certificaten in de eerste plaats in tegen stelling van vroeger, toen zij voor een jaar werden afgegeven, thans slechts eene maand geldig zijn, ja, dat reeds van eenen eigenaar, die aanvankelijk certificaten ont ving, deze, na ze 8 dagen gebruikt te hebben, de certificaten zijn ingetrokken, omdat deze op de wijze, wellicht door den heer Jacob Moelker uitgedacht, heeft gehandeld. Mijne overtuiging is, dat eigenaren van oesterputten, als de heer Jacob Moelker, goed zouden doen alles in het werk te stellen om den goeden naamdien de Zeeuwsche oester in het buitenland sedert jaren heeft gehad, te helpen handhaven, en waar nu moeilijke tijden zijn aange broken, niet langs sluikpaden te wandelen, dat alleen kan leiden tot schade van hen zelf. Hij leze eenvoudig het artikel, voor komende in het Deensche blad (een uit vele) van 27 October 1.1., waarin met groote letters te lezen staat onder redacti oneel gedeelte, 2e bladzijde, 4e kolom „Eene omvangrijke oestervergiftiging. Eene bekende familie Jacobsen had een diner gegeven, waarbij Hollaridsche oesters werden gebruikt, waarbij bleek, dat deze vergiftigd waren, daar alle gasten ernstig ziek zijn geworden". Het blad besluit het verhaal met de moraal„Spis Limfjords". Zietdaar het treurige resultaat van het achterwege laten van voorschriften door het Visscherijbestuur uitgevaardigd. Gaarne breng ik een woord van hulde aan dat bestuur, hetwelk, zooals de heer Jacob Moelker weet, den verkoop van oesters uit besmette putten niet kan ver bieden, zoover gaat zijn macht niet, doch toch _alles aanwendt om het Hollandsche product onvervalscht en onschadelijk te doen zijn voor den verbruiker, ten profijte van den Hollandschen handelaar. Het ga voort op den ingeslagen weg, desnoods met nog krachtiger maatregelen te treffen, die z. i. wenschelijk zijn, opdat de reputatie van de Hollandsche oester wederom her steld worde en het vertrouwenthans geschokt, zich wederom herstelle. In de N. R. Ct. van 8 dezer, 2e blad, komt het volgende ingezonden stuk voor, dat wij in het belang der zaak overnemen. OESTERS. Zierikzee, den 6 Nov. 1906. In het eerste blad B der N. R. Ct. van Dinsdag j.l. komt onder het opschrift: „Waarom halve maatregelen?" een inge zonden stukje voor, wemelend van onjuist heden. Het begint: „Naar aanleiding van de veelbesproken oestervergiftiging zijn door het bestuur der Visscherijen op de Schelde en Zeeuwsche Stroomen aan verscheidene firma's certificaten van onbesmetheid uit gereikt". Onjuist, reeds sinds jaren worden door dat bestuur die certificaten uitgereikt. De tweede zin begint: „Deze certificaten zijn echter niet voor alle firma's verkrijg baar, en dat naar aanleiding van een onderzoek dat 2 of 3 jaren geleden is ingesteld". Waar is, dat de certificaten verkrijgbaar zijn voor allen, die oesterkweek- en be waarplaatsen hebben, die niet blootgesteld zijn aan besmetting door rioolvocht, en worden geweigerd aan allenwier putten en kweekplaatsen aan besmetting kunnen zijn blootgesteld. De certificaten worden niet afgegeven op grond van een bacteriologisch onder zoek, dat 2 a 3 jaren geleden plaats had, maar op grond van een uitgebreid locaal onderzoek in 1903 en 1904, gepaard aan bacteriologische onderzoekingen gedurende een aantal jaren op last van het bestuur der Visscherijen verricht, waarmede nog steeds wordt voortgegaan en waarvoor dit bestuur een eigen laboratorium heeft te Bergen-op-Zoom, thans bestuurd door den heer G. van Iterson, assistent van prof. Beijerinck. Wanneer dit bacteriologisch onderzoek geheel is afgeloopen, waarmede jaren zijn gemoeidomdat het uit den aard der zaak aan een bepaald seizoen gebonden is, zal een eindrapport kunnen worden opgemaakt, en eerst dan zal