Achter de Kachel. de hiel van Italië begint. Steeds somberder en grauwer pakken zich de luchten sainen. Rechts is de groote zee, onstuimig en ruw; kleine witte kopjes komen aanrollen als droeve voorteekenen van een naderen den storm, krijschend vliegen de zeevogels langs onzen trein als schuwden ze hun element. Links de naargeestige moerassen, waar slechts hier en daar een kleine stulp de eenzaamheid verstoort. Dan voor je zie, heel in de verte een witte vlek, schiel tegen de omgeving afstekend. Hoe meer je nadert, des te beter kun je onderscheid beginnen te merken in die witte massa. Eindelijk komt er beweging in, en zie je dat het een stad is, die als een oase ligt in de verlaten eenzaamheid. Het is het eeuwenoude Tarento, dat voor het grootste gedeelte op een eilandje gebouwd is. Schuifelend worden de remblokken tegen de wielen aangeknarst, een oogenblik staat de expres stil, om na een paar minuten weer voort te hijgen. Nu landwaarts in, om een schiereiland van het schiereiland te doorsnijden. Alles is vlak, hier en daar een korenveld en verder nog wat zuid vruchten, bedekken het Apulië. Ongeveer half zeven zijn we op ons einddoel, het achterafgelegen Brindisi. Hoewel ik een reuzenhonger had, moest ik mijn maag eerst nog wat dichtsnoeren al wandelende naar de Marina, waar het agentschap der booten was. Na alles in orde gemaakt te hebben, vloog ik een restaurant binnen. Vóór me op een pleintje, scheen een soort van kermis te zijn. Alles joelde door elkaar, 't was lollig de men- schen zoo te zien. Hier en daar hoorde je tingeltang-muziek waar de bewoners van het kalme plaatsje om heen fladderden. Ongeveer elf uur dooide ik door de ellenlange straat naar de kaai, waar de „Romano" lag, die me naar den gewijden grond van Pallas Athene zou voeren. Een half uur later werd de stilte ver broken door het doffe gegons van de stoomfluit. Kalm werden de commando's gegeven en uitgevoerd, een oogenblik daarna was het weder stil, en hoorde ik alleen het regelmatig gesnor der schroef. Als je zoo'n heelen dag in een trein dooréén gesjokt ben, voel je je in den zevenden hemel, als je op een boot bent. Kort nadat we in volle zee waren, ging ik dan ook naar beneden om mijn hut op te zoeken. Daar alles vol was, moest ik als vierde, man bij drie anderen. Gelukkig waren de hutten niet te klein en hadden uitstekende kooien. Nauwlijks had ik den knop van het licht omgedraaid, of in drie talen hoorde ik een goeien nacht, hoewel dus alles reeds ter ruste lag, bleek niemand te slapen. Eindelijk slingerde ik met een vaartie in mün bed, en was weldra inge dommeld door het heen en weer bonken van ons schip. De zon stond reeds boven de kimmen, toen ik wakker werd, en scheen juist door de patrijspoort. In de verte zag ik de blauwwazige bergen van Albanië, 't Turksche schiereiland. Ondertusschen waren mijn mede-reisgenooten wakker geworden. We speelden allen stommetje, en zoo lag ik er over te denken, in wat voor taal ik me moest voorstellen, om verstaan te worden. Mijn overbuur begon me in 't Fransch aan te spreken, en zoo kwam 't tot voor stellen, ieder van uit zijn kooi en plein négligé. Jammer, dat we geen slaapmutsen meer droegen, dan hadden we die heerlijk op kunnen nemen. Op 't moment dat mijn onderbuur, de dikke Duitscher, zich wilde voorstellen, en hierdoor zich half uit zijn kooi moest buigen om mij in den hemel te zien, scheen de zon juist op zijn breed germaansch gezicht, dat op 't zelfde moment een ontzettend rare mimiek maakte, daar hij moest niezen, en 't toch wou onder drukken, met 't gevolg, dat hij met zijn hoofd tegen een koperen spijl terecht kwam. 