certificaten in de eerste plaats in tegen
stelling van vroeger, toen zij voor een
jaar werden afgegeven, thans slechts eene
maand geldig zijn, ja, dat reeds van eenen
eigenaar, die aanvankelijk certificaten ont
ving, deze, na ze 8 dagen gebruikt te
hebben, de certificaten zijn ingetrokken,
omdat deze op de wijze, wellicht door
den heer Jacob Moelker uitgedacht, heeft
gehandeld.
Mijne overtuiging is, dat eigenaren van
oesterputten, als de heer Jacob Moelker,
goed zouden doen alles in het werk te
stellen om den goeden naamdien de
Zeeuwsche oester in het buitenland sedert
jaren heeft gehad, te helpen handhaven,
en waar nu moeilijke tijden zijn aange
broken, niet langs sluikpaden te wandelen,
dat alleen kan leiden tot schade van hen
zelf. Hij leze eenvoudig het artikel, voor
komende in het Deensche blad (een uit
vele) van 27 October 1.1., waarin met
groote letters te lezen staat onder redacti
oneel gedeelte, 2e bladzijde, 4e kolom
„Eene omvangrijke oestervergiftiging. Eene
bekende familie Jacobsen had een diner
gegeven, waarbij Hollaridsche oesters
werden gebruikt, waarbij bleek, dat deze
vergiftigd waren, daar alle gasten ernstig
ziek zijn geworden". Het blad besluit het
verhaal met de moraal„Spis Limfjords".
Zietdaar het treurige resultaat van het
achterwege laten van voorschriften door
het Visscherijbestuur uitgevaardigd.
Gaarne breng ik een woord van hulde
aan dat bestuur, hetwelk, zooals de heer
Jacob Moelker weet, den verkoop van
oesters uit besmette putten niet kan ver
bieden, zoover gaat zijn macht niet, doch
toch _alles aanwendt om het Hollandsche
product onvervalscht en onschadelijk te
doen zijn voor den verbruiker, ten profijte
van den Hollandschen handelaar. Het ga
voort op den ingeslagen weg, desnoods
met nog krachtiger maatregelen te treffen,
die z. i. wenschelijk zijn, opdat de reputatie
van de Hollandsche oester wederom her
steld worde en het vertrouwenthans
geschokt, zich wederom herstelle.
In de N. R. Ct. van 8 dezer, 2e blad,
komt het volgende ingezonden stuk voor,
dat wij in het belang der zaak overnemen.
OESTERS.
Zierikzee, den 6 Nov. 1906.
In het eerste blad B der N. R. Ct. van
Dinsdag j.l. komt onder het opschrift:
„Waarom halve maatregelen?" een inge
zonden stukje voor, wemelend van onjuist
heden.
Het begint: „Naar aanleiding van de
veelbesproken oestervergiftiging zijn door
het bestuur der Visscherijen op de Schelde
en Zeeuwsche Stroomen aan verscheidene
firma's certificaten van onbesmetheid uit
gereikt". Onjuist, reeds sinds jaren worden
door dat bestuur die certificaten uitgereikt.
De tweede zin begint: „Deze certificaten
zijn echter niet voor alle firma's verkrijg
baar, en dat naar aanleiding van een
onderzoek dat 2 of 3 jaren geleden is
ingesteld".
Waar is, dat de certificaten verkrijgbaar
zijn voor allen, die oesterkweek- en be
waarplaatsen hebben, die niet blootgesteld
zijn aan besmetting door rioolvocht, en
worden geweigerd aan allenwier putten
en kweekplaatsen aan besmetting kunnen
zijn blootgesteld.
De certificaten worden niet afgegeven
op grond van een bacteriologisch onder
zoek, dat 2 a 3 jaren geleden plaats had,
maar op grond van een uitgebreid locaal
onderzoek in 1903 en 1904, gepaard aan
bacteriologische onderzoekingen gedurende
een aantal jaren op last van het bestuur
der Visscherijen verricht, waarmede nog
steeds wordt voortgegaan en waarvoor dit
bestuur een eigen laboratorium heeft te
Bergen-op-Zoom, thans bestuurd door den
heer G. van Iterson, assistent van prof.
