Achter de Kachel.
de hiel van Italië begint. Steeds somberder
en grauwer pakken zich de luchten sainen.
Rechts is de groote zee, onstuimig en
ruw; kleine witte kopjes komen aanrollen
als droeve voorteekenen van een naderen
den storm, krijschend vliegen de zeevogels
langs onzen trein als schuwden ze hun
element. Links de naargeestige moerassen,
waar slechts hier en daar een kleine stulp
de eenzaamheid verstoort. Dan voor je
zie, heel in de verte een witte vlek, schiel
tegen de omgeving afstekend. Hoe meer
je nadert, des te beter kun je onderscheid
beginnen te merken in die witte massa.
Eindelijk komt er beweging in, en zie je
dat het een stad is, die als een oase ligt
in de verlaten eenzaamheid. Het is het
eeuwenoude Tarento, dat voor het grootste
gedeelte op een eilandje gebouwd is.
Schuifelend worden de remblokken tegen
de wielen aangeknarst, een oogenblik staat
de expres stil, om na een paar minuten
weer voort te hijgen. Nu landwaarts in,
om een schiereiland van het schiereiland
te doorsnijden. Alles is vlak, hier en daar
een korenveld en verder nog wat zuid
vruchten, bedekken het Apulië.
Ongeveer half zeven zijn we op ons
einddoel, het achterafgelegen Brindisi.
Hoewel ik een reuzenhonger had, moest
ik mijn maag eerst nog wat dichtsnoeren
al wandelende naar de Marina, waar het
agentschap der booten was. Na alles in
orde gemaakt te hebben, vloog ik een
restaurant binnen. Vóór me op een pleintje,
scheen een soort van kermis te zijn. Alles
joelde door elkaar, 't was lollig de men-
schen zoo te zien. Hier en daar hoorde
je tingeltang-muziek waar de bewoners
van het kalme plaatsje om heen fladderden.
Ongeveer elf uur dooide ik door de
ellenlange straat naar de kaai, waar de
„Romano" lag, die me naar den gewijden
grond van Pallas Athene zou voeren.
Een half uur later werd de stilte ver
broken door het doffe gegons van de
stoomfluit. Kalm werden de commando's
gegeven en uitgevoerd, een oogenblik
daarna was het weder stil, en hoorde ik
alleen het regelmatig gesnor der schroef.
Als je zoo'n heelen dag in een trein
dooréén gesjokt ben, voel je je in den
zevenden hemel, als je op een boot bent.
Kort nadat we in volle zee waren, ging
ik dan ook naar beneden om mijn hut op
te zoeken.
Daar alles vol was, moest ik als vierde,
man bij drie anderen. Gelukkig waren de
hutten niet te klein en hadden uitstekende
kooien. Nauwlijks had ik den knop van het
licht omgedraaid, of in drie talen hoorde
ik een goeien nacht, hoewel dus alles
reeds ter ruste lag, bleek niemand te
slapen. Eindelijk slingerde ik met een
vaartie in mün bed, en was weldra inge
dommeld door het heen en weer bonken
van ons schip. De zon stond reeds boven
de kimmen, toen ik wakker werd, en scheen
juist door de patrijspoort. In de verte zag
ik de blauwwazige bergen van Albanië,
't Turksche schiereiland. Ondertusschen
waren mijn mede-reisgenooten wakker
geworden. We speelden allen stommetje,
en zoo lag ik er over te denken, in wat
voor taal ik me moest voorstellen, om
verstaan te worden.
