Zaterdag 5 October 1907. Tweede Blad. (25 ierikzeesoh© Couran t). NIEUWSTIJDINGEN. 63ste JAARGANG. No. 8522. Directeur: A. i. DE LOOZE. Uitgever-Redacteur: A. Frünkel. Redacteur: J. Waale, alleen voor het binnen- en buitenlandsch nieuws. DUITSCHLAND. Najaarsbemesting voor het Bietenland. ZIER1KZËESCHE NIEUWSBODE. Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en ZATERDAG. De prijs per 3 maanden is 1,30, franco per post 1,60. Voor het buitenland, verzending eens per week, 10,— per jaar bij vooruitbetaling. Advertentiënvan 1—3 regels 30 Cts. meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot des Maandags-, Woensdags- en Vrijdags-middags 2 ure bezorgd worden. Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend. Alle betalingen moeten uitsluitend geschieden ten kantore van A. J. DE LOOZE, Hoek Schuithaven, Zierikzee. Ingezonden stukken en berichten van correspondenten te adresseeren aan A. FRANKEL, Oude Haven D 493, Zierikzee. Van een ex-prinses, een prinsesje en een pianist. Wanneer het een vrouw van niet- vorstelijke afkomst gold, dan zou een tweede huweiijk, zooals de gravin De Montignoso nu gesloten heeft met den heer Toselli, eigenlijk niets buitengewoons zijn geweest. Een ongelukkig huwelijk, waarvan de vrouw in een vlaag van hartstocht voor een minnaar scheiding te weeg brengt, en dan na eenige jaren alleen wonen, een tweede huwelijk met een ander aangaat, daarvan I zijn wel meer voorbeelden te vinden, zonder dat er veel gerucht over is gemaakt. Maar men wordt niet ongestraft in het purper geboren. Als men eenmaal prinses van Toscane is geweest, en dan kroon prinses van Saksen, dan is er een halve revolutie voor noodig om een gravin De Montignoso te worden. En als men dan nog zoover gaat, dat men eenvoudig mevrouw Toselli wordt, dan moet men voorbereid zijn op veel moeite, veel zorgen, en vooral veel overlast. Allereerst van de nieuwsgierigen. Zater dag zou het echtpaar in Florence terug komen, en den heelen dag stond een schaar journalisten aan het station de treinen uit Pisa en Milaan op te wachten. Bovendien was er een ordedienst aan het station in gericht, en werd de villa van de ex-gravin bewaakt. De vader en moeder van Toselli waren reeds den vorigen avond in Florence ge komen. Natuurlijk ontkwamen zij niet aan een interview. De vader, die leeraar in de Fransche taal is, verklaarde, dat hij niets van het huwelijk van zijn zoon wist. Toen eindelijk het echtpaar aankwam waren er in weerwil van den stroomenden regen tal van nieuwsgierigen aanwezig. De oude heer en mevrouw Toselli verwel komden hun zoon en schoondochter hartelijk en omhelsden hen herhaaldelijk. Heel eenvoudig, in twee vigelanten, reden deze met de kleine Monica en twee kamer meisjes naar het hötel de Fiésolo, waar ze hun intrek nemen totdat de villa Béatrice, een klein landhuisje, toebehoorend aan den hoteleigenaar, gereed zal zijn. Verscheiden rijtuigen vol journalisten volgden tot aan het hotel, maar mevrouw Toselli weigerde ieder interview. Zij had heel andere dingen aan haar hoofd dan journalisten te ontvangen. Zij is er nu maar op bedacht, dat haar de kleine Monica niet ontvoerd wordt door de agenten van haar eersten man, den koning van Saksen. Zooals men weet heeft het haar reeds alle moeite gekost om de na haar scheiding geboren Monica bij zich te houden. Eerst zou dit slechts voor eenigen tijd toegestaan zijn, maar daarna is Monica haar toch gelaten. Het zal echter nu niet meer zoo gemak kelijk gaan. Zaterdag is er in het koninklijk paleis te Dresden een buitengewone ministerraad gehouden onder voorzitterschap van den koning en speciaal belegd ter bespreking van de nieuwe phase, waarin de zaak-Montignoso gekomen is. De koning, die volgens het blijkbaar officieuse bericht zeer ontroerd was, verklaarde dat hij aan zijn gewezen echtgenoote het haar toegestane jaargeld (54.000 fr.) zou blijven uitkeeren, hoewel hij er wettelijk gesproken in het geheel niet toe verplicht is. Wat de kleine Monica betreft, is een stemmig besloten, dat zij in den kortst