ZIERIKZEESCHE
NIEUWSBODE.
Dinsdag 3 Juni 1902.
(Z ierikzeesche
C o u r a n t).
RECLAMES.
Heeren Hoeden,
J. DE GRAAF Cz.,
NATIONALE MILITIE.
De Tuchtwet en de Minister
van Oorlog.
NIEUWSTIJDINGEN
Verschijnt DINSDAGDONDERDAG en
ZATERDAG.
De prijs per 3 maanden ia f 1,30franco per post
f 1,60.
Noord-AmerikaTransvaal, Indië enz. verzending
eens per week, f 10,per jaar.
58ste JAARGANG. No. 7699.
Directeur A. J. DE LOOZR
Redacteuren: i A' FIi^NKEL.
J. WAALE, alleen voor het binnen- en buitenl. nieuws.
Advertentiënvan 13 regels 30 Cts.
meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot des
Maandags, Woensdags en Vrijdags middags
12 ure bezorgd worden.
Groote letter wordt naar ■plaatsruimte berekend.
Alle betaling-en moeten uitsluitend geschieden ten kantore van A. J. de Looze, Hoek Schuithaven, Zierikzee.
Ingezonden stukken en berichten van correspondenten te adresseeren aan A. Fbünkel, Meelstraat 386, Zierikzee.
15 regels cts. Elke regel meer lö cts.
Ontvangen s
model 1902.
Poststraat.
Postkantoor te Zierikzee.
Lijst van brieven en briefkaarten, aan dit kantoor en
de daaronder behoorende hulpkantoren ter post bezorgd,
welke wegens onbekendheid van de geadresseerden niet
konden worden uitgereikt, over de 2e helft der maand
Mei 1902.
1. J. v. d. Wielen, Rotterdam.
Inspectie van Verlofgangers.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van de gemeente
Ziehikzee roepen bij deze op al de in deze gemeente
zich bevindende verlofgangers der militie te land, met
uitzondering van hen, die in dit jaar vóór na te
noemen dag uil anderen hoofde dan krachtens art.
124 of art. 131 der xuet onder de mapenen zijn geweest,
of die bestemd zijn om in dit jaar krachtens art. 108,
art. 109 of art. Ill der wet onder de wapenen of in
werkelijkcn dienst te worden geroepen, en van hen
bedoeld bij de laatste zinsnede van art. 99 van het
Koninklijk besluit van 2 December 1901 Staatsblad
no. 230), om op Woensdag IS Juni e.lc.,
des voormiddags te 9l/t uren, vóór het gemeentehuis te
Zierikzee tegenwoordig te zijn ten einde overeenkomstig
art. 125 der Militiewet 1901 door den Militie-Commissaris
te worden onderzocht en herinneren hen aan de volgende
bepalingen der Militiewet:
1°. de verlofganger meldt zich binnen dertig dagen
na den dag, waarop hem de veilofpas is uitgereikt, by
den Burgemeester zijner woonplaats aan, ten einde deze
zijn verlofpas voor gezien teekene (Art 120);
2°. de verlofganger, die zich in eene andere gemeente
gaat vestigen, geeft daarvan kennis aan den Burgemeester
zyner woonplaats. Binnen dertig dagen na den dag,
waarop hij komt ia de gemeente, waarin hij zich vestigt,
meldt hij zich aan bij den Burgemeester dier gemeente,
ten einde deze zijn verlofpas voor gezien teekene (Art. 121)
3°. de verlofganger mag zich, zonder toestemming van
den Minister van Oorlog, niet langer dan gedurende
drie maanden buiten 'slands begeven (Art. 123);
4°. de verlofganger, die de artt. 120, 121 en 123 niet
naleeft, wordt in werkelijken dienst geroepen en daarin
gedurende ten hoogste twee maanden gehouden.