Mijn overbuur begon me in 't Fransch
aan te spreken, en zoo kwam 't tot voor
stellen, ieder van uit zijn kooi en plein
négligé. Jammer, dat we geen slaapmutsen
meer droegen, dan hadden we die heerlijk
op kunnen nemen. Op 't moment dat mijn
onderbuur, de dikke Duitscher, zich wilde
voorstellen, en hierdoor zich half uit zijn
kooi moest buigen om mij in den hemel
te zien, scheen de zon juist op zijn breed
germaansch gezicht, dat op 't zelfde moment
een ontzettend rare mimiek maakte, daar
hij moest niezen, en 't toch wou onder
drukken, met 't gevolg, dat hij met zijn
hoofd tegen een koperen spijl terecht
kwam. 't Liep alles goed af, en zoo waren
we dus een soort van lotgenooten ge
worden. We stonden achter elkaar op, en
eenigen tijd daarna waren we allen boven
aan 't ontbijt. Er kwam beweging op
't wandeldek. Naast den dikken, wel ge-
danen Berliner, trippelde 't lichte voetje
van een Parisienne. Een lange schrale
zoon van Albion begluurde met zijn binocle
de kusten van Turkije, om er zijn krijt
bergen te vergelijken met die van dit
Albanië. Een paar Italianen zaten in een
clubje hun koffie te drinken, en aan lange
vierkante sigaren te zuigen. Met kalmen
statigen pas frou-froude een Wienerin over
't dek, als wilde ze alle stofdeeltjes met
haar langen sleep verzamelen.
Daar komt „il Capitane". Zoo met
iedereen die wil, een praatje makend, in
verschillende talen, is deze kapitein het
type van een gedistingueerd Italiaan.
We naderden het kanaal Corfu met
rechts het gezicht op 't mooie eiland. Ik
kreeg een plaatsje onder de commando
brug, juist aan den voorkant van het
wandeldek. In gezelschap van twee mijner
hutbewoners, den Italiaan en den Fransch-
man, amuseerden we ons in 't gejoel en
gegons beneden voor ons; 'twas een echte
keet op dat voordek. Een groot zeil was
bij wijze van tent over het dichte ruim
gespannen, en daar zaten net als Indianen
eenige Grieksche en Turksche vrouwen
haar ochtendmaal te bereiden. Een groote
gebruinde Turk zat starende toe te zien.
Allerlei kleedingen wemelden door elkaar.
Een groepje Albaneezen met witte pet en
daarachter eenige met 't roode hoofddeksel
zaten in een kring met de beenen gekruisd,
Een statige type van een Pers, met zwart
astrakannen muts, wandelde, als waande
hij zich een directe afstammeling van een
Darius, rond, met minachting op de Griekjes
neerziende. Een Armeniër, koopman in
zijn hart, trachtte aan vrouwen allerlei
opschik te versjacheren. Te midden van
dit alles loopen in rood flanellen pakjes
met dito platte moffen petten een troep
muzikanten daar rond. 't Zijn Italianen
naar ik hoorde, op weg een reis naar
't oosten makende.
Ongeveer tien uur in den morgen valt
't anker, we zijn op de reede van 'teiland
Corfu.
Ingezonden Mededeelingen.
(Onder verantwoordelijkheid van den inzender).
Van 1-5 regels f 1,—elke regel meer f 0,20.
Recht op het doel at.
Dit geval zal menig onzer helpen.
De heer J. P. HOPMANS, Oostwal 263c te
Goes, deelt ons mede: Gedurende drie lange
jaren leed ik aan een hevige pijn in den rug en
in de lendenen. Reeds bij het opstaan 's morgens
was ik vermoeid en dit afgematte gevoel verliet
mij niet gedurende den geheelen dag, ik had ook
veel last van hoofdpijn, juist alsof mij iets zwaars
op mijn hoofd drukte. Mijn eetlust was zeer
gering en ik had zelfs dikwijls een walging van
alles wat men mij voorzette; onophoudelijk
moest ik urineeren. Wat ik hier ook tegen aan
gewend had, niets was er dat mij baatte. Mijn
aandacht werd ten slotte getrokken door Foster's
Rugpijn Nierenpillen, welke overal zoo gunstig
beoordeeld werden. Ik moet eerlijk zeggen dat
de werking daarvan zeer vlug en afdoende was,
want onmiddellijk na het gebruik bekwam ik ver
lichting en nadat ik er een poosje mee door-
Begaan was, bevond ik mij oneindig veel beter.
