ZIERIKZËESGIIE NIEIWSRODE. Zaterdag 9 Mei 1908. Eerste Blad. RECLAMES. ■uJuM (Z ieriltzeesclie C o u r a n t). T Openbare Aanbesteding Schouwen van 1600 tot 1900 Uit Stad en Provincie. Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en ZATERDAG. Voor het buitenland, verzending eens per week, f 10,— per jaar bij vooruitbetaling. De prijs per 3 maanden is f 1,30, franco per post f 1,60. 63tte JAARGANG. - Ne. 8614. Uitgever-HoofdradaoteurA. FRANKEL, Oude Haven D 493. Redacteur: J. WA ALE. Advertentiënvan 1—3 regels 30 Cts., meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot des Maandags-, Woensdags- en Vrijdag-middags 2 ure bezorgd worden. Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend. Alle betalingen moeten geschieden bij den Oiracteurs A. I. DE LOOZE, Hoek Schuithaven, Zierikzee. Het Kantoor is geopend eiken werkdag van 's morgens 9 tot 's avonds 9 ure. Dit nummer bestaat uit drie bladen. 15 regels 75 cts. Elke regel meer 15 cts. '•J/o rfotrfrfe» te* nerf zrroc/^rf Cr, XzffiZ itfl KENNISGEVING. De BURGEMEESTER van Zierikzee brengt ter kennis van de Ingezetenen, dat er op Maan dag den 11 Mei e.k., des namiddags te 2 uur, op het Raadhuis, eene openbare Vergadering van den Gemeenteraad zal gehouden worden, waarin de volgende zaken ter tafel zullen worden ge bracht, t. w. 1. Resumtie notulen 2. Brief van Gedep. Staten, houdende terug zending van het door hen goedgekeurd primitief kohier van den hoofdehjken omslag voor 1908; 3. Brief van Gedep. Staten, houdende terug zending van het door hen goedgekeurd primitief kohier der belasting op de honden voor 1908; 4. Brief van Gedep. Staten, houdende goedkeu ring van het raadsbesluit tot wijziging der Semeentebegrooting voor 1908; rief van Gedep. Staten, houdende goedkeu ring van het raadsbesluit tot af- en over schrijving van - en op posten der gemeente- begrooting voor 1907 6. Brief van den Commissaris der Koningin, houdende mededeeling van het aan den heer Ch. W. Vermeys verleend eervol ontslag als Burgemeester dezer gemeente; 7. Mededeeling van de opneming der boeken en kas bij den Gemeente-Ontvanger; 8. Brief van den heer J. van Os, houdende bericht, dat hij zijne benoeming tot lid der Commissie van Toezicht op het middelbaar onderwijs aanneemt; 9. Brief van den heer J. van der Vliet, houdende bericht, dat hij zijne benoeming tot lid der Commissie van Toezicht op het middelbaar onderwijs niet aanneemt 10. Verslag der Ambachtsschool over 1907; 11. Verslag der Commissie voor de Gasfabriek en Straatverlichting over 1907; 12. Brief van Burgem. en Weth., waarbij wordt aangeboden het verslag van den toestand der gemeente over 1907 13. Adres van belanghebbenden bij de opneming der markt van boter en eieren alhier, houdende bezwaren tegen de thans bestaande regeling en met verzoek vanwege de ge meente een onpartijdig opnemer te willen aanstellen 14. Adres van K. Huson, houdende verzoek om een perceel gemeentegrond aan de Zuidzijde van het Kerkhof alhier in koop of erfpacht te verkrijgen 15. Rekening van het Burgerlijk Armbestuur over 1907 16. Rekening van den straatweg Zierikzee— Brouwershaven over 1907 17. Rekening van de Armenbewaarschool over 1907; 18. Rekening van het Pensioen- en Weduwen- fonds en van het Pensioenfonds der gemeente ambtenaren over 1907; 19. Brief van den heer Ch. W. Vermeys, houdende verzoek om ontslag als ambtenaar van den Burgerlijken Stand, wegens vertrek uit de gemeente 20. Adres van mej. A. Gloude, houdende verzoek om eervol ontslag als onderwijzeres aan school A alhier, met voorstel van Burgem. en Weth. 21. Verslag der Commissie, benoemd tot onder zoek der rekening van de dienstdoende Schutterij over 1906 en de eindrekening 22. Voorstel van Burgem. en Weth. tot het ver- leenen van afschrijving van hoofdelljken omslag 23. Voorstel van Burgem. en Weth. tot af- en overschrijving van - en op posten der ge- meentebegrooting voor 1907 24. Brief van de Commissie van Toezicht op het middelbaar onderwijshoudende aan beveling van een dubbeltal, ter benoeming van een lid in die Commissie; 25 Brief van C. P. den Herder, waarbij hij zijn ontslag verzoekt uit zijne betrekking van omroeper bij den openbaren afslag van aard en boomvruchten, en aanbeveling van Burgem. en Weth. ter benoeming van een omroeper in diens plaats; 26. Benoeming van 13 inwoners der gemeente, tevens kiezers in het kiesdistrict, tot leden en plaatsverv. leden der Stembureaux, voor het tijdvak van 15 Mei 1908—15 Mei 1909; 27. Benoeming van een ambtenaar van den Burgerlijken Stand; Enz. Zierikzee, den 8 Mei 1908. De Burgemeester, H. C. MOOLENBURGH, Weth., I."