Zaterdag 23 Februari 1907.
Tweede Blad.
(Z i e x* i Is. zeesclxe
C o u. r a li t).
I NIEUWSTIJDINGEN.
Met en zonder Chili-Salpeter.
ZIERIKZEESCHE
NIEUWSBODE.
Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en
ZATERDAG.
De prijs per 3 maanden is 1,30, franco per post
1,60.
Voor het buitenlandverzending eens per week
10,per jaar bij vooruitbetaling.
63ste JAARGANG. No. 8428.
Directeur: A. I. DE LOOZE.
Uitgever-Redacteur: A. FrSnkel.
Redacteur: j. Waale, alleen voor het binnen- en buitenlandsch nieuws.
Advertentiën, van 13 regels 30 Cts.
meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot des
Maandags-, Woensdags- en Vrijdags-middags
2 ure bezorgd worden.
Groote ietter wordt naar plaatsruimte berekend.
Alle betalingen moeten uitsluitend geschieden ten kantore van A. J. DE LOOZE, Hoek Schuithaven, Zierikzee.
Ingezonden stukken en berichten van correspondenten te adresseeren aan A. FRANKEL, Oude Haven D 493, Zierikzee.
TRANSVAAL.
Het is op het oogenblik zoo goed als
zeker, aldus een bericht uit Johannesburg,
dat het eerste Transvaalsche ministerie
zal zijn samengesteld uit leden van het
„Volk" en uit nationalisten. Wanneer deze
voorspelling bewaarheid wordt, dan zou
sir Richard Solomon president van den
ministerraad worden. Generaal Botha heeft
verzekerd, dat de leden van den bond
niets zullen doen, wat ook een zuiver
Engelsch ministerie niet zou ondernemen.
De partijgangers van het „Volk" en de
nationalisten zeggen, dat zij een zeer ge
matigde staatkunde zullen volgen.
Generaal Botha verklaarde eveneens dat
de Britsche suprematie in handen van de
Boeren veiliger zou zijn dan in die van de
cosmopolietische kapitalisten. De quaesties
betreffende de vlag en de suprematie zijn
definitief geregeld. De Boeren hebben den
Koning en de Engelsche vlag aanvaard en
ze zullen in het vervolg niets onbeproefd
laten om het land zóó te besturen, dat de
welvaart van het land en de harmonie
tusschen de beide blanke rassen verzekerd
blijft.
Wat de mijnen betreft, liet generaal
Botha zich als volgt uit„Er wordt steeds
gesproken van onze vijandige gezindheid
jegens de mijnen. Zulk een vijandige gezind
heid bestaat echter niet. Tijdens den oorlog
heb ik over de mijnen gewaakt, en ik zal
er voor blijven waken, dat ze in de toe
komst onaangetast blijken. Overigens behoeft
men niet te denken, dat de Chineezen in
groote massa's naar hun vaderland zullen
terugkeeren. Ik stel er buitendien prijs op
te verklaren, dat men, wat de quaestie
van den mijnarbeid betreft, niets zal doen
waardoor de exploitatie der mijnen be
moeilijkt zou worden.
Ten aanzien van de te verwachten
overwinning der Boerenpartij bij de ver
kiezingen en de ongerustheid der vaste
landspers heb ik nog eens alle leiders
gepolst zoo kabelt de correspondent
van de Frankf. Ztg. te Johannesburg aan
zijn blad. Smuts zegt: „Ik hoop en moet
in het belang van mijn volk wenschen,
dat mijn partij de overhand krijgt. Wat
echter de goud-industrie aangaat, is het
volkomen onverschillig, welke partij hier
de regeeringsmacht in handen krijgt. Want
welke partij het ook zij, die de ver
antwoordelijkheid voor den moeielijken
toestand van het oogenblik op zich zal
nemen, ze zal geen andere politiek kunnen
volgen dan met alle denkbare middelen
de mijn-industrie voor eiken verderen schok
behoeden, als eenig middel om een zware
crisis te voorkomen".
