Dinsdag 17 September 1907. Tweede Blad. I c ierikzeesche C o u r a n t). NIEUWSTIJDINGEN. KNOLGROEN. bekende oedePGD, EIS',' SEEN, en? sen en Itoj ssen«l UK S.Az. KalvereiiJ te koop, balveren, e koop, aat zijnde] ?en. nstroo en| verstroo, tenstroo, Directeur: A. I. DE LOOZE. Uitgever-Redacteur: A. Frünkel. Redactéur: J. Waale, alleen voor het binnen- en buiteniandsch nieuws. Alle betalingen moeten uitsluitend geschieden ten kantore van A. J. DE LOOZE, Hoek Schuithaven, Zierikzee. Ingezonden stukken en berichten van correspondenten te adresseeren aan A. FRANKEL, Oude Haven D 493, Zierikzee. AMERIKA. FRANKRIJK. BELGIË. 4| 103, SEE. ïrijving: de onder Serool uijen, Westeni O weide van dt e, en Donderda r HENDRIKS! schoone Grasl ren, waarondej ren. ud, bij P. CI Nieuwerkerkj UTJESDIJK Pz.J rdgouwe. lad. >Ps M, Ellemeet. 3Pi rkwerve. andigheden HELEN merken garantie van del minderden pfijs n dit Blad. EN: REN en LEN tn n)> ok-, stoof- eI1 Oosterland. ZIEUIK \n:i nsnoiiK. Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en ZATERDAG. De prijs per 3 maanden is 1,30, franco per post 1,60. Voor het buitenland, verzending eens per week, 10,— per jaar bij vooruitbetaling. 63ste JAARGANG. No. 8514. Advertentiën, van 1—3 regels 30 Cts. meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot des Maandags-, Woensdags- en Vrijdags-middags 2 ure bezorgd worden. Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend. Bij Meerdock werden de passagiers van den Rokey Mountains limited exprestrein op 'n brutale manier uitgeplunderd. Op een gegeven oogenblik stonden een aantal passagiers op, bedekten het gelaat met maskers en zich langs de treeplanken over de waggons verdeelend, hielden ze den reizigers hun revolvers voor. Enkelen gingen met hun hoed rond en dwongen de passa giers alles wat ze aan waarden bij zich hadden, er in te werpen. Een conducteur, die zich met zijn revolver tegen dit optreden wilde verzetten, werd onschadelijk gemaakt. In Frankrijk bestaan eenige hoekjes grond, waar het burgerlijk wetboek een zoo goed als onbekende zaak is gebleven, een om standigheid, welke op 't geluk en de welvaart van de bewuste plekjes volstrekt geen ongunstigen invloed heeft; integendeel. Fort-Mardyck, bij Duinkerken, is een groot zeedorp van 1700 inwoners, dat er 50 jaar geleden maar 650 en in 1821 slechts 300 had. De bevolking is dus in 80 jaar bijna verzesdubbeld, en dat, ondanks een tamelijk sterke emigratie. De echtparen zijn er met talrijke kinderen gezegend, verliezen er weinig en voeden ze onder de gunstigste omstandigheden op. Bovendien is er geen enkele arme stakker in Fort-Mardyck; het is zelfs onmogelijk, dat er één zou zijn. Voor een groot deel is dit te danken aan het feit, dat dit hoekje van de Vlaamsche kust feitelijk het Fransche wet boek van 1804 niet kent. Het heeft er één van veel ouderen datum, n.l. van Colbert. Dit zijn er de hoofd-clausules uit: leder nieuw gezin ontvangt, bij wijze van huwelijksgeschenk, het vruchtgebruik (en ook niets dan het vruchtgebruik, dat is het kardinale punt) van een bruidschat van 24 Aren grond, die dus onvervreemdbaar, ondeelbaar en onvergrootbaar is. Bij het overlijden van den langstlevenden echt genoot,. vervalt ze weer aan de gemeente, die haar opnieuw aan een ander trouw- paartje kan afstaan, bij voorkeur aan één der kinderen, gesproten uit het gezin, dat verdwenen is. ledereen weet dus, dat het lot van zijn kinderen is verzekerd. Zij ontvangen allen 24 Aren grond bij hun trouwen, op de eenige voorwaarde, dat ze in de gemeente blijven wonen. Daaraan is natuurlijk het groote aantal kinderen te danken. Het geboortecijfer van de jaren 1871 tot 1902 bedraagt ongeveer 41 geboorten op 1000 inwoners en per jaar, terwijl het in andere streken van Frankrijk slechts 24 is. De sterfte is, vooral in de latere kinderjaren, zeer gering. In totaal zijn er twee geboorten voor één overlijden. De oorsprong van het thans in Fort- Mardyck geldende gebruik is te zoeken in een besluit van Lodewijk XIV, die, om liet kleine fort, ter