Ingezonden Msdsdselingen. Wij laten u zelf oordeelen, Gemengd Nieuws. inwoning als een agentschap erkent. Mon wordt ais lid aangenomen tegen een contributie van 6 ot. per week. Aan die leden wordt dan werk verschaft, welke in staat zfjn artikelen te maken, die voor de Yereeniging wensohelijk en doelmatig zijn, die een vol jaar lid ziju geweest en minstens twee jaar in de gemeente, waar het agentsohap gevestigd is, gewoond hebben. Het doel der Yereeniging nu is tweeledig: zij traoht ten eerste haar leden werk te verschaften, en poogt hen voorts op een ge makkelijke en eenvoudige wijze in het bezit te doen geraken van meubelen en allerlei huishoudelijke en nuttige artikelen. Na een vol jaar gecontribueerd te hebben, heeft ieder lid n.l. aanspraak op goederen, welke in de eerste week van iedere maand in het openbaar worden verloot. De werkverschaffing gebeurt als volgt: Tegen den winter (vóór 45 November) worden door de direotie de agenten in alle plaatsen aangesohreven, om opgave te doen, welke onder hun leden reeds zonder werk zijn of in de komende dagen waarschijnlijk werkeloos zullen worden. Tevens moet worden opgegeven, of die leden kinderen hebben en hoeveel, welk artikel de werkeloozsn kunnen vervaardigen, en of zij pensioen of andere inkomsten of bij verdiensten genieten. In verband met de door de den agent hierop gedane opgave, worden dan maatregelen genomen. Heeft een werkeloos lid geen geld om zioh de grondstoffen san te schaffen voor hetgeen hij gaat vervaardigen, dan helpt de directie hem hierbij voort. Al het gemaakte kan aan de Yereeniging worden afgeleverd. Heeft de direotie de grondstoffen versohaft, dan wordt natuurlijk slechts het maakloon uitbetaald. Deze goederen worden dan, zooals gezegd, met andere, die moeilijker met de hand te vervaardigen zijn en daarom aengekooht worden aan vereohillende fabrieken, onder de leden die langer dan een jaar contribueeren, verloot. De werkverschaffing heeft plaats gedurende de maanden Deoember, Januari en Februari. Door de Vereeniging worden ook af-en-toe giften gedaan aan instellingen van liefdadigheid of aan behoeftige personen. Het sohijnt ons toe, afgaande op hetgeeu ons werd verteld, dat het voor ambachtslieden, die bloot staan aan het gevaar van werkeloos heid, van veel nut is lid van deze Yereeniging te zijn. {Onder verantwoordelijkheid van den inzender). Van 15 regels ƒ1,elke regel meer f 0,20. Geloof niet onze woorden, hecht geen wanrdo aan hetgeon een vreemdeling zegt, dooh lees de onderstaande verklaring van een inwoner van Steenbergen en oordeel zelf. Mejoffr. A. DE BRUIJN, wonende Kade- straat A 149 te Steenbergen, deelt ons msde Het is thans vier maanden dat ik niet geweten heb, wat het beteekent verlost te zijn van een aanhoudende, hevige pijn in den rug en londenen. De pfju was zoo hevig, dat ze mij veel hinder bezorgde bij miju werk en vooral het waBBohen kostte mij zeer veel moeite. Ik had eveneens veel pijn in do maagstreek en mijn eetlust werd met deu dag minder, terwgl ik mij bij het minste wat ik verriohtte zeer afgemat gevoelde. Voortdnrend klaagde ik over duize lingen en sobemeringen voor de oogen en kreeg plotselinge benauwdheden, die door huiveringen gevolgd werden, jaist, alsof ik de koorts had. Ik gevoelde dat mijn toestand achteruit ging en ik wist niet wat ik moest gaan bsginnnn, toen ik zooveel goeds hoorde vertellen van uw Foster's Rugpijn Nieren Pillen. Het ia mij een ware