SPANJE.
Madrid, 20 Febr. Tusschen de dorpen
Calig en Cerdera in de provincie Castilië,
is een oorlog in optima forma uitgebroken,
naar aanleiding van het gebruik van den
straatweg. Deze werd namelijk door
Cerdera door een 12 meter breede sloot
onbegaanbaar gemaakt. De mannen van
Calig vermoordden nu den rechter van
Cerdera, waarop de mannen van dit dorp
naar Calig trokken om bloedige wraak te
nemen. Tal van personen zijn zwaar
gekwetst. De gendarmerie is machteloos;
de klokken van Carlig luiden; de huizen
zijn gebarricadeerd.
HONGARIJE.
De politie te Boedapest is er achter
gekomen dat uil het Hongaarsche ministerie
van Handel belangrijke acten zijn ont
vreemd.
Een nieuw schandaal dus.
Afgevaardigde Lengyel, die deze acten
in handen heeft gehad, liet ze photo-
grapheeren, teneinde ze, wanneer 't noodig
mocht blijken, te kunnen gebruiken in het
proces wegens laster, dat de ex-minister
van Justitie Polonyi tegen hem is begonnen.
Een ondergeschikt ambtenaar van het
ministerie is gearresteerd.
De Frankft. Ztg. merkt bij dezen acten-
diefstal nog nader op:
De staatsrekenkamer deed dezer dagen
aangifte bij de politie, dat gewichtige
documenten, welke vertrouwelijke uitlatingen
van het handelsministerie betreffende ver
scheidene aan dagbladen uitbetaalde „onder
steuningen" bevatten, gestolen waren.
Het onderzoek wees uit, dat de acten
door den kanselarij-ambtenaar Hadju ont
vreemd waren, en dat deze ze aan den
afgevaardigde Lengyel had overhandigd
voor 't bekende doel.
Bij Hadju is een briefje in Lengyel's
handschrift gevonden, hetwelk de, overigens
door dezen laatste niet geloochende be
trekkingen tusschen hen beiden ontwijfel
baar bewijst.
Lengyel heeft nog juist tijd gehad, de
acten te laten photographeeren.
Het geval is uiterst pijnlijk voor de
regeering, daar de inhoud der documenten
van dien aard is, dat een paar groote
dagbladen, welke de regeering steunden,
leelijk in den knoei geraken.
ENGELAND.
Te Lurgan in het lersche graafschap
Clare, ging in 1877 de elfjarige James
Thompson, oogenschijnlijk gezond van
lijf en leden, naar bed, en nu pas een
dag of veertien geleden is hij opgestaan.
Men kon hem er met geen stokken uit
krijgen; men heeft in den loop der jaren
alles beproefd, trekpleisters, electrische
schokken en meer; alles vergeefs. In
Lurgan heette hij de luiste man in de
wereld, want dertig jaren lang, gezond
van lichaam, in bed te blijven, dacht men,
is zonder voorbeeld.
Maar een week of twee geleden, werd
zijn tachtig-jarige moeder ziek en moest
naar het gasthuis. Zonder hulp kon
Thompson niet achterblijven, en men
besloot hem ook naar het gasthuis te
brengen. Met moeite kregen drie man
hem in de kleeren, maar loopen wou
Thompson niet, en hij werd met een
draagbaar naar het gasthuis vervoerd.
Toen zijn moeder na een paar dagen
weer naar huis kon, moest hij ook weg.
Een draagbaar voor haar zoon wilde men
in het gasthuis niet geven, en tot aller
verbazing liep hij naar huis. Het schouwspel
van boomen en velden, die hij nu voor
het eerst sedert dertig jaar zag, trof hem
zóó, dat hij de gelofte aflegde nooit meer
te slapen. Men kon hem nu met geen
stok weer in zijn bed krijgen.