wering van piraten, met getrouwe bewakers te omringen, er 4 gezinnen heenzond, wien hij 125 hectaren duinen als onvervreemdbaar eigendom schonk. Langzamerhand heeft toen die kleine „bond" den grondslag gelegd voor het later ingevoerde systeem. En zoo zijn eertijds absoluut waardelooze en onherbergzame duinen door de macht van den arbeid vruchtbaar gemaakt, en bewoond door een talrijke bevolking, uit wier midden de ellende systematisch is gebannen. De havenstaking te Antwerpen. Het is daar in Antwerpen een loonstrijd, heeft men gezegd. Ja, maar 't is bovenal een concurrentiestrijd. De havendrukte in Antwerpen neemt elk jaar toe, zeer zeker, maar toch lang niet in die mate als te Rotterdam en te Ham burg. Dat zijn de beide concurrenten; Rotter dam vooral. En waar Rotterdam alles doet ter verbetering van haar haven, zal het meer en meer de groote schepen trekken. Rotterdam heeft boven Antwerpen natuur lijke voordeelen. 't Is dichter bij de zee gelegen en heeft een uitstekende water verbinding met het binnenland. Antwerpen ligt verder af en is meer op de spoorwegen aangewezen, om de goederen aan- en afgevoerd te krijgen. Dat komt duurder. Een reederij, geplaatst voor de 'keuze tusschen Rotterdam en Antwerpen als haven voor hare schepen, zal dan ook om velerlei redenen aan Rotterdam de voorkeur geven. Alleen door goedkooper te werken kan de Antwerpsche haven het van de Rotter- damsche winnen. Daar zit nu de kwestie vast. De Antwerpsche correspondent van het Hbld. heeft een onderhoud gehad zoowel met den secretaris van den reedersbond als met den leider der stakende haven arbeiders, en hij heeft de overtuiging ge kregen, dat een oplossing van het geschil moeilijk langs minnelijken weg zal zijn te verkrijgen. Niet alleen weigeren zoowel de werkgevers als de werknemers een streep toe te geven en worden zij daarin gesterkt door achter hen staanden: in het eene geval de groote stoomvaartmaatschap pijen met belangen te Antwerpen, in het andere de georganiseerde arbeiders in België en de dok- en bootwerkers der omliggende havenplaatsen; maar daaren boven staan zij beiden zoover in 't gelijk, dat zij te goeder trouw kunnen wanen tot een uiterste verdediging van hun standpunt gehouden te zijn. De Antwerpsche haven is nu eenmaal, doordat zij minder natuurlijke voordeelen biedt dan de Rotterdamsche, duurder in 't gebruik. Op welken post kunnen de bevrachters nu uitzuinigen? Op het arbeidsloon. En dat te gemakkelijker, waar het met den economischen toestand op het Belgische platteland treurig is gesteld en Antwerpen overstroomd wordt door ongeschoolde arbeiders van de dorpen. Daglooners uit Vlaanderen en de Kempen, die bij den boer 50 cts. hoogstens 75 cts. per dag verdienen, komen naar Antwerpen zich aanmelden voor bootwerk. Tot zelfs uit Turnhout trekken geregeld 200 mannen naar de havenstad, waar met zwaren arbeid een rijksdaalder daags is te verdienen, terwijl in hunne streek de oogsttijd hoogstens f 1 of f 1,25 per dag oplevert. Overvloed van werkkrachten dus. De Antwerpsche haven kan het met 17,000 man wel af, en er bieden zich geregeld 'n 25,000 aan. 'n Derde deel is dus steeds zonder werk, vaak de helft. Nu redeneert de arbeider: Als ik den halven tijd moet omloopen, moet ik in den anderen halven tijd dubbel verdienen. Maar de werkgevers zeggen: Als een rijksdaalder een goed daggeld is, wanneer we precies genoeg werkvolk hebben waarom zouden we dan meer geven, nu zich veel meer arbeiders aanbieden, dan we kunnen plaatsen, 't ls immers overal zoo: veel aanbod drukt de markt. De arbeider moet dubbel en dwars dankbaar zijn, dat we niet profiteeren van het te veel aan handen, door het loon lager te stellen. Ook tegen lager loon zouden we nog arbeiders genoeg kunnen krijgen. Beide redeneeringen, meent de corres pondent, hebben recht van bestaan, doch sluiten elkander uit. Ziedaar waarom de partijen in de Antwerpsche haven zoo fel tegenover elkander staan. De arbeider vergelijkt zich met zijn beter betaalden vakgenoot te Rotterdam en Amsterdam de bevrachter