ZIERIKZEESCIIE NIEUWSBODE.
Zaterdag 25 Februari 1899.
Tweede Blad.
NIEUWSTIJDINGEN.
Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en
ZATERDAG.
De prijs per 3 maanden is f 1,30, franco per post
f 1,60.
Noord-AmerikaTransvaal, Indië enz. verzending
eens per week, f 10,per jaar
55ste JAARGANG. No. 7197.
Directeur-Uitgever J. WA ALE.
Advertentiênvan 13 rogels 30 Cts.
meerdere regels 10 Cts., knnnen uiterlijk tot de»
Maandags, "Woensdags en Vrijdags middag»
12 are bezorgd worden.
Groote lettor wordt naar plaatsruimte berekend.
Betalingen van Abonnements- of Advertentie-gelden gelieve men te zenden aan de „Administratie Zierikzeesche Nieuwsbode"
Turkije.
De Saltan van Turkije heeft een buitenkansje
gehad, Z. M. heeft van zijn onlangs overleden tante,
Primei Adèle, een kapitaal van f 12 000,000 geërfd.
Menig ambtenaar zal Z. M. benijden.
Ouiftschland.
Te Rindorf heeft een jonge vrouw haar schoon
vader doodgestoken. Het meisje was voor het
huwelijk met haar aanstaande reeds met de geboorte
van een kind verblyd en de schoonvader maakte
haar hierover verwijten. Toen by haar een slag toe
bracht, greep zy een meu, waarmede zjj juiit
groenten schoonmaakte en bracht den man daar
mede eon steek achter het oor toe. De slagader
werd doorgesneden on de man viel doodeljjk
getroffen neder.
België.
9e ramp te Forest.
De Btoker en de machinist van den sneltrein nit
Mons, die tegen den locaaltrein nit Doornik aanreed,
waren onmiddellijk na de botsing verdwenen. Eerst
vier uren later werden zy gevonden tusschen de
overblijfselen der wagens van den locaaltrein en een
aantal dooden en gekwetsten. Daar beiden hoe
genaamd geen letsel hadden bekomen, werden zjj
door de justitie in een langdurig verhoor genomen,
ten einde eenig licht over het ongelnk te verspreiden.
Zjj verklaarden, dat zy goed op de signalen hebben
gelet en overtuigd waren, dat deze op veilig"
stondenmocht dit niet zoo zyr, dan is hun ver
gissing toe te schrijven aan den mist, die zoo dik
was, dat men geen 5 meter voor zich nit kon
zien. Daartegenover staat de verklaring van den
baanwachter tusschen Rnysbroeck en Forest, die
volhoudt, dat de signalen «onveilig" aanwezen.
Toen hjj den sneltrein in volle vaart hoorde
naderen, vreesde by een ongeluk, daar de trein
uit Doornik nauwelijks vertrokken waB. Hjj heeft
daarop uit alle macht met zijn roode vlag gezwaaid,
maar noch de machinist noch de stoker schenen
hem te zien. De knalsignalen, die by mistig weer
op de rails werden gelegd, zijn niet ontploft. Te
Rnysbroeck hebben werklieden, die in het station
aan den arbeid waron en eveneens een ongeluk
voorzagen, op een hoorn geblazen, om de aandacht
van den machinist te trekken.
De machinist van den sneltrein, Paturiaux
genaamd, werd Zaterdag gevangen genomen en
naar Brussel gebracht, doch na een langdurig
verhoor weder op vrjje voeten gesteld. Hy is een
uitstekend ambtonaar, vader van oen talryk gezin,
en heeft reeds 25 jaar dienst gedaan bij de spoor
wegen.
Volgens de voorschriften voor het personeel dor
Belgische spoorwegen geldt mist niet als een
gegronde reden voor vertraging in den treinenloop.
