ZIERIKZEESCHE NIEUWSBODE. Dinsdag 3 Juni 1902. (Z ierikzeesche C o u r a n t). RECLAMES. Heeren Hoeden, J. DE GRAAF Cz., NATIONALE MILITIE. De Tuchtwet en de Minister van Oorlog. NIEUWSTIJDINGEN Verschijnt DINSDAGDONDERDAG en ZATERDAG. De prijs per 3 maanden ia f 1,30franco per post f 1,60. Noord-AmerikaTransvaal, Indië enz. verzending eens per week, f 10,per jaar. 58ste JAARGANG. No. 7699. Directeur A. J. DE LOOZR Redacteuren: i A' FIi^NKEL. J. WAALE, alleen voor het binnen- en buitenl. nieuws. Advertentiënvan 13 regels 30 Cts. meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot des Maandags, Woensdags en Vrijdags middags 12 ure bezorgd worden. Groote letter wordt naar ■plaatsruimte berekend. Alle betaling-en moeten uitsluitend geschieden ten kantore van A. J. de Looze, Hoek Schuithaven, Zierikzee. Ingezonden stukken en berichten van correspondenten te adresseeren aan A. Fbünkel, Meelstraat 386, Zierikzee. 15 regels cts. Elke regel meer lö cts. Ontvangen s model 1902. Poststraat. Postkantoor te Zierikzee. Lijst van brieven en briefkaarten, aan dit kantoor en de daaronder behoorende hulpkantoren ter post bezorgd, welke wegens onbekendheid van de geadresseerden niet konden worden uitgereikt, over de 2e helft der maand Mei 1902. 1. J. v. d. Wielen, Rotterdam. Inspectie van Verlofgangers. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van de gemeente Ziehikzee roepen bij deze op al de in deze gemeente zich bevindende verlofgangers der militie te land, met uitzondering van hen, die in dit jaar vóór na te noemen dag uil anderen hoofde dan krachtens art. 124 of art. 131 der xuet onder de mapenen zijn geweest, of die bestemd zijn om in dit jaar krachtens art. 108, art. 109 of art. Ill der wet onder de wapenen of in werkelijkcn dienst te worden geroepen, en van hen bedoeld bij de laatste zinsnede van art. 99 van het Koninklijk besluit van 2 December 1901 Staatsblad no. 230), om op Woensdag IS Juni e.lc., des voormiddags te 9l/t uren, vóór het gemeentehuis te Zierikzee tegenwoordig te zijn ten einde overeenkomstig art. 125 der Militiewet 1901 door den Militie-Commissaris te worden onderzocht en herinneren hen aan de volgende bepalingen der Militiewet: 1°. de verlofganger meldt zich binnen dertig dagen na den dag, waarop hem de veilofpas is uitgereikt, by den Burgemeester zijner woonplaats aan, ten einde deze zijn verlofpas voor gezien teekene (Art 120); 2°. de verlofganger, die zich in eene andere gemeente gaat vestigen, geeft daarvan kennis aan den Burgemeester zyner woonplaats. Binnen dertig dagen na den dag, waarop hij komt ia de gemeente, waarin hij zich vestigt, meldt hij zich aan bij den Burgemeester dier gemeente, ten einde deze zijn verlofpas voor gezien teekene (Art. 121) 3°. de verlofganger mag zich, zonder toestemming van den Minister van Oorlog, niet langer dan gedurende drie maanden buiten 'slands begeven (Art. 123); 4°. de verlofganger, die de artt. 120, 121 en 123 niet naleeft, wordt in werkelijken dienst geroepen en daarin gedurende ten hoogste twee maanden gehouden. De duur van dezen dienst wordt bepaald door den Minister van Oorlog (Art. 124); 5°. de verlofganger, die bij openbare kennisgeving is opgeroepen om door den Militie Commissaris te worden onderzocht, verschijnt bij het onderzoek in uniform gekleed en voorzien van de kleeding- en uitrustingstukken, hem bij zijn vertrek met verlof medegegeven, van zijn zakboekje en van zijn verlofpas (Artt. 125, 12C en 127); 6°. de verlofganger is aan de militaire rechtspleging en tucht onderworpen, onder anderen gedurende den tijd, welken het onderzoek van den Militie-Commissaris duurt, en, in het algemeen, wanneer hij in uniform gekleed is (Art. 