vindt, dat hij al meer doet dan men redelijk van hem eischen kan en geen van beiden zijn tot concessies geneigd. Ook deze correspondent zegt, dat zoover hij kan nagaan, de sympathie van het publiek niet bij de werkgevers is. Doch de brandstichtingen der laatste dagen, door de georganiseerde arbeiders aan agents provocateurs geweten, hebben de zaak der stakers veel kwaad gedaan. Al komen niet alle branden, die aan opzet worden toege schreven, op rekening der brandstichters, het feitdat op verschillende plaatsen tusschen de houtstapels in den Ferdinan- duspolder flesschen petroleum gevonden zijn, bewijst voldoende, dat althans de reuzenbrand, waardoor voor eenige milli- oenen franken hout vernietigd werd, niet door toeval uitgebroken is. Intusschen worden de stakers gesteund. Groote giften komen binnen aan brood en aardappelen. Op straat wordt met succes voor hen gecollecteerd. Rekenen de werk gevers zich door het bij elkaar gebracht millioen voor vier weken geholpen, de uitgestotenen zijn evenmin bereid het hoofd in den schoot te leggen. Het is nu echter rustig in de stad. Onder de loodsen aan de kade ziet men de waren in reusachtige hoopen opgesta peld. Er zijn er, die al meer dan een maand wachten om weggehaald te worden. We moeten nog even vertellen, hoe honderd Rotterdamsche bootwerkers een „grap" hebben uitgehaald, zooals zij het noemen. Heel braaf hadden zij zich laten aan werven als onderkruipers door een agent van de „Fédération Maritime". Toen zij te Antwerpen aangekomen waren, was hun éérste werk, van de scheepsbevrachters hun zes frank dagloon op vóórhand te eischen, en, wanneer zij dat te pakken hadden, hun twééde werk op den loop te gaan Dit verhaal werd door de stakers vergadering begeesteringsvol toegejuicht. Hier en daar zelfs werd een Noorderbroeder bij de beenen gepakt en in triumf rond gedragen Ieder der Hollanders stortte 2 franks in de weerstandkas der stakers. 't Grapje komt de „Fédératioff Maritime" zeker op 1500 franks te staan. RECHTSZAKEN. Van een zwendelende dame. Het ras der millioenenjuffrouwen is nog niet geheel uitgestorven. De vorige week werd daarvan in de Haagsche rechtzaal een bewijs geleverd. 30 Juni j.l. kwam er in het Hotel des Indes te 's Hage, waar alleen de grooten der aarde logeeren, een met briljanten bijna ingelegde dame aan, die voorgaf, dat het hotel haar was aanbevolen door den Por- tugeeschen gezant in onze residentie, en zich in het vreemdelingenregister inschreef als gravin de Braga, met mama. De mama was een oudere dame, die onze gravin vergezelde. De dames kwamen volgens verhaal van de gravin van Oporto (Portugal), waar 't wat ongezond wonen was, en zouden te Scheveningen een villa gaan betrekken. Ze moesten echter wachten op een paar wagens met meubelen, die nog te Roosendaal aan de grenzen stonden, enz. De hotelier vloog er in. Een week lang heeft zijn personeel op de wenken der beide dames gevlogen. Maar hij is de eenigste niet geweest. Een expediteur in de stad ging het al niet beter. De hotelier had een auto ter beschikking van de vermeende gravin gesteld. Zij reed daarmee bij den expediteur voor, liet den man met den hoed in de hand bij zich komen, vertelde hem genadiglijk, dat hij haar door den Portugeeschen gezant was aanbevolen, en verzocht hem vervolgens maar in te stappen en mee naar Amster dam te gaan, waarheen de beide wagens met meubelen, die zij verwachtte, bij ver gissing zouden doorgezonden zijn. Hij kon daar de meubelen in ontvangst nemen, en verder zorgen dat alles in orde kwam. Te Amsterdam werden de beide wagens natuurlijk niet aangetroffen. Nu, dan moesten ze bepaald nog te Roosendaal staan, meende de groote dame, Nitsdiiwo, zooals de Russen zeggen. Men dejeuneerde samen te Amsterdam en liet den expediteur alles betalen, zelfs wist de hertogin, want zoo noemde ze zich thans, nog een sommetje van hem te leenen. Bij 't afscheid gaf ze hem een brief, ■bestemd voor Roosendaal, waarin volgens haar, om inlichtingen over de meubelen gevraagd werd, en dien hij maar te posten