De duur van dezen dienst wordt bepaald door den
Minister van Oorlog (Art. 124);
5°. de verlofganger, die bij openbare kennisgeving is
opgeroepen om door den Militie Commissaris te worden
onderzocht, verschijnt bij het onderzoek in uniform
gekleed en voorzien van de kleeding- en uitrustingstukken,
hem bij zijn vertrek met verlof medegegeven, van zijn
zakboekje en van zijn verlofpas (Artt. 125, 12C en 127);
6°. de verlofganger is aan de militaire rechtspleging
en tucht onderworpen, onder anderen gedurende den
tijd, welken het onderzoek van den Militie-Commissaris
duurt, en, in het algemeen, wanneer hij in uniform
gekleed is (Art. 117);
7°. behoudens het bepaalde bij art. 117, kan een arrest
van twee tot zes dagen, te ondergaan in de naastbij
gelegen provoost of het naastbij zijnde huis van bewaring,
door den Militie-Commissaris worden opgelegd aan den
verlofganger
a. die zonder geldige reden niet bij het onderzoek
verschijnt
b. die, daarby verschenen zijnde, zonder geldige reden
niet voorzien is van de bij art. 127 vermelde voorwerpen
c. wiens ldeeding- en uitrustingstukken bij bet
onderzoek niet in voldoenden staat worden bevonden
d. die kleeling- of uitrustingstukken, aan een ander
behoorende, als de zijne vertoont (Art 128);
8°. onverminlerd de straf, in art. 128 vermeld, is de
verlofganger verplicht, op den daartoe door den Militie-
Commissaris te bepalen tijd en plaats, en op de in art.
127 voorgeschreven wijte, voor hem te verschijnen om
te worden onderzocht (Art. 139)
9°. de verlofganger, die zich by herhaling schuldig
maakt aan het feit, sub 4°. van art. 128 bedoeld, of
niet overeenkomstig art. 130 voorden Militie-Commissaris
verschijnt, of, aldaar verschenen zijnde, in het geval
verkeert sub 2». en 3°. van art. 128 vermeld, wordt in
werkelijken dienst geroepen er. daarin gedurende ten
hoogste drie maanden geheid n
De duur van dezen dienst wordt door den Minister
van Oorlog bepaald (Art. 131)
10°. de verlofganger, die niet voldoet aan eene
oproeping voor den werkelijken dienst, wordt als
deserteur behandeld (Art. 133);
11°. elk, die voor de militie is ingeschreven, en ieder,
die daarbij is ingelijfd, kan, overeenkomstig de daarom
trent bestaande voorschriften, tot eene vrijwillige
verbintenis worden tcegela'en bij de zeemacht, de
marine-reserve en het korps mariniers hieronder begrepen,
bij het leger hier te lande, of bij de koloniale troepen (Art. 9)
12°. aan de bij de militie te land ingelyfden, die
verlangen na volbrachte eerste-oefening voor den door
den Minister van Oorlog te bepalen tijd onder de
wapenen te blijven ol te komen, zonder zich als
vrijwilliger te verbinden, wordt dit vergund (Art. 112).
Zierikzee, den 2 Juni 1902.
De Burgemeester en Wethouders voornoemd,
CH. W. VERMEIJS, Burgemeester.
JAN SNELLEN, Secretaris.
Gelijk onze lezers uit het in het Zater-
dagsche nummer van ons blad voorkomend
telegram reeds weten, heeft de Minister van
Oorlog, Bergansius, in de zitting der Tweede
Kamer van Vrijdag j.l. den voorzitter ver
zocht de beraadslaging over het ontwerp op
de krijgstucht te schorsen, opdat hij met zijn
ambtgenooten zou kunnen overwegen, wat na
de aanneming van het amendement van den
heer De Waal Malefijt, hem verder te doen
zal staan.
Voornoemde Minister had de bij de aan
vaarding van het bewind gereedliggende wets
ontwerpen tot vaststelling van een wetboek van
Militair Strafrecht en op de Krijgstucht bij
de Tweede Kamer ingediend.
Den 30sten April werd, nadat zij in de
afdeeliogen der Tweede Kamer onderzocht
waren, de algemeene beraadslaging hierover
geopend.
Overeenkomstig de in 1887 opgenomene
tweede paragraaf van art. 110 onzer Grond
wet was aan prof. mr. H. van der Hoeven,
hoogleeraar in het strafrecht te Leiden, die
aan de samenstelling van deze wetsontwerpen
geen geriüg aandeel genomen had, door Hare
Majesteit de Koningin de vereerende taak
opgedragen de regeering bij de behandeling
van gezegde wetsontwerpen in de vergaderingen
der Staten-Generaal bij te staan.
Het zou ons te ver leiden, indien wij de
hoogst belangrijke debatten, die tot Vrijdag in
onze volksvertegenwoordiging over deze wets
ontwerpen gevoerd zijn, in zelfs beknopten
vorm hier weergaven.