117); 7°. behoudens het bepaalde bij art. 117, kan een arrest van twee tot zes dagen, te ondergaan in de naastbij gelegen provoost of het naastbij zijnde huis van bewaring, door den Militie-Commissaris worden opgelegd aan den verlofganger a. die zonder geldige reden niet bij het onderzoek verschijnt b. die, daarby verschenen zijnde, zonder geldige reden niet voorzien is van de bij art. 127 vermelde voorwerpen c. wiens ldeeding- en uitrustingstukken bij bet onderzoek niet in voldoenden staat worden bevonden d. die kleeling- of uitrustingstukken, aan een ander behoorende, als de zijne vertoont (Art 128); 8°. onverminlerd de straf, in art. 128 vermeld, is de verlofganger verplicht, op den daartoe door den Militie- Commissaris te bepalen tijd en plaats, en op de in art. 127 voorgeschreven wijte, voor hem te verschijnen om te worden onderzocht (Art. 139) 9°. de verlofganger, die zich by herhaling schuldig maakt aan het feit, sub 4°. van art. 128 bedoeld, of niet overeenkomstig art. 130 voorden Militie-Commissaris verschijnt, of, aldaar verschenen zijnde, in het geval verkeert sub 2». en 3°. van art. 128 vermeld, wordt in werkelijken dienst geroepen er. daarin gedurende ten hoogste drie maanden geheid n De duur van dezen dienst wordt door den Minister van Oorlog bepaald (Art. 131) 10°. de verlofganger, die niet voldoet aan eene oproeping voor den werkelijken dienst, wordt als deserteur behandeld (Art. 133); 11°. elk, die voor de militie is ingeschreven, en ieder, die daarbij is ingelijfd, kan, overeenkomstig de daarom trent bestaande voorschriften, tot eene vrijwillige verbintenis worden tcegela'en bij de zeemacht, de marine-reserve en het korps mariniers hieronder begrepen, bij het leger hier te lande, of bij de koloniale troepen (Art. 9) 12°. aan de bij de militie te land ingelyfden, die verlangen na volbrachte eerste-oefening voor den door den Minister van Oorlog te bepalen tijd onder de wapenen te blijven ol te komen, zonder zich als vrijwilliger te verbinden, wordt dit vergund (Art. 112). Zierikzee, den 2 Juni 1902. De Burgemeester en Wethouders voornoemd, CH. W. VERMEIJS, Burgemeester. JAN SNELLEN, Secretaris. Gelijk onze lezers uit het in het Zater- dagsche nummer van ons blad voorkomend telegram reeds weten, heeft de Minister van Oorlog, Bergansius, in de zitting der Tweede Kamer van Vrijdag j.l. den voorzitter ver zocht de beraadslaging over het ontwerp op de krijgstucht te schorsen, opdat hij met zijn ambtgenooten zou kunnen overwegen, wat na de aanneming van het amendement van den heer De Waal Malefijt, hem verder te doen zal staan. Voornoemde Minister had de bij de aan vaarding van het bewind gereedliggende wets ontwerpen tot vaststelling van een wetboek van Militair Strafrecht en op de Krijgstucht bij de Tweede Kamer ingediend. Den 30sten April werd, nadat zij in de afdeeliogen der Tweede Kamer onderzocht waren, de algemeene beraadslaging hierover geopend. Overeenkomstig de in 1887 opgenomene tweede paragraaf van art. 110 onzer Grond wet was aan prof. mr. H. van der Hoeven, hoogleeraar in het strafrecht te Leiden, die aan de samenstelling van deze wetsontwerpen geen geriüg aandeel genomen had, door Hare Majesteit de Koningin de vereerende taak opgedragen de regeering bij de behandeling van gezegde wetsontwerpen in de vergaderingen der Staten-Generaal bij te staan. Het zou ons te ver leiden, indien wij de hoogst belangrijke debatten, die tot Vrijdag in onze volksvertegenwoordiging over deze wets ontwerpen gevoerd zijn, in zelfs beknopten vorm hier weergaven. Het zij voldoende, wanneer wij aanstippen, dat zeer gewichtige beginselen en vraagpunten, vaak rakende het wezen en den grondslag der behandelde