had. Maar onze expediteur had onderwijl toch wantrouwige gedachten gekregen, waarom, heeft hij later niet medegedeeld, maar 't bleek uit zijn verdere handelwijze. Voor hij den brief, die aan een Roosen- daalsche kennis der hertogin geadresseerd was, in de bus wierp, schreef hij zijn eigen adres als afzender er op. Een dag later had hij hem onbestelbaar terug, waarop hij geen bezwaar maakte, hem" open te breken. Hij vondeen onbeschreven velletje papier. Toen begreep hij natuurlijk welk vleesch hij in de kuip had, en de rol der Portu- geesche gravin-hertogin, die nog altijd in 't Hotel des Indes logeerdewas nu spoedig uitgespeeld, Zij werd gearresteerd. Voor den rechter commissaris noemde zij zich V. A. F. E. P., zij was, zeide ze, te Lissabon geboren. Voor de rechtbank dischte ze echter een ander verhaal op. Ze beweert thans E. P. d. I. C. te heeten en 27 jaar oud te zijn. Ook was 't niet te Lissabon, de hoofdstad van Portugal, doch Buenos-Ayres, de Argentijnsche metropool, de plaats, waar ze indertijd het kleine getal werke lijk brave menschen, dat er onder de zon is, met één kwam vermeerderen. En dit moest men wel begrijpen: E. P. d. 1. C. was haar meisjesnaam. Zij was gehuwd met een kolonel, en diens naam wilde ze niet noemen, nu ze, hoewel onschuldig, in aanraking kwam met de justitie. Dan moet die echtgenoot een verbazend groot heer zijn, begrijp ik, voegde de president haar toe. Waarop mevrouw de kolonelske bevesti gend knikte. Ze sprak Fransch, met wat Hollandsch vermengd, en maakte alle getuigen voor meineedigen uit. Zelfs wilde ze niet hebben, dat de griffier haar zondenregister voorlas, en sprak zoolang tegen, tot ze uit de rechtzaal verwijderd moest worden. Slechts de hoofdgetuigen zijn gehoord. Toen bleek den Off. v. Justitie, dat de benadeelden de oplichtster reeds op haar verschijning als groote dame geloofd en bediend hebben. Hare latere verhalen zijn daarop van geen invloed geweest. Dus was er geen oplichting in den zin der wet, en moest het O. M. vrijspraak eischen. Natuurlijk sloot de verdediger zich hierbij aan. Hij deelde mede, dat zijn cliënte werkelijk volgens de Portugeesche wet gehuwd was met een grand seigneur. Den naam wilde hij niet noemen, doch de rechtbank kon er kennis van nemen. Landbouw en Veeteelt. Men schrijft van de Belgische grenzen: Ondanks het tamelijk hevig heerschen van het mond- en klauwzeer in de provinciën Holland en Utrecht, wordt in de laatste dagen een levendige handel in slachtvee en varkens gedreven met België. Niet alleen gaan heele waggons vee en vleesch langs de grenskantoren uit ons land naar België, ook de frauduleuze in voer van vee is zóó sterk toegenomen, dat er van Belgische zijde al de aandacht op gevestigd wordt. Vroeger kon zich geen enkel geval van mond- en klauwzeer in ons land voordoen, of alle Belgische grenskantoren werden gesloten voor den invoer van Nederlandsch vee, en thans nu duizenden runderen aangetast zijn, is de handel eer toe- dan afgenomeneen bewijs, dat het mond- en klauwzeer weinig belemmerend meer werkt op den buiten- landschen veehandel. In de laatste helft der vorige maand werden bijvoorbeeld in de slachthuizen van Brussel, Antwerpen, Gent, Luik en Brugge geslacht 1815 Nederlandsche runderen, terwijl gedurende den meesten tijd van het jaar onze invoer van slachtvee in België 9 a 900 runderen in de 14 dagen bedraagt. Een waggon met slachtvee werd te Esschen afgekeurd, en naar ons land teruggezonden, omdat er zich één koe onder bevond, die, volgens den Belgischen veearts met de keuring belast, aan mond- en klauwzeer leed. Van de 1815 Nederlandsche runderen waren 513 ossen, 418 stieren, 109 koeien, 408 vaarzen en 366 kalveren. De stieren waren hoofdzakelijk bestemd voor Luik en Antwerpen; Luik vroeg bovendien de meeste ossen, Gent de meeste vaarzen. De kalveren gingen bijna alle naar Antwerpen en Luik, slechts 7 naar Brugge, Antwerpen 240, Luik 119. Het aantal geslachte varkens, dat uit ons land langs de grenskantoren naar België ging, was ook zeer aanzienlijk. Het