mogelijken tijd zal worden ontnomen aan den heer en mevrouw Toselli. Het prinsesje zal niet terstond aan het hof komen, maar zal worden toevertrouwd aan de zorgen van een door den koning aan te wijzen familie. In geval de gravin De Montignoso weigert het kind terug te geven, zou men de tusschenkomst vragen van de Italiaansche politie, en afzien van het zenden naar Florence van geheime Saksische agenten. Hieruit zou men dan moeten opmaken dat er nu nog geen geheime agenten in Florence zijn, en dat de veiligheidsmaat regelen op verzoek van den heer Toselli staan er twee carabiniers op post bij het hotel voorbarig zijn geweest. De ex-prinses heeft aan advokaat Gabrielli, den administrateur van de goederen van den hertog van Toscane, gevraagd met haar te komen confereeren, en Zaterdagavond heeft Toselli een onderhoud van een uur gehad met graaf Mattarelü, die ook vroeger reeds bij de onderhandelingen over de teruggave van prinses Monica de tusschenpersoon is geweest tusschen den koning van Saksen en de gravin. Trouwens, reeds vóór haar reis naar Londen, heeft de gravin reeds eenige malen geconfereerd met graaf Mattarelli. Over het doen en laten van het echtpaar Toselli zij nog gemeld, dat ze Zaterdag avond bij de oude lui gedineerd hebben. Ze gingen er per tram heen. Natuurlijk stapten er toen ook een drom journalisten in. Maar Toselli en zijn vrouw bleven op hetbalcon staan en wisten zoo aan de lastige mus kieten te ontkomen. En dan eindelijk zij nog een gerucht gemeld, dat onaangenaam aandoet. Uit New-York wordt nl. gemeld, dat een onder nemend impressario aan Toselli een bedrag van een millioen franc heeft geboden voor een kunstreis, op voorwaarde, dat de gravin met hem op het podium verschijnt. We zullen hopen, dat dat aanbod genegeerd wordt. Wel schijnen er bij Toselli reeds plannen te hebben bestaan voor een tournée als pianist door Amerika. Maar voorloopig hoopt hij slechts kalme wittebroodsweken door te brengen. Visscher ij- Berichten. Men meldt aan de N. R. Ct.: De Zeeuwsche mosselen zijn dit jaar bizonder gewild, naar het schijnt, en wie mocht twijfelen, hij volge de wekelijksche opgaven, die uit Philippine en Bruinisse worden verstrekt, terwijl ook uit Tholen, lerseke en nog meerdere Zeeuwsche ge meenten een enorm getal tonnen worden geëxporteerd, voornamelijk naar België, dat een groot getal dezer schelpdieren dag op dag verorbert. Ondanks het warme weer der laatste weken, ondanks de Antwerpsche staking, die natuurlijk ook influenceerde in ongunstigen zin, daar Antwerpen steeds een der grootste con sumenten is, vernamen wij toch niets dan tevredenheid over de verzending, de qualiteit der mosselen moet dan ook over het algemeen goed zijn en van de eenmaal voorgekomen mosselziekte zijn misschien nog wel enkele sporen merkbaar, maar dit geeft niet den minsten invloed op de aflevering. Men zou dus kunnen zeggen, dat de mosselteelt in een stadium verkeert, waarin alles couleur de rose lijkt, maar ook hier zijn nog een menigte bezwaren, die den mosselkweekers wel degelijk redenen geven tot bezorgdheid. De mossel- zaadbanken zijn, zooals reeds vroeger gemeld werd, op 24 September 1.1. ge opend, voor zoover deze als publieke zaadbanken door de regeering worden aangewezen en kenmerkte 1906 zich over het algemeen door een rijken oogst, dit jaar moet weer de oude klacht worden aangeheven, dat door onbekende oorzaken geen zaad is gevallen, dan wel dat het niet tot ontwikkeling is gekomen en de enkele honderden tonnen die dan nog bijeengescharreld worden, zouden, volgens onzen zegsman, voor een groot deel nog halfwassen mosseltjes zijn, die na het sluiten der banken zijn blijven liggen. Bij de opening der banken was dan ook niet het zoo groote getal vaartuigen aanwezig, als het vorige jaar, toen ieder zich haastte zijn deel te bemachtigen van den goeden oogst, die toen toch zeker wel meer dan 45.000 ton zaad bedroeg. Waar van dit zaad f 1 a f 1.25, wanneer het vermengd was met wat kokhanenschelpen wat minder, maar bij hoogen graad van zuiver