'e pijn verdween en ik was weer meester over
mijn water. Na zulk een gunstig resultaat acht
ik het mijn plicht aan mijn genezing publiciteit
te geven, want veel menschen zullen hierdoor
met dit heilzaam geneesmiddel bekend worden.
Ik ondergeteekende verklaar dat het boven
staande waar is en machtig u het publiek te
maken op elke wijze, die u goeddunkt.
Het waren de echte Foster's Rugpijn Nieren-
pillen, die den heer HOPMANS genezen hebben.
Verzeker u, dat gij het echte geneesmiddel krijgt,
de handteekening van James Foster staat op
elke doos.
Zij zijn te Zierikzee verkrijgbaar bij den Heer
M. S. POLAK, gedipl. Drogist, en te Tholen
bii den Heer W. POTTER, filiaal Apotheek
^Coronoe", Stoofstraat. Toezending geschiedt
franco na ontvangst van postwissel f 1,75 voor
één of f 10,— voor 6 doozen.
Gemengd Nieuws.
Te Landsmeer had dezer dagen op
de algemeene begraafplaats een ongeval
plaats. Bi] het delven van nio„w graf
door den aasiatent-doodgraver B. van de
Kamp weken plotseling, toen het graf bijna
gereed was, twee kisten van het naburige
graf uit, en kwamen op Van de Kamp
terecht, (één op zijn voeten en één wist
hij mef de handen tegen te houden), zoo
dat zijn leven spoedig in gevaar verkeerde.
Op zijn hulpgeroep kwamen voorbij
gangers toegeschoten, en werden met
vereende krachten de kisten met haken
opgelicht, en zeer voorzichtig wist Van de
Kamp zich zeiven, na tien minuten uit zijn
benarde en gevaarlijke positie te bevrijden.
Zeer ontdaan en met den schrik kwam
hij vrij. 's Morgens had men hem nog
toegeroepen„Wie een kuil graaft voor
een ander, valt er zelf in".
Een veearts!! De landbouwer
S. S. te Bathmen was met een paar jeug
dige paarden aan 't mesten. Door 't breken
van den disselboom verschrikten de dieren
en gingen aan den haal. Rennende ging
het over akkers en door bosschen, totdat
ze voor een oude eiken stobbe even tot
staan kwamen. In een oogenblik was hun
tuig losgerukt en wederom ging het voor
waarts. Het van de handsche paard had
men echter nog al spoedig te pakken; het
had weinig of geen letsel bekomen. Het
andere of bij de handsche zette echter de
vlucht voort. Toen het door strengen en
reepen gehinderd, eindelijk werd gevat,
was het uitwendig erg toegetakeld, zoodat
de lappen vel er bij hingen. Met een
gewone naald en garen lapte de man,
zonder geneeskundige hulp in fe roepen,
dat zaakje weer aan mekaar, 't Paard viel
af en toe van pijn van de beenen.
Uit het mussdienleven. In den
loop van de vorige week werd door een
poes in den tuin van een bewoner van
de Assendelverstraat te Haarlem een musch
verschalkt. Dit werd spoedig opgemerkt
door den eigenaar van de poes, die haar
den vogel afhandig maakte. Het beestje
leefde nog, doch was zoodanig aan één
der vlerken en pooten gewond, dat het
niet meer vliegen kon. Onmiddellijk werd
het met een zalf ingewreven, waarna het
in een kooi werd geplaatst, welke overdag
bij mooi weer in de zon buiten werd
gehangen. Het deurtje werd open gelaten.
Een aardig gezicht was het, te zien hoe
het mannetje van de musch den geheelen
dag door voor zijn wijfje zorgde, telkens
af en aan vliegende met het één of ander
voedsel, zoodat het wijfje hoegenaamd
niets van het zaad in de kooi at. Daarbij
was het musschenpaar in het geheel niet
schuw, zelfs liet het mannetje zich door
den man in de hand nemen, bevroedende
hier met een dierenvriend te doen te
hebben. Dank zij de goede zorgen van
den dierenvriend en van het mannetje,
was het wijfje spoedig hersteld en kon
Dinsdag haar tijdelijke verblijfplaats weder
verlaten.
