NESTLE5 KINDER MEEL. Uit Stad en Provincie. vóór het comité-generaal allerminst ver moedde, dat het eenige verschil tusschen de inzichten van den Minister Sabron en die van den Minister Van Rappard gelegen was in de 10 man per compagnie voor de handlangersdiensten, en dat de beteekenis der noodwet zich daartoe, en daartoe alléén, bepaalde. Nu volgt het comité-generaal. Ik kan hier tot mijn leedwezen de zeer uitvoerige notulen, die daarvan gemaakt zijn, niet gebruiken. Men moet mij dus in dat opzicht tot op zekere hoogte op mijn woord gelooven. En dan zeg ik, dat in comité-generaal door den Minister niet gezegd is, welke de bestemming was speciaal van die 2200 man. En wanneer één van de leden mij op dit punt mocht willen tegenspreken, tart ik hem om uit die notulen, waarin onze bekwame griffier de argumentatie van den Minister punt voor punt heeft gevolgd, aan te toonen, waar de Minister bedoelde inlichtingen wel zou hebben gegeven, evenals ik mij tegenover mijn mede-leden verbind, de juistheid van wat ik zeg uit de notulen te bewijzen. Maar ik heb die notulen niet eens noodig. Want ik kan uit de redevoeringen, na de geheime zitting gehouden, bewijzen, dat ook toen de Kamer niet juist wist, welke de bestemming was van die 2200 man, wat dan toch was het cardinale punt in de geheele zaak. Ik beroep mij hier in de eerste plaats op hetgeen de heer Thomson toen gezegd heeft. Laat ik er dadelijk bijvoegen: behalve dat ééne lid, wiens overtuiging ik reeds heb toegelicht, en dien ik dus uitschakel, spraken alléén over dit punt de heeren Thomson en Marchant. Wat zeide de heer Thomson? „Wat nu de mobilisatie betreft, verklaart de Minister 2200 man meer onder de wapenen te be hoeven, om het rustig verloop van die handeling mogelijk te doen zijn. Zij zijn te verdeelen, zooals ik reeds in eersten termijn aangaf, in de manschappen van dekkingsdetachementen: grens- en kust bewaking, wachters aan de stations en dergelijken; en voor corvée-diensten: het uitgeven van jassen, munitie enz." De heer Thomson was dus nog steeds in den waan, dat die 2200 man ten deele ook voor detachementen noodig waren. In dat opzicht vergiste hij zich, wat natuurlijk niet aan zijn militaire capaciteiten afdoet, daar het hier gegevens gold, die het geheim zijn van den staf en van het Departement van Oorlog. De heer Marchant zeide het volgende: „Ik moet tot mijn leedwezen verklaren, dat ik tot op dit oogenblik, openbare en gesloten vergaderingen inbegrepen, niet weet, wat de bestemming is van die 2200 man, die de Regeering vraagt". Dat was één van de laatste sprekers op den derden dag, waarop deze zaak werd behandeld. De Minister sprak na het comité-generaal over de bestemming van de 2200 man met geen woord meer, maar wel komt op dien derden dag den 26sten Maart een citaat voor, waarop de Minister tot mijn groote verbazing zich in de Memorie van Antwoord beroept om aan te toonen, dat hij inderdaad de Kamer volledig zou hebben ingelicht. Hij beroept zich daartoe op een citaat, voorkomende op bladz. 1508 der Handelingen; ik herhaal: het is mij vol komen onverklaarbaar, hoe hij zich op dat citaat kan beroepen om te bewijzen, dat hij de Kamer voldoende zou hebben voor gelicht. Toen de Minister de twee zinnen, die nu moeten dienst doen om hem tegen het hem gedane verwijt te vrijwaren, uitte, sprak hij zelfs in het geheel niet over de bestemming van de 2200 man. Hij beant woordde toen de vragen van de heeren Nolens en Duymaer van Twist, hoe hij oordeelde over de inkrimping van het blijvend gedeelte door de Ministers Staal en Van Rappard. Onder mededeeling van verschillende andere bijzonderheden van historischen aard komt ook zeer terloops voor, dat de commandant van het veldleger en de generaal Sabron als chef van den staf het met den Minister Van Rappard eens waren over de aantallen der man schappen, noodig voor de mobilisatie doeleinden, behalve ten