Beijerinck. Wanneer dit bacteriologisch
onderzoek geheel is afgeloopen, waarmede
jaren zijn gemoeidomdat het uit den
aard der zaak aan een bepaald seizoen
gebonden is, zal een eindrapport kunnen
worden opgemaakt, en eerst dan zal het
verkoopen en verzenden van oesters zonder
certificaat, of het hebben van besmette
oesterputten kunnen worden verboden.
Een dergelijke maatregel nu zou praerna-
tuur zijn.
De inzender van dat stukje, Jacob
Moelker, heeft zelf te Tholen een put,
die niet van smetten vrij is (firma
F. Moelker Co.), althans geacht wordt;
aan het bacteriologisch onderzoek is men
nog bezig. Inde lacrymae!
Het gaat nu niet aan, de certificaten
verdacht te makenen voor te stellen als
halve maatregelen, omdat het afgeven of
onthouden gegrond is op een bacterio
logisch onderzoek van twee of drie jaren
geleden, gelijk aan het slot van zijn stukje
bij wijze van knaleffect wordt gezegd.
Dat is, gelijk boven vermeld, een pertinente
onwaarheid.
Wie thans eischt, wanneer hij oesters
koopt, een certificaat van onbesmetheid,
doet een daad van voorzichtigheid en
heeft een waarborg dat naar menschelijke
berekening die oesters komen van een
veiligen en gezonden put, niet 3 jaren
geleden, maar nu.
Het zal dus nu wel elkeen duidelijk
zijn, dat de poging van bedoelden inzender
om de certificaten te kleineeren in het
behoorlijk licht komt, wanneer men weet,
dat hij zelf oesterkweeker is, die geen
certificaten kan krijgen)
Hoogachtend
Mr. A. J. F. FOKKER,
voorzitter v/h. bestuur der Visscherijen
op de S. en Str.
buitengewoon lid van den Centralen
Gezondheidsraad.
Het gebruik en het nut van
het chili-salpeter in den landbouw.
Bij ons op het dorp is het de gewoonte, dat
we 's wintersavonds zoo nu en dan bij elkander
gaan „buurten". Wij leggen een kaartje en praten
wat na. Zoo komen we de lange winteravonden
gezellig door. Onlangs vroeg me de gastheer
een flinke boer toen de kaarten waren
opgeborgen: „Komaan, meester, vertel ons nog
eens wat nieuws van den kunstmest". „Daarvan
zal wel niet veel nieuws meer'te vertellen vallen",
zei zijn neef, ook een landbouwer en mede een
der gasten, „ik denk, dat alle boeren het gebruik
en het nut van den kunstmest onderhand wel op
hun duimpje zullen kennen".
„Dat geloof ik niet, Peer", antwoordde ik, niet
ongenegen aan het verzoek te voldoen en weer
op mijn preekstoel te klimmen, zooals mijn ken
nissen gewoon zijn schertsend te zeggen, „daarvan
zal ik je eens wat vertellen en dan tegelijk wat
nieuws mededeelen over kunstmest, zooals me
gevraagd is".
Gij zoudt dus denken, dat alle boeren om
trent het gebruik en den aard van kunstmest
genoegzaam op de hoogte zijn? 'tMocht wat.
•nlangs sprak ik iemand, die mij vertelde, dat
de boeren bij hem in den omtrek niet alle,
maar toch vele alle kunstmest „Viaan" noemen.
Wat dit voor een woord is, weet ik niet, ik denk
een verbastering van Guano. Maar er blijkt toch
uit, dat ze geen verschil kennen tusschen kunst
mest en kunstmest, tusschen chilisalpeter en kaïniet,
tusschen super en ammoniak enz. En er blijkt
tevens uit, dat ze nog niet veel er van gebruiken.
