PRED1KI
in onderstaande gemeenten van
Zondag 13 J
Geref. Kerk te Zierikzee:
'sVoorm. tien ure en 'savonds half zes ure:
ds. Laman.
Cat. Zondag 17.
Herv. Kerk te Kerkwerve:
'sNam. twee ure: ds. Blankert. (Doops-
bediening).
Herv. Kerk te Serooskerke:
'sVoorm. half tien ure: ds. Blankert van Kerk
werve.
Herv. Kerk te Burgh:
'sNam. twee ure: ds. Reus van Eikerzee.
Herv. Kerk te Renesse:
'sNam. twee ure: ds .Japdien van Haamstede.
Herv. Kerk te Noordwelle:
Geen dienst.
Herv. Kerk te Haamstede:
'sVoorm. half tien ure: dsJapchen.
De Zondagsschool van één uur wordt niet
gehouden.
Geref. Kerk te Haamstede:
'sVoorm. half tien ure en 'snam. twee ure:
ds. Koolstra.
Oud-Geref. Kerk te Haamstede:
Driemaal Leeskerk.
Herv. Kerk te Eikerzee:
's Voorm. half tien ure: ds. Reus.
Geref. Kerk te Eikerzee:
'sVoorm. half tien ure en 'snam. twee ure:
de heer J. C. de Vries, theol. candidaat te
Warfum.
Herv. Kerk te Brouwershaven:
'sVoorm. tien ure: ds. Lenderink, predikant te
Zierikzee.
Geref. Kerk te Brouwershaven:
'sVoorm. half tien ure en 'snam. twee ure:
ds. Horjus.
Herv. Kerk te Zonnemaire:
'sVoorm. half tien ure: ds. De Leur.
Geref. Kerk te Zonnemaire:
'sVoorm. half tien ure en 'snam. twee ure:
Leeskerk.
Herv. Kerk te Noordgouwe:
'sVoorm. half tien ure: ds. Schouten.
1EURTEN
Schouwen en Duiveland.
t ii li a r i 190 7.
Chr. Geref. Kerk te Zierikzee:
's Voorm. half tien ure: ds. Wisse; 's natn. twee
ure: de heer Van der Schuil, theol. student;
'savonds zes ure: ds. Wisse.
Herv. Kerk te Dreischor:
'sVoorm. half tien ure: ds. v. d. Griend.
Herv. Kerk te Ouwerkerk:
'sVoorm. half tien ure: ds. Kars.
Herv. Kerk te Nieuwerkerk:
'sVoorm. half tien ure en 'snam. twee ure:ds.
Van der Linden.
Geref. Kerk te Nieuwerkerk:
'sVoorm. half tien ure, 'snam. twee ure en
'savonds zes ure: ds. De Jager. (Bevestiging
leden kerkeraad).
Oud-Geref. Kerk te Nieuwerkerk:
'sVoorm. 9 ure, 'snam. 2 ure en 'savonds
5,15 ureLeeskerk.
Herv. Kerk te Oosterland:
's Voorm. half tien ure en 's nam. twee ure: ds.
Ruijsch van Dugteren.
Geref. Kerk. te Oosterland:
'sVoorm. half tien ure en 'snam. twee ure:
ds. C. Staal; 's avonds zes ureLeeskerk.
Herv. Kerk te Sirjansland:
'sVoorm. half tien ure en 's nam. twee ure: ds.
Kamsteeg.
Herv. Kerk te Bruinisse:
'sVoorm. half tien ure en 'snam. twee ureds.
Waardenburg. (Doopsbediening).
Geref. Kerk te Bruinisse:
'sVoorm. half tien ure en 'savonds vijf ure:
Leeskerk.
Oud-Geref. Kerk te Bruinisse:
'sVoorm. negen ure, 'snam. twee ure en
's avonds vijf ure: Leeskerk.
Evangelisatie te Bruinisse:
'sVoorm. half tien ure en 'snam. twee ure:
Gewone dienst.
Evangelisatie Jeruël 11:
'sVoorm. tien ure en 'savonds half acht ure:
de heer Koole van Kloetinge.
RECHTSZAKEN.