't Liep alles goed af, en zoo waren we dus een soort van lotgenooten ge worden. We stonden achter elkaar op, en eenigen tijd daarna waren we allen boven aan 't ontbijt. Er kwam beweging op 't wandeldek. Naast den dikken, wel ge- danen Berliner, trippelde 't lichte voetje van een Parisienne. Een lange schrale zoon van Albion begluurde met zijn binocle de kusten van Turkije, om er zijn krijt bergen te vergelijken met die van dit Albanië. Een paar Italianen zaten in een clubje hun koffie te drinken, en aan lange vierkante sigaren te zuigen. Met kalmen statigen pas frou-froude een Wienerin over 't dek, als wilde ze alle stofdeeltjes met haar langen sleep verzamelen. Daar komt „il Capitane". Zoo met iedereen die wil, een praatje makend, in verschillende talen, is deze kapitein het type van een gedistingueerd Italiaan. We naderden het kanaal Corfu met rechts het gezicht op 't mooie eiland. Ik kreeg een plaatsje onder de commando brug, juist aan den voorkant van het wandeldek. In gezelschap van twee mijner hutbewoners, den Italiaan en den Fransch- man, amuseerden we ons in 't gejoel en gegons beneden voor ons; 'twas een echte keet op dat voordek. Een groot zeil was bij wijze van tent over het dichte ruim gespannen, en daar zaten net als Indianen eenige Grieksche en Turksche vrouwen haar ochtendmaal te bereiden. Een groote gebruinde Turk zat starende toe te zien. Allerlei kleedingen wemelden door elkaar. Een groepje Albaneezen met witte pet en daarachter eenige met 't roode hoofddeksel zaten in een kring met de beenen gekruisd, Een statige type van een Pers, met zwart astrakannen muts, wandelde, als waande hij zich een directe afstammeling van een Darius, rond, met minachting op de Griekjes neerziende. Een Armeniër, koopman in zijn hart, trachtte aan vrouwen allerlei opschik te versjacheren. Te midden van dit alles loopen in rood flanellen pakjes met dito platte moffen petten een troep muzikanten daar rond. 't Zijn Italianen naar ik hoorde, op weg een reis naar 't oosten makende. Ongeveer tien uur in den morgen valt 't anker, we zijn op de reede van 'teiland Corfu. Ingezonden Mededeelingen. (Onder verantwoordelijkheid van den inzender). Van 1-5 regels f 1,—elke regel meer f 0,20. Recht op het doel at. Dit geval zal menig onzer helpen. De heer J. P. HOPMANS, Oostwal 263c te Goes, deelt ons mede: Gedurende drie lange jaren leed ik aan een hevige pijn in den rug en in de lendenen. Reeds bij het opstaan 's morgens was ik vermoeid en dit afgematte gevoel verliet mij niet gedurende den geheelen dag, ik had ook veel last van hoofdpijn, juist alsof mij iets zwaars op mijn hoofd drukte. Mijn eetlust was zeer gering en ik had zelfs dikwijls een walging van alles wat men mij voorzette; onophoudelijk moest ik urineeren. Wat ik hier ook tegen aan gewend had, niets was er dat mij baatte. Mijn aandacht werd ten slotte getrokken door Foster's Rugpijn Nierenpillen, welke overal zoo gunstig beoordeeld werden. Ik moet eerlijk zeggen dat de werking daarvan zeer vlug en afdoende was, want onmiddellijk na het gebruik bekwam ik ver lichting en nadat ik er een poosje mee door- Begaan was, bevond ik mij oneindig veel beter. 'e pijn verdween en ik was weer meester over mijn water. Na zulk een gunstig resultaat acht ik het mijn plicht aan mijn genezing publiciteit te geven, want veel menschen zullen hierdoor met dit heilzaam geneesmiddel bekend worden. Ik ondergeteekende verklaar dat het boven staande waar is en machtig u het publiek te maken op elke wijze, die u goeddunkt. Het waren de echte Foster's Rugpijn Nieren- pillen, die den heer HOPMANS genezen hebben. Verzeker u, dat gij het echte geneesmiddel krijgt, de handteekening van James Foster staat op elke doos. Zij zijn te Zierikzee verkrijgbaar bij den Heer M. S. POLAK, gedipl. Drogist, en te Tholen bii den Heer W. POTTER, filiaal Apotheek ^Coronoe", Stoofstraat. Toezending geschiedt franco na ontvangst van postwissel f 1,75 voor één of f 10,— voor 6 doozen. Gemengd Nieuws. Te Landsmeer had dezer dagen op de algemeene begraafplaats een ongeval plaats. Bi] het delven van nio„w graf door den aasiatent-doodgraver B. van de Kamp weken plotseling, toen het graf bijna gereed was, twee kisten van het naburige graf uit, en kwamen op Van de Kamp terecht, (één op zijn voeten en één wist hij mef de handen tegen te houden), zoo dat zijn leven spoedig in gevaar verkeerde. Op zijn hulpgeroep kwamen voorbij gangers toegeschoten, en werden met vereende krachten de kisten met haken opgelicht, en zeer voorzichtig wist Van de Kamp zich zeiven, na tien minuten uit zijn benarde en gevaarlijke positie te bevrijden. Zeer ontdaan en met den schrik kwam hij vrij. 