heid ook nog meer per ton, gemaakt kon worden wanneer het aan kweekers werd overgedaan, daar biedt dit voor vele visschers maar een bittere teleurstelling. De bieten zijn nog niet van het land, en nu al denken aan de bemesting van de bieten voor het volgend jaar.' Dat is toch wel een beetje te veel gevergd! Toch niet. Vooreerst zal het wel uiterst zelden voor komen, dat we bieten op bieten laten volgen. Het bietenland voor het volgende jaar is dus vrij, of komt vrij. En of de bieten nu van het land zijn of niet, dat dóet aan de zorg voor het bietenland van het volgend jaar weinig af. En het is wenschelijk, dat het land, bestemd voor de suikerbieten, tijdig bewerkt worde, en ook in andere opzichten verzorgd. De suikerbiet eischt een goed bewerkten, diep geploegden en flink uitgevroren bodem. Het kan dus niet anders dan gewenscht zijn, dat het land zoo spoedig mogelijk op de wintervoor gelegd wordt, en kalk (schuimaarde) worde tevens zoo vroeg mogelijk op het land gebracht. Maar het was niet daarover, dat ik in de eerste plaats wou spreken. Ik wou wijzen op het groote nut van een vroegtijdige kaïniet- bemesting van het bietenland. Het groote voordeel, laaf ik zeggen de hooge nood zakelijkheid om op bijna alle gronden de suikerbieten een kalibemesting te geven, zal ik niet meer bepleiten. De kalibehoefte der suikerbiet is genoegzaam bekend. Maar het komt mij voor, dat de kalizouten in den vorm van kaïniet aan het bietenland beter in den herfst of den winter gegeven worden dan in het voorjaar. Niet omdat ik aan chloorvrees lijd; dus niet omdat ik vrees voor schade door een late kaïniet- bemesting, maar omdat ik geloof aan het voordeel van een vroege kaïnietbemesting. Het absorptievermogen ook van lichtere gronden voor kali's is zeer groot, zoodat de mogelijkheid van uitspoeling en daardoor van kaliverliezen uitgesloten is. De kali van het kaïniet, hoe vroeg ook uitgezaaid, blijft dus in den bovengrond. Bij een goede bemesting is het noodig, dat de gebruikte stof, dus hier het kaïniet zoo gelijkmatig mogelijk verspreid raakt, dat zij niet alleen in de allerbovenste laag, maar ook in de diepere laagjes van de bouwvoor zich bevinde. Dat is vooral bij suikerbieten, die betrekkelijk zoo diep wortelen en op zulk een greoten afstand van elkander groeien, het geval. Ik wil intusschen wel bekennen, dat ik tot deze theoretische beschouwing gekomen ben door feiten uit de practijk. Ten eerste ken ik een streek, waar men het bietenland van het volgend jaar reeds in September en October met kaïniet bezaait, en van waar men alle jaren uitmuntende bieten naar de fabriek brengt. Men zegt daar: in den winter is de grond bevroren, dan verspreiden zich de voedingstoffen niet. Het best is dus, dat het nog vóór den winter gebeurt. Daarenboven heb ik vaak onder vonden, dat laat in het voorjaar gegeven kali geen gevolgen had in den eersten zomer, maar wel een duidelijk zichtbare nawerking in het jaar daarop. In elk geval is de zaak van te groot belang, dat de bietenverbouwers niet eens proeven zouden nemen op dit gebied. Het komt mij voor, dat suikerbieten van 800— 1200 K.G. kaïniet moeten hebben per Hectare. Van onzen Berlijnschen Correspondent). SLOT. Berlijn, 12 September 1907. In een ganzen-marsch stak een troep mannen, vrouwen en kinderen het ruime stationsplein over. Geen gewone inheemsche reizigers, dat zag ik dadelijk. Voorop liep een soort heer en daarachter zwijgend, de meesten sjouwend en zeulend met kisten, koffers en pakken, een lange rij echte Slavische typen, de mannen in hooge laarzen, de vrouwen en meisjes met bonte driehoekig ge vouwen doeken over het zwarte haar en onder de kin vastgeknoopt. Sommige vrouwen met zuigelingen of kinderen van weinige maanden op den arm, doch bovendien nog zwoegende onder een bundel op den rug. Geduldig en leideiijk volgde de karavaan haren mentor, den agent der stoombootmaatschappij, die het gezelschap nu naar den specialen trein bracht, waarmede het laatste gedeelte der lange reis naar de havenstad zou worden afgelegd. Een