het verkoopen en verzenden van oesters zonder certificaat, of het hebben van besmette oesterputten kunnen worden verboden. Een dergelijke maatregel nu zou praerna- tuur zijn. De inzender van dat stukje, Jacob Moelker, heeft zelf te Tholen een put, die niet van smetten vrij is (firma F. Moelker Co.), althans geacht wordt; aan het bacteriologisch onderzoek is men nog bezig. Inde lacrymae! Het gaat nu niet aan, de certificaten verdacht te makenen voor te stellen als halve maatregelen, omdat het afgeven of onthouden gegrond is op een bacterio logisch onderzoek van twee of drie jaren geleden, gelijk aan het slot van zijn stukje bij wijze van knaleffect wordt gezegd. Dat is, gelijk boven vermeld, een pertinente onwaarheid. Wie thans eischt, wanneer hij oesters koopt, een certificaat van onbesmetheid, doet een daad van voorzichtigheid en heeft een waarborg dat naar menschelijke berekening die oesters komen van een veiligen en gezonden put, niet 3 jaren geleden, maar nu. Het zal dus nu wel elkeen duidelijk zijn, dat de poging van bedoelden inzender om de certificaten te kleineeren in het behoorlijk licht komt, wanneer men weet, dat hij zelf oesterkweeker is, die geen certificaten kan krijgen) Hoogachtend Mr. A. J. F. FOKKER, voorzitter v/h. bestuur der Visscherijen op de S. en Str. buitengewoon lid van den Centralen Gezondheidsraad. Het gebruik en het nut van het chili-salpeter in den landbouw. Bij ons op het dorp is het de gewoonte, dat we 's wintersavonds zoo nu en dan bij elkander gaan „buurten". Wij leggen een kaartje en praten wat na. Zoo komen we de lange winteravonden gezellig door. Onlangs vroeg me de gastheer een flinke boer toen de kaarten waren opgeborgen: „Komaan, meester, vertel ons nog eens wat nieuws van den kunstmest". „Daarvan zal wel niet veel nieuws meer'te vertellen vallen", zei zijn neef, ook een landbouwer en mede een der gasten, „ik denk, dat alle boeren het gebruik en het nut van den kunstmest onderhand wel op hun duimpje zullen kennen". „Dat geloof ik niet, Peer", antwoordde ik, niet ongenegen aan het verzoek te voldoen en weer op mijn preekstoel te klimmen, zooals mijn ken nissen gewoon zijn schertsend te zeggen, „daarvan zal ik je eens wat vertellen en dan tegelijk wat nieuws mededeelen over kunstmest, zooals me gevraagd is". Gij zoudt dus denken, dat alle boeren om trent het gebruik en den aard van kunstmest genoegzaam op de hoogte zijn? 'tMocht wat. •nlangs sprak ik iemand, die mij vertelde, dat de boeren bij hem in den omtrek niet alle, maar toch vele alle kunstmest „Viaan" noemen. Wat dit voor een woord is, weet ik niet, ik denk een verbastering van Guano. Maar er blijkt toch uit, dat ze geen verschil kennen tusschen kunst mest en kunstmest, tusschen chilisalpeter en kaïniet, tusschen super en ammoniak enz. En er blijkt tevens uit, dat ze nog niet veel er van gebruiken. En niet lang geleden werd me hier op onze ver gadering nog de vraag gedaan, of men, als men kaïniet gebruikt, geen chilisalpeter behoeft te gebruiken. Ziet ge, zulke vragen getuigen nu toch al van zeer weinig doorzicht. Maar, komaan, laat ons geen kwaad spreken. Ik wil je liever eens het een en ander mededeelen van wat ik deze week las over den uitslag van eenige proeven met chilisalpeter. Juist, omdat chilisalpeter een meststof is, waarvan men den invloed spoedig waarneemt, maakt men er soms een verkeerd gebruik van. Dat wil zeggen, men gebruikt het alleen, als men ziet, dat het noodig wordt, als de planten b.v. geel van blad worden, als ze niet goed vooruit willen met groeien, in 't voorjaar b.v., als dus de planten reeds ziek zijn, als ze kwijnen. Het chilisalpeter is dan het geneesmiddel voor den zieke. Maar het chilisalpeter dient dan