's Morgens had men hem nog toegeroepen„Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in". Een veearts!! De landbouwer S. S. te Bathmen was met een paar jeug dige paarden aan 't mesten. Door 't breken van den disselboom verschrikten de dieren en gingen aan den haal. Rennende ging het over akkers en door bosschen, totdat ze voor een oude eiken stobbe even tot staan kwamen. In een oogenblik was hun tuig losgerukt en wederom ging het voor waarts. Het van de handsche paard had men echter nog al spoedig te pakken; het had weinig of geen letsel bekomen. Het andere of bij de handsche zette echter de vlucht voort. Toen het door strengen en reepen gehinderd, eindelijk werd gevat, was het uitwendig erg toegetakeld, zoodat de lappen vel er bij hingen. Met een gewone naald en garen lapte de man, zonder geneeskundige hulp in fe roepen, dat zaakje weer aan mekaar, 't Paard viel af en toe van pijn van de beenen. Uit het mussdienleven. In den loop van de vorige week werd door een poes in den tuin van een bewoner van de Assendelverstraat te Haarlem een musch verschalkt. Dit werd spoedig opgemerkt door den eigenaar van de poes, die haar den vogel afhandig maakte. Het beestje leefde nog, doch was zoodanig aan één der vlerken en pooten gewond, dat het niet meer vliegen kon. Onmiddellijk werd het met een zalf ingewreven, waarna het in een kooi werd geplaatst, welke overdag bij mooi weer in de zon buiten werd gehangen. Het deurtje werd open gelaten. Een aardig gezicht was het, te zien hoe het mannetje van de musch den geheelen dag door voor zijn wijfje zorgde, telkens af en aan vliegende met het één of ander voedsel, zoodat het wijfje hoegenaamd niets van het zaad in de kooi at. Daarbij was het musschenpaar in het geheel niet schuw, zelfs liet het mannetje zich door den man in de hand nemen, bevroedende hier met een dierenvriend te doen te hebben. Dank zij de goede zorgen van den dierenvriend en van het mannetje, was het wijfje spoedig hersteld en kon Dinsdag haar tijdelijke verblijfplaats weder verlaten. Wij lezen in het Huisgez.: Een merkwaardig heer verscheen Donder dagmorgen voor de rechtbank, om getuigenis af te leggen in een strafzaak tegen een automobilist, die met te snelle vaart had gereden, zoodat honden en kippen er het leven bij hadden ingeschoten, en die deswege was bekeurd. Keurig in 't zwart, de glacé's met de vingerpunten even uitstekend voor uit den borstzak van de gekleede jas, glad ge schoren van gelaaf, en langzaam, langzaam, met deftige buigingen voor de rechters tredend, maakte deze man van half in de veertig een bedaarden, ouderwetsch-deftigen indruk, terwijl uit de wijze, waarop hij den eed aflegde, duidelijk bleek, dat hij zich van het groote gewicht van het tweede der tien geboden ten volle bewust was. Langzaam ook sprak hij, elk woord als 't ware om-en-omdraaiend in zijn mond eer hij het over zijn lippen liet komen. „Ik was van mijn fiets afgestegen" zoo verhaalde hij nagenoeg „omdat ik een broeder in den Heer zag aankomen, met wien ik een zaak moest bespreken van gewichtigen aard. Toen wij bij elkaar stonden, hoorde ik het getoeter van één dier moderne vervoertuigen, die men automobiel noemt, uit de verte. Ik keek den langen weg op, doch in mijn oog verscheen niets. Maar ik had mijn hoofd nog niet omgedraaid om met mijn broeder in den Heer het gesprek voort te zetten, of