vreugde u te kunnen melden dat ik na het gebruik van ééa doosje een groote betersohap bekomen heb. De piju wae bijna geheel verdwenen en mijn geheele gestel was er door verkwikt. Wanneer ik dan ook iemand mocht ontmoeten, die op eon dergelijke wjjze lijdt, zal ik hem gaarne de goede eigen schappen van uw geneesmiddel bekend maken. Ik ondergeteekende verklaar dat het boven staande waar ia en m&ohtig u het pnbliek te maken op elke wijze, die u goeddunkt. Tast elke verkoudheid die gij habt den rug aan, wat rillingen veroorzaakt, die gevolgd worden door het niet geregeld werken der nieren? Gevoelt gij u geprikkeld door kleinig-- heden? Hebt gij koude handen en voeten? Lijdt gij aau rheumatiek, hoofd- en rugpijn, wordt uw urine abnormaal en vormt zioh daar steen in? Indien eenige dezer verschijn selen zich bij u voordoen, kunt gij aannemen dat gij lijdt aan zwakte of ziekte der nieren en deze vorsobijnselen zijn de voorboden van een ongesteldheid van meer ernstigen aard. Yerzeker u dat men u de echte Fos ter'* Rugpijn Nieren Pillen geeft, dezelfde die Mejoffr. De Bruijn gehad heeft. WIJ WAARSCHUWEN TEGEN NAMAAK en maken koopers er op attent, dat op iedere doos de handteekeniog van James Foster voorkomt. Ze ziju te Zierikzee verkrijgbaar bij don Heer M. S POLAK, Gedipl. Drogist. Toezending geschiedt franoo na ontvangst van postwissel f 1,75 voor één of f 10,voor zes doozen. Drijvende doodkisten. Uit liet officieel verslag der Tweede Kaïner zitting van 29 Juni, waar de heer Verhey interpelleerde over de onzeewaardigheid van visschersschepen, blijkt, dat de interpellant zijn rede resumeerde iu de volgende vragen aan den ministerof de feiten, die in het artikel van het //Rotterdamsch Nieuwsblad" eu die ik ter sprake bracht, zijn genoemd, den minister inder daad bekend zijn geworden en, zoo ja, of door Zijne Excellentie iets is gedaan of gedaan zal kunnen worden, om het naar zee gaan van vaartuigen in dien staat niet te doen plaats hebben en ten slotte of in liet najaar, als de visschersvaartuigen van de haringvangst terug zijn en verder periodiek niet tot een keuring daarvan kan worden overgegaan van Rijkswege. De minister antwoordde onder meer: Van 't opstel in het //Rotterdamsch Nieuws blad" kan gezegd worden, dat het in de hoofd zaken waar is; maar dat vermeld had kunnen worden dat de logger S. C. H. 443 intusschen was afgekeurd, terwijl het niet geheel billijk schijnt, juist het slechte stuk, dat uit de S.C. H. 421 werd verwijderd, als bewijsstuk ten toon te stellen. Dit bewijst toch alleen, dat de schepen worden aangetast, maar niet dat dit schip on voldoende werd hersteld. Bij een nader bezoek te Vlaardingen, daar gebracht na ontvangst van een waarschuwing door een scheepsbouwmeester, zag de inspecteur van de scheepvaart op de sleephelling staan de Scheveningsche bom //Eendracht II". S.C.II. 178. De werklieden meenden te weten, dat dit schip 14 of 15 jaar oud is. De bodem van dit vaartuig was op verscheidene plaatsen vrij sterk door worm aangetast. De slechte gangen werden er niet uitgenomen, hetgeen volgens den bouw meester zou gelijkstaan met grootendeels ver nieuwen van het schip; maar de wormgaatjes waren met houten spijkerpennetjes dichtgeslagen en hierover werden dunne planken gespijkerd. De werklieden vonden dit blijkbaar een gewone handelwijze, doch de bouwmeester was het met den inspecteur van de scheepvaart geheel eens, dat dit geen voldoende