niet als voorbehoedmiddel. Het gaat soms met het chilisalpeter als met het serum voor de vlekziekte der varkens. Men laat de varkens pas inspuiten, als ze ziek zijn. Dat is nu verkeerd. Men moet alle varkens laten inënten, om te waken, dat ze de vlekziekte niet krijgen. Zoo ook moeten we de gewassen alle met chilisalpeter bemesten, om te waken, dat ze zóó gezond mogelijk worden, m. a. w. zooveel mogelijk opbrengen. Doch, daarover wilde ik het niet hebben. Ge weet, dat er in den laatsten tijd ook door vele boeren in den herfst chilisalpeter op de wintergranen gebruikt wordt. Welnu, ik las deze week den uitslag van proeven, die gedaan waren, met het doel te onderzoeken, wat beter was, het chilisalpeter in den herfst, in de lente of gedeeltelijk in beide te geven, dus een deel in den herfst en een deel in de lente. Alle uitkomsten spraken zeer duidelijk voor de laatste methode. Ik heb hier toevallig enkele cijfers genoteerd. Deze cijfers zijn de gemiddelden van die, welke verkregen zijn op 6 ct 7 verschillende plaatsen. Door 100 K.G. chilisalpeter in den herfst te geven, kreeg men met tarwe een vermeerdering van 150 K.G. graan en 400 K.G. stroo. Door 100 K.G. chilisalpeter in de lente te geven, waren deze vermeerderingen 325 K.G. en 670ft.G. Door beide te doen, dus door 1Ö0 K.G. chili salpeter in de lente en 100 K.G. in den herfst te geven, waren deze vermeerderingen 530 K.G. en 850 K.G. Zelfs bij de duurste chilisalpeterprijzen zal men moeten bekennen, dat men met de laatste methode een aardig winstje behaalt. De uitkomsten der rogge-proefvelden gaven eenzelfde resultaat. Ik heb daarvan de cijfers niet genoteerd, maar wel kan ik u zeggen, dat ze even sterk spraken voor een dubbele chilisalpeterbemesting, gegeven dus in herfst en lente. Maar er is uit deze proeven nog meer te lecren. 't Is jammer, dat er overal nog niet een proefveld meer geweest is, om den uitslag te onderzoeken van 200 K.G. in de lente en dien te vergelijken met dien van 100 K.G. in den herfst en 100 K.G. in de lente, maar dat komt nog wel en anders kunnen jullie het wel eens doen. Men kan in elk geval zien, dat de 100 K.G. in de lente een aardige ver meerdering gegeven hebben, n.l. 325 K.G. tarwe en 670 K.G. stroo. Toch is dit niet het hoogste, dat men verkrijgen kan en de boeren, die in den herfst van 1906 geen chilisalpeter aan hun granen gegeven hebben, weten er uit, dat ze, door bun dosis in de lente te verhoogen, de opbrengst vermeerderen kunnen. Uit het derde perceel zien we toch, dat bij het tweede de grootste oogst nog niet bereikt is. Ziezoo, nu zullen we van 't voorjaar eens zien, als er chilisalpeter besteld wordt, wie van jullie deze les in zijn ooren geknoopt heeft. En nu ga ik slapen. De Soc.-Democratische Arbeiderspartij. Mr. P. J. Troelstra ziet naar hij in Het Volk schrijft in den laatsten tijd in de sociaal-democratische arbeiderspartij dingen gebeuren, die „absoluut indruischen tegen het a-b-c van het partijleven". Daar is, om met het laatste te beginnen, de staking van de loopers van Het Volk. Een bedroevende stakingWant die loopers doen alsof Het Volk een kapitalistische onderneming is, terwijl het inderdaad tien duizenden aan vrijwillige bijdragen heeft verslonden en men er, nu de tekorten slinken, reeds aan denkt den inteekenprijs te verlagen om het meer onder de arbeiders verspreid te krijgen. Hoewel hun loon onlangs verhoogd is en hun een nieuwe loonregeling over twee maanden is beloofd, nemen die loopers, in bestuur der partij en commissie van beheer geen vertrouwen stellende, hun toevlucht tot de pressie en schandaal. Deze zaak zegt mr. Troelstra is zeer ernstig. Maar ernstiger is het, dat zij niet op zich zelf staat. Dat zij slechts