aanzien van die „voor het mobiliseereh van de afdeelingen van het leger". Maar al wist nu de oud- Minister Staal door zijn kennis van het onderwerp daaruit bij zorgvuldige nalezing der Handelingen te deduceeren, dat mits dien de bestemming der 2200 man geen andere kon zijn dan het verrichten der handlangersdiensten, niet één leek kan dat uit die mededeeling, zooals zij in dat ver band gedaan werd, afleiden. Want vooreerst kon men niet nagaan, dat met „de manschappen, noodig voor het mobiliseeren van de afdeelingen van het leger", waaronder toch ook allerlei andere diensten, b.v. wacht- en bewakings diensten konden worden verstaan bedoeld worden de handlangers bij het uitreiken van jassen enz. Maar vooral weegt, dat de Minister op dat oogenblik volstrekt niet over de bestemming der 2200 man sprak, maar over geheel iets anders. Het feit, dat de Minister zich op dat citaat moet beroepen om te bewijzen, dat hij de Kamer volledig heeft ingelicht, toont mijns inziens reeds onwederlegbaar aan, dat hij in dit opzicht is te kort geschoten. Ik meen dus te mogen constateeren, dat de Minister de eigenlijke strekking van de noodwet niet aan de Kamer duidelijk heeft gemaakt en, zooals ik zeide, in dit opzicht aan de Kamer geen klaren wijn heeft geschonken. En nu maak ik den Minister daarvan zoo in het bijzonder een grief, waar het hier een zaak betrof, waaromtrent de Kamer zich onmogelijk op eenigerlei wijze eeriig licht kon verschaffen dan door het licht, dat de Minister haar zou gelieven te ontsteken. De Kamer was met handen en voeten gebonden aan de goede trouw des Ministers van Oorlog overgeleverd. In dubbele mate rustte daarom de plicht op den Minister om aan de Kamer duidelijk en precies te zeggen, waarom hij dezen zeer exceptioneelen en kostbaren maatregel noodig achtte. Had de Minister dat gedaan, dan weet ik niet, of de uitslag der stemming anders ware geweest. Ik houd het er n.l. voor, dat die uitslag niet door de intensieke mérites van de zaak is beheerscht; maar wel weet ik, dat het debat over deze zaak geheel anders zou zijn geloopen. Dan zou namelijk de vraag, of er niet een andere en goedkoopere wijze was om in die handlangersdiensten te voorzien, dan Zijn Excellentie voorstelde, het hoofdmoment van het debat zijn geweest. Nu werd die vraag in die drie dagen een enkele maal aangeroerd. Laat ik eens ramen, dat in die drie dagen hoogstens een half uur daarover is gesproken. Verder werd gedurende deze drie dagen gesproken over zaken, die met het cardinale, het essentieele punt van dit wetsontwerp geen verband hielden. Er is bij die gelegenheid gesproken, ja waar al niet over; over den politieken toestand in Europa, over het karakter van den Minister van Oorlog, over de politieke beginselen van den Minister van Marine, over het incompleet van het officiers-kader bij de landweer, over het openliggen van onze oostgrens, over oude couranten-beschouwingen be treffende het beleid van Minister Staal, over uitspraken van den heer Thomson aangaande den duur van den eersten oefeningstijd eri een reeks van dergelijke onderwerpen meer. En dat alles naar aan leiding van de vraag: wie moeten de jassen uitgeven? Aan de Kamer wordt wel eens verweten, dat zij niet altijd de gave heeft beknopt te zijn; maar dat zij drie dagen lang, ik zou haast zeggenzou gedivergeerd hebben over alles en nog wat, waar slechts een zoo simpele vraag voorlag, dat is haar toch nog nooit ver weten. Wat zou dit ook een zonderling licht werpen op uw leiding, Mijnheer de Voorzitter! Maar ik ben overtuigd, dat noch de Kamer, nocji u eenig verwijt kan treffen, want de Kamer wist niet, waarom het hier in de eerste plaats ging. Ten slotte een vraag aan den Minister. Indien inderdaad de zaak is, gelijk de heer Staal in de Eerste Kamer gezegd heeft, waarom dan dat comité-generaal, waarom die geheimzinnig gesloten deuren? Immers de quaestie van de handlangers