Het zij voldoende, wanneer wij aanstippen,
dat zeer gewichtige beginselen en vraagpunten,
vaak rakende het wezen en den grondslag
der behandelde wetsontwerpen, het onderwerp
vormden van een even levendige als leerzame
discussie.
Wij zullen ons slechts beperken tot het
mededeelen van hetgeen den Minister van
Oorlog in de zitting van Vrijdag tot zijn
bovenstaandeseneatiemakonde verklaring
bewoog.
Aan de orde was art. 66 der ontworpene
wet op de Krijgstucht, dat door de regeering,
tijdens het debat gewijzigd, luidt:
«Voor de kenbaarmaking van het verlangen
«om een beklag in te brengen, heeft de
«gestrafte een termijn van vier dagen, aan
hangende met deD tweeden dag na dien,
waarop de oplegging der straf te zijner
«kennis is gekomen.
«Verlangt de zich in arrest bevindende
«gestrafte zich omtrent het inbrengen van een
«beklag met anderen te beraden, dan znllen
«de door hem aangewezen personen, ten getale
«van ten hoogste drie, tot hom worden toe-
«gelaten, indien de commandeerende officier
«de aanwezigheid van de genoemde personen
»niet onraadzaam acht.
«Door het beklag wordt de verdere uit-
voering der straf niet geschorst, behoudens
«dat de straf van plaatsing in de tuchtklasse
«niet wordt ten uitvoer gelegd vóór den derden
«dag nadat de beslissing op het beklag ter
«kennis van den gestrafte is gekomen en,
«indien deze inmiddels de bij art. 69 bedoelde
«eindbeslissing heeft ingeroepen, niet voordat
hij daarvan kennis draagt".
Op dit art. waren drie amendementen
voorgesteld
1°. een door den heer Schaper c. s. in den
loop der discussie door hem nog gewijzigd
araendement, strekkend om het begin van
het derde lid te lezen als volgt
«Door het beklag wordt de uitvoering der
straf geschorst".
De heer Schaper voerde onder anderen tot
motiveering van dit amendement aan, dat j
het niet aangaat, iemand, die zija beklag
indient, alvast zijn straf te doen ondergaan,
ongeacht dat deze later best gelijk kon krijgen.
En krijgt reclamant gelijk, dan geeft hem
dit bitter weinig, want hij heeft zijn straf
reeds uitgezeten. Het gaat dan slechts om de
eer, en die wordt dan nog vaak duur gekocht,
want hij wordt wellicht in het vervolg «in
de gaten" gehouden en gekoeionncerd, omdat
hij de brutaliteit gehad heeft in verzet te
komen tegen de uitspraak van zijn meerdere.
Ter bestrijding van dit amendement merkte
de regeerings-commissaris, prof. mr. H. van
der Hoeven, op, dat, indien men de uitvoering
van de straf zou uitstellen, totdat de ver
schillende instantiën doorloopen waren, het
getal reclames zóó ontzettend zou toenemen,
dat het onmogelijk zou worden orde en regel-
ment verder te bandhaven. Werd het voorstel-
Schaper aangenomen, dan zou, indien een
commandoerend officier een onder-officier met
verlaging straft, deze toch nog wekenlang als
onder-officier blijven rondloopen.
Dit amendement, dat door den Minister van
Oorlog onaannemelijk werd verklaard, en
waarvan de aanneming ook door de Commissie
van Voorbereiding ontraden werd, werd met
groote meerderheid van stemmen verworpen.
Achttien leden stemden er slechts voor;
2°. één door de Commissie van Voorbe
reiding, later, toen deze het introk, over
genomen door den heer Verheij, om in het
derde lid in plaats van «behoudens dat de
«straf van plaatsing in de tuchtklasse niet
«wordt ten uitvoer gelegd" te lezen: «behoudens
„dat de straf van plaatsing in de tuchtklasse
«en die van verlaging niet worden ten uitvoer
De heer Verheij licht dit amendement toe.