de automobiel was genaderd met de snelheid van een bliksemschicht. Ik ben niet genoeg met de natuurwetten op de hoogte, mijne heeren, om te kunnen verklaren met welke snelheid de automo biel langs 's Heerenstraat vloog, maar dit weet ik wel, dat ik niet kon onderscheiden of het een man of een vrouw was, die er in was gezeten. De gewone vaart van een automobiel leek er een begrafenisstoet bij De rechters zaten te lachen, de president alleen hield zich goed. Ook al de anderen in de zaal aanwezig, verkneukelden zich in den merkwaardigen preektoon van dezen merkwaardigen man. „Als een begrafenisstoet?" onderbrak de president. „Een begrafenisstoet, mijnheerher haalde de man. „Dan toch zeker als een stoet, die van de begrafenis terugkeert en zich haast om nog vóór een regenbui onder dak te zijn?" „Het zij zou: Uw exempel is volgens de waarheid!"... zei de man met een gewichtige buiging des hoofds. En toen vervolgde hij zijn verhaal aldus: „Eensklaps hoorde ik een ontzettend gedruisch en geraas, dat was als een tempeest, dat plotseling ons overviel. Evenals de vrouw van Loth, toen zij uittoog uit Sodom, zoo keek ik om; en evenals zij in een zoutpilaar veranderde, zoo was het mij alsof ik van schrik veranderen zou in een steen. Ik had geen tijd om tegen mijn broeder te zeggen„laat ons het hazenpad kiezen",want eer in mijn brein een gedachte ontstond, was het gevaarte alweer uit ons oog verdwenen, en had mij bijna ter aarde gezogen" Hier hield de merkwaardige man even op, haalde met zijn linkerhand een witten zakdoek uit zijn broekzak, wandelde heel deftig en statig, door de verbaasde blikken van allen gevolgd, langs den officier van justitie heen, die al even verbouwereerd tegen hem opkeek, naar den zijmuur, en ging, met zijn gelaat vlak tegen den muur gekeerd, heel zedigjes en onhoor baar den neus snuiten. Hij stak behoedzaam, alsof hij bang was, dat het door iemand werd gezien, den zakdoek in zijn broekzak, keerde zich om en wandelde weer bedaard tot midden voor de groene tafel, tegenover den president. Het was inderdaad interessant even een kijkje te nemen van de verrassing, die op de gezichten van alle aanwezigen te lezen storuf,terwijl elk zich geweld moest aandoen om het niet uit te proesten van het lachen. Toen hij zich weer goed en wel voor den president geïnstalleerd had, vervolgde hij zijn getuigenis op zalvenden toon: „Het was zeer druk op de straat, mijne heeren. Vooral in de buurt van het huis des burgemeesters, die er aller vader is, en zeer wordt bemind door zijn gemeente naren" De oogen der rechters werden alweer grooter en grooter, en het publiek rekte de halzen, terwijl de advocaat van den beklaagde lol had voor vijf-en-twintig. „De burgemeester" zoo vervolgde de getuige „vierde feest, een groot feest, dat heel de gemeente in blijde stemming bracht. Want zijn schoondochter had een zoon gebaard, wiens naam is Ludovicus". De rechters en de officier van justitie hadden al maar door zitten lachen, maar nu kon ook de president zich niet langer meer inhouden. Gelukkig dat 's mans neus een tweede operatie moest ondergaan. Even statig als de eerste maal wandelde hij weer in de richting van den muur, en snoot ander maal op even fatsoenlijke manier als de eerste keer zijn neus, heel zachtjes, terwijl allen die in de zaai aanwezig waren hem volgden met de oogen, behalve een paar rechters, die elkaar aankeken alsof ze zeggen wilden„wat een rare patriarch is dat". Toen hij van zijn uitstapje weer terug keerde, wierp hij een blik door de zaal, alsof hij hier heer en meester was. Één der rechters vroeg: „Mijnheer, op welke hoogte stond u Er is daar in den weg een bocht; stond u nou zoo, dat de bocht tusschen u en de automobiel in was, toen u het getoeter hoorde, of bevondt u zich aan de andere zijde van de bocht, zoodat u het oog hadt op de rechte baan en de automo biel van heel ver kon zien