één schakel is in een reeks van feiten, den zelfden geest ademendalle berustend op ontkenning der eenheid en geslotenheid onzer partij, op het stellen van eigen wil en meening of van eigen belang boven die der partijop het ontzeggen van ver trouwen aan de leidende en uitvoerende organen der partijop een individualisme, dat, wordt het niet door een onweerstaan bare opstuwing van het zuiver proletaris- tische eenheidsgevoel der massa in de partij teruggedrongen, deze alle kracht en aanzien naar buiten, alle bezieling en warmte naar binnen zal bntnemen en haar zal misvormen tot een schouwtooneel van onverkwikkelijke personen- en kliekstrijden, waarvan alle idealisme even erg zoek is als in zoo metiig christelijke kerk de Christus. Het zou, vervolgt mr. Troelstra, daarom onbillijk zijn deze loopers, „arme bliksems dte voor hun broodje vechten", te hard te vallen. Zij hebben van partijgenooten, die beter moesten »weten, het slechte voor beeld gehad. En dan herinnert de schrijver aan het kabaal tegen het Kamerlid Hugen- holtz en aan het gedrag van die heele groep in de partij, „die van het vorig Kongres een duidelijken, doch zachten wenk ontving om wat minder den ketter meester te spelen" en die nu voortdurend tegen het partijbestuur en de partij in haar geheel mokt en zich ten deele aan het partijwerk onttrekt. „Alles een uiting van datzelfde individualisme, van een verzwak king van het partijbegrip". „Waar aldus de partijeenheid op den achtergrond wordt gesteld", juist door menschen van invloed in de partij, daar steekt het kwaad de gewone partijleden aan. Men heeft de redactie van Het Volk geraden, een beroep te doen „op het partijgenootschappelijk gevoel der loopers", maar zij antwoordde veelzeggend: „Wij weten dat zulks vergeefs zal zijn Wat blijft er met zóodanigen geest over van de partij zoo vraagt de massa der partijgenooten zich af. Zij begrijpen, dat zij den stijd tegen het kapitalisme, tegen de bourgeoisie moeten voeren, als een flink aaneengesloten partij. Zij willen geen ver slapping van dien strijd, ook niet door onderling geharrewar over de beste manier om er te komen. Zij begrijpen, dat alle partijgenooten het niet over alle dingen eens kunnen zijn, maar zij wenschen dat boven onderlinge zakelijke discussies sta de partij. De partij boven al Ingezonden Mededeelingen. (Onder verantwoordelijkheid van den inzender). Van 1-5 regels f 1,—elke regel meer f 0,20. Steenbergen uit zich. Zulk een verslag telkens weer te lezen, is aanmoedigend. De Heer J. KOEVOETS, Dam A 75 te Steenbergen, meldt onsHet is thans reeds acht maanden dat ik aangedaan ben geweest met een bedroevende nierziekte, waardoor ik onophoudelijk een vlijmende pijn in den rug had. De pijn was van dien aard, dat ik nauwelijks meer kon bukken en wanneer ik mij dan wilde oprichten, moest ik mij moeite doen, om het niet uit te schreeuwen. De urine was immer erg troebel en wanneer zij eenigen tijd gestaan had, bevond zich een laagje bezinksel op den bodem. Ik werd ook veel geplaagd door duizelingen en gevoelde mij steeds lusteloos en vermoeidtoen mij overal zulke gunstige resultaten ter oore kwamen door het gebruik van Foster's Rugpijn Nieren Pillen, wenschte ik hier oök een proef mee te nemen. Ik was zeer gelukkig toen ik reeds na de eerste week een groote beterschap kon waarnemen en toen ik twee doozen gebruikt had, was mijn pijn verdwenen. Na zulk een voor spoedige genezing, voel ik mij gedrongen u mijn dankbaarheid te toonen, "door deze merkwaardige pillen aan elk nierlijder ten zeerste aan te bevelen. Ik ondergeteekende verklaar dat het bovenstaande waar is en machtig u het publiek te maken op elke wijze, die u goeddunkt. Wenk aan koopers. Foster's Rugpijn Nieren