Dat Thompson geen slachtoffer van
luiheid, maar van een bekende zenuw
ziekte is geweest, behoeft nauwelijks
opgemerkt te worden.
BELGIË.
Zaterdagavond om halfacht is in de
Breughelstraat te Brussel achter de gen
darmeriekazerne een moord gepleegd. Het
slachtoffer is een houthandelaar, Henri Van
Erkel genaamd, die daar zijn zaak heeft.
Hij was 25 jaar, ongehuwd en woonde met
zijn moeder boven zijn pakhuis en kantoor.
Toen zijn knechts al waren heengegaan en
hij nog alleen op het kantoor was, kwam
een man om hout te koopen. Kort daarop
kwamen een paar jongens met hetzelfde
doel. De man zeide geen haast te hebben,
zoodat van Erkel eerst den jongens het
verlangde gaf en het geld van hen ontving.
Hij gaf vervolgens den man een bundel
latten, waar deze om gevraagd had en
midderwijl kwam mevr. Van Erkel beneden,
om haar zoon iets te zeggen. Eensklaps
was de man verdwenen, maar daar hij de
latten in het pakhuis had laten liggen,
bekommerde men zich verder niet om hem.
Mevr. Van Erkel ging weer naar boven
en Henri bleef op zijn kantoor, waar hij
nog iets te doen had. Eensklaps hoorde
men uit het kantoor om hulp roepen, mevr.
Van Erkel en twee buren, Fransen en
Berckmans genaamd, snelden toe en vonden
Henri vreeselijk bloedend op den grond
liggen, met afgesneden hals. Hij leefde
nog, maar kon niet spreken. Onmiddellijk
droeg men hem naar het hospitaal, waar
hij kort na aankomst overleed, zonder
eenige opheldering te hebben kunnen geven.
De moordenaar is niettemin nog denzelfden
avond bekend geworden. Hij had namelijk
bij zijn vlucht zijn hoed verloren en in
zijn hoed vond men een nummer van de
militieloting, no. 442. Dat no. was getrokken
door Bernard Coenraets, wonende op den
straatweg van Forest no. 98 te Saint-Gillis.
Nog denzelfden avond werd hij gearresteerd
en hij bekende dadelijk zijn misdaad. Hij
had zich op Van Erkel willen wreken,
omdat hij knecht bij dezen was geweest en
zes weken geleden ontslagen, waarop hij
nog nergens ander werk had kunnen vinden.
Met dit doel had hij zich naar Breughel
straat begeven en gev icht tot Van Erkel
alleen was. In het halfduistere pakhuis
had deze hem niet herkend, maar de
komst van de jongens en daarna van mevr.
Van Erkel had de uitvoering der misdaad
belemmerd. De moordenaar had zich echter
in het pakhuis, waar hij goed bekend was,
verscholen en toen mevr. Van Erkel weg
was, zijn daad uitgevoerd. Terwijl Henri
zat te schrijven, was de moordenaar on
hoorbaar naderbij geslopen, had hem
verraderlijk van achteren aangevallen en
hem met zijn mes een snede in den hals
toegebracht, waarna hij zich uit de voeten
had gemaakt.
MET.
Jan Dijkstra staat tegenwoordig in de
gansche streek bekend als een uitstekende
boer en als iemand, die langzamerhand
zijn koetjes op het droge begint te krijgen,
Overal, waar Jan Dijkstra is, zijn er een
zestal boeren óm hem vereenigd, die naar
hem luisteren; die later, wat hij gezegd
heeft, als evangelie verkondigen. Er gaat
geen dag voorbij, of er is iemand bij hem
op de werf, die nu eens naar dit en dan
weer naar dat komt kijken. In één woord,
Jan Dijkstra is ook de vraagbaak van
bijna allen uit den omtrek. En toch was
er een tijd, dat ook Dijkstra een arm,
onaanzienlijk, haast onbekend man was.