herstelling is. Deze wijze van herstellen schijnt gebruikelijk te zijn geworden in een tijd toen de worm zich in de visschersschepen op veel minder hevige wijze vertoonde dan tegenwoordig het geval is. In de laatste jaren heeft de verwoesting, door den paalworm in de visschersvaartuigen aan gericht, zeer groote uitbreiding verkregen. Naar de meening van sommigen heeft men hier te doen met een periodieke toeneming, die straks weder door vermindering gevolgd zal worden. Anderen daarentegen geven de volgende ver klaring. Voordat de haven te Scheveningen geopend was, hadden de Scheveningsche visschers schepen, die eenigen tijd uit de vaart bl?ven, de keuze tusschen stranden en het verblijf in een der Maashavens. In het eerste geval stond het schip geruimen tijd op het droge, in het andeVe lag het in zoet water. Beide toestanden hadden dit gemeen, dat de wormen afstierven, voordat zij veel kwaad hadden kunnen doen. Nu echter die schepen tegenwoordig maanden lang plegen stil te liggen in een zeehaven, dus in zout water, wordt de uitbreiding van het kwaad daardoor in hooge mate in de hand gewoiki. W<\t Uieivan io, woog ik mot to ko slissenhet is alleen door een zoölogisch onderzoek uit te maken. Yan de zijde der reeders wordt tweeërlei aangevoerd. Eensdeels dat de visschers voldoende op de hoogte zijn om over de zeewaardigheid van een schip te oordeelen, en wanneer zij be speurden dat een schip niet in goeden staat verkeerde, beslist zouden weigeren er mede naar zee te gaan. Anderdeels, dat de deskundige van de Onderlinge Verzekering te Scheveningen, een voormalig scheepstimmerman, een zeer nauwgezet en onpartijdig toezicht houdt. Het in zee gaan van visschersvaartuigen in onzee- waardigen toestand zou volgens de reeders dan ook slechts bij uitzondering voorkomen. Wat hiervan zij, zeker ben ik van meening, dat het op den weg van het Staatsgezag ligt tegen het verloren gaan van menschenlevens door het uitzenden van onzeewaardige schepen te waken. Van deze haar zienswijze heeft de Regeering blijk gegeven door de aankondiging in de Troonrede, dat wettelijke bepalingen zullen worden ontworpen, teneinde scheepsrampen zoo veel doenlijk te voorkomen. Aan de voorbereiding van die wettelijke be- Êaliugen is en wordt bij het Departement van landbouw, Nijverheid en Handel, in overleg met den inspecteur van de scheepvaart, ijverig gewerkt. Maar het is een onderwerp de ge achte interpellant, in deze deskundig, zal het toegeven dat niet gemakkelijk op deugdelijke wijze te regelen is en waarvan de voorbereiding, wil men goed werk leveren, den noodigen tijd vordert". Yan overgroot belang voor de beteekenis van den door ons aangebonden strijd lijken uit de rede van den heer Lieftinck deze mededeelingen: Het schip de //Luciè van Buren" van Vlaar dingen zonk bij een spiegelgladde zee achter zijn vleet rustig naar den bodem. //Ik wijs er op", zei deze afgevaardigde, //dat de stoomtrawler //IJmuiden" wegzonk; dat de //Mina" met knap weder wegzonkdat de //Dolfijn" bij Doggersbank, waar alle opvarenden verdronken, wegzonk. Men vermoedt dat dit laatste schip wel overzeild kon zijn. Het is mogelijk; ik kan er g en uitspraak in doen. Maar weg is het. Ik herinner er ook aan hoe een schip, dat voor een kantoor te IJmuiden voer, een huurschip van Geestcrmünde, wegzonk, waarbij alle op varenden verdronken, hoe de //Orion" bij schoon weder boven Tessel, wegzonk, waarbij het volk werd gered. Hoe de //John Buil" voor Schevenin gen met mooi weer wegzonk, waarbij het volk gered werd. Waren die schepen goed, toen ze uitvoeren? Is het mogelijk dat een schip als de //Holland VIII" zeewaardig was, dat ook wegzonk, maar waarbij het weder zoo knap was, dat een Engelschman goed aan zijde kon komen om de bemanning over te nemen en zelfs een tros vastsloeg aan den boeg van het schip om le zien of hij iets kon verdienen door het op sleep touw te nemen en het binnen te brengen, maar het eind tot de haven \va9 nog te lang en het schip zonk achter de tros weg. En dat bij zeer handzaam weert Dat een schip vergaat bij storm, docr aan varing enz., dat ligt voor de hand. Men weet dat men op zee is en niet op het vasteland, maar als bij mooi weder zooveel visschersschepen zinken, dan moet er wat los zijn, dan is cr roekeloosheid bij sommige reeders. Mijnheer de voorzitterIk wil nog wijzen op hetgeen voor enkele dagen in ons land is voor gevallen. Op 21 Juni j.l. is ter haringvangst vertrokken het kotterschip M.A. 41, //tlendrika", vroeger M.A. 151, leeftijd onbekend. Maandagavond keerde het schip zwaar lek terug. De equipage weigert daarmede opnieuw ter haringvangst uit te gaan. Het schip is thans op de helling en wordt onder toezicht van denzelfden expert, die het 21 Juni geschikt vond om naar zee te gaan, gecalifaterd, of hoe men dat oplappen noemen wil. Vermoedelijk zal thans een nieuwe equipage mei dit schip vertrekken. Och, er zijn altijd menschen, die vrij onver schillig zijn eu op geluk varen. Bovendien moeten ze met de hunnen leven en dus geld verdienen. Alzoo: Vooruit maar! Maar nu wil ik de vraag stellen, is dat ver antwoord? Zou nu de waterschout in zoo'n geval de aanmonstering niet kunnen weigeren? Zou hij niet kunnen zeggendat schip vertrouw^ ik niet, ik monster 'u daarvoor niet aan Kan men op deze wijze niet in zekeren zin preventief handelen, om toch werkelijk aan dat groote euvel, van onzeewaardige visschergchepen naar zee te zenden, een eind te maken Neen, mijnheer de voorzitter, een eind er aan te maken, dat zal nog wel ver weg liggen, maar tenminste iets te verbeteren aan dien vaak schandelijken toestand? Terecht zei de heer Schaper: Het lijstje van den heer Lieftinck spreekt boek- deelen. Ook ik heb berichten, die ik evenwel niet alle zal voorlezen, maar waarin ter zake kundigen aantoonen dat menschen gestorven zijn door de schuld der reeders. Ik heb o. a. een stuk, reeds van 14 April 1905, omtrent een klacht van den heer C. Stuwerink te IJmuiden, die een schrijven heeft gericht aan den Minister van Waterstaat en daarin krasse beschuldigingen uitspreekt, waarbij hij uitlegt, dat een onzeewaardig schip de H.D. 10 in zee is gezonden, en dat later met man en muis is vergaan. Dit zijn gruwelijke feiten, waarop niet genoeg nadruk kan gelegd worden. Ik hoop, dat niemand eenige waarde zal hechten aan hetgeen de Minister heeft medegedeeld en dat ik zou willen noemen reederpraat, n.l. dat de visschers zelf wel kuunen beoordeelen of het schip zeewaardig is, en zoo niet, dan wel niet in zee zullen gaan. De publiciteit kan in deze veel doen, en ik had dau ook liever gehad, dat de heer Lieftinck bij den naam van de schepen den naam van de reeders had genoemd. Dit helpt meer, als deze menschen publiekelijk worden geboekstaafd als moordenaars. Het schijnt nu, dat die paalworm meer op de schepen voorkomt dan vroeger! Het kan zijn, ill kon ftr niet C0O poi-uol of