Pillen worden niet los verkocht, enkel in doozen, waarop de naam van het geneesmiddel voluit voorkomt. Vraagt uitdrukkelijk Foster's en gij zult de goede hebben. Zij zijn te Zierikzee verkrijgbaar bij den Heer M. S. POLAK, Gedipl. Drogist en te Tholen bij den Heer W. POTTER, filiaal Apotheek „Coronoe"Stoofstraat. Toezending geschiedt franco na ontvangst van postwissel A f 1,75 voor één of f 10, voor 6 doozen. Presidentsvrouwen in Frankrijk. Sinds vijf-en-dertig jaren hebben in Frankrijk verschillende vrouwen uit den burgerstand haar stillen huiselijken haard moeten verlaten, om zich als vorstin te vertoonen. De zeven presidentsvrouwen, die sinds 1871 in Frankrijk haar mannen ter zijde stonden, hebben allen trouw haar plichten volbracht, doch slechts twee harer wisten, elk op haar wijze, iets vorstelijks te geven in verschijning en handelingen. De echtgenoote van Thiers heeft nooit invloed op haar man gehad. Haar man was veel ie energiek, op zijn manier zelfs te despotisch, om iemands raad aan te nemen. Tegenover zijn veelzijdige begaafd heden begonnen soms de meest ervaren generaals aan hun bekwaamheid te twijfelen. Hoe had dan zijn beschroomde vrouw zich tegen zijn bevelen durven verzetten? Zij vergenoegde zich er dus mede, een voortreffelijke huisvrouw te zijn en dacht er niet aan als presidente te schitteren. Ook haar schoonzuster, Félicie Dosne, deed niet anders dan haar veelbewonderden zwager te omringen met alle vrouwelijke oplettendheden en hem te bevrijden van de materiëele zorgen des levens. En als zij toch feitelijk eenigen invloed op Thiers had. die gaarne luisterde naar haar rustig gebabbel, dan had zij dit te danken aan haar fijne terughouding. Om geheel andere redenen hield de tweede presidentsvrouw, de vrouw van maarschalk Mac Mahon, zich buiten de regeerings-aangelegenheden. Haar adellijke trots verzette zich tegen haar republi- keinsche verplichtingen en daarom verkoos zij het Palais de l'Elysée te vervullen met de vorstelijke pracht van schitterende feesten, die zij slechts zelden met haar tegenwoordigheid vereerde. De feesten kostten haar echtgenoot zelfs een deel van zijn eigen vermogen. Nog meer dan haar beide voorgangsters hield mevrouw Grévy zich op den achter grond. De groote uitgaven, verbonden aan het roekelooze verbruik in het paleis, brachten haar, het eenvoudige burgermeisje uit de provincie, bijna tot wanhoop. Door groote zuinigheid, ook bij persoonlijke uitgaven, trachtte zij hierin verbetering te brengen. Het verhaaltje van de „gemoder niseerde" baljapon van mevrouw Grévy, die zij, toen haar man tot president was gekozen, bij één der eerste tailleurs van Parijs liet „opknappen" en die toen even veel kostte als twee nieuwe toiletten, heeft de ronde gemaakt door alle couranten. Daar mevrouw Grévy het met het toezicht op keuken en kelder al druk genoeg had, kon zij zich in de receptie zalen slechts weinig vertoonen. Weldra raakte men gewend aan haar afwezigheid en daar er geen bals of groote recepties meer gehouden werden, kregen de zalen het karakter van een burgerhuis, waar men ongedwongen in- en uitging. Een echte presidente had de Republiek dus nog niet leeren kennen. Mevrouw Carnot was de eerste, die het Elysée maakte tot het middelpunt van een uit gelezen kring, waar de traditioneele be- toovering der vroegere Fransche salons opnieuw ontwaakt scheen. Mevrouw Sadi Carnot had de houding en de spreekwijze van een geboren heerscheres en bewoog zich ongedwongen en met fijnen tact in de schitterende zalen van het paleis. Voor de meest bescheiden verdiensten had zij een woord van aanmoediging; in de meest ingewikkelde staatkundige quaesties had zij een helder inzicht. Zij wist de algemeene sympathie