wetsontwerpen, het onderwerp vormden van een even levendige als leerzame discussie. Wij zullen ons slechts beperken tot het mededeelen van hetgeen den Minister van Oorlog in de zitting van Vrijdag tot zijn bovenstaandeseneatiemakonde verklaring bewoog. Aan de orde was art. 66 der ontworpene wet op de Krijgstucht, dat door de regeering, tijdens het debat gewijzigd, luidt: «Voor de kenbaarmaking van het verlangen «om een beklag in te brengen, heeft de «gestrafte een termijn van vier dagen, aan hangende met deD tweeden dag na dien, waarop de oplegging der straf te zijner «kennis is gekomen. «Verlangt de zich in arrest bevindende «gestrafte zich omtrent het inbrengen van een «beklag met anderen te beraden, dan znllen «de door hem aangewezen personen, ten getale «van ten hoogste drie, tot hom worden toe- «gelaten, indien de commandeerende officier «de aanwezigheid van de genoemde personen »niet onraadzaam acht. «Door het beklag wordt de verdere uit- voering der straf niet geschorst, behoudens «dat de straf van plaatsing in de tuchtklasse «niet wordt ten uitvoer gelegd vóór den derden «dag nadat de beslissing op het beklag ter «kennis van den gestrafte is gekomen en, «indien deze inmiddels de bij art. 69 bedoelde «eindbeslissing heeft ingeroepen, niet voordat hij daarvan kennis draagt". Op dit art. waren drie amendementen voorgesteld 1°. een door den heer Schaper c. s. in den loop der discussie door hem nog gewijzigd araendement, strekkend om het begin van het derde lid te lezen als volgt «Door het beklag wordt de uitvoering der straf geschorst". De heer Schaper voerde onder anderen tot motiveering van dit amendement aan, dat j het niet aangaat, iemand, die zija beklag indient, alvast zijn straf te doen ondergaan, ongeacht dat deze later best gelijk kon krijgen. En krijgt reclamant gelijk, dan geeft hem dit bitter weinig, want hij heeft zijn straf reeds uitgezeten. Het gaat dan slechts om de eer, en die wordt dan nog vaak duur gekocht, want hij wordt wellicht in het vervolg «in de gaten" gehouden en gekoeionncerd, omdat hij de brutaliteit gehad heeft in verzet te komen tegen de uitspraak van zijn meerdere. Ter bestrijding van dit amendement merkte de regeerings-commissaris, prof. mr. H. van der Hoeven, op, dat, indien men de uitvoering van de straf zou uitstellen, totdat de ver schillende instantiën doorloopen waren, het getal reclames zóó ontzettend zou toenemen, dat het onmogelijk zou worden orde en regel- ment verder te bandhaven. Werd het voorstel- Schaper aangenomen, dan zou, indien een commandoerend officier een onder-officier met verlaging straft, deze toch nog wekenlang als onder-officier blijven rondloopen. Dit amendement, dat door den Minister van Oorlog onaannemelijk werd verklaard, en waarvan de aanneming ook door de Commissie van Voorbereiding ontraden werd, werd met groote meerderheid van stemmen verworpen. Achttien leden stemden er slechts voor; 2°. één door de Commissie van Voorbe reiding, later, toen deze het introk, over genomen door den heer Verheij, om in het derde lid in plaats van «behoudens dat de «straf van plaatsing in de tuchtklasse niet «wordt ten uitvoer gelegd" te lezen: «behoudens „dat de straf van plaatsing in de tuchtklasse «en die van verlaging niet worden ten uitvoer De heer Verheij licht dit amendement toe. Hij was van oordeel, dat onder de straffen, waarvan de uitvoering zoude moeten geschorst worden, wanneer oen klacht wordt ingediend, moet behooren de straf van verlaging; hij is van gevoelen, dat voor onder-officieren, die kunnen worden teruggebracht tot gewoon soldaat, de val zóó groot is, dat als zij meenen met grond daartegen te kunnen op komen, die zware straf niet dadelijk moet