En niet lang geleden werd me hier op onze ver
gadering nog de vraag gedaan, of men, als men
kaïniet gebruikt, geen chilisalpeter behoeft te
gebruiken. Ziet ge, zulke vragen getuigen nu
toch al van zeer weinig doorzicht. Maar, komaan,
laat ons geen kwaad spreken. Ik wil je liever
eens het een en ander mededeelen van wat ik
deze week las over den uitslag van eenige proeven
met chilisalpeter. Juist, omdat chilisalpeter een
meststof is, waarvan men den invloed spoedig
waarneemt, maakt men er soms een verkeerd
gebruik van. Dat wil zeggen, men gebruikt het
alleen, als men ziet, dat het noodig wordt, als
de planten b.v. geel van blad worden, als ze niet
goed vooruit willen met groeien, in 't voorjaar
b.v., als dus de planten reeds ziek zijn, als ze
kwijnen. Het chilisalpeter is dan het geneesmiddel
voor den zieke. Maar het chilisalpeter dient dan
niet als voorbehoedmiddel. Het gaat soms met
het chilisalpeter als met het serum voor de
vlekziekte der varkens. Men laat de varkens pas
inspuiten, als ze ziek zijn. Dat is nu verkeerd.
Men moet alle varkens laten inënten, om te
waken, dat ze de vlekziekte niet krijgen. Zoo
ook moeten we de gewassen alle met chilisalpeter
bemesten, om te waken, dat ze zóó gezond
mogelijk worden, m. a. w. zooveel mogelijk
opbrengen. Doch, daarover wilde ik het niet
hebben. Ge weet, dat er in den laatsten tijd ook
door vele boeren in den herfst chilisalpeter op
de wintergranen gebruikt wordt. Welnu, ik las
deze week den uitslag van proeven, die gedaan
waren, met het doel te onderzoeken, wat beter
was, het chilisalpeter in den herfst, in de lente
of gedeeltelijk in beide te geven, dus een deel
in den herfst en een deel in de lente. Alle
uitkomsten spraken zeer duidelijk voor de laatste
methode. Ik heb hier toevallig enkele cijfers
genoteerd. Deze cijfers zijn de gemiddelden van
die, welke verkregen zijn op 6 ct 7 verschillende
plaatsen. Door 100 K.G. chilisalpeter in den herfst
te geven, kreeg men met tarwe een vermeerdering
van 150 K.G. graan en 400 K.G. stroo. Door
100 K.G. chilisalpeter in de lente te geven, waren
deze vermeerderingen 325 K.G. en 670ft.G.
Door beide te doen, dus door 1Ö0 K.G. chili
salpeter in de lente en 100 K.G. in den herfst te
geven, waren deze vermeerderingen 530 K.G. en
850 K.G. Zelfs bij de duurste chilisalpeterprijzen
zal men moeten bekennen, dat men met de
laatste methode een aardig winstje behaalt. De
uitkomsten der rogge-proefvelden gaven eenzelfde
resultaat. Ik heb daarvan de cijfers niet genoteerd,
maar wel kan ik u zeggen, dat ze even sterk
spraken voor een dubbele chilisalpeterbemesting,
gegeven dus in herfst en lente. Maar er is uit
deze proeven nog meer te lecren. 't Is jammer,
dat er overal nog niet een proefveld meer geweest
is, om den uitslag te onderzoeken van 200 K.G.