Wij lezen in het Huisgez.:
Een merkwaardig heer verscheen Donder
dagmorgen voor de rechtbank, om getuigenis
af te leggen in een strafzaak tegen een
automobilist, die met te snelle vaart had
gereden, zoodat honden en kippen er het
leven bij hadden ingeschoten, en die
deswege was bekeurd.
Keurig in 't zwart, de glacé's met de
vingerpunten even uitstekend voor uit den
borstzak van de gekleede jas, glad ge
schoren van gelaaf, en langzaam, langzaam,
met deftige buigingen voor de rechters
tredend, maakte deze man van half in de
veertig een bedaarden, ouderwetsch-deftigen
indruk, terwijl uit de wijze, waarop hij
den eed aflegde, duidelijk bleek, dat hij
zich van het groote gewicht van het
tweede der tien geboden ten volle bewust
was.
Langzaam ook sprak hij, elk woord
als 't ware om-en-omdraaiend in zijn mond
eer hij het over zijn lippen liet komen.
„Ik was van mijn fiets afgestegen"
zoo verhaalde hij nagenoeg „omdat ik
een broeder in den Heer zag aankomen,
met wien ik een zaak moest bespreken
van gewichtigen aard. Toen wij bij elkaar
stonden, hoorde ik het getoeter van één
dier moderne vervoertuigen, die men
automobiel noemt, uit de verte. Ik keek
den langen weg op, doch in mijn oog
verscheen niets. Maar ik had mijn hoofd
nog niet omgedraaid om met mijn broeder
in den Heer het gesprek voort te zetten,
of de automobiel was genaderd met de
snelheid van een bliksemschicht.
Ik ben niet genoeg met de natuurwetten
op de hoogte, mijne heeren, om te kunnen
verklaren met welke snelheid de automo
biel langs 's Heerenstraat vloog, maar dit
weet ik wel, dat ik niet kon onderscheiden
of het een man of een vrouw was, die er
in was gezeten. De gewone vaart van een
automobiel leek er een begrafenisstoet
bij
De rechters zaten te lachen, de president
alleen hield zich goed. Ook al de anderen
in de zaal aanwezig, verkneukelden zich
in den merkwaardigen preektoon van dezen
merkwaardigen man.
„Als een begrafenisstoet?" onderbrak
de president.
„Een begrafenisstoet, mijnheerher
haalde de man.
„Dan toch zeker als een stoet, die van
de begrafenis terugkeert en zich haast om
nog vóór een regenbui onder dak te zijn?"
„Het zij zou: Uw exempel is volgens
de waarheid!"... zei de man met een
gewichtige buiging des hoofds.
En toen vervolgde hij zijn verhaal aldus:
„Eensklaps hoorde ik een ontzettend
gedruisch en geraas, dat was als een
tempeest, dat plotseling ons overviel.
Evenals de vrouw van Loth, toen zij uittoog
uit Sodom, zoo keek ik om; en evenals
zij in een zoutpilaar veranderde, zoo was
het mij alsof ik van schrik veranderen zou
in een steen.
Ik had geen tijd om tegen mijn broeder
te zeggen„laat ons het hazenpad
kiezen",want eer in mijn brein een
gedachte ontstond, was het gevaarte alweer
uit ons oog verdwenen, en had mij bijna
ter aarde gezogen"
Hier hield de merkwaardige man even
op, haalde met zijn linkerhand een witten
zakdoek uit zijn broekzak, wandelde heel
deftig en statig, door de verbaasde blikken
van allen gevolgd, langs den officier van
justitie heen, die al even verbouwereerd
tegen hem opkeek, naar den zijmuur,
en ging, met zijn gelaat vlak tegen den
muur gekeerd, heel zedigjes en onhoor
baar den neus snuiten. Hij stak behoedzaam,
alsof hij bang was, dat het door iemand
werd gezien, den zakdoek in zijn broekzak,
keerde zich om en wandelde weer bedaard
tot midden voor de groene tafel, tegenover
den president.