Op Vrijdag 1 Februari zullen voor de
arrond.-rechtbank te Middelburg behandeld
worden: 1°. de zaak contra-Th. de C.,
oud 23 jaar, werkitian, geboren en wonende
te Axel, thans in hechtenis in het huis van
bewaring te Middelburg, beklaagd van
moedwillige mishandeling, zwaar lichamelijk
letsel tengevolge hebbende; en 2°. die
tegen J. H. de H., 21 jaar, reiziger, geboren
en wonende te Bergen-op-Zoom, thans in
hechtenis in het huis van bewaring te
Middelburg, beklaagd van diefstal te Goes.
In de eerste zaak zullen 4 getuigen,
waaronder een tevens als deskundige, en
in de tweede 2 getuigen worden gehoord.
Ter openbare terechtzitting der recht
zitting te Middelburg van 25 Januari zal
worden behandeld de zaak tegen J. H.,
29 jaar, straatmaker te Terneuzen, ter
zake, dat hij in den avond van 7 Juli
1906 te Hoek de 16-jarige A. B., met wie
hij niet gehuwd was, met geweld en be
dreiging haar te zullen vermoorden, heeft
gedwongen aan zijn zinnelijken hartstocht
te voldoen.
In deze zaak zijn vanwege het O. M.
4 getuigen gedagvaard.
In het begin van December zag een
surveilleerende politie-agent op het Dam
rak te Amsterdam een haveloos uitzienden
man, die een klinker wierp door een
spiegelruit van één der winkels.
De man van de wet stapte op den ver
nieler af, en vroeg hem, wat zijn daad te
beteekenen had.
Antwoord: „Om onder dak te komen".
Donderdag 1.1. stond de man terecht.
Uit zijn omstandig verhaal bleek, dat hij
geruimen tijd zonder middelen van bestaan
nad rondgezworven. Hij was ziek, voelde
zich ellendig, en had de ruit verbrijzeld
om zoodoende te worden ingerekend.
De ambtenaar van het Q. M„ jhr. Quintus,
eischte wegens „landlooperij" 3 dagen
hechtenis en plaatsing in een Rijkswerk
inrichting voor den tijd van drie jaren.
De president, mr. Meinesz, vroeg aan
beklaagde, of hij gaarne in een Rijkswerk
inrichting zou willen worden opgenomen.
Lachende verklaarde de zwerver, volkomen
tevreden te zijn.
Een jongen uit Rijnsaterwoude stond
Dinsdag 1.1. terecht voor de Amsterdamsche
rechtbank, omdat hij jagend was aan
getroffen op een stuk land, waarvoor hij
geep vergunning had.
't Is waar, zegt hij, hij is op dat land
geweest, maar hij heeft er niet gejaagd.
Hij had op 'n haas geschoten en „dat"
haas was voortgeloopen en voortgeloopen,
hij kon 't haast bijhouden. Maar zoo
was-t-ie op dat verboden land gekomen,
Mét dat-ie 't merkte, had-ie zijn geweer
ontladen, en over z'n rug gehangen;
alleen als-ie over de sloten sprong moest-ie
'twel weer in z'n hand nemen.
De veldwachter zegt, dat hij van dat
ontladen niets gezien heeft, en 't ook niet
gelooft, want toen de jager weer op
geoorloofden grond was, schoot hij spoedig
daarop zonder dat hij eerst weer had
geladen ten minste voor zoover de
veldwachter had kunnen zien. En zijn
geweer had hij gewoon in zijn handen gehad.
„Die man staat hardstikke te liege!"
roept de jongen verontwaardigd uit. „Dat
land, dat-ie daar noemt, ligt wel tien
stukken verder!"
Hij doet verder een prachtig verhaal
van hoe-ie 't haas naliep en 't langs den
weg liep en langs de sloot, en hij d'r
achter an. De veldwachter had 'm dan
toch wel even kunnen waarschuwen als-ie
op verboden land was. Maar zoo zijn ze.
Had-ie 't haas zien liggen, dan had-ie
nog niet eens gezeidJager, daar leit-ie,
maar dan had-ie 'm natuurlijk zelf ingepikt.
In zijn verder betoog, als zijnde niet
ter zake dienende en ietwat beleedigend,
wordt beklaagde gestuit.
Vrijheidsberooving. Voor de Recht
bank te Leeuwarden heeft Donderdag
terechtgestaan S. v. d. W., deurwaarder
bij het kantongerecht aldaar, beschuldigd
van wederrechtelijke vrijheidsberooving.
