat zij niet altijd de
gave heeft beknopt te zijn; maar dat zij
drie dagen lang, ik zou haast zeggenzou
gedivergeerd hebben over alles en nog
wat, waar slechts een zoo simpele vraag
voorlag, dat is haar toch nog nooit ver
weten. Wat zou dit ook een zonderling
licht werpen op uw leiding, Mijnheer de
Voorzitter! Maar ik ben overtuigd, dat
noch de Kamer, nocji u eenig verwijt kan
treffen, want de Kamer wist niet, waarom
het hier in de eerste plaats ging.
Ten slotte een vraag aan den Minister.
Indien inderdaad de zaak is, gelijk de
heer Staal in de Eerste Kamer gezegd
heeft, waarom dan dat comité-generaal,
waarom die geheimzinnig gesloten deuren?
Immers de quaestie van de handlangers
diensten was door den Minister in de
Memorie van Antwoord reeds in het
openbaar behandeld.
Dat juist betreffende het blijvend gedeelte,
welk onderwerp zulk een ontzaglijke
emotie in den lande had verwekt, en zoo
ver reikende politieke gevolgen had gehad,
een comité-generaal werd gehouden on
middellijk na het optreden van de nieuwe
Regeering, moest den indruk vestigen
ik zeg niet, dat die indruk was bedoeld,
maar hij werd feitelijk gevestigd dat
als het ware Minister Sabron dadelijk bij
zijn optreden als met den vinger op de
lippen bij de Volksvertegenwoordiging is
gekomen en deze in het oor heeft gefluisterd,
hoezeer Minister Van Rappard en nog meer
diens voorganger, die vreeselijke Staal, het
land in gevaar hadden gebracht, en dat
deze Regeering', onmiddellijk bij haar
optreden, op die zaak orde heeft gesteld
en de veiligheid van het land weer heeft
verzekerd. De nieuwe Regeering staat aan
de poorten; het vaderland kan rustig zijn!
En dat alles, ik zeg het nog eens naar
aanleiding van de vraag: wie moeten de
jassen uitgeven?
Had men dadelijk in het land begrepen,
waarover alléén de Ministers Van Rappard
en Sabron van meening verschilden, dan
had men ook aanstonds ingezien, dat die
groote quaestie van het blijvend gedeelte
eigenlijk een heel kleine quaestie was,
en dat er maar één groote kant aan was,
n.l. de massa geld die de oplossing van
Minister Sabron den Staat kost.
Waarom handelde de Minister gelijk hij
gedaan heeft? Het antwoord daarop zal
de Minister beter weten te geven dan ik,
maar of wij het precies zullen hooren
moeten wij afwachten.
Daarom veroorloof ik mij daarover mijn
onderstellingen uit te spreken. Ik zie in
dezen Minister een buitengewoon kundig
opper-officier, die een warm hart heeft voor
het leger en het zeer ernstig meent met
onze defensiebelangenmaar een militair
tevens, die wellicht iets heeft van een
eigenschap, welke ik wel eens gemeend
heb bij het Departement van Oorlog waar
te nemen. Reeds 18 jaar ben ik in ver
schillende betrekkingen verplicht, zij het
uit de verte en zeer globaal, het doen en
laten van het Departement van Oorlog te
volgen, en het is mij wel eens voorgekomen,
alsof er bij dat Departement een zekere
geneigdheid bestaat om, zoolang men leeft
in vrede en vriendschap met onze naburen,
de Volksvertegenwoordiging eenigszins als
den vijand te beschouwen, tegenover wien
nu en dan een kleine krijgslist niet van
onpas is. Althans herhaaldelijk heeft mij
getroffen een zekere neiging bij dat Depar
tement om zoo mogelijk de Kamer met
een kluitje in het riet te sturen. En nu
meen ik, dat wij hier een voorbeeld hebben
van dat sturen met een kluitje in het riet.