De machinist, die de snolheid van zijn trein
vertraagt, loopt dus de kans, als die vertraging hem
meer dan 2 minuten doet verliezon, zjjn premie
(60 centimes 1 franc) te verspelon. Het is du»
niet te verwonderen, dat deze beambten, die toch
niet al te rnim gesalarieerd worden, ten koste van
alles en met trotseering van alle gevaar, op tjjd
willen aankomen, om de premie niet te verliezen.
De Belgische bladen zjjn hot er vrjj wel over
eenB, dat deze ramp is toe te schrijven aan
de gebreken in de organisatie van den Belgischen
spoorwegdienst, die, naar bekend is, geëxploiteerd
wordt door den staat.
Bekend is, dat personen die aan een spoorweg
ongeluk ontsnappen, dikwerf zeer vreemd doen.
Zoo zjjn enkele personen, die te Forest uit den
vernielden trein waren gestegen, ver weggeloopen,
en soms teruggevonden op hen geheel onbekende
plaatsen, zonder dat zij zeiven wisten hoe zjj daar
kwamen. Een ander merkwaardig geval is dat
van een der schoolkinderen, een meisje. Dit liep
na het ongeluk gewoonweg naar do school te BruiBel
en zette zich in de klasse neer, alsof er niets gebeurd
was, alleen was het kind wat suf. Na eenigen tjjd
zag men dat het aan het hoofd gekwetst was,
waarop de onderwjjzeres het meisje daarnaar vroeg.
»0, dat is zeker bjj het ongolnk gekomen!'* >Bjj
welk ongeluk?" zoo luidde de verbaasde vraag, en
eerst toen kwam het verhaal van wat het jeugdige
slachtoffer had gezien.
De vjjf te Enghien wonende slachtoffers zjjn op
kosten der gemeento begraven. De geheele bevolking
nam deel aan de treurige plechtigheid.
PeniloenB-Vcrzekering voor
Werklieden.
In het verBlag der Yereeniging Onderling Hulp
betoon" van het vorige jaar hebben wy reeds
medegedeeld, dat dpor de Nnts-spaarbank te Zierikzeo
reeds gedeoltelyk uitvoering was gegeven aan het
idéé om oude werklieden te ponsioneeren. Toen
reeds hebben wy medegedeeld, hoe vooral onze
stadgenoot, nir. J. P. Oau, tot de verwezenlijking
van dat idéé heeft medegewerkt.
In de Nos. van 28 Jan. on 4 Febr. 1.1. van het
Sociaal Weekblad, heeft de heer Cau zjjne denk
beelden omtrent deze zaak nader ontwikkeld en
wjj achten haar, vooral in don tegenwoordigen tjjd,
belangrjjk genoeg om dit en het daarop gekomen
vervolg in ohb blad op te nemen.
Het artikel, voorkomende in genoemd blad van
28 Jan. luidt als volgt:
DOOR PENSIONEERING TOT PENSIOEN VERZEKERING.
De beweging voor de pensioneering van werklieden dreigt
op het doode punt te geraken. Eenerzijds toch wordt de
wenscheJijkheid van dien maatregel algemeen erkendander
zijds schijnen de daaraan verbondene kosten een onover
komelijk bezwaar. Dit is onlangs ten duidelijkste gebleken
bij de algemeeno beraadslagingen over do staatsbegrooting
in de Tweede Kamer, toen door verscheidene leden met
kracht werd aangedrongen bij de regeering op het indienen
van een wetsontwerp, waarbij aan werklieden en daarmede
gelijkgestelden ingeval van ouderdom of invaliditeit een
pensioen zou worden verzekerd. De regeering verklaarde toen,
bij monde van den minister van financiën, dat dit vraagstuk
hare volle sympathie had en door haar met ernst werd
onderzocht, maar dat zij vooralsnog niet in staat was de
daaraan verbondene, vooral finaucieele, bezwaren op te lossen.