Hij was van oordeel, dat onder de straffen,
waarvan de uitvoering zoude moeten geschorst
worden, wanneer oen klacht wordt ingediend,
moet behooren de straf van verlaging; hij is
van gevoelen, dat voor onder-officieren, die
kunnen worden teruggebracht tot gewoon
soldaat, de val zóó groot is, dat als zij
meenen met grond daartegen te kunnen op
komen, die zware straf niet dadelijk moet
worden uitgevoerd. De man, wien de streepen
of de galons van de mouwen zijn genomeD,
en die in een dergelijke positie ten aanschouwe
van de equipage of van de manschappen in
de kazerne heeft rondgeloopen, en dienst
gedaan, heeft, wanneer het blijkt, dat hij licht
vaardig of ten onrechte is gestraft geworden,
toch een moreelen knak gekregen, die hem
in dit geval niet had toegebracht moeten
worden.
Ook dit amendement werd door den regeerings-
commissaris bestreden, voornamelijk op dezen
grond, dat men niet met een gedegradeerden
onder-officier, die reclameert, aan boord op
gelijke wijze kan handelen, als met één, die
te land dient. Dezen kan men toch een
gedwongen verlof geven, wat men met genen,
dien men moeilijk kan wogaluren, niet kan doen.
Dit amendement verviel, omdat het derde
amendement, dat van den heer De Waal
Malefijt, door de Kamer later werd aan
genomen.
3°. Dit amendement beoogt art. 66, 3de
lid aldus te lezen
«Bij de landmacht in tijd van vrede, en
«bij de zeemacht in tijd van vrede binnengaats,
«wordt door het beklag de verdere uitvoering
«der straf geschorst, totdat in eerste instantie
«op het beklag zal zijn beslist".
De Minister van Oorlog oppert zijn
bedenkingen legen dit amendement. De slot
som van zijn betoog is, dat men niet moet
voorbijzien, dat het steeds een uitzondering
zal zijn, wanneer iemand zijn straf ondergaat,
en misschien later blijkt, dat do straf ten
onrechte of verkeerd is opgelegd. En die uit
zondering is nu eenmaal door do eischen van
tucht en orde niet te ontgaan.
De heer Savornin Lohman, voorzitter der
Commissie van Voorbereiding, ontraadt aan
de Kamer namens genoemde Commissie de
aanneming van het amendement De Waal
Malefijt, dat hierop in stemming gebracht met
40 tegen 30 stemmen wordt aangenomen.
Na dezen uitslag stelde de Minister van
Oorlog den voorzitter voor, de beraadslaging
over het wetsontwerp op de Krijgstucht te
schorsen, waartoe de Kamer op voorstel van
den voorzitter overgaat. De schorsing zal tot
morgen (Dinsdag) duren.
Zal ten gevolge van deze beslissing de
Minister van Oorlog zijn portefeuille ter
beschikking van de Koningin stellen? Zoo de
goedkeuring van het amendementDe Waal
Malefijt een gevolg ware van wantrouwen in
het beleid van dezen bewindsman, of bedoelde
de intrekking van een wetsontwerp, dat niet
in den geest der Kamermeerderheid viel, het
parlementair gebruik zou dan meebrengen,
dat de Minister heenging. Maar noch het een
noch het andere schijnt het geval te zijn. De
Minister bezit blijkbaar het volledig vertrouwen
van hen, die hem op het regeeringskussen hebben
gebracht. Zelfs is het tamme amendement,
waarvan de aanneming hem noopte de parlemen
taire werkzaamheid over dit regeeringsontwerp
te doen schorsen, ingediend door één van zijn
geestverwanten, zoodat niet kan beweerd
worden, dat daaraan een onvriendelijke
strekking ten grondslag lag.
En wat het wetsontwerp zelf betreft, dit
moge bij vele Kamerleden geen instemming
vinden, door de heerschende meerderheid
wordt het in hoofdzaak goedgekeurd.
De vraag is dus gewettigd, zal de Minister
in dit geval aftreden, en het wetsontwerp
intrekken. Of zal gebruik worden gemaakt
van het politieke kronkelpad, dat de Neder
lander aan de hand geeft, om door afstemming
van art. 66, waarover nog niet gestemd is,
aan de regeering gelegenheid te geven een
gewijzigde redactie van dit art. voor te stellen
Oe Transvaalsch-Engelsche
oorlog.
Londen, 29 Mei. In het Lagerhuis heeft
Minister Balfour gezegd «Ik hoop Maandag
aan het Huis den uitslag der laatste beraad
slagingen in Zuid-Afrika mede te deelen.
Maar ik kan niet met volkomen zekerheid
zeggen, dat ik daartoe in staat zal zijn".