Ik kan mij voorstellen, dat de Minister
gedacht heeft: ik acht de versterking van
het blijvend gedeelte met 2200 man voor
het bewijzen van handlangersdiensten bij
de ontvangst der militie noodig; maar als
ik dat zoo aan de Kamer mededeel, zullen
wellicht deze 100 heeren, die er toch niet
over kunnen oordeelen, betoogen, dat het
ook wel anders kan; waarom behoeven
zij zoo het naadje van de kous te weten
Indien ik zeg: de mobilisatie is niet ver
zekerd, dan zeg ik niets wat niet juist is,
en verstrek ik dan bovendien een aantal
technische détails, dan gaat het ontwerp
er gemakkelijker door en brengt de Kamer
de nuttige zaak niet in gevaar.
Dat is mijn lezing van het optreden van
den heer Minister. Ik betreur echter, dat
de Minister zoo tegenover de Volksver
tegenwoordiging staat. Dienzelfden ge-
dachtengang vind ik terug bij een maat
regel, door he» genomen, dien ik nu niet
zal bespreken, maar even wil noemen, n.l.
het instellen van den Raad van Defensie.
Indien ik het goed begrijp is die term
„Raad van Defensie" in den gedachtengang
van den Minister een verkorte uitdrukking:
bedoeld wordt eigenlijk „Raad van Defensie
van het leger tegen de Volksvertegen
woordiging".
Mijnheer de Voorzitter! Het doet mij
leed, dat de Regeering onmiddellijk op
deze wijze tegen de Kamer is opgetreden.
Dat zou mij reeds leed doen in gewone
tijden, als er niets noodig was dan een
bekwaam hoofd- op opperofficier die de
administratie van ons leger gaande hield.
Maar wij zien naar iets anders uit. Wij
hebben noodig een staatsman, die ons
defensiewezen weet te hervormen. Indien
de Minister deze zoo zware taak ernstig
wil aanvaarden en daarbij wi) slagen, heeft
hij het vertrouwen van deze Kamer noodig.
Maar dat vertrouwen kan niet gegeven
worden, indien de Minister begint met
zijnerzijds vertrouwen, te onthouden en in
dat laatste opzicht komt het mij voor, dat
hij bij deze gelegenheid is te kort geschoten.
Ten slotte zou ik deze vragen aan den
Minister willen stellen. Het is nu de vierde
maal, dat ik die in een of anderen vorm
stel en ik hoop, dat de heer Minister
eindelijk termen zal vinden om daarop
rechtstreeks te antwoorden.
Is het juist, dat de 2200 man, op wie
betrekking had de z.g. noodwet (Wet van
31 Maart 1908, Staatsblad no. 104) uit
sluitend werden aangevraagd, omdat de
Minister van oordeel was, dat gedurende
de maanden April tot en met Juli niet vol
doende manschappen in de kazerne aan
wezig waren, tot het verrichten van hand
langersdiensten bij eventueeie opkomst
van de militie in geval van mobilisatie?
Zoo neen, welk gedeelte dier 2200 man
was voor deze handlangersdiensten bestemd
en voor welke diensten was het overig
deel bestemd?
Ingezonden Mededeelingen.
(Onder verantwoordelijkheid van den Inzender).
Van 1 5 regels f J,elke regel meerf 0,20.
jMelkvoedsel vm»
KinderetnnZiekenj
Zierikzee, 1 Juli. Programma van het
Tweede Zomer-Concert in Parklust, te
geven door het Harmonie-Gezelschap
„Kunst en Eer", op Donderdag 2 Juli a.s.,
's avonds 8 uur
1. Berliner Luft. Marsch. Paul Lincke.
2. Le secret de Margot.
OuvertureP. André.
3. Djeddah. Danse oriën
tale W. v. Perck.
4. Fantaisle suf l'opêra
TannhauserP. Wagner.
5. Marche militaire. P. Tsdiaikowsky.
6. Walzer aus „Ein Wal-
zertraum"O. Strauss.
7. a. Dans le Hamac.
BerceuseP. Kelsen.
b. PenséedeBruyère.
Mazurka/os. Often,
8. Contes et Légendes.
FantaisieHumoresque. A. Govaert.