-B. op Woensdag den 20 Mei 1006, des voorraid- dags te ll'/j uur, ten Raadhuize van Zierikzee, van: „het bouwen van een Muziek tent op de Oude Haven te „Zierikzee". Aanwijzing op Vrijdag 15 Mei 1908, des voor middags te 10 uur, waartoe gegadigden moeten bijeenkomen ten kantore van den Gemeente- bouwmeester, bij wien inmiddels inlichtingen te bekomen zijn. Bestekken met teekcning zijn van 11 Mei a.s. af verkrijgbaar ter Gemeente-Secretarie en ten kantore van den Gemeentebouwmeestcr tegen betaling van 25 cent. DOOR Mr. A. J. F. FOKKER. In de laatste algemeene vergadering van het Waterschap Schouwen werd onder algemeene instemming door den hoofd ingeland D. Hocke Dz. een woord van dank tot den voorzitter, mr. A. J. F. Fokker, gericht voor den omvangrijken arbeid, die door hem was verricht bij de samenstelling van zijn geschiedkundige bizonderheden van het Waterschap Schou wen gedurende de laatste drie eeuwen. Zeer terecht werd daarbij gewezen op de groote beteekenis voor het land van Schouwen in het bezit te zijn gekomen van het lijvig werk, dat thans het licht heeft gezien, en dat getuigt van een lang durige studie, en van een geduld en volharding, die bewondering wekken. Ieder, die bekend is met de onvolledig heid der archieven van vroegeren tijd, en welke vooral in Schouwen bizonder on volledig schijnen te zijn, zal, wanneer hij kennis neemt van de vele geschiedkundige bizonderheden, die in dit boek met zooveel kennis van zaken en zoo oordeelkundig zijn verzameld, verbaasd staan over de belangrijke gegevens, die het bevat, om een volledig overzicht te krijgen van het ontstaan van den tegenwoordigen toestand en van het hoe en waarom van alles, wat in het Waterschap wordt aangetroffen. Het bekende werkje van den vorigen voorzitter van Schouwen, mr. B. C. Cau, „Eenige geschiedkundige bizonderheden betreffende den polder Schouwen", eindigt met 1600, terwijl van den strijd, die in den loop der vorige eeuwen voortdurend tegen het buiten- en binnenwater moest gevoerd worden om het land boven water te houden, slechts weinig bekend was. Toch is voor ieder, die belang stelt in de welvaart en den voorspoed van Schouwen, dit alles van groot gewicht, niet alleen omdat uit de geschiedenis veel verklaard wordt van hetgeen wij rondom ons zien, maar bovenal, omdat daaruit veel te leeren valt, waaruit men zijn voordeel kan doen. Zooals door mr. Fokker in zijn voorrede terecht gezegd wordt, geeft de aaneen schakeling van rampen, waaraan Schouwen is blootgesteld geweest, en waarmede men in het boek kennis maakt, een reeks zóó groot en zóó lang, dat men zich inderdaad verwonderen moet, dat men den strijd tegen het water heeft volgehouden, en niet den moed heeft laten zakken, en alles heeft geabandonneerd. Terwijl de kennis van de waterbouwkunde tegenwoordig zoover gaat, dat men de rampen veelal weet te voorkomen, bepaalde zich de oeververdediging in vroegeren tijd meestal tot brik- en grondstortingen langs den bovenoever, wanneer de ramp had plaats gehad; de doorbraken werden zoo veel mogelijk weer gedicht, en men moest voortdurend bedacht zijn om door het leggen van nieuwe inlaagdijken achter de bestaande zeedijken den omvang van de rampen te beperken. Zoo werden in de 17de en 18de eeuw schatten uitgegeven aan het maken van de inlaagdijken in Flaauwers, Borrendamme, Koudekerke en de Zuidhoek, en vinden wij, niettegenstaande deze uitgaven, melding gemaakt van den achteruitgang in het district Borrendamme, waarde