Toen zijn vader stierf, kreeg hij uit de
nalatenschap een klein hoefje, dat daaren
boven nog zwaar belast was. Kort daarop
trouwde hij met het meisje, waarmede hij
lang „gegaan" had, waarvan hij veel hield
maar die geen cent op de wereld
bezat. Dat kon Jan Dijkstra niets schelen
hij was een eerlijke vent en trouwde met
haar, al had hij misschien wel hier of daar
een ander met wat schijven kunnen krijgen.
En toen Jan Dijkstra getrouwd was, ging
hij aan 't werk. Aan 't werk, om zijn
boerderijtje te verbeteren, om het land
meer te doen opbrengen dan het onder
het beheer van zijn vader gedaan had.
Hij werkte zelf mede in den beginne, maar
dat was toch niet het voornaamste, dat
hij deed. Het voornaamste was, dat hij
naging, dat hij bestudeerde, hoe alles was
te verbeteren. Nu was Jan Dijkstra, niet
tegenstaande zijn ouderwetschen vader,
iemand die veel gelezen had, die op de
hoogte was van al het nieuwe; hij had
ook landbouwonderwijs ontvangen en was
er van overtuigd, dat hij anders moest
boeren, dan zijn vader. In de eerste plaats
moest hij zien dat hij geld kreeg om vee
aan te koopen, geld om mest te koopen.
Zóó blijven boeren, met één koetje en
één paard, zonder kunstmest, nu en dan
eens wat karren beer koopen; neen, dat
deed hij niet, dan liever arbeider. Daarom
trok hij de stoute schoenen aan en ging
naar den baron, een rijk man, die op een
uur afstlinds van het dorp woonde. Na
veel uitleggen, informeeren, enz. enz. leende
deze hem f 1000 tegen een niet te hoog
Deze f 1000 zijn de grondslag ge
weest voor Dijkstra's fortuin. Het was
juist voorjaar, toen hij het geld in zijn
handen kreeg. In de eerste plaats moesten
de twee weitjes, die hij had, in orde
gemaakt worden. Hij moest gras hebben,
als hij beesten wou koopen. Hij kocht in
de eerste plaats kunstmest voor de weide.
Daar hij het wel wat laat vond, om nog
kaïniet en slakken te geven, kocht hij
Superphosphaat en Chili-Salpeter. Van het
eerste wierp hij twee balen, van het laatste,
van het Chili-Salpeter strooide hij 100 K.G.
op elk gemet. Nu zullen sommigen dat
zeer wijs en erg gewoon vinden, omdat
zij nu al vaak gezien hebben, dat 100 K.G.
Chili-Salpeter op een gemet weide tien
voudig teruggeeft, wat men er voor uitgeeft,
maar in dien tijd was dat nog niet zoo
bekend. Maar Jan Dijkstra had het geleerd,
geloofde het en daarom was zijn daad een
heldendaad. Van het geleende geld zoo
maar aanstonds een gedeelte in den grond
weg te gooien, eischte moed en vertrouwen.
Welnu, dien moed en dat vertrouwen had
Jan. En hij werd daarvoor beloond. De
vijftig gulden, uitgegeven aan Chili-Salpeter
voor zijn weiden, kreeg hij rijk terug,
want reeds zeer vroeg begon het gras te
groeien en het bleef groeienhet gansche
jaar zag de weide groen, donkergroen en
in plaats van twee beesten had hij er vier
gekocht.
Ook met het graan moest het anders
worden. Tot nu had vader met hard
werken, met aanhoudend nu en dan eens
een karretje stalmest naar het land te
brengen het land volgezaaid gekregen en
was met 10 a 12 mud per gemet (42 a
43 Aren) tevreden geweest. Dat móest en
dat zóu veranderen. En het veranderde
ook. Hij strooide datzelfde jaar nog
Chili-Salpeter op zijn graan, ongeveer
100 K.G. per H.A., zeker niet te veel, maar
ook datzelfde jaar had hij de uitgaven
dubbel en dik terug. Hij wist wat het
land bij vader had opgebracht en zag dus
wel, dat de grootere oogst, het meerdere
stroo aan zijn bemesting met Chili-Salpeter
te danken was.