St.-Filipsland, 30 Juni. Leed de schiet
vereniging alhier de laatste jaren een
kwijnend bestaan, nu neemt ze, wijl de
oefeningen onder deskundige leiding ge
houden worden (iederen Zaterdag komt
daarvoor een sergeant-instructeur uit
Bergeti-op-Zoom over) weer flink in bloei
toe. Ruim 40 personen namen 1.1. Zaterdag
aan die oefeningen deel.
Middelburg. Door den Commissaris
der Koningin is met ingang van 15 Juli a.s.,
wegens vertrek, op zijn verzoek, eervol
ontslag verleend aan den heer mr. A. J.
de Wilde, als lid der gezondheids-commissie,
wier zetel gevestigd is te Goes.
De heer mr. C. Lucasse, afgevaar
digde ter Tweede Kamer voor Middelburg,
die nu voor zijn gezondheid te Bad Nauheim
vertoeft, wordt aan het einde dezer week
hier te lande terugverwacht.
Na een korte nakuur van enkele weken,
zal de heer Lucasse dan weder al zijn
werkzaamheden kunnen hervatten.
Axel, 29 Juni. Heden had alhier een
festival voor muziekgezelschappen plaats,
uitgeschreven door „Concordia" alhier,
ter herdenking van .de onthulling van
haar vaandel, vóór 20 jaar.
Acht gezelschappen van elders namen
er aan deel, n.l. „Oefening kweekt kunst",
van Schoondijke, „St.-Cecilia", vanSt.-Gilles
(Waas), „Door Eigen Hulp", van Zandberg,
„De Vereeniging Werklied*}", van Neuzen,
„Vlijt en Volharding", van Zaamslag,
„Elk naar zijn Krachten", van Hoek, „De
Eendracht", van Koewacht, en „Ons
Genoegen", van Zuiddorpe.
Er werd een stoet geformeerd en al
spelende werd de gemeente doortrokken.
Eerewijn werd aangeboden en elk
gezelschap ontving een herinnerings
medaille.
Gezamenlijk werd op de Markt Axel's
Festivalmarsch uitgevoerd, welke uitvoering
goed slaagde.
Het weder hield zich goed en er was
veel publiek tegenwoordig.*
In den namiddag werden op het
raadhuis geldpremies verloot.
Aanbestedingen, Verkoopingen enz.
Middelburg, 30 Juni. Door het bestuur
der Vereeniging voor Christelijke verzorging
van krankzinnigen in Zeeland is heden
middag alhier aanbesteed het bouwen van
een krankzinnigengesticht voor 158 pa
tiënten op hel Klein-Loo bij Bergen-op-
Zoom. Minste inschrijver W. v. Genderen
te Amersfoort, voor f 217,080.
Landbouw en Veeteelt.
Schouwen. 30 Juni. Wie in vorige
jaren om dezen tijd door Schouwen ging,
kon overal den maaier, onder zwaren
arbeid, de zeis onverpoosd zien handteeren.
Hij wist wat loon hem per gemet wachtte,
en getroostte zich in de hoop op een
oogstgeld van den vroegsten morgen af
den meest inspannenden arbeid. Thans
ziet men de zwaaiende zeis slechts
spaarzaam meer, met het vroolijk geklop
óm ze te wetten schijnt het gedaan.
De nieuwe tijd toch bracht ook op het
maaiveld zijn moderne werktuigen. Wij
hooren er thans óveral het doordringend
geratel der machines, die met verbazende
snelheid 'tgras neerleggen. En de arbeiders?
Zij hebben werk nog in overvloed, en
wenschen de zeis niet meer terug, evenmin
als de conservatiefste boer in ons midden,
die slechts noode tot het nieuwe overging,
doch nu ook den zegen van dat nieuwe
moet erkennen.
KERKNIEUWS.
Beroepen bij de Vrije Ned. Herv. Gem.
te Middelburg ds. J. Bruining te Olst.