diensten was door den Minister in de Memorie van Antwoord reeds in het openbaar behandeld. Dat juist betreffende het blijvend gedeelte, welk onderwerp zulk een ontzaglijke emotie in den lande had verwekt, en zoo ver reikende politieke gevolgen had gehad, een comité-generaal werd gehouden on middellijk na het optreden van de nieuwe Regeering, moest den indruk vestigen ik zeg niet, dat die indruk was bedoeld, maar hij werd feitelijk gevestigd dat als het ware Minister Sabron dadelijk bij zijn optreden als met den vinger op de lippen bij de Volksvertegenwoordiging is gekomen en deze in het oor heeft gefluisterd, hoezeer Minister Van Rappard en nog meer diens voorganger, die vreeselijke Staal, het land in gevaar hadden gebracht, en dat deze Regeering', onmiddellijk bij haar optreden, op die zaak orde heeft gesteld en de veiligheid van het land weer heeft verzekerd. De nieuwe Regeering staat aan de poorten; het vaderland kan rustig zijn! En dat alles, ik zeg het nog eens naar aanleiding van de vraag: wie moeten de jassen uitgeven? Had men dadelijk in het land begrepen, waarover alléén de Ministers Van Rappard en Sabron van meening verschilden, dan had men ook aanstonds ingezien, dat die groote quaestie van het blijvend gedeelte eigenlijk een heel kleine quaestie was, en dat er maar één groote kant aan was, n.l. de massa geld die de oplossing van Minister Sabron den Staat kost. Waarom handelde de Minister gelijk hij gedaan heeft? Het antwoord daarop zal de Minister beter weten te geven dan ik, maar of wij het precies zullen hooren moeten wij afwachten. Daarom veroorloof ik mij daarover mijn onderstellingen uit te spreken. Ik zie in dezen Minister een buitengewoon kundig opper-officier, die een warm hart heeft voor het leger en het zeer ernstig meent met onze defensiebelangenmaar een militair tevens, die wellicht iets heeft van een eigenschap, welke ik wel eens gemeend heb bij het Departement van Oorlog waar te nemen. Reeds 18 jaar ben ik in ver schillende betrekkingen verplicht, zij het uit de verte en zeer globaal, het doen en laten van het Departement van Oorlog te volgen, en het is mij wel eens voorgekomen, alsof er bij dat Departement een zekere geneigdheid bestaat om, zoolang men leeft in vrede en vriendschap met onze naburen, de Volksvertegenwoordiging eenigszins als den vijand te beschouwen, tegenover wien nu en dan een kleine krijgslist niet van onpas is. Althans herhaaldelijk heeft mij getroffen een zekere neiging bij dat Depar tement om zoo mogelijk de Kamer met een kluitje in het riet te sturen. En nu meen ik, dat wij hier een voorbeeld hebben van dat sturen met een kluitje in het riet. Ik kan mij voorstellen, dat de Minister gedacht heeft: ik acht de versterking van het blijvend gedeelte met 2200 man voor het bewijzen van handlangersdiensten bij de ontvangst der militie noodig; maar als ik dat zoo aan de Kamer mededeel, zullen wellicht deze 100 heeren, die er toch niet over kunnen oordeelen, betoogen, dat het ook wel anders kan; waarom behoeven zij zoo het naadje van de kous te weten Indien ik zeg: de mobilisatie is niet ver zekerd, dan zeg ik niets wat niet juist is, en verstrek ik dan bovendien een aantal technische détails, dan gaat het ontwerp er gemakkelijker door en brengt de Kamer de nuttige zaak niet in gevaar. Dat is mijn lezing van het optreden van den heer Minister. Ik betreur echter, dat de Minister zoo tegenover de Volksver tegenwoordiging staat. Dienzelfden ge- dachtengang vind ik terug bij een maat regel, door he» genomen, dien ik nu niet zal bespreken, maar even wil noemen, n.l. het instellen van den Raad van Defensie. Indien ik het goed begrijp is die term „Raad van Defensie" in den gedachtengang van den Minister een verkorte uitdrukking: bedoeld wordt eigenlijk „Raad van Defensie van het leger tegen de Volksvertegen woordiging". Mijnheer de Voorzitter! Het doet mij leed, dat de Regeering