overblijfselen van de kerk en den toren van het voor malig dorp van dien naam in 1613 aan- §ewend werden voor de herstelling van en nagenoeg bezweken zeedijk en waar, na herhaalde vallen langs den oever van Rengerskerke, eindelijk in 1662 de inlaag voor goed inundeerde. Wanneer men de opsomming leest van de vele vallen en afschuivingen, die èn aan de Zuidzijde èn aan den Noordkant voorkwamen, en nagaat, hoe en met welk een volharding steeds weer overgegaan werd de schade zoo goed mogelijk te herstellen, niettegenstaande telkens grond verloren werd, dan staat men verbaasd over den moed, waarmede onze voorvaderen eiken voet grond aan de zee betwistten. Belangwekkend is voor velen de kennis van de pogingen, die aangewend zijn om door het aanbrengen van dammen den oever te verbinden met de tegenover liggende plaat (blz. 536-605) en van de werken, die in verband daarmede ter plaatse van den tegenwoordigen blinden dam te Flaauwers en bij Kijckuit te Brouwershaven zijn uitgevoerden ofschoon het bij de tegenwoordige technische kennis geen verwondering baart, dat deze dammen, hoe logisch ook in hun opzet, niet konden standhouden met de hulpmiddelen, waar over men toen beschikte, leeft men in de beschrijving, die in het boek gegeven wordt, den strijd mede, die tegen de woedende elementen gevoerd is, vóór dat men plotseling den strijd opgeeft en de dammen abandonneert. Gaat men na, welke bezwaren geopperd worden tegen het leggen van een afsluitdam in de Zuider zee, die op zich zelf zooveel eenvoudiger te maken is, omdat daar minder diepte en geen stroom is, dan is het duidelijk, dat zelfs nu dergelijke middelen te kostbaar en te moeielijk uitvoerbaar zijn. De voortdurende zorg, om steeds nieuwe voorzieningen aan te brengen, vorderde veel geld, en men kan zich dan ook niet ver bazen, dat de verzoeken om financieelen steun steeds aan de orde kwamen. De enorme bedragen, gevorderd voor de oeververdediging van Borrendamme van Maart 1804 tot April 1822 (blz. 32) en de opgave van het uitvoeren van bezinkingen, bestortingen en daarmede in verband staande werken van 1830 tot 1860 (blz. 33-34) doen eenigszins begrijpen, welke groote sommen noodig zijn geweest om te behouden, wat men thans heeft. Doch niet enkel de oeververdediging, de voortdurende strijd tegen de onder- zeesche stroomen vorderde zooveel geldelijke offers; ook de dijkverdediging, de strijd tegen den golfslag en de hooge vloeden eischte groote uitgaven. Talrijke doorbraken vindt men aangeteekend, zoo b.v. treffen ons onder Zierikzee de doorbraken van den Leverdijk (Kaaskens- water) op 26 Januari 1682 (blz. 63) en op 3 Maart 1715 (blz. 83-88). (Zooals bekend is, werd in 1575 de dijk bij het beleg van Zierikzee doorgestoken en eerst in 1578 weder gedicht); de doorbraak van den Oosthavendijk in 1682, en de doorbraak van den Westhavendijk bij den hoogen vloed van 3-4 Februari 1825. Omtrent dezen vloed, die langen tijd voor den hoogste gegolden heeft in de 19de eeuw, en die slechts door dien van 22-23 Decem ber 1894 werd overtroffen, vindt men nog aangeteekend, dat door het gat in den Westhavendijk een deel van Schouwen is geïnundeerd, en dat de geheele nieuw aangelegde dijk van Borrendamme was weggeslagen. Later bleek alleen voor het uitvoeren der werken, noodig om de in Flaauwers ontstane stormschaden te her stellen, de som van f 27000 gevorderd te worden. Burgemeester en Wethouders van Zierikzee besloten in dat zelfde jaar op aandrang van het Waterschapsbestuur om de beide havendijken te verhoogen tot op drie palmen boven den vloed van 3-4 Februari 1825. Merkwaardig is, dat in 1857 de verhooging der havendijken ander maal ter sprake kwam, en dat toen de gemeente aangeschreven werd de dijken te brengen op een hoogte van 2,80 M. -f H.W., welk werk in dat zelfde en het volgende jaar tot uitvoering kwam. 