Het was inderdaad interessant even een
kijkje te nemen van de verrassing, die
op de gezichten van alle aanwezigen
te lezen storuf,terwijl elk zich geweld
moest aandoen om het niet uit te proesten
van het lachen.
Toen hij zich weer goed en wel voor
den president geïnstalleerd had, vervolgde
hij zijn getuigenis op zalvenden toon:
„Het was zeer druk op de straat, mijne
heeren. Vooral in de buurt van het huis
des burgemeesters, die er aller vader is,
en zeer wordt bemind door zijn gemeente
naren"
De oogen der rechters werden alweer
grooter en grooter, en het publiek rekte
de halzen, terwijl de advocaat van den
beklaagde lol had voor vijf-en-twintig.
„De burgemeester" zoo vervolgde de
getuige „vierde feest, een groot feest,
dat heel de gemeente in blijde stemming
bracht. Want zijn schoondochter had een
zoon gebaard, wiens naam is Ludovicus".
De rechters en de officier van justitie
hadden al maar door zitten lachen, maar
nu kon ook de president zich niet langer
meer inhouden.
Gelukkig dat 's mans neus een tweede
operatie moest ondergaan. Even statig als
de eerste maal wandelde hij weer in de
richting van den muur, en snoot ander
maal op even fatsoenlijke manier als de
eerste keer zijn neus, heel zachtjes, terwijl
allen die in de zaai aanwezig waren hem
volgden met de oogen, behalve een paar
rechters, die elkaar aankeken alsof ze
zeggen wilden„wat een rare patriarch
is dat".
Toen hij van zijn uitstapje weer terug
keerde, wierp hij een blik door de zaal,
alsof hij hier heer en meester was.
Één der rechters vroeg:
„Mijnheer, op welke hoogte stond u
Er is daar in den weg een bocht;
stond u nou zoo, dat de bocht tusschen
u en de automobiel in was, toen u het
getoeter hoorde, of bevondt u zich aan de
andere zijde van de bocht, zoodat u het
oog hadt op de rechte baan en de automo
biel van heel ver kon zien aankomen?"
Met een werkelijk sierlijke beweging
deed de man, al weer met zoo zwaar
tillend gezicht, als gold het hier een
levenskwestie, een stap links en antwoordde
plechtstatig
„Edelachtbare heer, ik stond op de plek,
waar ik vroeger in een gewichtig oogen
blik mijns levens nog eens heb gestaan.
Het was op den dag, dat mijn zoon, evenals
de jonge Tobias
„Nee, u hoeft niet uit te weiden",
onderbrak hem de rechter „ik wou
alleen graag weten of op 't oogenblik van
't getoeter de bocht tusschen u en de
automobiel in was of niet".
Een oogenblik dacht de man na en
verklaarde, dat op dat oogenblik de bocht
tdsschen hem en de automobiel in was.
„Dank u", zei de rechter.
„Nog één van de heeren een vraag aan
getuige?"... vroeg de president.
Niemand der heeren scheen meer lust
te hebben, om zich nog langer met dezen
eigenaardigen man bezig te houden. En
zoo wandelde hij, na een diepe buiging,
weg tot bij den deurwaarder, waar hij zijn
getuigengeld ging opstrijken, en verder
met het air van een held van den dag
plaats nam op een stoel tusschen een
maréchanssée en een rijksveldwachter.
Wie deze man was?
De gemeente-secretaris van één der
dorpen uit het land van Altena.
Na den storm op het Noorder-
strand wan Schouwen.
Bij eene wandeling, gisteren langs strand
en zeewering onder de gemeente Eikerzee,
trof het mij, dat er allerlei vogels te zien
waren, die men er anders zelden waar
neemt.
In de eerste plaats eendensoorten, die
zlcli cchlci niet dicht lieten naderen, zoo-
dat ik niet kon zien wat het was, alleen
dat het eenden waren met op den rug en
de zijden veel wit (geen bergeenden).