in de lente en dien te vergelijken met dien van
100 K.G. in den herfst en 100 K.G. in de lente,
maar dat komt nog wel en anders kunnen jullie
het wel eens doen. Men kan in elk geval zien,
dat de 100 K.G. in de lente een aardige ver
meerdering gegeven hebben, n.l. 325 K.G. tarwe
en 670 K.G. stroo. Toch is dit niet het hoogste,
dat men verkrijgen kan en de boeren, die in den
herfst van 1906 geen chilisalpeter aan hun granen
gegeven hebben, weten er uit, dat ze, door bun
dosis in de lente te verhoogen, de opbrengst
vermeerderen kunnen. Uit het derde perceel zien
we toch, dat bij het tweede de grootste oogst
nog niet bereikt is. Ziezoo, nu zullen we van
't voorjaar eens zien, als er chilisalpeter besteld
wordt, wie van jullie deze les in zijn ooren
geknoopt heeft. En nu ga ik slapen.
De Soc.-Democratische Arbeiderspartij.
Mr. P. J. Troelstra ziet naar hij in
Het Volk schrijft in den laatsten tijd
in de sociaal-democratische arbeiderspartij
dingen gebeuren, die „absoluut indruischen
tegen het a-b-c van het partijleven". Daar
is, om met het laatste te beginnen, de
staking van de loopers van Het Volk. Een
bedroevende stakingWant die loopers
doen alsof Het Volk een kapitalistische
onderneming is, terwijl het inderdaad tien
duizenden aan vrijwillige bijdragen heeft
verslonden en men er, nu de tekorten
slinken, reeds aan denkt den inteekenprijs
te verlagen om het meer onder de arbeiders
verspreid te krijgen. Hoewel hun loon
onlangs verhoogd is en hun een nieuwe
loonregeling over twee maanden is beloofd,
nemen die loopers, in bestuur der partij
en commissie van beheer geen vertrouwen
stellende, hun toevlucht tot de pressie en
schandaal.
Deze zaak zegt mr. Troelstra is
zeer ernstig. Maar ernstiger is het, dat zij
niet op zich zelf staat. Dat zij slechts één
schakel is in een reeks van feiten, den
zelfden geest ademendalle berustend op
ontkenning der eenheid en geslotenheid
onzer partij, op het stellen van eigen wil
en meening of van eigen belang boven
die der partijop het ontzeggen van ver
trouwen aan de leidende en uitvoerende
organen der partijop een individualisme,
dat, wordt het niet door een onweerstaan
bare opstuwing van het zuiver proletaris-
tische eenheidsgevoel der massa in de
partij teruggedrongen, deze alle kracht en
aanzien naar buiten, alle bezieling en
warmte naar binnen zal bntnemen en haar
zal misvormen tot een schouwtooneel van
onverkwikkelijke personen- en kliekstrijden,
waarvan alle idealisme even erg zoek is
als in zoo metiig christelijke kerk de
Christus.
Het zou, vervolgt mr. Troelstra, daarom
onbillijk zijn deze loopers, „arme bliksems
dte voor hun broodje vechten", te hard te
vallen. Zij hebben van partijgenooten, die
beter moesten »weten, het slechte voor
beeld gehad. En dan herinnert de schrijver
aan het kabaal tegen het Kamerlid Hugen-
holtz en aan het gedrag van die heele
groep in de partij, „die van het vorig
Kongres een duidelijken, doch zachten
wenk ontving om wat minder den ketter
meester te spelen" en die nu voortdurend
tegen het partijbestuur en de partij in haar
geheel mokt en zich ten deele aan het
partijwerk onttrekt. „Alles een uiting van
datzelfde individualisme, van een verzwak
king van het partijbegrip".
„Waar aldus de partijeenheid op den
achtergrond wordt gesteld", juist door
menschen van invloed in de partij, daar
steekt het kwaad de gewone partijleden
aan. Men heeft de redactie van Het Volk
geraden, een beroep te doen „op het
partijgenootschappelijk gevoel der loopers",
maar zij antwoordde veelzeggend: „Wij
weten dat zulks vergeefs zal zijn
Wat blijft er met zóodanigen geest over
van de partij zoo vraagt de massa der
partijgenooten zich af. Zij begrijpen, dat
zij den stijd tegen het kapitalisme, tegen
de bourgeoisie moeten voeren, als een flink
aaneengesloten partij. Zij willen geen ver
slapping van dien strijd, ook niet door
onderling geharrewar over de beste manier
om er te komen. Zij begrijpen, dat alle
partijgenooten het niet over alle dingen
eens kunnen zijn, maar zij wenschen dat
boven onderlinge zakelijke discussies sta
de partij. De partij boven al
Ingezonden Mededeelingen.