Het verwondert mij, dat bij die beraadslagingen met geen
enkel woord is melding gemaakt van een denkbeeld, hetwelk
ik onlangs vond ontwikkeld in een brief van peen Hagenaar",
als hoofdartikel voorkomende in de Middelburgsche Courant
van 7 November II. De schrijver toont daarin aan, dat het
financieel bezwaar, waarop deze zaak dreigt af te stuiten,
niet gelegen is in de pensioen-verzekering zelve, zooals die
door de staatscommissie voor de toekomst is ontworpen;
volgens deze toch zullen de premiën geheel door de werk
lieden zei ven, van hun 16de ja ar af, èn door hunne werk
gevers worden betaald, en zou de staat alleen de adminis
tratiekosten voor zijne rekening nemen; neen, de moeilijkheid
ligt alleen in het overgangstijdperk, omdat men den staat
wil laten bijpassen, hetgeen het tegenwoordig geslacht van
werklieden boven de gewone premiën zal moeten betalen,
omdat het den leeftijd van 16 jaar heeft overschreden. En
nu betoogt de schrijver uitvoerig, dat, al zou men wegens
de groote kosten voor het nu levende geslacht niet meer
kunnen zorgen, dit geer. reden is om het ook ten aanzien
van het toekomstig geslacht na te Ja ten; maar dat het
integendeel een schoone taak voor den wetgever is om
althans aan het nageslacht een pensioen te verzekeren. De
lezing van dit degelijke en van warme belangstelling
getuigende artikel zij aanbevolen aan allen, wien dit onderwerp
ter harte gaat.
Intusschen is de reden, waarom dit denkbeeld niet dadelijk
de aandacht heeft getrokken, niet ver te zoeken. Immers
op die wijze zou voor het tegenwoordig geslacht van werk
lieden de bestaande toestand, waarin men juist verbetering
wil brengen, worden gehandhaafd. Het is evenwel de vraag,
of voor de nu levende werklieden niet op andere wyze dan
alleen door den staat zou kunnen worden gezorgd, en of
niet door bestaande instellingen, vereenigingen en particu
lieren in samenwerking met de werklieden in de behoefte
aan pensioneering zou kunnen worden voorzien. Ik meen
die vraag bevestigend te kunnen beantwoorden en wensch
daartoe er op te wijzen dat in het vorig jaar te Zierikzee
door de Nutsspaarbank in overleg mel eene werklieden
vereniging eene pensioneering van oude werklieden zij het
ook op bescheidene schaal is tot stand gebracht Het zij
mij vergund de wijze, waarop dit is geschied, eenigszins
nader uiteen te zetten, opdat het hier gegeven voorbeeld
ook elders moge worden gekend en zoo mogelijk nagevolgd.
Sedert ruim 25 jaren bestaat alhier eene vereeniging van
werklieden, genaamd «Onderling Hulpbetoon", die zich ten
doel stelt het uitkeeren van een wekelijksch geldelijk bedrag
aan die leden, die door ziekte of ongeluk ongeschikt zijn
hunne werkzaamheden te verrichten. De leden betalen eene
contributie van 10 a 12 cents per week en ontvangen daarvoor
by ziekte eene ondersteuning van f 3.60 's weeks; deze
ondersteuning kan met de helft worden verminderd, wanneer
de herstellende wéér in staat is eenige werkzaamheden te
verrichten. In zooverre is deze vereeniging een zoogenaamd
ondersteuningsfonds; maar het reglement bevat ook eene
bepaling, die de vereeniging geleid heeft tot pensioneering
van hare leden ingeval van invaliditeit of ouderdom. Het
bepaalt namelijk, dat die leden, welke voor immer ongeschikt
zijn hunne werkzaamheden op te vatten, onder goedkeuring
van het bestuur de wekelijksche ondersteuning kunnen
ontvangen. Deze laatste bepaling leidde langzamerhand tot
moeilijkheden; achtereenvolgens waren 7 leden door zickts
of ongeluk voortdurend ongeschikt tot werken geworden en
in het genot der vaste uitkeering gesteld. Nu kwam daarbij,
dat verscheidene leden, die bij de oprichting der vereeniging
in de kracht van hun leven waren, oud werden en eveneens
op de vaste uitkeering aanspraak maakten, en, hoewel de
vereeniging goed wordt beheerd en zelfs een kapitaal van
f 12.000 heeft bijeengebracht, waren hare inkomsten toch
niet voldoende om aan al die aanvragen te voldoen.