De Ned. Herv. Gem. te Sirjansland
heeft toezegging van beroep gedaan aan
ds. J. C. Elenbaas te Gapinge.
St.-Annaland. In de voormiddag-gods
dienstoefening van Zondag 28 Juni j.l.
werd ds. J. H. van Paddenburgh van
Reeswijk, naar deze gemeente overgekomen,
in zijn dienstwerk bevestigd door zijn
vriend ds. De Lange van Jutphaas, die
daarvoor tot onderwerp had gekozen
Lukas 10 vers 2. Des namiddags trad de
nieuwe leeraar voor 't eerst voor de
gemeente op, en sprak naar aanleiding van
de verzen 30 en 31 van het 16de hoofd
stuk van de Handelingen der Apostelen.
In beide godsdienstoefeningen was de
opkomst buitengewoon groot. Vooral des
namiddags was er geen plaats onbezet.
Zelfs de consistorie moest voor de hoorders
worden in gebruik genomen.
O N D E R W IJ S.
Bij Kon. besluit is voor het tijdvak van
1 September tot en met 31 Aug. 1909
benoemd tot leeraar aan de Rijks H. B. S.
te Zierikzee, dr. T. de Haan, thans tijdelijk
leeraar aan de gemeentelijke H. B. S. te
Zaandam.
Geslaagd te Utrecht voor het 2e
natuurkundig-examen in de geneeskunde
de heer A. C. Polderman te St.-Annaland.
Kerkwerve, 1 Juli. In de heden ge
houden vergadering van den gemeenteraad
is met algemeene stemmen tot onderwijzeres
aan de o. I. school alhier benoemd mej.
L. van Malland van Zierikzee, thans als
zoodanig alhier tijdelijk werkzaam.
RECHTSZAKEN.
Zierikzee, 30 Juni. Door de arrondisse-
ments-rechtbank zijn heden veroordeeld
wegens
Eenvoudige beleediging, J. C. T., 46 jaar,
arbeider, wonende te Zierikzee, tot f 15
boete, subs. 1 maand hechtenis;
het plegen van ontuchtige handelingen
met iemand beneden den leeftijd van 16
jaren, M. J., 44 jaar, arbeider, wonende
te Zierikzee, tot een gevangenisstraf van
één jaar.
De Hooge Raad deed Maandag uit
spraak op het requisitoir van den procureur-
generaal, tot ontslag van mr. Jacob Maurltz
van Halmael, uit zijn ambt van kanton
rechter te Eist, wegens ongeschiktheid tot
het waarnemen van zijn ambt door
ouderdom.
Na den 68-jarigen kantonrechter en een
zestal "getuigen in raadkamer te hebben
gehoord, kwam de Hooge Raad tot de
slotsom, dat door het gehouden getuigen
verhoor van ziekelijke aandoening na het
jaar 1906 en bepaaldelijk van ouderdoms
ziekte, die den kantonrechter ongeschikt
zou maken voor het 'waarnemen van zijn
ambt, niet is gebleken. Weshalve de Hooge
Raad verklaarde, dat er geen grond bestaat
om hem uit zijn ambt te ontslaan.
Voor de rechtbank te Tiel is be
handeld de zaak tegen P. v. d. M.
inspecteur der directe belastingen aldaar,
die in de woning van één der kommiezen
was binnengedrongen, wijl hij vermoedde
dat deze dronken was en daarom geen
dienst deed. Toen de vrouw van den
kommies dit ontkende en hem tot tweemaal
den toegang weigerde, had hij haar op
zijde geduwd en was hij de wor.ing
binnengedrongen.
De beklaagde, die zelf zijne verdediging
voordroeg, zeide, dat hij door zijn ambts
eed tot deze daad gerechtigd en verplicht
was, wanneer hij grond had om te meenen,
dat één der ambtenaren moest worden
nagegaan. Indien hij veroordeeld werd,
zou hij bij een volgende gelegenheid toch
hetzelfde doen, tenzij vooraf zijne ambte
lijke voorschriften waren gewijzigd.