(Onder verantwoordelijkheid van den inzender).
Van 1-5 regels f 1,—elke regel meer f 0,20.
Steenbergen uit zich.
Zulk een verslag telkens weer te lezen,
is aanmoedigend.
De Heer J. KOEVOETS, Dam A 75 te
Steenbergen, meldt onsHet is thans
reeds acht maanden dat ik aangedaan ben
geweest met een bedroevende nierziekte,
waardoor ik onophoudelijk een vlijmende
pijn in den rug had. De pijn was van
dien aard, dat ik nauwelijks meer kon
bukken en wanneer ik mij dan wilde
oprichten, moest ik mij moeite doen, om
het niet uit te schreeuwen. De urine was
immer erg troebel en wanneer zij eenigen
tijd gestaan had, bevond zich een laagje
bezinksel op den bodem. Ik werd ook
veel geplaagd door duizelingen en gevoelde
mij steeds lusteloos en vermoeidtoen mij
overal zulke gunstige resultaten ter oore
kwamen door het gebruik van Foster's
Rugpijn Nieren Pillen, wenschte ik hier
oök een proef mee te nemen. Ik was zeer
gelukkig toen ik reeds na de eerste week
een groote beterschap kon waarnemen en
toen ik twee doozen gebruikt had, was
mijn pijn verdwenen. Na zulk een voor
spoedige genezing, voel ik mij gedrongen
u mijn dankbaarheid te toonen, "door deze
merkwaardige pillen aan elk nierlijder ten
zeerste aan te bevelen.
Ik ondergeteekende verklaar dat het
bovenstaande waar is en machtig u het
publiek te maken op elke wijze, die u
goeddunkt.
Wenk aan koopers. Foster's Rugpijn
Nieren Pillen worden niet los verkocht,
enkel in doozen, waarop de naam van het
geneesmiddel voluit voorkomt. Vraagt
uitdrukkelijk Foster's en gij zult de goede
hebben. Zij zijn te Zierikzee verkrijgbaar
bij den Heer M. S. POLAK, Gedipl. Drogist
en te Tholen bij den Heer W. POTTER,
filiaal Apotheek „Coronoe"Stoofstraat.
Toezending geschiedt franco na ontvangst
van postwissel A f 1,75 voor één of f 10,
voor 6 doozen.
Presidentsvrouwen in Frankrijk.
Sinds vijf-en-dertig jaren hebben in
Frankrijk verschillende vrouwen uit den
burgerstand haar stillen huiselijken haard
moeten verlaten, om zich als vorstin te
vertoonen. De zeven presidentsvrouwen,
die sinds 1871 in Frankrijk haar mannen
ter zijde stonden, hebben allen trouw haar
plichten volbracht, doch slechts twee harer
wisten, elk op haar wijze, iets vorstelijks
te geven in verschijning en handelingen.
De echtgenoote van Thiers heeft nooit
invloed op haar man gehad. Haar man
was veel ie energiek, op zijn manier zelfs
te despotisch, om iemands raad aan te
nemen. Tegenover zijn veelzijdige begaafd
heden begonnen soms de meest ervaren
generaals aan hun bekwaamheid te twijfelen.
Hoe had dan zijn beschroomde vrouw
zich tegen zijn bevelen durven verzetten?
Zij vergenoegde zich er dus mede, een
voortreffelijke huisvrouw te zijn en dacht
er niet aan als presidente te schitteren.