aankomen?" Met een werkelijk sierlijke beweging deed de man, al weer met zoo zwaar tillend gezicht, als gold het hier een levenskwestie, een stap links en antwoordde plechtstatig „Edelachtbare heer, ik stond op de plek, waar ik vroeger in een gewichtig oogen blik mijns levens nog eens heb gestaan. Het was op den dag, dat mijn zoon, evenals de jonge Tobias „Nee, u hoeft niet uit te weiden", onderbrak hem de rechter „ik wou alleen graag weten of op 't oogenblik van 't getoeter de bocht tusschen u en de automobiel in was of niet". Een oogenblik dacht de man na en verklaarde, dat op dat oogenblik de bocht tdsschen hem en de automobiel in was. „Dank u", zei de rechter. „Nog één van de heeren een vraag aan getuige?"... vroeg de president. Niemand der heeren scheen meer lust te hebben, om zich nog langer met dezen eigenaardigen man bezig te houden. En zoo wandelde hij, na een diepe buiging, weg tot bij den deurwaarder, waar hij zijn getuigengeld ging opstrijken, en verder met het air van een held van den dag plaats nam op een stoel tusschen een maréchanssée en een rijksveldwachter. Wie deze man was? De gemeente-secretaris van één der dorpen uit het land van Altena. Na den storm op het Noorder- strand wan Schouwen. Bij eene wandeling, gisteren langs strand en zeewering onder de gemeente Eikerzee, trof het mij, dat er allerlei vogels te zien waren, die men er anders zelden waar neemt. In de eerste plaats eendensoorten, die zlcli cchlci niet dicht lieten naderen, zoo- dat ik niet kon zien wat het was, alleen dat het eenden waren met op den rug en de zijden veel wit (geen bergeenden). Verder waren er in massa zeekoeten, doch alle Uria troile; merkwaardig was het verschil in meer of minder wit aan kop en hals van verschillende exemplaren, die ik in handen had gehad. Toch was er geen enkele Uria arra bij, verleden jaar ben ik er één machtig gewordende heer Blaauw, die hem opzette, hield hem voor de gewone Uria troile, doch een buiten gewoon groot exemplaar. Ik meen echter, dat de heer Blaauw zich vergist heeft, daar de Uria troile een veel langeren bek heeft, dan mijn gedierte en ook kleiner is. Verder waren er eveneens veel Alken (Alca torda), die eveneens gemakkelijk te vangen waren, als men niet bang voor een beet was. Ook zag ik één exemplaar van Uria grille, die helaas ontsnapte, omdat mijn wandelgezel, n.l. mijn Spanielteef Rhingo's Lone zoo dom was hem vlak bij het water los te laten. De gladde glooiing kon ik zoo spoedig niet af en dus zwom onze grille heel vergenoegd en onbeschadigd weg. Papegaaiduikers zag ik nergens, even min Uria alla; 't merkwaardigste was, dat al de verschillende exemplaren, die ik in handen kreeg, (zeker wel 10 of 12), op een verbazende manier stonken naar teer en ook teer aan hun veeren en pooten hadden. Misschien is er van een vergaan ssjjip een vat teer gesprongen en hebben zl) daarin gezwommen. Ik begrijp anders volstrekt niet, hoe dat kwam. Ook een paar zwarte zeeëenden die toch anders heel behoorlijk vliegen kunnen, hadden zich door een paar jongens zeer gemakkelijk laten vangen en zaten ook al onder de teer. Er waren zooveel alken en zeekoeten, dal de schooljeugd ter eere van den Zondag, mëest allen op de jacht er van waren. Dieren mishandelen doen ze hier gelukkig niet veel, zoodat de meeste vogels eens bekeken werden en weer in zee gegooid; enkele werden meegenomen naar het dorp en daar in een sloot gezet, doch die blijven natuurlijk niet in leven. Ook hoorde ik van één man, die ze had willen eten! 