te veroveren en gaf voor de eerste maal aan haar land een begrip er van, wek een gewichtig element de vrouw, ook bij een republikeinsche staatsinrichting, kan vormen als vertegen woordigster der natie, niet alleen in de oogen van Frankrijk, maar ook in die van de buitenlandsche mogendheden. Bij dit alles bleef mevrouw Carnot de eenvoudige vrouw van vroeger, die toezicht hield op de opvoeding der kinderen, en vrijer ademhaalde, wanneer zij met haar echtgenoot in de vacantie te Fontainebleau den last van haar hoogen rang voor eenige weken kon afwerpen. Doch zelfs in dien korten tijd verzuimde zij de armverzorging in de afgelegenste wijken van Parijs niet. Zij sloeg geen acht op de dreigbrievendie de anarchisten haar thuis stuurden. Aan verraad en slechtheid geloofde zij niet; zij wilde er niet aan gelooven,totdathaarrechtschapen, algemeen beminde echtgenoot viel onder den dolk van Caserio. Vol moed en waardigheid droeg zij dat wreede lot en als een onttroonde koningin bleef zij steeds om ringd van haar getrouwen. Tijdens zijn verblijf te Parijs bracht de Czaar haar een bezoek, dat zij met een bezoek aan de Czaritsa in de Russische ambassade beantwoordde. De keizerin ontving mevrouw Carnot als een vriendin en legde de kleine grootvorstin Olga in haar armen, om haar een kus te geven. De jaren, die haar nog geschonken werden, heeft mevrouw Carnot gewijd aan de gedachtenis van haar man. Mevrouw Casimir Perier heeft slechts korten tijd in het Elyséé mogen vertoeven, doch in dien tijd heeft zij zich uitstekend gekweten van de verplichtingen aan haar positie verbonden. Door haar bekoorlijke verschijning, haar élégance en haar voor name manieren was zij de juiste persoon lijkheid om de hoogste kringen van binnen- en buitenland om zich te verzamelen. Zoo vaak zij echter kon, ontsnapte zij aan het Parijsche leven, om zich op haar landgoed Pont-sur-Seine te wijden aan haar lievelingssport, het roeien, dat haar frisch en jeugdig deed blijven, ook nadat zij reeds twintig jaar gehuwd was geweest. Ook de echtgenoote van Felix Faure bekleedde waardig haar positie, hoe weinig die ook strookte met haar stillen aard. Zij vertoefde veel liever in haar gezin dan in groote gezelschappen en zou haar rang gaarne geheel hebben afgestaan aan haar dochter Lucie. Mama hield zich het liefst bezig met een breiwerk, de dochter met een boek. En langzamerhand had Lucie zulk een helder inzicht in de staatkunde en zulk een scherp oordeel verworven, dat papa Faure haar van alles op de hoogte hield en vaak op haar uitspraak afging. Later gaf Lucie Faure anoniem de „Promenades Florentines" uit, die geheel uitverkocht zijn. Onlangs ver scheen onder haar werkelijken naam „Les femmes dans l'oeuvre du Dante". De zevende presidente, die bij het ver vullen van haar plichten evenveel ijver betoonde als mevrouw Carnot, was mevrouw Loubet, die als liefhebbende echtgenoote en moeder in haar hart weinig lust had, om het openbare leven, al die recepties, bals, wedrennen, concerten en tentoon stellingen mee te maken. Zoodra haar echter die taak werd opgedragen, gaf de Provengaalsche vrouw haar huiselijke neigingen goedwillig op en werd de vrouw van de wereld, de presidente, die haar Provengaalsche afkomst wel nooit ver loochende, maar als een moeder zorgde voor de kinderen der armen. Dat is de hoofdtrek van mevrouw Loubet, moeder lijkheid en om die eigenschap is zij het meest gevierd en bemind geworden als de moederlijkste Fransche vrouw. Op dien titel mag mevrouw Loubet met recht trotsch zijn. Zij mag nu op haar lauweren rusten en toezien, hoe haar landgenoote, mevrouw Fallières, haar verplichtingen als presidentsvrouw zal vervullen. Ingezonden Stukken. Aan den heer STEVEN DE