Ook haar schoonzuster, Félicie Dosne,
deed niet anders dan haar veelbewonderden
zwager te omringen met alle vrouwelijke
oplettendheden en hem te bevrijden van
de materiëele zorgen des levens. En als
zij toch feitelijk eenigen invloed op Thiers
had. die gaarne luisterde naar haar rustig
gebabbel, dan had zij dit te danken aan
haar fijne terughouding.
Om geheel andere redenen hield de
tweede presidentsvrouw, de vrouw van
maarschalk Mac Mahon, zich buiten de
regeerings-aangelegenheden. Haar adellijke
trots verzette zich tegen haar republi-
keinsche verplichtingen en daarom verkoos
zij het Palais de l'Elysée te vervullen met
de vorstelijke pracht van schitterende
feesten, die zij slechts zelden met haar
tegenwoordigheid vereerde. De feesten
kostten haar echtgenoot zelfs een deel
van zijn eigen vermogen.
Nog meer dan haar beide voorgangsters
hield mevrouw Grévy zich op den achter
grond. De groote uitgaven, verbonden aan
het roekelooze verbruik in het paleis,
brachten haar, het eenvoudige burgermeisje
uit de provincie, bijna tot wanhoop. Door
groote zuinigheid, ook bij persoonlijke
uitgaven, trachtte zij hierin verbetering te
brengen. Het verhaaltje van de „gemoder
niseerde" baljapon van mevrouw Grévy,
die zij, toen haar man tot president was
gekozen, bij één der eerste tailleurs van
Parijs liet „opknappen" en die toen even
veel kostte als twee nieuwe toiletten,
heeft de ronde gemaakt door alle couranten.
Daar mevrouw Grévy het met het
toezicht op keuken en kelder al druk
genoeg had, kon zij zich in de receptie
zalen slechts weinig vertoonen. Weldra
raakte men gewend aan haar afwezigheid
en daar er geen bals of groote recepties
meer gehouden werden, kregen de zalen
het karakter van een burgerhuis, waar
men ongedwongen in- en uitging.
Een echte presidente had de Republiek
dus nog niet leeren kennen. Mevrouw
Carnot was de eerste, die het Elysée
maakte tot het middelpunt van een uit
gelezen kring, waar de traditioneele be-
toovering der vroegere Fransche salons
opnieuw ontwaakt scheen. Mevrouw Sadi
Carnot had de houding en de spreekwijze
van een geboren heerscheres en bewoog
zich ongedwongen en met fijnen tact in
de schitterende zalen van het paleis.
Voor de meest bescheiden verdiensten had
zij een woord van aanmoediging; in de
meest ingewikkelde staatkundige quaesties
had zij een helder inzicht. Zij wist de
algemeene sympathie te veroveren en gaf
voor de eerste maal aan haar land een
begrip er van, wek een gewichtig element
de vrouw, ook bij een republikeinsche
staatsinrichting, kan vormen als vertegen
woordigster der natie, niet alleen in de
oogen van Frankrijk, maar ook in die van
de buitenlandsche mogendheden.
Bij dit alles bleef mevrouw Carnot de
eenvoudige vrouw van vroeger, die toezicht
hield op de opvoeding der kinderen, en
vrijer ademhaalde, wanneer zij met haar
echtgenoot in de vacantie te Fontainebleau
den last van haar hoogen rang voor
eenige weken kon afwerpen. Doch zelfs
in dien korten tijd verzuimde zij de
armverzorging in de afgelegenste wijken
van Parijs niet. Zij sloeg geen acht op de
dreigbrievendie de anarchisten haar
thuis stuurden. Aan verraad en slechtheid
geloofde zij niet; zij wilde er niet aan
gelooven,totdathaarrechtschapen, algemeen
beminde echtgenoot viel onder den dolk
van Caserio. Vol moed en waardigheid
droeg zij dat wreede lot en als een
onttroonde koningin bleef zij steeds om
ringd van haar getrouwen. Tijdens zijn
verblijf te Parijs bracht de Czaar haar
een bezoek, dat zij met een bezoek aan
de Czaritsa in de Russische ambassade
beantwoordde. De keizerin ontving mevrouw
Carnot als een vriendin en legde de
kleine grootvorstin Olga in haar armen,
om haar een kus te geven. De jaren, die
haar nog geschonken werden, heeft mevrouw
Carnot gewijd aan de gedachtenis van
haar man.