Het O. M., de feiten bewezen achtend,
ook door de bekentenis van den beklaagde,
was van oordeel, dat de door dezen aan
gehaalde instructie niet inhoudt, dat hij
toch moet binnendringen, wanneer hem
de toegang door de vrouw geweigerd werd.
Op grond van artikel 138 van het Wetboek
van Strafrecht (waarbij overdreven ambts
ijver alleen als verzachtende omstandigheid
kon gelden) Jwerd een boete van f 25
geëischt, of 5 dagen hechtenis.
Uitspraak 9 Juli.
Er schijnt thans licht te komen in
de zaak van mishandeling, waarvan een
landbouwerszoon te Bovenpekela het slacht
offer was. Hij werd in den avond van 20
April zóó mishandeld, dat hij aan de
gevolgen overleed. Tegen een drietal
personen is nu te dier zake proces-verbaal
opgemaakt.
De Amsterdamsche rechtbank deed
Dinsdag uitspraak in de strafzaak tegen
A. G. de Groof, den 23-jarigen stucadoor
en derde van het beruchte Trio.
Wegens deelname aan inbraak en dief
stal in de cacaofabriek „Holland" aan het
Kuiperspad, en voorts omdat hij van
Willem Roos f 22 ten geschenke aan
genomen heeft, wetende dat het geld van
diefstal afkomstig was, had het O. M. 2J
jaar gevangenisstraf geëischt met aftrek
van het voorarrest, na 24 Februari onder
gaan.
Tegen Wilhelmina Heyns, het liefje van
den zeeman Willem Roos, had het O. M.
li jaar geëistht met aftrek van den tijd,
na 28 Febr. in voorarrest doorgebracht
wegens het aannemen of uit winstbejag
verborgen houden van een portefeuille,
inhoudende f 410 aan bankpapier, wetende
dat het geld afkomstig was van diefstal
in de Nieuwe Huishoudschool. Nog geen
5 jaren geleden was zij wegens diefstal
gestraft.
De rechtbank veroordeelde De Groof
tot 2 jaar gevangenisstraf en sprak Wilhel
mina Heyns vrij, als zijnde de beschuldiging
tegen haar onbewezen.
Verkiezingen Gemeenteraad.
Kerkwerve. Daar voor de hier bestaande
vacature voor één lid van den gemeente
raad, op Maandag 29 Juni, slechts één
candidatenlijst, vermeldende één naam, is
ingeleverd, is daarvoor de eenige candidaat,
de heer H. Viergever, als zoodanig bij
enkele stemming gekozen.
Serooskerke. Bij enkele candidaatstelling
zijn tot leden van den Raad gekozen
verklaard de heeren L. de Oude en
Jac. de Roo, beiden aftredend.
Burgh, 30 Juni. Bij de heden gehouden
verkiezing voor twee leden van den
gemeenteraad zijn de aftredende leden,
de heeren W. Heule en J. van de Vate Jz.,
als eenig gestelde candidaten, weder
benoemd verklaard.
Renesse. Ter verkiezing van twee leden
van den gemeenteraad, wegens periodieke
aftreding van de leden, de heeren W. F.
del Campo genaamd Camp en R. Steur Jacz.,
zijn op 30 Juni drie candidatenlijsten
ingezonden, waarop alphabetisch de namen
voorkomen van W. F. del Campo ge
naamd Camp (3); M. H. Hubregtse (1);
M. Jonker (1); R. Steur Jacobsz. (I) en
R. Steur Janz. (2).
Duivendijke, 30 Juni. Bij eenvoudige
candidaatstelling zijn heden tot leden van
den gemeenteraad herkozen verklaard de
heeren C. Boogerd en W. Ringel berg.
St.-Filipsland, 30 Juni. Bij enkele
candidaatstelling zijn tot lid van den
gemeenteraad gekozen de heeren A. van
Dijke, A. L. v. Eldik en A. v. Rooijen,
alle drie aftredenden.
Provinciale Staten van Zeeland.
Op de begrooting van den Prov. Stoom-
bootdienst op de Westerschelde voor 1909