gnorlgalnnxrig np Ik geloof, dat thans de worm van de publiciteit in de pers en tlders te veel knaagt aan de reputatie van die reeders. Vroeger verdronken de menschen zonder dat, figuurlijk gesproken in verband met het onderwerp, er een golfje van kabbelde. Nu leest men er van in de couranten en begint men een voorwendsel te zoeken om zijn geweten te sussen en het publiek te paaien. Ik kan niet nalaten den Minister op het hart te drukken, spoed te maken met zijn wetsontwerp en alvast voorloopige maatregelen te nemen. Het is moeielijk, zegt de Minister, maar de Minister zit er nu al zooveel maanden, dat wij wel wat meer hadden mogen verwachten. Ik hoop, dat de Minister niet te lang wachten zal, want iedere maand gaan menschenlevens verloren door de schuld van de reeders, maar óók door die van den wetgever, die niet flink optreedt om er een einde aan te maken. Hoe manke Sachel mazzel maakte met het Studentenfeest. Wat zal Sachel 'n centjeB verdienen met den studentenoptooht, oio! God laat ze gezond, Sachel zal 'n mooien dag maken. En het pientere gezioht met de sluwe zwarte oogjes van den kleinen groentekoopman glom van genoegen in dat vooruitzicht, toen hij deze woorden sprak tegen eenige vrouwen, die geregeld aan zijn wagen kochten en waarmee hij door dien dagelijksohen omgang op eenigs- zins vertrouwelijken voet was gekomen. Natuurlijk waren de vrouwen nieuwsgierig en van alle kanten werd gevraagd: Waarmee dan, Sachel P Wel, met 'n standje. Nu ja, dat zullen er velen, er worden overal standplaatsen voor den optooht opge slagen. Maar geen zoo mooi as die van Sachel. Dat is 'n prakkesatie van me eigens, fijn, hoor je? Wat danP Zal 'k jullie vertellen? As ik mesjogge worl As ze 't weten, doen ze 't allemaal en dan komt er de dalles indoe je 't alleen, dat maak je mazzel en brooche. Maar de buurvrouwen staken de koppen bijeen, ze praatten wat onder elkaar en ten slotte zei er één: Sachel, ik huur 'n plaats op je standje. Ook daarmee was Saohel niet te vangen. Smoes louw, is niet te krijgen voor m'n klanten, 'k zou nooit meer negotie met je doen. Maar weten jullie wat! Komt bij den optocht in de Maliebaan, daar kan je den stoet lijn zien en je hebt nog 'n gijntje wat je niks kost. Geen wonder dat op den dag van de Utreohtsohe maskerade alle klanten van manke Sachel in de Maliebaan waren, al was het alleen maar om te weten, wat hij tooh voor een bizonder //Standje" had. De kleine koopman was er ook, maar hij had niets bij zich dan een ladder. Die zette hij tegen een boom en toen aan 't schreeuwen Hierzoo, menschen, 'n fijne zitplaats in 't groen, waar je den heelen optooht op je gemak kunt zien. Yoor een kwartje maar. De liefhebbers lieten zich niet wachten, na wat gemarohandeer klommen er verscheidenen langs de ladder van Sachel in den boom, en toen die vol was, ging hij met zijn ladder naar een anderen boom, zoodat er al heel wat dubbeltjes en kwartjes in zijn zak terecht gekomen waren, toen keizer Germanicus met zijn stoet naderde. Nu zette Sachel zijn ladder tegen den muur van een huis, giDg er zelf op staan en genoot eveneens van den schitterenden aanblik. De optocht was voorbij, de menigte ver spreidde zich om hem elders nog eens te ontmoeten, Sachel kwam van zijn ladder, en knoopte een praatje aan met een paar kennissen, die toevallig in zijn nabijheid waren, terwijl de boomen nog altijd vol met kijkers zaten, hoewel er nu niets meer te kijken viel. Dat duurde