Mevrouw Casimir Perier heeft slechts
korten tijd in het Elyséé mogen vertoeven,
doch in dien tijd heeft zij zich uitstekend
gekweten van de verplichtingen aan haar
positie verbonden. Door haar bekoorlijke
verschijning, haar élégance en haar voor
name manieren was zij de juiste persoon
lijkheid om de hoogste kringen van
binnen- en buitenland om zich te verzamelen.
Zoo vaak zij echter kon, ontsnapte zij
aan het Parijsche leven, om zich op haar
landgoed Pont-sur-Seine te wijden aan
haar lievelingssport, het roeien, dat haar
frisch en jeugdig deed blijven, ook nadat
zij reeds twintig jaar gehuwd was geweest.
Ook de echtgenoote van Felix Faure
bekleedde waardig haar positie, hoe weinig
die ook strookte met haar stillen aard.
Zij vertoefde veel liever in haar gezin dan
in groote gezelschappen en zou haar
rang gaarne geheel hebben afgestaan aan
haar dochter Lucie. Mama hield zich het
liefst bezig met een breiwerk, de dochter
met een boek. En langzamerhand had
Lucie zulk een helder inzicht in de
staatkunde en zulk een scherp oordeel
verworven, dat papa Faure haar van alles
op de hoogte hield en vaak op haar
uitspraak afging. Later gaf Lucie Faure
anoniem de „Promenades Florentines" uit,
die geheel uitverkocht zijn. Onlangs ver
scheen onder haar werkelijken naam „Les
femmes dans l'oeuvre du Dante".
De zevende presidente, die bij het ver
vullen van haar plichten evenveel ijver
betoonde als mevrouw Carnot, was mevrouw
Loubet, die als liefhebbende echtgenoote
en moeder in haar hart weinig lust had,
om het openbare leven, al die recepties,
bals, wedrennen, concerten en tentoon
stellingen mee te maken. Zoodra haar
echter die taak werd opgedragen, gaf de
Provengaalsche vrouw haar huiselijke
neigingen goedwillig op en werd de vrouw
van de wereld, de presidente, die haar
Provengaalsche afkomst wel nooit ver
loochende, maar als een moeder zorgde
voor de kinderen der armen. Dat is de
hoofdtrek van mevrouw Loubet, moeder
lijkheid en om die eigenschap is zij
het meest gevierd en bemind geworden
als de moederlijkste Fransche vrouw. Op
dien titel mag mevrouw Loubet met recht
trotsch zijn. Zij mag nu op haar lauweren
rusten en toezien, hoe haar landgenoote,
mevrouw Fallières, haar verplichtingen als
presidentsvrouw zal vervullen.
Ingezonden Stukken.
Aan
den heer STEVEN DE RIJKE,
President-Kerkvoogd
Sir-Jansland.
Mijnheer de Redacteur!
Tot mijn groot leedwezen kom ik voortdurend
tot de overtuiging, dat de heer Steven de Rijke
te Sir-Jansland nog steeds voortgaat om mij hier
en daar en vooral op plaatsen waar zulks,
ongevraagd, in het geheel niet betaamt, in een
kwaad daglicht te stellen. Nog pas geleden
schold hij mij voor socialist en vertelde, dat ik
mijn mede-burgers er toe aanspoorde om de
kerkelijke belasting niet te betalen, „want", zou
ik beweren: „dit behoeft in 'tgeheel^niet".