Brussel, 29 Mei. De Petit Bleu verklaart
in staat gesteld te zijn, mede te deelen, dat,
zoo Kitchener en Milner aan de gedelegeerden
der Boeren te Pretoria al weigerden de
gelegenheid te geven de vertegenwoordigers
in Nederland en België te raadplegen over
de vredesbesprekingen, zij toch aan enkele
Boerenleiders vergunning gaven telegrammen
van particulieren aard te zenden aan enkele
hunner vrienden onder de Boeren in Europa.
Die telegrammen bevatten geen enkele
mededeeling betreffende de kansen op vrede.
Indien men indirect iets uit zekere uit
drukkingen zou kunnen afleiden, zou het
veeleer het tegendeel zijn van de waarschijn
lijkheid, dat de onderhandelingen zouden
Maar de personen, die deze telegrammen ont-
vingan, wenschen lievor geen gevolgtrekkingen
te maken. Zij weten niets van hetgeen tusschen
de onderhandelaars voorvalt, zoo goed heeft
Engeland voorzorgen genomen, om te beletten,
dat eenige mededeeling wordt overgeseind.
President Steyn, die aan een ver
lamming lijdt, heeft afgezien van het by wonen
der conferentie te Yereeniging, en is op
parool naar Krugersdorp gegaan.
Uit Yereeniging schrijft de correspondent
van Daily Telegraph over de plaats, waar
thans de Boeren-gedelegeerden bijeen zijn,
om te beraadslagen, d.d. 3 Mei, het volgende
De bijeenkomst wordt gehouden in een
groote tent, die een paar honderd schreden
Westelijk van het station is opgeslagen. Een
lager voor ongeveer 400 man is op het
groote landgoed van de firma Lewis en Marks
ingericht.
De plaats voor de bijeenkomst is goed
gekozen. Vereeniging ligt aan de Vaal, op de
grens van de beide Republieken, en staat in
verbinding met het geheele spoorwegnet van
het land.
Ofschoon Yereeniging het middelpunt is
van een groot kolendistrict, is toch weinig
merkbaar van de vuilheid, die elders voor het
«zwarte laod" kenmerkend is.
De militaire autoriteiten hebben op allerminst
karige wijze voor het onderdak brengen der
Boeren-afgevaardigden gezorgd. De heer
Samuel Marks heeft twee groote villa's in de
onmiddellijke nabijheid van het lager als
slaapplaatsen voor de Boeren-leiders ter
beschikking gesteld.
Het lager zelf is van een electrische
verlichting en een waterleiding voorzien. Bijna
elk klein, armzalig dorp in Zuid-Afrika
trouwens is electrisch verlicht, en door de
nabijheid van de kolenmijnen was het
gemakkelijk boog- en gloeilampen aan te
De booglampen zijn buiten, de gloeilampen
in de tenten aangebracht. Indringers en
onbevoegde bezoekers worden uit VereenigiDg
en van het verkeer met de afgevaardigden
geweerd.
Zooals vroeger, hebben de Transvalers en
Vrijstaters afzonderlijke lagers.
Majoor Legget en overste Marker vervullen
den dienst als hoofd van de bedekking of
eerewaeht, en zorgen voor het onderhoud der
afgevaardigden.
Daar het thans des nachts zeer koud is,
zijn een groot aantal kachels naar Yereeniging
gebracht om de lagertenten en de groote
vergadertent te verwarmen.
Amerika.
Een eigenaardige plechtigheid zal den
8en Juni plaats vinden in de Ned. Herv.
Kerk van Tulpenhocken te Reading, in den
Amerikaanschen Staat Pennsylvanië.
Dan zullen daar 157 roode rozen worden
betaald aan de afstammelingen van Caspar
Wistar, te Philadelphia, «als huur voor den
grond waarop de kerk is gebouwd".
Casper Wistar stond indertijd by akte
grond in de «Tulpenhocken Creek" voor den
bouw van een Ned. Herv. Kerk af, onder
voorwaarde, «dat daarvoor jaarlijks één roode
roos zou worden betaald".
Die voorwaarde werd nooit vervuld. Maar
onlangs, bij een samenkomst met de Wistars,
te Philadelphia, bood de predikant der
gemeente aan, een roode roos te betalen voor
elk der 157 jaren gedurende welke men in
gebreke is gebleven.