Hij ging nog verder. Hij zaaide eenige
blokken suikerbieten en één met voeder
bieten. Beide gewassen bemestte hij met
Chili-Salpeter. De eerste gaf hij per hectare
300 K.G., niet zoo buitengewoon veel,
maar hij wilde ook niet te hard van wal
steken; de andere gaf hij nog eenjbeetje
meer, want hij hield het oog op zijn stal,
goede, eiwitrijke voederbieten, zou het
aankoopen van krachtvoer minder noodig
maken.
De boeren in den omtrek hadden heimelijk
wel eerbied voor zijn durf. En het was
ook een durf om dat geleende geld ge
deeltelijk zoo maar in den grond te werpen.
Maar hij vertrouwde op den uitslag. En
zijn vertrouwen werd niet beschaamd.
Reeds na eenige jaren was de boerderij
niet meer te herkennen. Het geleende geld
was weldra teruggegeven. En altijd ging
Jan Dijkstra door op zijn hoeve, die
langzamerhand grooter was geworden, met
zooveel mogelijk in den grond te steken,
om er zoo groot mogelijk oogsten van te
trekken.
Wel werd de kunstmest wat duurder,
maar hij wist, dat hij het Chili-Salpeter
onmogelijk kon missen en kocht het ondanks
den hoogeren prijs. Als hij berekende, wat
hij er voor terugkreeg; hoe enorm grooter
de opbrengst zijner weiden werd door een
betrekkelijk geringe Chili-Salpeter-bemes-
ting in het voorjaar; hoe zijn granen het
wonnen van die uit den ganschen omtrek,
alleen doordat hij in den herfst en in de
lente een enkelen zak Chili-Salpeter
uitzaaideals hij naging, wat een prachtige,
suikerrijke bieten hij verkreeg door dit
gewas een rijke bemesting met kunstmest
te geven en den Chilizak niet toe te
binden, dan was hij er van overtuigd, dat
die dure Chili-Salpeter de oorzaak was
geweest van zijn vooruitgang en zijn rijkdom.
rechtszaken.
Voor de rechtbank te Middelburg
werd Dinsdag 1.1. voortgezet de Vrijdag
geschorste strafzaak tegen P. J. V., kleer
maker te Middelburg, beklaagd van ver
duistering.
Zooals gemeld, werd toen door C. C.
Leemans, kleermaker te Middelburg, ge
weigerd den eed of belofte als getuige
af te leggen, op grond zijner godsdienstige
overtuiging. Hij behoort tot de z. g. Apos
tolische gemeente. Hij werd toen in gijze
ling gesteld.
Thans voorgeroepen, verklaarde hij zich
bereid den eed af te leggen, wanneer de
heeren hun hoofd wilden ontblooten. Daar
aan werd voldaan, waarop hij den eed
aflegde.
Door getuige werd een persijzer van
den beklaagde gekocht, doch het juiste
bedrag wist hij zich niet te herinneren,
ook niet of hij nog meer gekocht had van
den beklaagde.
Beklaagde erkende ten slotte het hem
ten laste gelegde.
De ambtenaar van het O. M. meende
dat het ten laste gelegde volkomen was
bewezen; hij wees erop dat beklaagde
reeds meer met de justitie in aanraking
kwam en zich meermalen te buiten ging
aan sterken drank.
Hij vorderde, wegens twee feiten van
verduistering, gepleegd binnen vijf jaar
na een soortgelijke veroordeeling, één jaar
gevangenisstraf met aftrek van de doorge
brachte hechtenis.
De verdediger, mr. A. C. A. Jacobse
Boudewijnse zeide, na de verklaringen van
den beklaagde, niets meer aan te voeren
te hebben.