onmiddellijk op deze wijze tegen de Kamer is opgetreden. Dat zou mij reeds leed doen in gewone tijden, als er niets noodig was dan een bekwaam hoofd- op opperofficier die de administratie van ons leger gaande hield. Maar wij zien naar iets anders uit. Wij hebben noodig een staatsman, die ons defensiewezen weet te hervormen. Indien de Minister deze zoo zware taak ernstig wil aanvaarden en daarbij wi) slagen, heeft hij het vertrouwen van deze Kamer noodig. Maar dat vertrouwen kan niet gegeven worden, indien de Minister begint met zijnerzijds vertrouwen, te onthouden en in dat laatste opzicht komt het mij voor, dat hij bij deze gelegenheid is te kort geschoten. Ten slotte zou ik deze vragen aan den Minister willen stellen. Het is nu de vierde maal, dat ik die in een of anderen vorm stel en ik hoop, dat de heer Minister eindelijk termen zal vinden om daarop rechtstreeks te antwoorden. Is het juist, dat de 2200 man, op wie betrekking had de z.g. noodwet (Wet van 31 Maart 1908, Staatsblad no. 104) uit sluitend werden aangevraagd, omdat de Minister van oordeel was, dat gedurende de maanden April tot en met Juli niet vol doende manschappen in de kazerne aan wezig waren, tot het verrichten van hand langersdiensten bij eventueeie opkomst van de militie in geval van mobilisatie? Zoo neen, welk gedeelte dier 2200 man was voor deze handlangersdiensten bestemd en voor welke diensten was het overig deel bestemd? Ingezonden Mededeelingen. (Onder verantwoordelijkheid van den Inzender). Van 1 5 regels f J,elke regel meerf 0,20. jMelkvoedsel vm» KinderetnnZiekenj Zierikzee, 1 Juli. Programma van het Tweede Zomer-Concert in Parklust, te geven door het Harmonie-Gezelschap „Kunst en Eer", op Donderdag 2 Juli a.s., 's avonds 8 uur 1. Berliner Luft. Marsch. Paul Lincke. 2. Le secret de Margot. OuvertureP. André. 3. Djeddah. Danse oriën tale W. v. Perck. 4. Fantaisle suf l'opêra TannhauserP. Wagner. 5. Marche militaire. P. Tsdiaikowsky. 6. Walzer aus „Ein Wal- zertraum"O. Strauss. 7. a. Dans le Hamac. BerceuseP. Kelsen. b. PenséedeBruyère. Mazurka/os. Often, 8. Contes et Légendes. FantaisieHumoresque. A. Govaert. St.-Filipsland, 30 Juni. Leed de schiet vereniging alhier de laatste jaren een kwijnend bestaan, nu neemt ze, wijl de oefeningen onder deskundige leiding ge houden worden (iederen Zaterdag komt daarvoor een sergeant-instructeur uit Bergeti-op-Zoom over) weer flink in bloei toe. Ruim 40 personen namen 1.1. Zaterdag aan die oefeningen deel. Middelburg. Door den Commissaris der Koningin is met ingang van 15 Juli a.s., wegens vertrek, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend aan den heer mr. A. J. de Wilde, als lid der gezondheids-commissie, wier zetel gevestigd is te Goes. De heer mr. C. Lucasse, afgevaar digde ter Tweede Kamer voor Middelburg, die nu voor zijn gezondheid te Bad Nauheim vertoeft, wordt aan het einde dezer week hier te lande terugverwacht. Na een korte nakuur van enkele weken, zal de heer Lucasse dan weder al zijn werkzaamheden kunnen hervatten. Axel, 29 Juni. Heden had alhier een festival voor muziekgezelschappen plaats, uitgeschreven door „Concordia" alhier, ter herdenking van .de onthulling van haar vaandel, vóór 20 jaar. Acht gezelschappen van elders namen er aan deel, n.l. „Oefening kweekt kunst", van Schoondijke, „St.-Cecilia", vanSt.-Gilles (Waas), „Door Eigen Hulp", van Zandberg, „De Vereeniging Werklied*}", van Neuzen, „Vlijt en Volharding", van Zaamslag, „Elk naar zijn Krachten", van Hoek, „De Eendracht", van Koewacht, en „Ons Genoegen", van Zuiddorpe. Er werd een stoet geformeerd en al spelende werd de gemeente doortrokken. Eerewijn werd aangeboden en elk gezelschap ontving een herinnerings medaille. Gezamenlijk werd op de Markt Axel's Festivalmarsch uitgevoerd, welke uitvoering goed slaagde. Het weder hield zich goed en er was veel publiek tegenwoordig.