bedroeg, volgens de aan onzen minister van finan ciën verstrekte gegevens, in de eerste helft van de maand Augustus niet minder dan 19,088 stuks. „De stoppelknollen bevatten meer water dan eenig ander wortelgewas. Ze houden gemiddeld slechts 8—9droge stof; bij uitzondering bevatten ze hiervan ook wel van 5—14°/0. Van het ruweiwit is minstens de helft proteïne en het voornaamste der koolhydraten is de rietsuiker; het gehalte daarvan is gemiddeld 5%.. Wegens hun hoog watergehalte moet men er nog minder van voederen dan van de andere hak- vruchten. Men geeft ze daarom als bij voeder aan melkkoeien, mestrunderen en varkens. Aan de eerste geve men er niet meer van dan 10—12 K.G., omdat van dit voer de melk en de boter licht een onaangenamen smaak krijgen". Dat was zoo ongeveer, hetgeen Jan Snoek op de landbouwlezing gehoord had. Doch hij en zijn kameraden konden het over het artikel stoppelknollen of knol- groen nooit eens worden met den heer landbouwleeraar, evenmin als over de waarde der spurrie. Ze kunnen nu praten, wat ze willen zoo begon Jan Snoek onderweg, toen ze naar huis gingen des avonds na de landbouwlezing ze kunnen nu praten, wat ze willen, maar ik zeg, dat wij zand boeren niet zonder knolgroen kunnen. Het spaart heel wat ander voer uit. De beesten lusten het graag en ze groeien er maar best van. Ik zal niet zeggen, dat ze er niets bij moeten hebben; natuurlijk van enkel knolgroen gaat het niet, maar het is toch in elk geval meer waard, dan de geleerden zeggen. Jan Snoek gaf zoo ongeveer de meening weer van al de boeren uit zijn omgeving, ja, ik zou haast zeggen van alle zandboeren. Nauwelijks is de oogst van het land, of een groot deel van het vrijgekomen land wordt met knolgroen bezaaid. De boeren geven de volgende motieven aan voor hun handelwijze: 1°. Het land blijft vrij van onkruid. 2°. De beesten eten gaarne knolgroen. 3°. Het is het voordeeligste voeder, dat er bestaat, want het kost zoo goed als niets. Er is tegen deze redeneering wel het een en ander in het midden te brengen. De twee eerste redenen wil ik onaangevochten laten. Doch de waarheid van de laatste is zeer twijfelachtig. „Het kost ons zoo goed, als niets." Neen, als ge niet bemest, dan kost het u zoo goed, als niets! Tenminste niet aanstonds, niet direct zichtbaar. Maar gé gelooft toch niet, dat het knolgroen van niets groot wordt? Neen, het haalt heel wat uit den grond. En straks zult ge ge noodzaakt zijn, met woeker terug te geven, wat er nu uit den bodem genomen wordt. Een boer, die knolgroen zaait, zonder bemesting, pleegt roofbouw. „En welke bemesting moet knolgroen dan hebben? Niet veel, maar toch wat. Niet veel, maar toch, om een voldoende, een rijken oogst te hebben, om te maken, dat de knollen en het groen, zoo voedzaam mogelijk zijn een volledige bemesting. (Ik houd geen oratie voor een of andere bepaalde mest stof; het is mij om het even wat ge gebruikt, als ge maar zorgt, dat ge een volledige bemesting geeft aan uw knolgroen, Jan Snoek Wat dat betreft, daarmede ben ik het eens (zóó Jan Snoek) wèl knolgroen, wèl stoppelknollen, maarbemesten Een volledige bemesting bestaat uit stikstof, kali en phosphorzuur. De stikstof zal tot binnen bepaalde grenzen, met behulp van de kali en het phosphorzuur de hoeveelheid droge stof doen toenemen. De stikstof zal de hoe veelheid organische stof vergrooten, ook weer binnen zekere grenzen. De stikstof zal, vooral, als ze overvloedig aanwezig is, het eiwitgehalte van het voer doen stijgen. De kali verhoogt de organische stof, voornamelijk de aschbestanddeelen. Er zijn bijna geen gewassen, die meer kali uit den grond halen dan knollen (knolgroen). Het is voornamelijk ten opzichte van deze stof, dat roofbouw zou gepleegd worden, zonder opzettelijke bemesting, vooral ook, omdat het juist op de kaliarme gronden is, dat dit tweede gewas verbouwd wordt. En de derde in den bond is het phos phorzuur. Ook zonder dit, geen vermeer dering van droge stof. ichteroor.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1907 | | pagina 5