De beklaagde heeft in den nacht van
28 op 29 October j.L, na een Zondag
avond-voorstelling in de „Harmonie", den
heer j. T., koopman te Leeuwarden, in
gijzeling gesteld krachtens een vonnis van
den kantonrechter aldaar. Toen de vrouw
van T. in dienzelfden nacht eenigen tijd
later zich bij den beklaagde aanmeldde
met f 250 aan bankpapier, teneinde haren
man onmiddellijk uit de gijzeling ontslagen
te krijgen, heeft hij, zonder daartoe ge
rechtigd te zijn, geweigerd het aange
boden geld aan te nemen, tengevolge van
welke weigering T. niet uit de gijzeling
is ontslagen en mitsdien wederrechtelijk
van zijne vrijheid beroofd is gebleven.
Als getuigen zijn gehoord de heer T.,
die tot Donderdag d.a.v. in arrest is
gebleven, diens vrouw en zwager en de
directeur van het Huis van Bewaring.
Het O. M. eischte schuldigverklaring aan
het door schuld iemand wederrechtelijk
van de vrijheid beroofd doen blijven, met
veroordeeling tot eene geldboete van f 100,
bij niet-voldoening binnen twee maanden,
tot 20 dagen hechtenis.
De verdediger, Mr. A. Burger, betoogde,
dat in de handelingen van beklaagde niets
strafbaars is gelegen en concludeerde tot
vrijspraak.
Uitspraak 16 Januari a.s.
Iets over tong.
Een der meest gezochte visschen der
Noordzee is de tong (Solea vulgaris). Men
treft haar bijna overal in de Noodzee aan
en vangt haar niet zelden vlak nabij onze
kusten, soms zelfs in de zeegaten.
Het lichaam der tong is langwerpiger
dan dat van bot, schol en schar.
Zij heeft de zijvinnen op dezelfde wijze
als deze visschen en bovendien eene
kleine borst- en rugvin, welke zich bevinden
vlak nabij de kieuwdeksels.
De huidkleur is van boven, langs de
rugzijde, donkergrijs, nagenoeg als bij de
schar, van onderen dofwit.
De huid, welke mef zeer fijne schubbetjes
is bedekt, is bizonder taai en tamelijk dik.
De tong wordt niet, evenals bot, schol
en schar, met de huid gegeten, doch daar
van eerst zorgvuldig ontdaan.
In verhouding tot de andere lichaams-
deelen heeft de tong een smallen staart.
Ook de kop van dezen visch is niet
groot en de bek in het oogvallend klein.
De randen van den eenigszins krom-
gevormden bek zijn van hoornachtige
knobbeltjes voorzien.
De oogen van de tong staan aan de
rugzijde, niet ver van den bek, doch beide
aan één kant, ongeveer een halven centi
meter van elkander.
Bij het zwemmen beweegt zich de tong
vaak in golvende beweging.
Haar voedsel bestaat, behalve uit zee
wormen en kleine weekdieren, ook uit
plantjes van den zeebodem.
Omdat de tongen hoog in prijs zijn,
worden ze door de kustvisschers gedurende
de zomermaanden zorgvuldig in ijskisten
bewaard. Sommige visschers ontdoen de
tongen vooraf van de ingewanden.
Ook de visschers van naburige landen
maken ijverig jacht op tongen. De grootste
exemplaren, wel eens meer dan 3 dM.
lang, worden soms met meer dan een
gulden per stuk betaald.
Gemengd Nieuws.
De Kamper Crt. geeft de volgende be
schrijving van de moeilijke dagen, die zijn
doorgebracht aan boord der postboot
„Minister Havelaar", die op Nieuwjaarsdag
vergeefs probeerde door het ijs van Enk
huizen naar Urk te komen:
„Toen de postboot met de post en
veertien passagiers, waaronder een dame
voor Urk, aan boord, Enkhuizen verlaten
had de zee was voor laatstgenoemde
plaats op dat oogenblik open kwam
men op nog aanmerkelijken afstand van
het eiland voor een aaneengesloten ijsveld,
waar geen doorkomen aan bleek.
Kapitein De Groot gaf toen bevel
noordwaarts te stoomen, in de hoop daar
open water te vinden, om van die zijde
het eiland te kunnen naderen. Deze hoop
bleek echter ijdel, en zoo besloot men
des avonds ten anker te gaan, en den
volgenden ochtend af te wachten.