droevig gezicht, zoo'n troep landverhuizers! Daarginds in de verre Heimat zijn de weinige be zittingen te gelde gemaakt, en beladen met in bultzakken en bundels geperste kleeren en bedde- goed, wordt zonder kennis van taal, zeden en gewoonten op goed geluk de lange reis naar het verre legendaire Amerika aanvaard; eerst in speciale landverhuizerstreinen naar één der uitvoercentra Hamburg, Bremen, Rotterdam of Antwerpen; dan op elkaar gedrongen in het tusschendek der moderne drijvende hotels, welker „eerste verdiepingen" zulk een schreeuwend contrast vormen met het „kelderinterieur", naar de overzijde van het „Groote Water". Geheel onbemiddeld zijn ze niet meer, zooals dikwijls in vroeger jaren hunne voorgangers, daar tegenwoordig bij aankomst in Amerika een zeker bedrag in baar geld moet aanwezig zijn, en de pecunair-al-te-zwakken onverbiddelijk worden teruggezonden. Bremen is de groote verzamel plaats voor alle landverhuizers, die met een boot der Norddeutsche Lloyd de verre reis ondernemen. In de Bahnhofstrasse en zijstraten behooren de landverhuizers vrijwel tot de dagelijksche compa ranten; hier zijn de kantoren der agenten met Poolsche, Russische en Joodsche namen, hier worden in de kelderverdiepingen allerlei waren te koop aangeboden voor de reis. Waarschijnlijk is zoo'n kelder-toko, welks eigenaar misschien zelve uit het „Slavische" achterland geboortig is, en weet, waaraan zijn landgenooten bizonder ge hecht zijn, nog zoo'n kwaad zaakje niet, ofschoon het meerendeel der reizigers wel niet veel meer contanten zal bezitten dan het vereischte bedrag, dat zij ginds aan de Amerikaansche douane moeten kunnen toonen, en dientengevolge doof zal blijven voor de verlokkingen van den „toko"- houder. De massa moet 't hem doen. En de massa dergenen, die het Europeesche stof van de voeten schudden, is groot. In het afgeloopen jaar 1906 7 arriveerden 1.004.756 landverhuizers in Amerika, te zamen met een vermogen aan contanten van 19.212.286 dollar of 19.12 dollar (ongeveer 80 M.) per hoofd. Zelfs onder deze millioenen lieden, die de schepen achter zich verbrandden, om aan gene zijde hun geluk te beproeven, waren de Franschen, En- gelschen en Schotten de „richards" vergeleken bij hunne lotgenooten van andere nationaliteit, en wonder boven wonder de Spanjaarden eveneens. Gemiddeld bezaten de 8328 Franschen bij aan komst in Amerika per hoofd 63.39 dollar, de 3885 Spanjaarden 52.44 dollar, de 29.182 En- gelschen 50.72 dollar, terwijl de 74.485 Duitschers slechts 36.89 dollar, de 10.963 Hollanders en Vlamen 34.62 dollar en de 34.778 Scandinaviërs 20.13 dollar per hoofd gemiddeld meebrachten, doch bij de Litthauers 10.37 dollar, Polen 11.29 dollar, Zuid-Italianen 12.71 dollar per hoofd, nog heele pieten waren. Het meerendeel der ruim 250.000 reizigers van verschillende Slavische nationaliteit, de 121.000 Joden en 74.500 Duitschers zal de reis per Hamburg-Amerika-Linie of per Norddeutsche Lloyd hebben aanvaard, welke laatste maatschappij hare tusschendekspassagiers voor 160 Mark „naar den overkant" vervoert. Telkens opnieuw trekt een troep met pakken en bundels zeulende landverh'uizers het stations plein over in de richting van het voor hem be stemde speciale station. Voor de Bremerburgers een alledaagsch gezicht; ook voor de bij Hillmann of Europaisten Hof afgestapte rijke Amerikanen of Amerikaansche Duitschers, die een zomerreis naar de oude wereld hebben gemaakt, en nu nog op de valreep een toer per landauer door het prachtige Bürgerpark maken, alvorens in Bremer haven weer op één der zeekasteelen de terugreis te aanvaarden. De burgers van het Bremen in den bloeitijd der Hansa, dicht op elkaar wonend in de smalle kronkelende straten achter de breede wallen en bochtige buitengrachten hunner middeleeuwsche stad, waren energiek en ondernemend. Zij zochten en vonden bewegingsvrijheid, voeren ter zee, warenbeurtschippers en groote kooplui tevens. In ondernemingsgeest en durf doen de hedendaagsche nakomelingen, die in vele op zichten de traditie der vaderen