worden uitgevoerd. De man, wien de streepen of de galons van de mouwen zijn genomeD, en die in een dergelijke positie ten aanschouwe van de equipage of van de manschappen in de kazerne heeft rondgeloopen, en dienst gedaan, heeft, wanneer het blijkt, dat hij licht vaardig of ten onrechte is gestraft geworden, toch een moreelen knak gekregen, die hem in dit geval niet had toegebracht moeten worden. Ook dit amendement werd door den regeerings- commissaris bestreden, voornamelijk op dezen grond, dat men niet met een gedegradeerden onder-officier, die reclameert, aan boord op gelijke wijze kan handelen, als met één, die te land dient. Dezen kan men toch een gedwongen verlof geven, wat men met genen, dien men moeilijk kan wogaluren, niet kan doen. Dit amendement verviel, omdat het derde amendement, dat van den heer De Waal Malefijt, door de Kamer later werd aan genomen. 3°. Dit amendement beoogt art. 66, 3de lid aldus te lezen «Bij de landmacht in tijd van vrede, en «bij de zeemacht in tijd van vrede binnengaats, «wordt door het beklag de verdere uitvoering «der straf geschorst, totdat in eerste instantie «op het beklag zal zijn beslist". De Minister van Oorlog oppert zijn bedenkingen legen dit amendement. De slot som van zijn betoog is, dat men niet moet voorbijzien, dat het steeds een uitzondering zal zijn, wanneer iemand zijn straf ondergaat, en misschien later blijkt, dat do straf ten onrechte of verkeerd is opgelegd. En die uit zondering is nu eenmaal door do eischen van tucht en orde niet te ontgaan. De heer Savornin Lohman, voorzitter der Commissie van Voorbereiding, ontraadt aan de Kamer namens genoemde Commissie de aanneming van het amendement De Waal Malefijt, dat hierop in stemming gebracht met 40 tegen 30 stemmen wordt aangenomen. Na dezen uitslag stelde de Minister van Oorlog den voorzitter voor, de beraadslaging over het wetsontwerp op de Krijgstucht te schorsen, waartoe de Kamer op voorstel van den voorzitter overgaat. De schorsing zal tot morgen (Dinsdag) duren. Zal ten gevolge van deze beslissing de Minister van Oorlog zijn portefeuille ter beschikking van de Koningin stellen? Zoo de goedkeuring van het amendementDe Waal Malefijt een gevolg ware van wantrouwen in het beleid van dezen bewindsman, of bedoelde de intrekking van een wetsontwerp, dat niet in den geest der Kamermeerderheid viel, het parlementair gebruik zou dan meebrengen, dat de Minister heenging. Maar noch het een noch het andere schijnt het geval te zijn. De Minister bezit blijkbaar het volledig vertrouwen van hen, die hem op het regeeringskussen hebben gebracht. Zelfs is het tamme amendement, waarvan de aanneming hem noopte de parlemen taire werkzaamheid over dit regeeringsontwerp te doen schorsen, ingediend door één van zijn geestverwanten, zoodat niet kan beweerd worden, dat daaraan een onvriendelijke strekking ten grondslag lag. En wat het wetsontwerp zelf betreft, dit moge bij vele Kamerleden geen instemming vinden, door de heerschende meerderheid wordt het in hoofdzaak goedgekeurd. De vraag is dus gewettigd, zal de Minister in dit geval aftreden, en het wetsontwerp intrekken. Of zal gebruik worden gemaakt van het politieke kronkelpad, dat de Neder lander aan de hand geeft, om door afstemming van art. 66, waarover nog niet gestemd is, aan de regeering gelegenheid te geven een gewijzigde redactie van dit art. voor te stellen Oe Transvaalsch-Engelsche oorlog. Londen, 29 Mei. In het Lagerhuis heeft Minister Balfour gezegd «Ik hoop Maandag aan het Huis den uitslag der laatste beraad slagingen in Zuid-Afrika mede te deelen. Maar ik kan niet met volkomen zekerheid zeggen, dat ik daartoe in staat zal zijn". Brussel, 29 Mei. De Petit Bleu