Nu De Rijke den droeven moed heeft gehad,
zoo iets van mij uit te strooien, wil ik een en
ander in het openbaar verdedigen, opdat aan
ieder blijke wie hier gelijk heeft, de pres.-kerkv.
of wel ondergeteekende.
Eenige jaren geleden werd de heer Steven de
Rijke benoeoid tot president-kerkvoogd te Sir-
Jansland. Redenen voor die benoeming waren
gewis zijn godsdienstzin en getrouwe kerkgang!
(De Rijke gaat bijna eiken Zondag op reis naar
Rotterdam!) Al spoedig na die benoeming, 9
April 1904, werd mij (gewis als blijk van den
innigen vriendschapsband tusschen De Rijke en
mijn persoon) ten huize mijner ouders een
aanslagbiljet in de kerkelijke belasting bezorgd.
Nog dienzelfden dag doleerde ik bij de kerkvoogdij
(adres pres.-kerkv.) Men gaf mij geen antwoord
op dit schrijven. Den 3den December daaraan
volgende vroeg ik der kerkvoogdij, per briefkaart,
vriendelijk om eenig antwoord op mijn schrijven
d.d. 9 April. Men zweeg als het graf!
Den 20sten Januari 1905, nadat ik inzage van
het kohier had genomen en ziende dat daarop
mijn naam weer voorkwam, zond ik weder een
bezwaarschrift aan de kerkvoogdij.
Den 27sten Maart d. a. v. verzocht ik nogmaals
per briefkaart om antwoord op mijn ingezonden
reclames. Men zweeg als een mof!
Dit jaar, 1906, werd mij door den secretaris
geweigerd inzage van het kohier te nemen,
„want", zei deze, „schipper De Rijke (alias pres.-
kerkv.) heeft „mij uitdrukkelijk verboden het aan
U te laten zien". In weerwil van dit schipperlijk
verbod kreeg ik het toch onder de oogenmijn
naam kwam er weer op voor. Het gevolg hiervan
was, dat ik den 5en Februari 1906 nogmaals
doleerde. Ik gaf mijn brief met de reclame aan
den secretaris, dezen verzoekend die aan pres.-
kerkv. te overhandigen. Bereidwillig werd hieraan
voldaan, doch denzelfden dag nog bracht de
secretaris mij den brief terug, zeggend: „De
pres.-kerkv. zegt, dat hij geen d. met uw
geschrijf te maken heeft".
Na deze catastrophe was het mij genoeg. Nu
mijn brieven door den president werden geweigerd,
moest ik, om recht te verkrijgen, een anderen
weg op. En deze weg bracht mij naar het prov.
college van kerkbestuur in Zeeland, resideerend
te Middelburg. Ik was overtuigd dat ik nu te
doen kreeg met geleerde en beschaafde mannen
en daarom niet meer in botsing zou komen met
domheid en eigenzinnigheid. Daarom twijfelde ik
geen oogenblik aan het welslagen mijner reclame.
Den 15en Febr. 1906 ging ik in beroep bij
genoemd college en reeds den 8sten April d. a. v.
ontving ik van dit lichaam het volgend schrijven:
„Naar aanleiding van Uw klacht van 15
„Febr. j.l. tegen handelingen van kerkvoogden
„betreffende Uw aanslag, deelen wij U mede,
„dat ons gebleken is, dat de kohieren slechts
„8 dagen, in plaats van 14 dagen, gelijk het
,.AIg. Regl. bepaalt, ter inzage hebben gelegen.
„De kohieren en met name dat voor 1900,
„missen derhalve bindende kracht.
„Voorts is de handeling van kerkvoogden
„om niet te antwoorden op Uw bezwaar
schriften tegen de kohieren, in strijd met
„de hun bij reglementen opgelegde ver
plichting.
„Kerkvoogden zijn door ons op een en
„ander gewezen met uitnoodiging om voor