In dien nacht echter schoof het ijs on
merkbaar om de boot heen, en sloot zich
vervolgens tot zoo'n vasten gordel aaneen,
dat er aan geen ontkomen meer te denken
viel. Toch zat men niet stil, maar werkte
zonder ophouden, al was het met weinig
succes, aan de bevrijding, tot als blijde
verlosser, de „Rengers" opdaagde.
Het was tijd, want het water was tot
den laatsten druppel verbruikt; men had
reeds koffie gezet van zeewater en ge
bruikte het brouwsel daarna met
karnemelk en de eetwaren raakten zoo
leelijk op een end, dat de visschers-
passagiers reeds een pak kaarsen naar
binnen gewerkt hadden. De proviand toch,
zeer voldoende voor de bemanning alleen,
was geheel ontoereikend ook nog de ge
zonde magen der veertien passagiers te
vullen.
Toen de „Rengers" 'teerste bij de
„Havelaar" kwam, werd dan ook onmid
dellijk per vlet mondvoorraad overgebracht,
omdat men vreesde, dat er gebrek aan
levensmiddelen zou heerschen.
Bij 't bevrijdingswerk knapte een buiten
gewoon zware stalen tros, maar later ging
het voorspoediger. Omstreeks drie uur
's nachts kwamen redder en geredde veilig
voor den ijszdom van Urk ten anker, ten
aanschouwe van de geheele eilandbevol
king, die vol onrust en hartelijke deelneming
opgebleven was, en onophoudelijk vuren
aanstak, om de opvarenden als bakens te
dienen.
Een groot aantal teertonnen en allerlei
andere zaken moesten daarvoor in vlammen
opgaan. De burgemeester en mevrouw
Van Suchtelen van de Haare waren in
persoon tot drie uur op de pier aanwezig.
Nadat de passagiers aan wal waren gezet,
vertrokken beide booten weer, de „Havelaar"
naar Enkhuizen, de „Rengers" naar Kampen.
Klerkenlied. In de Stem van lndië
vonden we onderstaand klerkenlied op de
wijze van Speenhoff's „Vegetariërs" te zingen
Tweede klerken, dat zijn menschen,
Die zich gaarne eerste wenschen.
Daarom stichten zij nu bonden,
Die aan iedereen verkonden,
Dat ze willen gaan probeeren
Of het niet is te verkrijgen,
Dat hun tractementen stijgen.
Refrein
't Is zoo deftig, 't is zoo fijn, (bis)
Klerk bij 'n Departement te zijn. (bis)
Maandag pennen, Dinsdag pennen,
Vrijdag pennen, al maar door,
Zaterdag voortdurend pennen
Soms des avonds ook nog pennen.
God bewaar ons voor dat pennen.
Pennen doen zij als de beste.
Tot ze pennen zijn ten leste.
Refrein
't Is zoo deftig, 't is zoo fijn, (bis)
Klerk van een kantoor te zijn. (bis)
Voor een heel gering salaris
Pennen ze tot alles klaar is.
Krijgen wat onnooz'Ie centen
Voor verhoogde tractementen.
En dan zijn zij ineens heeren
Die zich alles permitteeren,
Uitgezonderd met de vrouwen,
Want ze kunnen toch niet trouwen.
Refrein
't Is zoo deftig, 't is zoo fijn (bis)
Klerk op een kantoor te zijn. (bis)
Ongewone staking! Te Bunschoten
is Zondag staking geweest in den kerk
dienst voor de Hervormden.
De zaak was deze:
Met ingang van 1 Januari j.l. is van
gemeentewege het van ouds gebruikelijke
luiden van de klok, hangende in den
gemeente-toren, die met de kerk een geheel
vormt, verboden en de toegang door den
toren tot de kerk afgesloten.
't Gevolg hiervan was, dat predikant en
kerkgangers, den sinds menschenheugenis
gebruikelijken weg versperd vindende,
huiswaarts keerden en er ook voor het
verdere gedeelte van den dag geen dienst
was. Men is zeer benieuwd, hoe dit geval
zich zal oplossen.