niet lang, of zij begonnen te schreeuwen Hè, koopman, laat ons er uit, kom hier met je ladder. Maar Sachel deed, alsof hij niets hoorde. Eindelijk, toen het geschreeuw al luider en luider word, kwam hij naderbij: Wat maak jelui 'n lawaai! Wat is 't? We moeten er toch uit. Voor wat? Je zit me niet in den weg. We moeten er uit, zeg ik je! Nou, ga er uit, voor mijn part. Kom dan met je ladder. Laat je maar vallen, de laatsten vallen zacht. Je moet ons er uit halen. Motten, motten, wat mot 'k. Heb ik jelui 'n retourkaartje verkocht? Nee' toch. Zie maar dat je er uit komt. De raensohen in de boomen raasden en tierden, maar manke Sachel bleef bedaard en trok er zich niets van aan. Weet je wat? zei hij ten laatste. Laat allemaal 'n dubbeltje vallen en 'k kom met de ladder, anders niet. Het regende scheldwoorden uit de boomen, maar Sachel maakte er vlug een eind aan door te roepen Niet schelden, hoor je, of bij m'n gezond 'k zeg 'n kwartje. Nou, komen de dubbeltjes gauw, anders ga ik naar huii. Men maakte van den nood een deugd. Sachel raapte heel wat dubbeltjes op, zette daarop ziju ladder tegen den boom, en de menschen klommen er mopperend uit, onder groot gelach van de omstanders. Met zijn zak vol geld ging Sachel naar huis, hij had een goeden dag gemaakt. Zijn andere hemellichamen bewoond? Bij de vraag, of de planeten bewoonbaar zijn, moet reeds terstond geantwoord, dat de vier grootste planeten: Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus hiervoor niet in aan merking kunnen komen. Daargelaten nog, dat deze planeten, waarvan de naastbijzijnde nog vijfmaal zoover van de zon verwijderd is als de aarde, daartoe te weinig licht en warmte van de zon ontvangen, staat het bovendien vast, dat deze sterreu zich in een min of meer casvormigen toestand bevinden. Niettegenstaande Enar omvang vaa! gmntar in dun d« aard*, zijn ze naar verhouding veel lichter, en dat feit schijnt moeilijk anders te kunnen worden verklaard dan door aan te nemen, dat de stoften, waaruit deze planeten bestaan, nog niet dezelfde dichtheid hebben als op aarde. Dat op zulk een gasvormige planeet geen plant, dier of mensoh leven kan, spreekt van zelf. En evenzoo kan kort worden afgerekend met onze maaD. Wel is de maan een vaste bol en kan men door den verrekijker op de maan groote vlakken, ten onrechte zeeën genoemd, en hooge bergen onderscheiden, maar van water is geen spoor op de maan te ontdekken; de atmosfeer is er zoo dun, indien ze al bestaat, dat ze niet kan waargenomen worden, en de astronomen zijn het algemeen er over eens, dat ook hier alle condities voor het leven ontbreken en de maan een doode planeet is. Feitelijk blijven dus alleen over de drie kleinere planeten, die het dichtst bij de aarde zich bevinden, n.l. Mercurius, Venus en Mare. Dit drietal planeten heeft evenals de aarde' een groote dichtheidhet soortelijk gewicht staat ongeveer met de aarde gelijkze zijn dus evenals de aarde vaste bollen. Maar ook van dit drietal planeten blijft bij nauwkeuriger onderzoek alleen Venus over. Merourius staat zoo dicht bij de zon, dat hier een hitte moet heerschen, die voor alle organisch leven ondragelijk is. De aarde staat 1483/b millioen kilometer, Merourius .slechts 57'/, millioen kilometer van de zon; de warmte, die Mercurius opvangt, is dus meer dan driemaal zoo groot. En omgekeerd staat Mars weer zoover van de zon af, 226 millioen kilometer, dat hij minder dan de helft van