Getuige Leemans werd in vrijheid gesteld.
Een talrijk publiek was op de terecht
zitting aanwezig.
Gemengd Nieuws.
Uit het Scheveningsdie vissdiersteven.
De Nieuwe Ct. verhaalt van de slechte
kansen op behoorlijke verdiensten voor
de visschers, die „op hoop van zegen"
varen. Aan deze schets ontleenen we het
volgende
„Zaterdagmiddag brengt de trein van
Haarlem onder de vele passagiers, die in
Den Haag uitstappen, eenige mannen met
blauwe truien, harige jekkers en kleine
petjes, met in schotschbonte zakken gepakte
uitrustingstukken.
Ze kwamen pas van zee en zagen er
mismoedig uit.
Een jongen van een jaar of zestien is
de eerste, die de contróle door is.
„Wel, Jo? was 't koud op de Noordzee?"
„Een bietsje, meneer".
„Wanneer ben je binnen gekomen?"
„Vanmiddag om 3 uur en nou gaen we
naer 'uis tot Maendagochtend vroeg".
„Hoe heet je schip?"
„Dat weet ik niet hoe hiet ik 3k?"
„De „Nico en Dirk?"
„O ja!"
„Hoe lang ben je weg geweest?"
„Vierd' halve week, meneer".
„Zoo, en hoe was de visscherij?"
„Slecht meneer, niks als tegenspoed,
dagen lang niet kennen visschen van
stormweer, dat we alleen op de kleine fok
„bij de wind" zeilden".
„Dan kan je je gemak hou'n zeker,
nietwaar?"
„Wel neenik, dan staen we allemael an
dek, dan willen we weten wat er gebeurt".
„En kreeg je veel water over?"
„Verscheiden buizen, die je sliknat gooi
den, en dan laet je dat maer in 't Oosten
windje opdrogen".
„Ja, meneer", valt de oudere er op in,
„die jongen ken er beter tegen als ik,
want ik eb 't kwaed 'ad met de kou".
„Nou, maar nou ga je naar moeder de
vrouw en is alles weer vergeten?"
„Zegt dat maer, meneer, maer we gaen
met leege handen".
„Zoo? Was de reis zóó slecht?"
„Ja, 'twas bedroefd, we besomden f 120".
„En was je daar vierd'halve week voor
weg? en wat heb jij daar nu van verdiend?"
„Mijn portie is f 4.50 voor de reis en
daer mot nou nog twie gulden spoor-
geld af".
„Ja", roept de jongen, „ik heb net voor
een kwartsje die reis gemaekt, f 2.25
verdiend, en twie gulden spoorgeld er of;
nee 'oor, da's niks 'edaen!"
En haastig gingen ze naar de tram, die
hen brengen zou naar hun huis.
Na eenige oogenblikken zag ik hen na,
en lang nog dacht ik aan dien jongen,
die varen ging voor niets".
Over het gebeurde van de vorige
week Dinsdag in de Tweede Kamer schrijft
de kamerverslaggever van het Hbl.
Er heerschteschiereen Kerstmis-stemming.
Niemand zat; men stond te praten of
drentelde heen en weer. Portefeuilles lagen
hier en daar op de tafels, maar gesloten
geen enkele werd uitgepakt. Zelfs waren
er afgevaardigden, die al aanstonds met
hun portefeuille onder den arm rondliepen,
klaar om heen te gaan.
In de loges enkele Eerste Kamer-leden,
maar op de tribunes overigens niet zoo'n
toeloop als op andere groote dagen.
De voorzitter en de griffier houden een
langen beurtzang van notulen en ingekomen
stukken.
Geen enkele minister zit nog achter de
groene tafel. Toch is het bekend, dat zij
„er zijn"; de één heeft den minister van
oorlog naar 't gebouw zien gaan voor
't laatst! en de ander weet met zekerheid
te zeggen, dat het heele kabinet wacht in
de ministerskamer.