gestand doen, niet voor hen onder. Ook bij hen „snijdt het mes van twee kanten", zij zijn handelsvorsten en beurtschippers in het groot; ook zij ontzien geen kosten, waar het geldt de welvaart van hnn staat te bevorderen; ook zij zijn in de eerste plaats burgers van de vrije republiek Bremen en eerst in de tweede plaats Duitschers; ook de nakome lingen hangen met geheel hun hart aan de ge boorteplaats, brengen groote pecuniaire offers ter verfraaiing hunner stad, en zoeken in den weinigen vrijen tijd, dien zij zich gunnen, hun geluk en genoegen uitsluitend aan den huiselijken haard. En dubbel bewondering dwingt de energie dezer schijnbaar zoo koele zaken- en verstands- menschen af, als men nagaat, in hoe geringe mate zij hun voorspoed aan natuurlijke hulp middelen danken. Hun verleden, heden en toe komst lag en ligt op het water, doch hoe moeilijk is het „Groote Water" van uit Bremen te bereiken! Welke andere stad ter wereld aan een smalle en ondiepe rivier op 74 K.M. van de kust gelegen (een afstand als tusschen Maassluis en Zalt- Bommel!) en met een bevolking van nauwelijks 300,000 zielen, heeft zich in weerwil harer on gunstige natuurlijke antecedenten, niettemin op handels- en scheepvaartgebied zulk een voorname plaats in de eerste rij der handels-centra weten te veroveren als het kranige Bremen? Zou Rotterdam (slechts 29 K.M. van Hoek van Hol land verwijderd) wel ooit zich tot het heden daagsche Rotterdam hebben ontwikkeld, wanneer hare burgers zich van uit het punt, waar nu Bommel dommelt te midden der lage weiden aan de Waal, een plaats vooraan op de wereldmarkt hadden moeten veroveren? De Bremerburgers lieten den moed niet zinken, toen de concurrentie grooter en grooter werd. Zij zagen niet tegen een enormen schuldenlast hunner kleine republiek op, legden tientallen van millioenen ten koste aan de normaliseering der Weser, het werk van den kundigen ingenieur Franzius, en droegen bovendien het leeuwendeel der kosten van aanleg (25 millioen) van het in 1888 geopende Vrijhaven-complex, een grootsch entrepot-dok met enorme pakhuizen, waar de uit het buitenland aangevoerde goederen, evenals in de Amsterdamsche „Veemen" vrij van rechten, worden opgeslagen, en eerst onder de termen van het toltarief vallen, wanneer zij geheel of ten deele naar de koopmanspakhuizen in de stad of naar het groote achterland worden uitgevoerd. Bremerhaven, het „ijmuiden van Bremen, waar de zeekasteelen van meer dan 20.000 register-tonnen der Bremer-Lloyd in de Kaiserhaven en Neuen- haven kunnen lossen, dankt haar ontstaan aan den vooruitzienden blik van den burgemeester Smidt, den grondlegger van Bremen's heden daagsche positie, als één der eerste handels- en invoersteden van het vasteland. Op diens initiatief werd in 1826 aan de uitmonding der tusschen lage polderlanden naar zee stroomende Weser een begin gemaakt met den aanleg van een havenbekken, dat in 1830 in gebruik werd genomen. Grootere en diepere havenboezems werden sedert nog aangelegd, en op dit door de Pruisische provincie Hannover van het „moeder land", de stad Bremen en bijbehoorend gebied gescheiden, doch het tot de republiek Bremen behoorende terrein van slechts 178 H.A. ontwikkelde zich het nu eveneens bloeiende Bremerhaven, met het stadje Vegesack (tusschen Bremen en Bremerhaven aan de Weser), de beide eenige afzonderlijke gemeenten der kleine republiek. Het oude Bremen met zijn smalle bochtige straten en smalle hooge huizen, door een prachtig plantsoen (de vroegere Wallen) en een bochtige singelgracht van het nieuwe gedeelte gescheiden, vormt slechts een kleine kern van het tegen woordige, zich over een groote oppervlakte uitstrekkende Bremen. Een karakteristieke kern, niet zoo behaaglijk, burgerlijk-comfortabel wel is waar als de ruime buitenwijken met hare tuinen en met boomen bezette straten, maar daarom des te interessanter en rijker aan prachtige historische bouwwerken. In de rijke en levens krachtige moderne Hansasfad is voor ruines geen plaats, zooals in la ville morte Visby op het