In verband met het in België heerschende
mond- en klauwzeer worden de grenzen
streng door onze douanen bewaakt en
geldt o. a. als voorschrift, dat karren en
andere voertuigen slechts ons land mogen
binnenkomen langs de rijkswegen waar de
douaneposten staan. Dat aan die bepaling
streng de hand wordt gehouden ondervond
deze week de knecht van den landbouwer
Van Deurzen, die met paard en kar,
geladen met stalmest, langs een zandweg
van uit België Holland binnenkomend,
door de kommiezen uit Nispen den heelen
boel zag aangeslagen. Tegen den aanvoerder
werd procesverbaal opgemaakt.
Paard met kar en mest werd ter be
schikking gehouden van den burgemeester
dier gemeente in afwachting der beslissing
van hoogere autoriteiten. Hoogstwaarschijn
lijk zal alles wel verbeurd verklaard
worden.
Twee koningstijgers op één avond.
De heer E. Munaut, wapenhandelaar en
bekend jager te Soerabaja, doet aan het
Soerab. Handelsbl. mededeelingen omtrent
een gelukkige jacht aan Java's Zuidkust,
waarvan hij pas was teruggekeerd. Wij
ontleenen daaraan het volgende:
Het was namiddags, toen alles aan wal
was te Bandi Alit, een kleine baai aan
Java's Zuidkust, 35 a 40 kilometer ten
oosten van Poegar (Bezoeki). Ik wandelde
het strand eens langs en zag overal de
sporen van schildpadden, die er hun eieren
komen leggen. Maar daarnaast ontwaarde
ik tijgersporen, gaande naar en van het
strand naar het bosch.
Vóórdat de nacht inviel, liet ik een
hokje maken voor een geit; voor een
opening in den wand plaatste ik een klem.
Ik rekende er vast op dat één der wilde
dieren, die hier blijkbaar in grooten getale
hun jachtterrein hadden, het aas zou
ruiken en onder schot komen.
Maar ik hoorde en zag niets; den vol
genden morgen bleek de geit ongedeerd.
Het had dien nacht geregend en de oude
sporen waren alle uitgewischt. Dan maar
nieuwe gezocht, dacht ik, en jawel, een
heel eind verder vond ik het spoor van
een groote schildpad, dat zich op het
zand afteekende en lijnrecht op den bosch-
rand toeliep, dus van een dier, dat waar
schijnlijk eieren had gelegd.
Maar, een spoor dat den terugweg van
het dier naar zee aanduidde, was nergens
te vinden, ergo was het zeer waarschijnlijk
de prooi van een wild dier geworden.
Inderdaad bleek dit zoo te zijn. De
ongelukkige amphibie had haar taak als
eierlegster blijkbaar niet kunnen volbrengen
(gewoonlijk deponeert zij 100 k 130 eieren
in een kuil). Onder het werk was de
schildpad door een tijger overvallen, die
het dier met een slag van zijn machtigen
klauw op den rug had gewenteld om
daarna den kop aan te grijpen en den
hals door te bijten, tot het weerlooze dier
geen teeken van leven meer gaf. Toen
had het wouddier de schaal van de schild
pad tusschen zijn tanden gevat en zijn
prooi eenige passen verder de rimboe
ingetrokken, waar zij van buiten niet zicht
baar was. De strijd had blijkbaar nog niet
lang geleden plaats gehad en het vleesch
was nog onbedorven. Ik sneed er een flink
stuk uit en de soep, die ik er van kookte,
smaakte voortreffelijk.
Bij eenig nader onderzoek van het terrein
bleek mij, dat niet één, maar twee tijgers
aanwezig waren geweest; zij hadden niet,
veel van het beest gegeten maar zouden,
daarvan hield ik mij overtuigd, de rest
niet vergeten.
Op de plaats, waar het aas lag, boog
zich een vrij diepe rivier naar zee af,
zoodat het mij gemakkelijk viel de schild
pad door een haag van in den grond
gestoken boomtakken af te sluiten. Ik liet
in die haag twee openingen, voor beide
legde ik een klem, zonder anker; met een
stevige rottan had ik er echter vrij zware
takken aan vast gemaakt om het spoor
van de eventueel vluchtende dieren ge
makkelijk te kunnen volgen.
Dicht in de buurt maakte ik voor mij
een schietstand, van waar ik de klemmen
beide onder schot had. De maan was 10
dagen oud, dus de omstandigheden waren
zoo gunstig mogelijk. Alleen was het zaak
goed uit te kijken, omdat de golfslag op
het strand en de branding iets verder in
zee elk geluid verdoofden.