Dat aanbod werd, zonder dat daarby de
quaestie van renteverlies ter sprake kwam,
aangenomen, en nu zal de betaling met eenige
feestelijkheid geschieden.
Yoortaan echter zal de gemeente getrouwe
lijk elk jaar haar roode roos betalen, voor
Amerika waarlijk nog al poëtiech!
Nederlantf.
Apeldoorn, 31 Uei. H. U. de Koningin
is hedenmorgen voor het eerst in de buiten
lucht geweest. In een draagstoel van Hare
appartementen naar het park gebracht, heeft
H. M. daar eenigen tijd vertoefd, onder
begunstiging van prachtig zomerweer.
Almelo, 30 Mei. Woensdagmiddag had
alhier door de heeren V. Wiegers en Heilbron,
paardenhandelaars te Lochem, een per adver
tentie aangekondigde monstering van paarden
geschikt voor den Transvaal, plaats.
Op het marktplein, waar de monstering
plaats had, was veel publiek, en door de jeugd
werd geschreeuwd en gezoDgen, en zelfs met
steenen en modder gegooid, en ook het
overige publiek gaf onverholen zijn afkeuring
te kennen, dat ook ons land door de levering
van paarden Engeland helpt in het ten onder
brengen van onze stamverwanten in Zuid-Afrika.
Toen de fabrieken uitgingen, was het
marktplein zwart van volk, en vele boeren
achtten het toen geraden, maar spoedig een
goed heenkomen te zoeken, zoodat de paarden
handelaars niet in de gelegenheid waren veel
zaken te doen. Naar men verzekert, hebben
zij slechts 3 paarden aangekocht.
Ia Tubbergen hadden zij meer succes.
Daar moeten zij een 60-tal paarden aan
gekocht hebben.
Haarlem, 31 Mei. In den nacht van
Donderdag op Vrijdag is alhier eene alleen
wonende vrouw in haar woning vermoord.
Die vrouw, een eenigszina eenzelvige en
zonderlinge dame, in deze gemeente bij ieder
een bekend, woonde sinds eenige jaren op de
Raamsvest in een huis, waarvan de ruiten
met planken waren bedekt om zich tegen de
baldadige straatjeugd te beschermen. Zij was
72 jaar oud en .de dochter van een overleden
kapitein-kwartiermeester.
Nu en dan giüg zij uit en trok dan alge
meen de aandacht door haar vies en onzindelijk
uiterlijkhaar ouderweteche kleeren en
trekkenden gang.
Toen men Vrijdagochtend de deur open
staand vond en de bakker en melkboer geen
gehoor kregen, ging de politie het huis binnen
en vond de dame dood met een diepe wonde
in den hals. Zij lag bijna geheel naakt in
eene achterkamer.
In de kamers heeft men verschrikkelijk
huis gehouden, kasten opengebroken, de
meubelen vernield enz., terwijl ook geld
gestolen is.
Het huis, waarin de gebeurtenis heeft plaats
gehad, ligt, door den Raamsingel gescheiden,
vlak tegenover de woning (sedert afgebroken),
waarin de moord van de twee oude vrouwen
den 27en Febrari 1892 is geschied.
Natuurlijk is geldzucht de drijfveer der
misdaad, doch het is zeer waarschijnlijk dat
de dader niet veel heeft gevonden, omdat de
vrouw van de zijde harer familie geregeld
een som gelds ontving, noodig voor hare
behoeften.
Door zuinig te leven, en niet meer te
gebruiken dan wat zy noodig had, was het
de juffrouw langzamerhand gelukt de hypotheek,
die op haar woning rustte, af te lossen. De
laatste aflossing werd een paar jaren geleden
betaald en mogelijk is dus, dat zij nu eenig
geld bijeen heeft gespaard en dat ergens op
geborgen. Daarnaar schijnt met haastigen
ijver te zijn gezocht, want alles is omver
gehaald, terwijl bekend was, dat zij alles in
kisten en koffers had gepakt, waarop het stof
duimen dik lag.
De justitie heeft, volgens nader bericht,
i een aanzienlijk bedrag gevonden.
Opmerkelijk is dat zijn gevonden tweeërlei
soorten bloed, dat verklaard wordt uit de
omstandighaid dat de vermoorde juffrouw
steeds een mes in bed had en dus zou spreken
voor de onderstelling, dat de moordenaar haar
uit haar bed heeft gehaald om hem het geld