verklaart in staat gesteld te zijn, mede te deelen, dat, zoo Kitchener en Milner aan de gedelegeerden der Boeren te Pretoria al weigerden de gelegenheid te geven de vertegenwoordigers in Nederland en België te raadplegen over de vredesbesprekingen, zij toch aan enkele Boerenleiders vergunning gaven telegrammen van particulieren aard te zenden aan enkele hunner vrienden onder de Boeren in Europa. Die telegrammen bevatten geen enkele mededeeling betreffende de kansen op vrede. Indien men indirect iets uit zekere uit drukkingen zou kunnen afleiden, zou het veeleer het tegendeel zijn van de waarschijn lijkheid, dat de onderhandelingen zouden Maar de personen, die deze telegrammen ont- vingan, wenschen lievor geen gevolgtrekkingen te maken. Zij weten niets van hetgeen tusschen de onderhandelaars voorvalt, zoo goed heeft Engeland voorzorgen genomen, om te beletten, dat eenige mededeeling wordt overgeseind. President Steyn, die aan een ver lamming lijdt, heeft afgezien van het by wonen der conferentie te Yereeniging, en is op parool naar Krugersdorp gegaan. Uit Yereeniging schrijft de correspondent van Daily Telegraph over de plaats, waar thans de Boeren-gedelegeerden bijeen zijn, om te beraadslagen, d.d. 3 Mei, het volgende De bijeenkomst wordt gehouden in een groote tent, die een paar honderd schreden Westelijk van het station is opgeslagen. Een lager voor ongeveer 400 man is op het groote landgoed van de firma Lewis en Marks ingericht. De plaats voor de bijeenkomst is goed gekozen. Vereeniging ligt aan de Vaal, op de grens van de beide Republieken, en staat in verbinding met het geheele spoorwegnet van het land. Ofschoon Yereeniging het middelpunt is van een groot kolendistrict, is toch weinig merkbaar van de vuilheid, die elders voor het «zwarte laod" kenmerkend is. De militaire autoriteiten hebben op allerminst karige wijze voor het onderdak brengen der Boeren-afgevaardigden gezorgd. De heer Samuel Marks heeft twee groote villa's in de onmiddellijke nabijheid van het lager als slaapplaatsen voor de Boeren-leiders ter beschikking gesteld. Het lager zelf is van een electrische verlichting en een waterleiding voorzien. Bijna elk klein, armzalig dorp in Zuid-Afrika trouwens is electrisch verlicht, en door de nabijheid van de kolenmijnen was het gemakkelijk boog- en gloeilampen aan te De booglampen zijn buiten, de gloeilampen in de tenten aangebracht. Indringers en onbevoegde bezoekers worden uit VereenigiDg en van het verkeer met de afgevaardigden geweerd. Zooals vroeger, hebben de Transvalers en Vrijstaters afzonderlijke lagers. Majoor Legget en overste Marker vervullen den dienst als hoofd van de bedekking of eerewaeht, en zorgen voor het onderhoud der afgevaardigden. Daar het thans des nachts zeer koud is, zijn een groot aantal kachels naar Yereeniging gebracht om de lagertenten en de groote vergadertent te verwarmen. Amerika. Een eigenaardige plechtigheid zal den 8en Juni plaats vinden in de Ned. Herv. Kerk van Tulpenhocken te Reading, in den Amerikaanschen Staat Pennsylvanië. Dan zullen daar 157 roode rozen worden betaald aan de afstammelingen van Caspar Wistar, te Philadelphia, «als huur voor den grond waarop de kerk is gebouwd". Casper Wistar stond indertijd by akte grond in de «Tulpenhocken Creek" voor den bouw van een Ned. Herv. Kerk af, onder voorwaarde, «dat daarvoor jaarlijks één roode roos zou worden betaald". Die voorwaarde werd nooit vervuld. Maar onlangs, bij een samenkomst met de Wistars, te Philadelphia, bood de predikant der gemeente aan, een roode roos te betalen voor elk der 157 jaren gedurende welke men in gebreke is gebleven. Dat aanbod werd, zonder dat daarby de quaestie van renteverlies ter