't Zou mij te ver voeren op andere stormvloeden te wijzen, die èn in Brouwers haven èn in Borrendamme groote schaden hebben veroorzaaktwanneer men nagaat, welke belangrijke verbeteringen in de tweede helft van de 19de eeuw aan de dijken zijn uitgevoerd, zoowel voor zooveel betreft de dijksverdediging als de dijks- verzwaring, dan moet men zich verbazen, dat de rampen vóór dien tijd nog nietgrooter zijn geweest, en rijst de vraag, of ook hieruit zou moeten worden afgeleid, dat de stormvloeden tegenwoordighoogeroploopen dan vroeger. Zooals bekend is, werd tusschen hoog- en laagwater een rijsbeslag tegen den dijk gelegd, dat elke 6 10 jaar geheel moest worden vernieuwd. De steenglooiingen dateeren eerst uit de eerste helft van de 19de eeuwdaaromtrent ziet men, dat in 1825 voor het eerst sprake is de dijksglooiingen met zware tichelsteenen te beleggen. De verdediging met Vilvoord- sche en Doorniksche steen is spoedig daarop gevolgd ik heb echter niet kunnen vinden, op welk tijdstip de bazalt het eerst werd ingevoerd, waardoor het onderhoud zoo belangrijk werd verlicht. Met een woord stip ik nog aan, dat in het werk daarentegen zeer belangrijke mede- deelingen voorkomen over de verhooging van de zeedijken en o. a. over den aanleg van het staketwerk aan den Langendijk na den stormvloed van 11-12 December 1845. Doch niet alleen tegen het buitenwater is een voortdurende strijd gevoerd. Ook de ontlasting van het binnenwater, de suatie naar zee, heeft steeds veel zorg en moeite gekost. Door de herhaalde oever- afschuivingen, vallen en doorbraken was het voorland van Schouwen meer en meer verdwenen, en moet het Scheldewater dikwijls binnengedrongenzijn; merkwaardig is ten dien opzichte het verhaal, dat de schrijver aanhaalt uit het werk van den Hoor Jac. Crmorinc, on dal allrnmstig heet te zijn van iemand uit dien tijd, omdat daarin medegedeeld wordt, hoe het land van Schouwen in de 17de eeuw was achteruitgaan door de voortdurende ver- 'zouting van het polderwater, en hoe daarin verbetering is gebracht door den bouw van twee watermolens, tot de oprichting waarvan besloten was in 1685. Vóór dien tijd treft men reeds tal van molentjes aan, die particuliere bevangen bemaalden, en ook Schouwen zelve had een niet onbe langrijk gedeelte van het zoogenaamde Lageland bemalen. Waar het opgevoerde water in de niet afgesloten waterleidingen werd gebracht, is het niet te verwonderen dat de hooger gelegen gronden hiervan nadeel ondervonden. In de 18de eeuw schijnt de afwatering veel verbeterd te zijn; herhaaldelijk wordt gewag gemaakt van het graven en delven van waterleidingen, terwijl ook de uitwateringssluizen goed onderhouden werden, maar in het begin van de 19de eeuw rijzen de klachten opnieuw, hetgeen men ziet uit het adres van C. Viergever e. a. van 1 Juni 1839, en het daarover uitgebracht rapport van den ingenieur Badon Ghijben (blz. 432-453). De afscheiding tusschen hoog- en laag- Schouwen, later de bouw van een nieuwe uitwateringssluis aan den Osse, waren daarvan het gevolg. Uit hetgeen men vermeld vindt in die stukken blijkt, dat Schouwen in dien tijd dezelfde bezwaren heeft ondervonden door het gemis aan kennis omtrent den water loop, die met enkele uitzonderingen in het begin van de 19de eeuw en ook later nog bij onze waterbouwkundigen bestond, en waardoor de duikers en zijlen in de waterleidingen, en de slagdrempeldiepte van de uitwateringssluizen ten koste van het uitwateringsvermogen werd verhoogd. Zooals vele inwoners van Schouwen zich nog zullen herinneren, zijn de ver beteringen, die toen aangebracht zijn, niet afdoende gebleken; in 1875 werd besloten tot oprichting van een stoomgemaal, dat sedert 1903 weder is verbeterd en geschikt gemaakt om het water nog lager te kunnen wegmalen. Nog niet lang geleden heeft in technische kringen zeer de aandacht getrokken een voordracht van den ingenieur J. C. Ramaer over de voortdurende daling, waaraan de bodem van ons land zou onderhevig zijn. Bij het naslaan der ver schillende aanteekeningen omtrent de inwendige suatie, waaruit blijkt, dat ook in latere jaren, toen de toestand toch ontegenzeggelijk veel was verbeterd, nog herhaaldelijk klachten inkwamen, die tot nieuwe verbeteringen leidden, vraagt men zich onwillekeurig