onze zonnehitte ontvangt. Maar wat alles afdoet, Mars en Mercurius bezitten beide een atmosfeer, die veel dunner is dan onze aardsche en waarin alle waterdamp sohijnt te ontbreken. De dichtheid van de atmosfeer toch wordt bepaald door de zwaarte van een planeet, omdat die diohtheid weer afhangt van de aantrekkingskracht en die aantrekkingskracht bepaald wordt door de massaliteit. Is een planeet zeer licht, dan heeft ze ook zooveel minder aantrekkingskracht en kan ze lichtere gassen niet vasthouden. Daaruit is het te ver klaren, dat de maan, die sleehts één honderdste van het gewicht van de aarde bezit, geen dampkring heeft. En hetzelfde geldt ten deele ook van de planeten Mars en Merourius. Neemt men de aarde als eenheid, dan bezit Mars sleohts 0,11 en Merourius 0,07 van het gewicht van de aarde, dus nog geen tiende. Yan wolken of waterdamp is op beide planeten dan ook geen spoor te ontdekken. Het feit, dat beide het zonnelicht slechts in zeer zwakke mate weerkaatsen, leidt tot dezelfde oonelusie, omdat juist de wolken, die door waterdamp gevormd worden, als de reflectors van de zonnestralen dienst doen, en de zwakheid van de lichtreflectie dus op ontstentenis van een wolkenhemel duidt. Noch op Mars noch op Mercurius wordt dus water gevonden. Wel heeft men gemeend, dat de ijsvelden, die men door den telescoop aan de beide polen van Mare waarneemt, de aanwezig heid van water op deze planeet zeker maakten, maar tegenwoordig neigt men er toe om deze sneeuwwerelden als gestolde gassen te beschou wen. Zoo blijkt, dat op deze beide planeten de drie groote factoren van het leveneen gematigde warmte, een dichte dampkring en een voldoende mate van water ontbreken en daarmede de mogelijkheid van organisoh leven is buitengesloten. Anders staat het met de Planeet Yenus, die veel grooter overeenkomst met de aarde biedt. Vooreerst bedraagt haar afstand van de zon 107,2 millioen kilometer, zoodat ze slechts 40 millioen kilometer dichter bij de zon is dan de aarde. Voorts nadert ze in gewicht en omvang onze aarde, want haar omvang is bijna even groot en ze heeft iets meer dan drie vierdo van het gewicht der aarde. En eindelijk heeft ze, in tegenstelling met Mars en Mercurius, een zeer dichten dampkring, zooals niet alleen blijkt uit de spectraal- analyse, maar ook uit de sterke reflectie der zonnestralen, waardoor ze alle andere planeten in schittering overtreft en den bijnaam van Lucifer, liohtdrager, heeft gekregen. Zelfs meent men in de wisselende vlakken, die men door den verrekijker op dezen planeet waarneemt, wolkenlagen te ontdekken. Maar hoezeer Venus in dit alles met de aarde overeenkomt, ze heeft één eigenaardigheid, die alle mogelijk heid van het leven afsnijdt. Venus wentelt niet als de aarde in 24 uur om haar as, maar ze doet er een jaar over, zoodat ze steeds ééne zijde naar de zon toekeert. Op de eene helft van deze planeet is dus eeuwig dag, op de andere eeuwig nacht. Op die zijde, waar nooit zonnestralen doordringen, moet een koude heerschen, die verre beneden het vriespunt zinkt, en op de andere zijde, waar de zonne hitte nog zooveel grooter is dan op aarde, omdat Venus bijna eens zooveel warmte opvangt als de aarde, moet de temperatuur constant op een hoogte staan, die door ons ongekend is. Hier dus een erger dan Siberische konde en een nooit eindigende nacht; daar een meer dan tropische hitte en een licht, dat nooit ondergaat. Reeds dat feit op zichzelf