sprake kwam, aangenomen, en nu zal de betaling met eenige feestelijkheid geschieden. Yoortaan echter zal de gemeente getrouwe lijk elk jaar haar roode roos betalen, voor Amerika waarlijk nog al poëtiech! Nederlantf. Apeldoorn, 31 Uei. H. U. de Koningin is hedenmorgen voor het eerst in de buiten lucht geweest. In een draagstoel van Hare appartementen naar het park gebracht, heeft H. M. daar eenigen tijd vertoefd, onder begunstiging van prachtig zomerweer. Almelo, 30 Mei. Woensdagmiddag had alhier door de heeren V. Wiegers en Heilbron, paardenhandelaars te Lochem, een per adver tentie aangekondigde monstering van paarden geschikt voor den Transvaal, plaats. Op het marktplein, waar de monstering plaats had, was veel publiek, en door de jeugd werd geschreeuwd en gezoDgen, en zelfs met steenen en modder gegooid, en ook het overige publiek gaf onverholen zijn afkeuring te kennen, dat ook ons land door de levering van paarden Engeland helpt in het ten onder brengen van onze stamverwanten in Zuid-Afrika. Toen de fabrieken uitgingen, was het marktplein zwart van volk, en vele boeren achtten het toen geraden, maar spoedig een goed heenkomen te zoeken, zoodat de paarden handelaars niet in de gelegenheid waren veel zaken te doen. Naar men verzekert, hebben zij slechts 3 paarden aangekocht. Ia Tubbergen hadden zij meer succes. Daar moeten zij een 60-tal paarden aan gekocht hebben. Haarlem, 31 Mei. In den nacht van Donderdag op Vrijdag is alhier eene alleen wonende vrouw in haar woning vermoord. Die vrouw, een eenigszina eenzelvige en zonderlinge dame, in deze gemeente bij ieder een bekend, woonde sinds eenige jaren op de Raamsvest in een huis, waarvan de ruiten met planken waren bedekt om zich tegen de baldadige straatjeugd te beschermen. Zij was 72 jaar oud en .de dochter van een overleden kapitein-kwartiermeester. Nu en dan giüg zij uit en trok dan alge meen de aandacht door haar vies en onzindelijk uiterlijkhaar ouderweteche kleeren en trekkenden gang. Toen men Vrijdagochtend de deur open staand vond en de bakker en melkboer geen gehoor kregen, ging de politie het huis binnen en vond de dame dood met een diepe wonde in den hals. Zij lag bijna geheel naakt in eene achterkamer. In de kamers heeft men verschrikkelijk huis gehouden, kasten opengebroken, de meubelen vernield enz., terwijl ook geld gestolen is. Het huis, waarin de gebeurtenis heeft plaats gehad, ligt, door den Raamsingel gescheiden, vlak tegenover de woning (sedert afgebroken), waarin de moord van de twee oude vrouwen den 27en Febrari 1892 is geschied. Natuurlijk is geldzucht de drijfveer der misdaad, doch het is zeer waarschijnlijk dat de dader niet veel heeft gevonden, omdat de vrouw van de zijde harer familie geregeld een som gelds ontving, noodig voor hare behoeften. Door zuinig te leven, en niet meer te gebruiken dan wat zy noodig had, was het de juffrouw langzamerhand gelukt de hypotheek, die op haar woning rustte, af te lossen. De laatste aflossing werd een paar jaren geleden betaald en mogelijk is dus, dat zij nu eenig geld bijeen heeft gespaard en dat ergens op geborgen. Daarnaar schijnt met haastigen ijver te zijn gezocht, want alles is omver gehaald, terwijl bekend was, dat zij alles in kisten en koffers had gepakt, waarop het stof duimen dik lag. De justitie heeft, volgens nader bericht, i een aanzienlijk bedrag gevonden. Opmerkelijk is dat zijn gevonden tweeërlei soorten bloed, dat verklaard wordt uit de omstandighaid dat de vermoorde juffrouw steeds een mes in bed had en dus zou spreken voor de onderstelling, dat de moordenaar haar uit haar bed heeft gehaald om hem het geld

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1902 | | pagina 1