af, of ook hier niet een bewijs van daling van onzen bodem te vinden is. Zeer zeker komt de behoefte aan lagere polderwaterstanden voor een groot deel voort uit een wijziging van de cultuur en den vooruitgang op landbouw gebied, maar hoe men het land heeft kunnen bebouwen, toen Schouwen alleen bemalen werd door de watermolens, en voordien, toen het land alleen een natuur lijke afwatering had, is niet duidelijk, tenzij men aanneemt, dat de bodem in den loop der eeuwen gezakt is, en het land van Schouwen, dat tegenwoordig veelal aan laagwater ligt, vroeger hooger peil had. Neemt men deze zakking aan, dan zou tevens verklaard worden, waarom de stormvloeden in vroegere eeuwen minder hoog schijnen opgeloopen te zijn. 't Zou mij te ver voeren de verschillende uitwateringskwesties met de aangrenzende polders te bespreken, die de schrijver zoo duidelijk voorlegt, of stil te staan bij de totstandkoming der kunstwegen, waarover men ook verschillende bizonder heden aantreft. Slechts zij hier nog ver meld, dat o. a. de regeling met Zierikzee, omtrent de betaling van de kosten in de voorziening van de havenhoofden van Zierikzee en omtrent het onderhoud van den Leverdijk, regelingen, die vele onzer van verre of van nabij medemaakten, uit voerig worden behandeld. Ook kan men uit de vele daarop betrekking hebbende aanteekeningen zien, dat de afwaterings kwestie met de gemeente op de Brakke- gracht reeds van ouden datum is. Jammer is het, dat over een belangrijk punt in de geschiedenis van Schouwen het boek bijna geheel zwijgt. De besluiten tot vrij verklaring van het Waterschap na totstand koming van de wet van 19 Juli 1870, omtrent vaststelling aer voorwaarden, »»aaivy aan cniamiteuse polders tegemoet koming uit 's Rijks schatkist kon worden verleenden de rapportendie naar aanleiding van die besluiten zijn uitgebracht, komen mij voor in hun gevolgen zóó belangrijk te zijn geweest, dat ik het betreur, dat volstaan wordt met de mededeeling, waar die rapporten zijn opgeborgen (blz. 493). Ik betwijfel intusschen niet, of het werk moet welkom zijn aan hen, die belang stellen in de geschiedenis van het Waterschap, en de belangrijke arbeid daaraan besteed moet rijpe vruchten afwerpen. Ik wil eindigen met de verzekering, dat ik er met groote belangstelling van kennis namen dat het naar mijn overtuiging bekend moet zijn bij elk Schouwenaar, die het wèl meent met zijn land. v. d. V. Zierikzee, 8 Mei. In het .Huis van Nassau" vergaderde gisterennamiddag de Vereeniging .Het Ziekenhuis voor Schouwen—Duiveland te Noordgouwe". De voorzitter, dr. L. M. Metz, opende de vergadering met een korte toespraak; de secretaris, de heer J. A. Bolle, las de notulen, en de administrateur, jhr. C. A. van Citters, gaf een verslag van den stand van het Ziekenhuis over 1907. Uit dat verslag vernamen wij, dat het aantal ver pleegden 80 bedroeg, met 1831 verpleeg- dagen. Uit deze cijfers blijkt, dat de inrichting in een toenemende behoefte voorziet. Het ledental bedraagt thans 753. Toch is uitbreiding van dat ledental in het finantlëel belang van het Ziekenhuis dringend noodig. In deze gemeente zijn er nog zeer velen, die de inrichting niet steunen, ondanks de omstandigheid, dat het aantal zieken, dat uit Zierikzee in het Ziekenhuis verpleegd wordt, belangrijk groot is. Toegezonden werden voor 't Zieken huis: eieren, asperges, pruimen, appelen, peren, eenden, konijnen, visch, hazen, kippen, worst, zwachtels, tijdschriften en boekwerken, en wel door de heeren J. Hogerland, D. Groeneveld de Kater, P. Z. van der Linde, De Blonde, mr. H. C. Moolenburgh, M, v. d. Bout, Van Dijke, Lodewijk, Brouwer, Vis, Berman, Viergever, Boot, Van Oeveren, mr. L. de Jong, dames Bolle, P. van As, en het bestuur van „Excelsior" te dezer stede. Aan hen allen werd hiervoor dank betuigd. Aan buitengewone ontvangsten kwam in een bedrag van f 150: f 100 van jhr. mr. H. Steengracht van Duyvenvoorde Ie Nice, en f 50 van den heer A. Schalkwijk te Davos.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1908 | | pagina 1