zou vol doende zijn om aan te toonen, hoe weinig Venus geschikt is voor het leven. Maar hier komt nog bij, dat de sterke afkoeling aan de eene zijde, en de overmatige verhitting aan de andere, onvermijdelijk aanleiding moet geven tot geweldige stoornissen in de atmosfeer, orkanen, onweders, electrische ontladingen, die nooit ophouden en waarbij mensch noch dier zouden kunnen bestaan. Juist bij die planeten, wier toestand we het best kennen, omdat ze het diohtst bij onze aarde zijn, blijkt dus, dat ze geen conditie aanbieden waaronder een organisch leven mogelijk is. Een ideo vaa hetgeen er in de week der Utreohtsohe Lustrumfeesten moet omgegaan zijn, krijgt men wel wanneer men leest dat één enkele inriohting, Tivoli, thans het over tollige maiorlmal boatannde m: 2000 tafelmessen, 2000 granieten korden, 1000 Rijnwijnglszeu, 1000 wijnglazen, 5000 grootumblers, 2500 vorken, 2000 lepefa en 2000 biertnmbleri. Speelholen. Iu de aAmsterdameohi. momentopnamen" van 't Nieuwsblad van het Noorden wordt het beticht tegengesproken, als zou de bsruohte Academie de billard", iu de Warmoesstraat te. Amsterdam, wegens het intrekken der vergunning" moeten ophouden. De sohrijver verhaalt over deze iariohting nog het volgende: Met de zVereeniging" zou 't uit zijnOch kom, dat zaakje loont nog best, te best! Er wordt goud verdiend. Iemand, die volkomen op do hoogte is, deelde mij mee, dat. wanneer de Yereeniging nog één jaar blijft bestaan, alles, wat er aan verbonden is, sohatrijk is. De biljartacademie zelf wordt eigenlijk geëxploiteerd door den heer De Grau; deze heeft eea conditio getroffen met den heer Muller, waarbij dezo ontvangt f 7500, zegge vijf-eii-z9ventig honderd gulden voor zaal- huur, 20 pCt. vau de wiost en de helft van het verpliohte consumptiegold een glaasje bier kost 30 cent. Zooals men weet, wordt bg elk spelletje dat een paar minuten duurt gewed op ééa der professeurs. Stel u voor, twintig personen donken, dat A 't winnen zal, tien B en vijf C. Dan zija er gezet op A 20, op B 10 en op C 5 rijksdaalders, maakt te zamen 35 rijksdaalders f 87,50. Daarvan is dan direot J- voor de bank f 17,50. Er blijft dan over f 70. Wint A nu, dan krijgen zijn wedders voor hun rik A van f 70 f 3,50, wint B dan wordt 't ,'j van f 70, f 7, eu wint C dan is de portie f 14. Dooh in elk geval wint de Academie altijd het meeste, hoopjes rijksdaalders in enkele minuten op de grofste wijze. De professeurs worden door deu ondernemer betaaldhun salaris wisselt natuurlijk cog al af, dooh er zijn er bij, die f 75 per dag verdienen plus aandeel in de wiaet. Bovendien worden andere profosseura, die momenteel niet bij de Yereeniging zijn giëagageerd, vast gesalarieerd bijv. met f 10 per dag wanneer zij maar niet bg een concurrent optreden. Het kan er alles bast af, voor allen is het een waar Klondyke. Dat onder deze omstandig heden ook nieuwe ondernemers 't met hun geweten op eea aoooordje gooien is niet onbegrijpelijk. De academies ontluiken in onze hoofdstad als boterbloempjes tusachen het hooge gras. De «academie" in de oude Rgkehalle gaat ook al sohitterend, de concurrent op den Nieuwendgk heeft ook geen klagen en het restaurant »Duval", in de Graven straat vroeger het vermaarde café ohantant Stroetman heeft nu opgehouden den hongerigen te epjjzigen, die er trouwecs, naar ik wel eens hoorde, voor hun twee kwartjes

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1906 | | pagina 6