Toen de zon onderging, nam ik mijn
plaats in en het zal zoo ongeveer half
zeven zijn geweest, toen ik plotseling
meende twee beesten langs den boschrand
te zien galoppeeren. In een oogenblik
waren zij vlak in de buurt; het was het
tijgerpaar, dat zijn achtergelaten prooi
kwam verslinden.
Een twintigtal meters van het aas hielden
de wilde dieren plotseling hun vaart in,
aarzelden en gromdenzij hadden de
verandering opgemerkt hun prooi was
gebarricadeerd
Maar lang duurde de aarzeling niet,
plotseling schoten beiden weer vooruit en
het was of zij wedijverden, wie er het
eerst zou zijn.
Daar daverde een gebrul boven de
branding uit; de eerste tijger zat in de
klem. Het dier deed een kolossalen sprong
en kwam in het volle maanlicht te staan.
Het stond recht overeind, met de klem
aan zijn rechter voorpoot, woedend in de
ijzeren veeren bijtende en op mij toe-
loopende. Voor ik schieten kon, volgde
een tweede gebrul; ook de andere tijger
was gevangen.
Ik loste daarop mijn eerste schot en
trof den meest nabijzijnden tijger in de
elleboog van den linker-voorpoot; de
kogel bleek later den kop te hebben
geschramd. Het tweede schot velde het
dier neer, het projectiel had de hersenpan
verbrijzeld.
Op het tweede schot maakte de tweede
tijger, die te voren zich met niets had
bezig gehouden dan in de klemijzers te
bijten, een sprong in de richting der
rivier. Het dier dacht die blijkbaar te
kunnen overzwemmen, maar de tak aan
de klein gebonden, ging mee te water,
ankerde daar in den bodem vast en toen
ik den oever bereikte, had het water
oppervlak zich al weder boven dier, tak
en klem gesloten.
Dien nacht liet ik het dier waar het
was; den volgenden morgen haalden mijn
helpers het met veel moeite uit de diepte
op; het noodlot had den woudkoning den
dood door verdrinking bereid.
Uit bovenstaand verhaal blijkt, dat er
op Java nog op groot wild te jagen valt;
maar men moet een beetje ver uit de
buurt gaan en er wat voor over hebben.
TELEGRAMMEN.
's-Gravenhage, 11 Januari.
Ministerie van Koloniën. Blijkens een
uit Nederlandsch-Indië ontvangen telegram
teisterde een vloedgolf de Zuidkust van
Poelo Simeuloee en onderhoorigheden van
Atjeh, waardoor aldaar veertig lieden
omgekomen zijn, en op het eiland Tapa
driehonderd vermist worden.
Ingezonden Stukken.
Mijnheer de Redacteur!
Het is zeker een ernstig verschijnsel als de
bevolking eener gemeente verhindert. Ook hier
had zich dit helaas, vroeger reeds voorgedaan,
tot nu eenige jaren geleden eene geleidelijke
stijging werd waargenomeneinde 1905 bereikten
we echter het cijfer boven de 7000.
Het afgeloopen jaar brengt ons echter de teleur
stelling van een vermindering met 75 zielen, toch
vinden we aangegeven, dat het aandeel door ves
tiging en meerdere geboorte dan sterfte met 337
is vermeerderd, maar daar staat tegenover een
uittocht van 412 inwoners.
Dat is zeer te betreuren en dat aan dat on
gunstige feit een hoofdartikel wordt gewijd, is
zeer te prijzen echter met reserve van de
vraag: is de beschouwing ter overdenking" de
vrucht van behoorlijke studie en onderzoek, of
van een vaag vermoeden? Laat ons uit dat
standpunt het bewuste artikel eens nagaan.
Allereerst uwe belangstellende en zeer gewet
tigde vraag: „welke is de oorzaak van dit be
denkelijk verschijnsel?"
Daarop volgt een uiteenzetting, hoe eigenlijk
Zierikzee als centrum van een welvarende streek
en om de plaatselijke instellingen, speciaal van
onderwijs, bevolking zou moeten aantrekken in
plaats van afstooten, en hierop laat u de vraag
volgen: „Zou de hoofdelijke omslag, die in Z.
vrij hoog is, soms daarvan de schuld dragen".