* In den namiddag werden op het raadhuis geldpremies verloot. Aanbestedingen, Verkoopingen enz. Middelburg, 30 Juni. Door het bestuur der Vereeniging voor Christelijke verzorging van krankzinnigen in Zeeland is heden middag alhier aanbesteed het bouwen van een krankzinnigengesticht voor 158 pa tiënten op hel Klein-Loo bij Bergen-op- Zoom. Minste inschrijver W. v. Genderen te Amersfoort, voor f 217,080. Landbouw en Veeteelt. Schouwen. 30 Juni. Wie in vorige jaren om dezen tijd door Schouwen ging, kon overal den maaier, onder zwaren arbeid, de zeis onverpoosd zien handteeren. Hij wist wat loon hem per gemet wachtte, en getroostte zich in de hoop op een oogstgeld van den vroegsten morgen af den meest inspannenden arbeid. Thans ziet men de zwaaiende zeis slechts spaarzaam meer, met het vroolijk geklop óm ze te wetten schijnt het gedaan. De nieuwe tijd toch bracht ook op het maaiveld zijn moderne werktuigen. Wij hooren er thans óveral het doordringend geratel der machines, die met verbazende snelheid 'tgras neerleggen. En de arbeiders? Zij hebben werk nog in overvloed, en wenschen de zeis niet meer terug, evenmin als de conservatiefste boer in ons midden, die slechts noode tot het nieuwe overging, doch nu ook den zegen van dat nieuwe moet erkennen. KERKNIEUWS. Beroepen bij de Vrije Ned. Herv. Gem. te Middelburg ds. J. Bruining te Olst. De Ned. Herv. Gem. te Sirjansland heeft toezegging van beroep gedaan aan ds. J. C. Elenbaas te Gapinge. St.-Annaland. In de voormiddag-gods dienstoefening van Zondag 28 Juni j.l. werd ds. J. H. van Paddenburgh van Reeswijk, naar deze gemeente overgekomen, in zijn dienstwerk bevestigd door zijn vriend ds. De Lange van Jutphaas, die daarvoor tot onderwerp had gekozen Lukas 10 vers 2. Des namiddags trad de nieuwe leeraar voor 't eerst voor de gemeente op, en sprak naar aanleiding van de verzen 30 en 31 van het 16de hoofd stuk van de Handelingen der Apostelen. In beide godsdienstoefeningen was de opkomst buitengewoon groot. Vooral des namiddags was er geen plaats onbezet. Zelfs de consistorie moest voor de hoorders worden in gebruik genomen. O N D E R W IJ S. Bij Kon. besluit is voor het tijdvak van 1 September tot en met 31 Aug. 1909 benoemd tot leeraar aan de Rijks H. B. S. te Zierikzee, dr. T. de Haan, thans tijdelijk leeraar aan de gemeentelijke H. B. S. te Zaandam. Geslaagd te Utrecht voor het 2e natuurkundig-examen in de geneeskunde de heer A. C. Polderman te St.-Annaland. Kerkwerve, 1 Juli. In de heden ge houden vergadering van den gemeenteraad is met algemeene stemmen tot onderwijzeres aan de o. I. school alhier benoemd mej. L. van Malland van Zierikzee, thans als zoodanig alhier tijdelijk werkzaam. RECHTSZAKEN. Zierikzee, 30 Juni. Door de arrondisse- ments-rechtbank zijn heden veroordeeld wegens Eenvoudige beleediging, J. C. T., 46 jaar, arbeider, wonende te Zierikzee, tot f 15 boete, subs. 1 maand hechtenis; het plegen van ontuchtige handelingen met iemand beneden den leeftijd van 16 jaren, M. J., 44 jaar, arbeider, wonende te Zierikzee, tot een gevangenisstraf van één jaar. De Hooge Raad deed Maandag uit spraak op het requisitoir van den procureur- generaal, tot ontslag van mr. Jacob Maurltz van Halmael, uit zijn ambt van kanton rechter te Eist, wegens ongeschiktheid tot het waarnemen van zijn ambt door ouderdom. Na den 68-jarigen kantonrechter en een zestal "getuigen in raadkamer te hebben gehoord, kwam de Hooge Raad tot de slotsom, dat door het gehouden getuigen verhoor van ziekelijke aandoening na het jaar 1906 en bepaaldelijk van ouderdoms ziekte, die den kantonrechter ongeschikt zou maken voor het 'waarnemen van zijn ambt, niet is gebleken. Weshalve de Hooge Raad verklaarde, dat er geen grond bestaat om hem uit zijn ambt te ontslaan. Voor de rechtbank te Tiel is be handeld de zaak tegen P. v. d. M. inspecteur der directe belastingen aldaar, die in de woning van één der kommiezen was binnengedrongen, wijl