RIJKE, President-Kerkvoogd Sir-Jansland. Mijnheer de Redacteur! Tot mijn groot leedwezen kom ik voortdurend tot de overtuiging, dat de heer Steven de Rijke te Sir-Jansland nog steeds voortgaat om mij hier en daar en vooral op plaatsen waar zulks, ongevraagd, in het geheel niet betaamt, in een kwaad daglicht te stellen. Nog pas geleden schold hij mij voor socialist en vertelde, dat ik mijn mede-burgers er toe aanspoorde om de kerkelijke belasting niet te betalen, „want", zou ik beweren: „dit behoeft in 'tgeheel^niet". Nu De Rijke den droeven moed heeft gehad, zoo iets van mij uit te strooien, wil ik een en ander in het openbaar verdedigen, opdat aan ieder blijke wie hier gelijk heeft, de pres.-kerkv. of wel ondergeteekende. Eenige jaren geleden werd de heer Steven de Rijke benoeoid tot president-kerkvoogd te Sir- Jansland. Redenen voor die benoeming waren gewis zijn godsdienstzin en getrouwe kerkgang! (De Rijke gaat bijna eiken Zondag op reis naar Rotterdam!) Al spoedig na die benoeming, 9 April 1904, werd mij (gewis als blijk van den innigen vriendschapsband tusschen De Rijke en mijn persoon) ten huize mijner ouders een aanslagbiljet in de kerkelijke belasting bezorgd. Nog dienzelfden dag doleerde ik bij de kerkvoogdij (adres pres.-kerkv.) Men gaf mij geen antwoord op dit schrijven. Den 3den December daaraan volgende vroeg ik der kerkvoogdij, per briefkaart, vriendelijk om eenig antwoord op mijn schrijven d.d. 9 April. Men zweeg als het graf! Den 20sten Januari 1905, nadat ik inzage van het kohier had genomen en ziende dat daarop mijn naam weer voorkwam, zond ik weder een bezwaarschrift aan de kerkvoogdij. Den 27sten Maart d. a. v. verzocht ik nogmaals per briefkaart om antwoord op mijn ingezonden reclames. Men zweeg als een mof! Dit jaar, 1906, werd mij door den secretaris geweigerd inzage van het kohier te nemen, „want", zei deze, „schipper De Rijke (alias pres.- kerkv.) heeft „mij uitdrukkelijk verboden het aan U te laten zien". In weerwil van dit schipperlijk verbod kreeg ik het toch onder de oogenmijn naam kwam er weer op voor. Het gevolg hiervan was, dat ik den 5en Februari 1906 nogmaals doleerde. Ik gaf mijn brief met de reclame aan den secretaris, dezen verzoekend die aan pres.- kerkv. te overhandigen. Bereidwillig werd hieraan voldaan, doch denzelfden dag nog bracht de secretaris mij den brief terug, zeggend: „De pres.-kerkv. zegt, dat hij geen d. met uw geschrijf te maken heeft". Na deze catastrophe was het mij genoeg. Nu mijn brieven door den president werden geweigerd, moest ik, om recht te verkrijgen, een anderen weg op. En deze weg bracht mij naar het prov. college van kerkbestuur in Zeeland, resideerend te Middelburg. Ik was overtuigd dat ik nu te doen kreeg met geleerde en beschaafde mannen en daarom niet meer in botsing zou komen met domheid en eigenzinnigheid. Daarom twijfelde ik geen oogenblik aan het welslagen mijner reclame. Den 15en Febr. 1906 ging ik in beroep bij genoemd college en reeds den 8sten April d. a. v. ontving ik van dit lichaam het volgend schrijven: „Naar aanleiding van Uw klacht van 15 „Febr. j.l. tegen handelingen van kerkvoogden „betreffende Uw aanslag, deelen wij U mede, „dat ons gebleken is, dat de kohieren slechts „8 dagen, in plaats van 14 dagen, gelijk het ,.AIg. Regl. bepaalt, ter inzage hebben gelegen. „De kohieren en met name dat voor 1900, „missen derhalve bindende kracht. „Voorts is de handeling van kerkvoogden „om niet te antwoorden op Uw bezwaar schriften tegen de kohieren, in strijd met „de hun bij reglementen opgelegde ver plichting. „Kerkvoogden zijn door ons op een en „ander gewezen met uitnoodiging om voor

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1906 | | pagina 2