eiland Gotland, hare vroegere machtige concurrente in de Oostzee. Te midden van het niet bizonder groote driehoekige Marktplein ziet men zich plotseling naar lang vervlogen eeuwen verplaatst; rondom grootsche met piëteit gerestaureerde gebouwen. Aan de ééne zijde de heerlijke Gotische Dom; schuin tegenover het Gotische raadhuis met de beroemde schepenenzaal en den niet minder beroemden „Ratskeller", onuitputtelijke bron van edele wijnen; daarvoor het reusachtige granieten Rolandbeeld, zinnebeeld voor de middel eeuwsche privilegiën der poorters, en aan den anderen kant het prachtige gebouw „Schutting", in het begin der 16e eeuw voor de Kamer van Koophandel opgericht, en evenals de „Arlushof" in Danzig tot de weinige profane openbare gebouwen in gotischen stijl behoorende, welke in Noord- Duitschland aan de eeuwen hebben weerstand geboden. Welk milieu zou voor huwelijksvoltrekkingen meer aangewezen zijn dan één der antieke zalen van het gotische raadhuis, zou men zeggen. In werkelijkheid kon ik me overtuigen, dat ook hier in de vrije republiek de instelling van den Burger lijken Stand (eerst na '70 in Duitschiand algemeen ingevoerd), zich nog evenmin burgerrecht heeft verworven, als in het overige Duitschiand. Even als elders in het Duitsche Rijk laat ook hier de Staat ten opzichte van het burgerlijk huwelijk aan dé kerk den voorrang. Weliswaar behoort overeenkomstig de wettelijke bepalingen eerst het burgerlijk huwelijk te zijn voltrokken, vóór tot het kerkelijke mag worden overgegaan, maar ook hier in het bijna uitsluitend protestantsche Bremen wordt het burgerlijk huwelijk uitsluitend als een noodzakelijk kwaad beschouwd. In alle stilte en terloops wordt daags te voren even aan de wettelijke bepalingen voldaan in een nuchter-kaal milieu van één der officiëele Standesamter, waarna eerst den volgenden dag de plechtige huwelijks voltrekking in tegenwoordigheid van familie en vrienden in de kerk plaats heeft. En dan eerst beschouwen bruid en bruidegom, ofschoon feb - lijk alleen de Roomsche kerk het sacrament van het huwelijk kent, zich als te zijn in den echt verbonden. Bij de „terloopsche" voltrekking van het huwelijk op het Standesamt, bij welke ge legenheid de bruid hoogstens een nieuw wandel toilet draagt, zijn alleen de getuigen tegenwoordig. In het oude stadsgedeelte van Bremen her inneren de smalle winkelgevels telkens aan de Hollandsche winkelstraten. Nog meer wordt men aan Holland herinnerd in de riante, zich in een wijde boog halvemaansvormig om de Stadtgraben groepeerende ruime buitenwijk, waar de rijke en welgedane kooplieden en reeders wonen. Allen in afzonderlijke, bijna zonder uitzondering, „eigen" huizen, welke zoowel in- als uitwendig den stempel dragen van solieden rijkdom en van zelf sprekende behaaglijkheid. Het meerendeel dezer huizen met de blinkende spiegelruiten, heeft ten deele een volslagen Hollandsch interieur; een gevel van twee ramen aan de ééne - en één raam aan de andere zijde der breede huisdeur. In het sousterrein keukens en kelders. Een „suite" met terras onder glazen afdak aan de voor- en glazen serre over de heele breedte van hef huis aan de achteizijde; naast de achterste suite een ruime vierkante eetkamer. Tusschen de suite ter eene - en een spreekkamer vóór aan de straat, daarachter open trap naar de boven verdiepingen en zijportaal ter andere zijde, een door een glazen tochtdeur afgescheiden marmeren vestibute en op de eetkamer uitloopende marmeren gang. En overal vóór de ramen, op de trappen, de terrassen en veranda's, bloemen en planten, hangers met dankbaar bloeiende geraniums. Niet ten onrechte wordt Bremen, waar de huur kazernen bijna geheel onbekend zijn, een „Blumen- und Gartenstadt" genoemd. In deze rustige deftige buitenwijken, welke aan de voorname stadsgedeelten van Utrecht, Arnhem, Nijmegen doen denken, rust de Biemer katoen en tabakskoning en de groote reeder te midden zijner familieleden uit van de velerlei beslomme-

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1907 | | pagina 5