hij vermoedde dat deze dronken was en daarom geen dienst deed. Toen de vrouw van den kommies dit ontkende en hem tot tweemaal den toegang weigerde, had hij haar op zijde geduwd en was hij de wor.ing binnengedrongen. De beklaagde, die zelf zijne verdediging voordroeg, zeide, dat hij door zijn ambts eed tot deze daad gerechtigd en verplicht was, wanneer hij grond had om te meenen, dat één der ambtenaren moest worden nagegaan. Indien hij veroordeeld werd, zou hij bij een volgende gelegenheid toch hetzelfde doen, tenzij vooraf zijne ambte lijke voorschriften waren gewijzigd. Het O. M., de feiten bewezen achtend, ook door de bekentenis van den beklaagde, was van oordeel, dat de door dezen aan gehaalde instructie niet inhoudt, dat hij toch moet binnendringen, wanneer hem de toegang door de vrouw geweigerd werd. Op grond van artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (waarbij overdreven ambts ijver alleen als verzachtende omstandigheid kon gelden) Jwerd een boete van f 25 geëischt, of 5 dagen hechtenis. Uitspraak 9 Juli. Er schijnt thans licht te komen in de zaak van mishandeling, waarvan een landbouwerszoon te Bovenpekela het slacht offer was. Hij werd in den avond van 20 April zóó mishandeld, dat hij aan de gevolgen overleed. Tegen een drietal personen is nu te dier zake proces-verbaal opgemaakt. De Amsterdamsche rechtbank deed Dinsdag uitspraak in de strafzaak tegen A. G. de Groof, den 23-jarigen stucadoor en derde van het beruchte Trio. Wegens deelname aan inbraak en dief stal in de cacaofabriek „Holland" aan het Kuiperspad, en voorts omdat hij van Willem Roos f 22 ten geschenke aan genomen heeft, wetende dat het geld van diefstal afkomstig was, had het O. M. 2J jaar gevangenisstraf geëischt met aftrek van het voorarrest, na 24 Februari onder gaan. Tegen Wilhelmina Heyns, het liefje van den zeeman Willem Roos, had het O. M. li jaar geëistht met aftrek van den tijd, na 28 Febr. in voorarrest doorgebracht wegens het aannemen of uit winstbejag verborgen houden van een portefeuille, inhoudende f 410 aan bankpapier, wetende dat het geld afkomstig was van diefstal in de Nieuwe Huishoudschool. Nog geen 5 jaren geleden was zij wegens diefstal gestraft. De rechtbank veroordeelde De Groof tot 2 jaar gevangenisstraf en sprak Wilhel mina Heyns vrij, als zijnde de beschuldiging tegen haar onbewezen. Verkiezingen Gemeenteraad. Kerkwerve. Daar voor de hier bestaande vacature voor één lid van den gemeente raad, op Maandag 29 Juni, slechts één candidatenlijst, vermeldende één naam, is ingeleverd, is daarvoor de eenige candidaat, de heer H. Viergever, als zoodanig bij enkele stemming gekozen. Serooskerke. Bij enkele candidaatstelling zijn tot leden van den Raad gekozen verklaard de heeren L. de Oude en Jac. de Roo, beiden aftredend. Burgh, 30 Juni. Bij de heden gehouden verkiezing voor twee leden van den gemeenteraad zijn de aftredende leden, de heeren W. Heule en J. van de Vate Jz., als eenig gestelde candidaten, weder benoemd verklaard. Renesse. Ter verkiezing van twee leden van den gemeenteraad, wegens periodieke aftreding van de leden, de heeren W. F. del Campo genaamd Camp en R. Steur Jacz., zijn op 30 Juni drie candidatenlijsten ingezonden, waarop alphabetisch de namen voorkomen van W. F. del Campo ge naamd Camp (3); M. H. Hubregtse (1); M. Jonker (1); R. Steur Jacobsz. (I) en R. Steur Janz. (2). Duivendijke, 30 Juni. Bij eenvoudige candidaatstelling zijn heden tot leden van den gemeenteraad herkozen verklaard de heeren C. Boogerd en W. Ringel berg. St.-Filipsland, 30 Juni. Bij enkele candidaatstelling zijn tot lid van den gemeenteraad gekozen de heeren A. van Dijke, A. L. v. Eldik en A. v. Rooijen, alle drie aftredenden. Provinciale Staten van Zeeland. Op de begrooting van den Prov. Stoom- bootdienst op de Westerschelde voor 1909

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1908 | | pagina 2