In deze omstandigheden besloot de Nutsspaarbank, in
overleg met het departement, haar te hulp te komen.
Commissarissen der spaarbank stelden aan het departement
voor, hen te machtigen om, zoolang de reserve der spaarbank
meer dan 10 percent van het aan de inleggers verschuldigde
bedraagt, ten hoogste gedeelte der in het afgeloopen
boekjaar behaalde winst te besteden voor uitkeeringen aan
werklieden, die door ouderdom, ziekte of ongeluk buiten
staat zijn in hun onderhoud te voorzien. Dit voorstel werd
in de vergadering van het département van 20 Januari
1898 door het bestuur warm ondersteund en door de leden
met algemeene stemmen aangenomen. Commissarissen der
spaarbank kregen daardoor voor de pensioneering de
beschikking over ongeveer f 1000 'sjaars.
Aanvankelijk bestond het voornemen om aan alle leden
van «Onderling Hulpbetoon" een pensioen te verzekeren bij
het «Nederlandsch Werkliedenfonds", maar wegens den
gevorderden leeftijd der meeste leden bleek dit veel te kost
baar. Daarop werd besloten van pensioen-verzekering af te
zien, maar eenvoudig te beginnen met het pensioneeren
van die leden, die wegens ouderdom daarvoor in aanmerking
kwamen. Dientengevolge werd door de spaarbank aan 5
leden, die 70 jaar waren of ouder, een pensioen toegekend
van f 1.80 per week. Met de 7 leden, die wegens invaliditeit
reeds door de vereeniging zelve waren gepensioneerd, genieten
dus 12 der ruim 400 leden een pensioen van f 3.60 of
f 1.80 's weeks.
De spaarbank heeft zich echter niet bepaald tot de leden
van genoemd fonds, maar bovendien nog drie andere werk
lieden eveneens ouder dan 70 jaar, een gelijk pensioen van
f 1.80 per week toegekend. Twee daarvan waren jaren lang
in eene zelfde zaak werkzaam geweest, maar door overgang
der zaak aan een anderen patroon buiten betrekking geraakt;
de derde woonde sedert jaren in eene eigene woning en
zou die zonder onze hulp op zijn ouden dag hebben moeten
verlaten.
In het geheel heeft do 9paarbank dus 8 gepensioneerden,
die elk ontvangen 52 X f 1.80 f 93.60, alzoo te zamen
f 748.80 per jaar, zoodat het geheele bedrag, waarover de
Spaarbank te beschikken heeft, nog niet is besteed. Het is
evenwel raadzaam met het toekennen van pensioenen voor
zichtig te zijn, omdat de winst der spaarbank afwisselend
is en het intrekken van eenmaal verleende pensioenen
behoort te worden voorkomen.
Vraagt men nu, of thans te dezer stede in alle opzichten
in de behoefte aan pensioneering is voorzien, dan kan het
antwoord natuurlijk niet bevestigend luiden. Zonder twijfel
zijn er nog wel andere dan de drie bovenbedoelde personen,
die evenzeer voor pensioneering in aanmerking behooren te
komen; maar de pensioneering is nog te kort in werking
om daarover te kunnen oordeeleo, te meer omdat de spaar-
bafik aan deze wijze van pensioneering geenerlei publiciteit
geeft, ten einde talrijke aanvragen, waaraan zij toch niet
zou kunnen voldoen, te voorkomen en velen voor teleurstelling
te vrijwaren. Wanneer men evenwel in aanmerking neemt,
dat in deze gemeente van 6 ii 7000 zielen «Onderling Hulp
betoon" met zijne 400 leden de kern der werklieden omvat en
dat althans ten aanzien van die leden tot hunne tevredenheid
op voldoende wijze in de behoefte aan pensioneering is
voorzien, dan meen ik te mogen zeggen, dat deze proefneming
tot eene bevredigende uitkomst heeft geleid, en dat daaruit
is gebleken, dat op dit gebied met bescheidene middelen
wel iets van eenige beteekenis kan worden tot stand gebracht.