't Resultaat van die eetpartij heb ik niet vernomen, maar ik kan 't mij voorstellen! Laten wij hopen, dat de man veel van levertraan hield, dan is zijn maaltijd misschien zonder ongelukken afgeloopen I Voorjaarsvogels zijn nog niet te zien; alleen zijn er op 't strand weer enkele scholeksters. Mocht ik nog meer merkwaardigs ont dekken, dan hoop, ik daarvan in Avicultui melding te maken. Ellemeet, 24-2-'07. C. J. J. FOKKER, Burgemeester van Eikerzee en Ellemee (Overgenomen uit Avkultura). V- We schrijven den zevenden van de der; maand. Reeds van af Maandagavor heerschte er een drukking in den damj kring, onnatuurlijk, vreemdsoortig voi oningewijdendie drukking nam met de 7en steeds toe en den 8en schoten enke bliksemstralen door 't eiland en een gi rommel toonde aan, dat het onweer ree< in aantocht was; Zaterdag nog drukkende Zondag stilte, zoele stilte, doch Maand; had je de poppen weer aan 't dansen t< dat Woensdag alles zich verdeelde in tw< donkere wolleen boven Wissenkerke i Colijnsplaat; donder, onheilspellend... Reeds vanaf Vrijdag had zich reeds ovi enkele boeren- en arbeiderswoningen et milde regenbui ontlast, alles opfleuren en verkwikkend En nu is 't Woensdag en twee donker wolken hangen, zooals ik zei, boven gi noemde 2 dorpen en in den voormidd; van 9 tot lij ure was het zóó donker c de beurzen daar, dat men als 't ware zie in een geheel vreemde omgeving daclf men hoorde niets dan gefluister en z;l niets dan handen geven, veel meer dal gewoonlijkgraanhandelaars, verkooperl zag men met de handen in de zakken, e geen druppel viel er neer om de aarl wezigen daar te verkwikken. Tegen den middag verdwenen de wolkel om zich her en der te verspreiden, hii en daar zich ontlastende, om zich eindelij 'sDonderdags te vereenigen boven Cortgen waar men weer handengedruk en gefluists hooren kon, en goed luisterende, kon i enkele afgebroken zinnen opvangen als beetje wachten heb nog de tijd koffie komen meer zij kilo pulp klaar maken goede fabriek 't derde wend va den diek, en 't soezelde en 't gonsde e 't klapte van al dat handjes geven e 'k ontving opeens een stoot in m'n zij, e 'k hoor 'n stem, die me toeroept, wat z je toch te smoezen daar achter de kache zóó lang zat je er toch nog niet, 't is wi 'n beetje later dan anders doch je wei 't is peên contracteeren, en dan is me van z'n tijd geen baas, want 't staat nii stil aan de deur. Ja, ja, jongens, zeg il 't is zoo, en wat een onderwerp betrel dat heb ik al voor deze week, hoor; 'k z; m'n droom maar in de krant schrijver die handelde over peên contracteer wee Wissenkerke. WITTE HAGE. ZIERIKZEE. Tijd van Hoogwater en van Laagwater. Maart. Maans- ouderilom. H. W. L. W. u. m. u. m. 13. 30 voorm. 2. 8 7.41 AA nam. 2.40 7.55 14. D. 6.24 v. voorm. 2.57 8.22 nam. 3.27 8.36 15. 2 voorm. 3.37 9. 6 nam. 4. 7 9.17 16. 3 voorm. 4.14 9.49 nam. 4.41 9.53 17. Zo. 4 voorm. 4.47 10.26 nam. 5.14 10.27 18. 5 voorm. 5.23 11. 1 nam. 5.46 11. 7 19. 6 voorm. 5.56 11.39 nam. 6.18 11.51 20. 7 voorm. 6.25 nam. 6.48 0.21 Tijd van H. W. te Dordrecht 3.15 uur later. L. W. 5.30 Burgerlijke Stand van Stavenisse. geboren: 10 Febr. Rachel Catharina Jozina, d. van Piete acobus Steinz en Johanna Mari zabella Ramaker. 22 Febr. Johannis Hubertus, z. van Urbanu Wesdorp en Maatje Johanna Kaashoe! Gehuwd: 14 Febr. Willem Priem, 32 j., j.m. en Elisabet v. Iewaarden, 25 j., j.d. Overleden: 12 Febr. Leendert Hage, 6 weken, z. van Izaa Hage en Fora Francina Hage. 31 Juli 1906 te Duisburg. Marinus. z. van Jaco Moerland en Helena van Zuien. Burgerlijke Stand van St.-Filipsland. Februari 1907. Geboren: Cornelis Andries Marinus, z. van J. J. Verwij en T. M. Reijngoudt. Dingena Cornelia, d. van T. de Masier en Wesdorp. Leendert Marinus, z. van A. C. v. d. Reest e D. Bolier. Dirkje, d. van H. Lindhout en A. E. Koppenho Pieternella Adriana, d. van A. J. v. Dienst e C. Bolier. Ondertrouwd: Frans Hendrik Odink, j.m., 28 j. en Dingen Johanna Quist, j.d., 22 j. Jan Kornelis v. d. Maas, j.m., 28 j. en Johann Cornelia Rijstenbil, j.d., 22 j. Getrouwd: Samuel Johannis Jacobus Everaers, j.m., 20 j. e Maria Helena Beurkens, j.d., 20 j. Overleden: Abraham Nelisse, 54 j., echtgenoot van JV Kempeneers.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1907 | | pagina 6