Dat dit voor u eigenlijk geen vraag, maar een
feit is, blijkt genoeg uit het zelfs weglaten van het
vraagteeken en voorts uit hetgeen u verder laat
volgen: dat „de ingezetenen van ons stadje veel
„te hoog in de belasting zijn aangeslagen, zoodat
„menigeen onze gemeente metterwoon verlaat en
„natuurlijk menigeen terugdeinst zich hier te
„komen vestigen".
Zulk een veroordeeling, in het publiek uitge
sproken het moge met goede bedoeling zijn
geschreven kan niet anders dan nadeelig zijn
voor onze gemeente en de onjuistheid er van
aan te toonenmoet een eerste plicht geacht
worden.
Vooreerst de bewering, dat de H. O. hier hoog
zou zijn. Deze bedroeg in 1905 3-'fi pCt. en in
1906 2-' pCt. Bij de zeer overvloedige polemiek
tijdens de herziening der Gem. Wet in 1897, werd
steeds als normaal aangenomen 4 pCt. En ook
nu no.g kan het belastingpercentage van Zierikzee
gerustelijk worden getoetst aan dat van plaatsen
vau ongeveer gelijken rang buitengewone gevallen,
als bijv. Kampen buiten beschouwing gelaten);
men zal dan bevinden, dat werkelijk de H. O.
hier niet te hoog is.
Dat de H. O. in eenig verband zou staan met
de uitwijking uit de gemeente in 1906 van 412
personen de volkomen onjuistheid daarvan
zou zelfs bij de minste poging tot onderzoek en
overtuiging aan den dag gekomen zijn. Immers
als men de namen der 412 uitgewekenen nagaat
en men ziet hoeveel aangeslagenen in den
H. O. daaronder zijn, dan telt men niet eens ten
volle een 30-tal. Wie het eerst in het oog vallen
en zeker wel het meest de aandacht verdienen
zijn 7 namen van gegoeden. Het vertrek van deze
rubriek (hier wordt nog slechts bij uitsloting
gesproken uit financieel standpunt voor de ge
meente) valt zeer zeker te betreuren. De aanslagen
die daardoor verloren gaan, loopen van de 56e
klasse (op 6 na de hoogste aanslag) tot de 18e
klasse. Niemand zal redelijkerwijze durven be
weren, dat hieronder één vertrek gegrond is op
te hoogen H. O.
Dan volgt de rubriek verplaatste ambtenaren,
(godsdienstleeraars medegerekend) en een paar,
die ontslag genomen hebben. Ook bij dezt
rubriek, 13 in getal,, is geen spoor van H. O. ah
oorzaak van vertrek.
Hierna resten nog een paar aangeslagenen, die
vertrokken wegens familie-aangelegenheden en
de enkelen, in de 3 laagste klassen aangeslagen
geweest, die lotsverbetering zochten.
Het overgroote aantal, dat nu nog overblijft
van de 412 uitgewekenen, droeg niet bij in den
H. O. en kan dus daarin geen aanleiding gehad
hebben om weg te gaan. Om welke reden gingen
die dan heen?
Zeer veel mutatie was er onder het dienstboden-
personeel; ook waren er nog al jongelieden, die
weggingen ter verdere opleiding, doch de hoofd
zaak is eenvoudig het streven van de werkende
klasse naar lotsverbetering. Wie zou dat durven
laken? Het is een der zegeningen van den tegen-
woordigen tijd, dat men in casu de werkman
niet meer bij moeders-pappot blijft zitten,
maar er flink op uittrekt!
Niettemin is die uittocht, vooral van goede
krachten, ongewenscht voor de gemeente. Hoe
dit tegen te gaan? Er is een middel: industriën
en daardoor werkverscttaffing in het leven roepen.
Wie zal dat kunnen, wie zal durven?
Met het voorgaande zal voldoende zijn toegelicht,
dat de H. O. volstrekt in geen verband staat met
het ongewenschte verschijnsel van vermindering
der bevolking over 1906.
Afgescheiden daarvan, echter, zijn er redenen
genoeg om mede te gaan met uwe boete-predikatie
aan de vroede vaderen zooals ze door u in patriar
chalen stijl genoemd worden, om zuinigheid te
betrachten en dat geweldig gul-zijn met uitgaven,
als die uit de gemeentekas moeten komen, zooveel
mogelijk te breidelen. Voor het heden zijn we er