Ik hoop daarom, dat het voorbeeld, door de spaarbank
alhier gegeven, door andere spaarbanken zal worden gevolgd.
In bijna alle plaatsen van eenig belang zijn spaarbanken ge
vestigd, en wanneer deze zich met dedaar bestaande werklieden-
vereenigingen in verbinding wilden stellen, zouden zij weldra
met vereenigde krachten aan de zaak der pensioneering een
krachtigen stoot kunnen geven.
Behalve de spaarbanken zouden ook andere bestaande
vereenigingen de pensioneering kunnen ter hand nemen. In
de eerste plaats voorzeker de «Nederlandsche pensioen-
vereeniging voor werklieden", die het Ned. Werkliedenfonds
heeft opgericht en de toetreding der werklieden daartoe
tracht te bevorderen. Tot nog toe is echter de deelneming
der werklieden aan de pensioenverzekering zeer gering, naar
het mij voorkomt voornamelijk omdat het gevolg daarvan,
de pensioneering zelve, in de practijk nog zoo goed als
onbekend is, en «onbekend maakt onbemind", vooral by de
minder ontwikkelden. Ik geloof daarom, dat de pensioen
verzekering door niets zoo zeer zal worden bevorderd, als
wanneer men begint met leitelijk te pensioneeren. Als de
werklieden eenmaal in hunne naaste omgeving hun bekende
personen zien, die een pensioen genieten en daardoor aan
de armenzorg worden onttrokken, dan zullen zij van zelf
het voordeel der pensioen-verzekering gaan gevoelen en eerder
bereid zijn het daarvoor noodige offer te brengen. Men
meene toch niet, dat eene gedwongens pensioen-verzekering
nu reeds bij de meeste werklieden welkom zou zijn; de
rneest ontwikkelde werklieden in de groote steden mogen
van het nut daarran doordrongen zijn, in de kleinere steden
en ten platten lande zyn de meeste arbeiders nog onbekend
met de pensioen-verzekering en zullen zij met tegenzin de
prp'-:.> daarvoor betalen. Eerst wanneer zy door eigene
aanschouwing het groote voordeel van een pensioen boven
bedeeling hebben leeren kennen, zullen zij voor zich zeiven
en hunne volwassene inwonende kinderen met blijdschap
zich eenige opoffering daarvoor getroosten.
Om deze redenen ligt het naar mijne meening, op den
weg van de «Nederlandsche Pensioen-vereeniging voor werk
lieden" om zich niet te bepalen tot de pensioen-verzekering,
maar, voor zooveel hare middelen dit toelaten, reeds dadelijk
tevens tot pensioneeren over te gaan. Zij zou zich daardoor
een nieuw vruchtbaar veld van werkzaamheid openen en
door hare afdeelingen in verschillende plaatsen zou zij de
zaak der pensioneering overal in den lande kunnen bevorderen.
Bij haar zouden zich dan kunnen aansluiten de spaarbanken,
de instellingen en vereenigingen tot voorkoming en leniging
van armoede, alsmede de particulieren die tot dat schoone
doel wilden medewerken, en alzoo zou zij het middel kunnen
worden, om by deze nieuwe werkzaamheid de noodige voor
lichting, steun en eenheid te verkrijgen.