Verder waren er in massa zeekoeten, doch
alle Uria troile; merkwaardig was het
verschil in meer of minder wit aan kop
en hals van verschillende exemplaren, die
ik in handen had gehad. Toch was er
geen enkele Uria arra bij, verleden jaar
ben ik er één machtig gewordende heer
Blaauw, die hem opzette, hield hem voor
de gewone Uria troile, doch een buiten
gewoon groot exemplaar. Ik meen echter,
dat de heer Blaauw zich vergist heeft,
daar de Uria troile een veel langeren bek
heeft, dan mijn gedierte en ook kleiner is.
Verder waren er eveneens veel Alken
(Alca torda), die eveneens gemakkelijk te
vangen waren, als men niet bang
voor een beet was. Ook zag ik één
exemplaar van Uria grille, die helaas
ontsnapte, omdat mijn wandelgezel, n.l.
mijn Spanielteef Rhingo's Lone zoo dom
was hem vlak bij het water los te laten.
De gladde glooiing kon ik zoo spoedig
niet af en dus zwom onze grille heel
vergenoegd en onbeschadigd weg.
Papegaaiduikers zag ik nergens, even
min Uria alla; 't merkwaardigste was, dat
al de verschillende exemplaren, die ik in
handen kreeg, (zeker wel 10 of 12), op
een verbazende manier stonken naar teer
en ook teer aan hun veeren en pooten
hadden. Misschien is er van een vergaan
ssjjip een vat teer gesprongen en hebben
zl) daarin gezwommen. Ik begrijp anders
volstrekt niet, hoe dat kwam.
Ook een paar zwarte zeeëenden
die toch anders heel behoorlijk vliegen
kunnen, hadden zich door een paar jongens
zeer gemakkelijk laten vangen en zaten
ook al onder de teer.
Er waren zooveel alken en zeekoeten,
dal de schooljeugd ter eere van den Zondag,
mëest allen op de jacht er van waren.
Dieren mishandelen doen ze hier gelukkig
niet veel, zoodat de meeste vogels eens
bekeken werden en weer in zee gegooid;
enkele werden meegenomen naar het dorp
en daar in een sloot gezet, doch die
blijven natuurlijk niet in leven. Ook hoorde
ik van één man, die ze had willen eten!
't Resultaat van die eetpartij heb ik niet
vernomen, maar ik kan 't mij voorstellen!
Laten wij hopen, dat de man veel van
levertraan hield, dan is zijn maaltijd
misschien zonder ongelukken afgeloopen I
Voorjaarsvogels zijn nog niet te zien;
alleen zijn er op 't strand weer enkele
scholeksters.
Mocht ik nog meer merkwaardigs ont
dekken, dan hoop, ik daarvan in Avicultui
melding te maken.
Ellemeet, 24-2-'07.
C. J. J. FOKKER,
Burgemeester van Eikerzee en Ellemee
(Overgenomen uit Avkultura).
V-
We schrijven den zevenden van de der;
maand. Reeds van af Maandagavor
heerschte er een drukking in den damj
kring, onnatuurlijk, vreemdsoortig voi
oningewijdendie drukking nam met de
7en steeds toe en den 8en schoten enke
bliksemstralen door 't eiland en een gi
rommel toonde aan, dat het onweer ree<
in aantocht was; Zaterdag nog drukkende
Zondag stilte, zoele stilte, doch Maand;
had je de poppen weer aan 't dansen t<
dat Woensdag alles zich verdeelde in tw<
donkere wolleen boven Wissenkerke i
Colijnsplaat; donder, onheilspellend...
Reeds vanaf Vrijdag had zich reeds ovi
enkele boeren- en arbeiderswoningen et
milde regenbui ontlast, alles opfleuren
en verkwikkend
En nu is 't Woensdag en twee donker
wolken hangen, zooals ik zei, boven gi
noemde 2 dorpen en in den voormidd;
van 9 tot lij ure was het zóó donker c
de beurzen daar, dat men als 't ware zie
in een geheel vreemde omgeving daclf
men hoorde niets dan gefluister en z;l
niets dan handen geven, veel meer dal
gewoonlijkgraanhandelaars, verkooperl
zag men met de handen in de zakken, e
geen druppel viel er neer om de aarl
wezigen daar te verkwikken.
Tegen den middag verdwenen de wolkel
om zich her en der te verspreiden, hii
en daar zich ontlastende, om zich eindelij
'sDonderdags te vereenigen boven Cortgen
waar men weer handengedruk en gefluists
hooren kon, en goed luisterende, kon i
enkele afgebroken zinnen opvangen als
beetje wachten heb nog de
tijd koffie komen meer zij
kilo pulp klaar maken
goede fabriek 't derde wend va
den diek, en 't soezelde en 't gonsde e
't klapte van al dat handjes geven e
'k ontving opeens een stoot in m'n zij, e
'k hoor 'n stem, die me toeroept, wat z
je toch te smoezen daar achter de kache
zóó lang zat je er toch nog niet, 't is wi
'n beetje later dan anders doch je wei
't is peên contracteeren, en dan is me
van z'n tijd geen baas, want 't staat nii
stil aan de deur. Ja, ja, jongens, zeg il
't is zoo, en wat een onderwerp betrel
dat heb ik al voor deze week, hoor; 'k z;
m'n droom maar in de krant schrijver
die handelde over peên contracteer wee
Wissenkerke. WITTE HAGE.
ZIERIKZEE.
Tijd van Hoogwater en van Laagwater.
Maart.
Maans-
ouderilom.
H.
W.
L. W.
u. m.
u. m.
13.
30
voorm.
2. 8
7.41
AA
nam.
2.40
7.55
14. D.
6.24 v.
voorm.
2.57
8.22
nam.
3.27
8.36
15.
2
voorm.
3.37
9. 6
nam.
4. 7
9.17
16.
3
voorm.
4.14
9.49
nam.
4.41
9.53
17. Zo.
4
voorm.
4.47
10.26
nam.
5.14
10.27
18.
5
voorm.
5.23
11. 1
nam.
5.46
11. 7
19.
6
voorm.
5.56
11.39
nam.
6.18
11.51
20.
7
voorm.
6.25
nam.
6.48
0.21
Tijd van H. W. te Dordrecht 3.15 uur later.
L. W. 5.30
Burgerlijke Stand van Stavenisse.
geboren:
10 Febr. Rachel Catharina Jozina, d. van Piete
acobus Steinz en Johanna Mari
zabella Ramaker.
22 Febr. Johannis Hubertus, z. van Urbanu
Wesdorp en Maatje Johanna Kaashoe!
Gehuwd:
14 Febr. Willem Priem, 32 j., j.m. en Elisabet
v. Iewaarden, 25 j., j.d.
Overleden:
12 Febr. Leendert Hage, 6 weken, z. van Izaa
Hage en Fora Francina Hage.
31 Juli 1906 te Duisburg. Marinus. z. van Jaco
Moerland en Helena van Zuien.
Burgerlijke Stand van St.-Filipsland.
Februari 1907.
Geboren:
Cornelis Andries Marinus, z. van J. J. Verwij
en T. M. Reijngoudt.
Dingena Cornelia, d. van T. de Masier en
Wesdorp.
Leendert Marinus, z. van A. C. v. d. Reest e
D. Bolier.
Dirkje, d. van H. Lindhout en A. E. Koppenho
Pieternella Adriana, d. van A. J. v. Dienst e
C. Bolier.
Ondertrouwd:
Frans Hendrik Odink, j.m., 28 j. en Dingen
Johanna Quist, j.d., 22 j.
Jan Kornelis v. d. Maas, j.m., 28 j. en Johann
Cornelia Rijstenbil, j.d., 22 j.
Getrouwd:
Samuel Johannis Jacobus Everaers, j.m., 20 j. e
Maria Helena Beurkens, j.d., 20 j.
Overleden:
Abraham Nelisse, 54 j., echtgenoot van JV
Kempeneers.