Een punt van groot belang is de samenwerking met de
werklieden, die dan toch in deze de belanghebbenden zijn
en wier toestanden daardoor beter bekend zouden worden
bij hen, die hunne belangen trachten te behartigen.
Vooreerst wordt de pensioneering minder kostbaar, wanneer
de werklieden zeiven voor dat of een dergelijk doel reeds
eenige gelden hebben bijeengebracht, zooals met de meer
genoemde vereeniging alhier het geval was. Bovendien wordt
daardoor voldaan aan het vereischte, dat de werklieden
zeiven, al zij het dan niet rechtstreeks, voor hun pensioen
bijdragen. En ten slotte verkrijgt men daardoor een grens,
binnen welke de pensioneering aanvankelijk, zoolang de
middelen nog beperkt zijn, zich kan bepalen, zonder onbillijk
te worden tegenover anderen en zonder tot armenzorg af
te dalen. 6
Voor dit laatste toch, nl. de vermenging met armenzorg,
loopt men groot gevaar, wanneer de pensioneering zonder
medewerking der werklieden geschiedt en door hen niets
voor hun pensioen wordt bygedragen. Om dit gevaar te
vermijden, zal men mijns inziens van de pensioneering
moeien uitsluiten allen, die reeds van eenig armbestuur
onderstand genieten; voor hen late men bestaan de wijze
van ondersteuning, die tot dusverre algemeen heeft gegolden.
Het doel toch moet zijn om die werklieden, die steeds zelf
standig zijn geweest en voor zich zeiven hebben gezorgd,
dit voorrecht te doen behouden, wanneer oDgeluk, ziekte of
ouderdom hen tot armoede zou doen vervallen. Men wachte
daarom met pensioneeren niet, gelijk armbesturen met
hunne bedeeling in den regel doen, tot de bespaarde
penningen zijn verteerd of da in eigendom bezetene woning
is inbeten worden vervreemd of bezwaard; maar men ver-
leene het pensioen zooveel mogelyk terwijl de werkman nog
in staat is iets te verdienen.
Men stelle zich toch niet voor, dat een werkman, aan
wien pensioen is toegekend, daarom niets meer zou mogen
uitvoeren. Onwillekeurig denken wij bij gepensioneerden
alleen aan ambtenaren, die, als zij hun pensioen krijgen,
eensklaps uit hunne volle werkzaamheid tot ledigheid moeten
overgaan, menigmaal tegen hun zin, en waardoor dikwijls
nog bruikbare werkkrachten voor de maatschappy verloren
gaan. Bij werklieden behoeft zulks niet altijd te gebeuren;
zy zullen dikwijls nog zeer goed lichteren of minder aan
houdenden arbeid kunnen verrichten en daardoor voor een
deel zelf in hun onderhoud blijven voorzien. De nog zoo
korte ondervinding hier heeft dit geleerd, daar allen, aan
wie een pensioen is toegekend, hunne vroegere werkzaam
heden zyn blijven voortzetten. Om die reden behoeft het
pensioen dan ook niet altijd zoo hoog te zijn, als men
oppervlakkig zou rneeneo; maar kan men met een klein
bedrag beginnen en dit laten klimmen, naar mate de werk
kracht van den gepensioneerde daalt.
Wat den leeftijd betreft, waarop het pensioen behoort in
te gaan, wachte men zich voor het aannemen van een
vasten regel en beoordeele men ieder geval op zich zelf. Het
nut daarvan bleek mij onlangs, toen zich bij mij als
thesaurier der spaarbank een werkman aanmeldde, met het
verzoek om in het pensioenfonds te worden opgenomen.
Deze persoon was reeds 74 jaar oud, maar verdiende nog
steeds zijn volle loon van 6 's weeks, het geheele jaar
door. Toen ik hem zeide, dat hij niet in het fonds zou
kunnen worden opgenomen, zoolang hij zijn volle verdienste
genoot, was hij aanvankelijk teleurgesteld; maar toen ik
hem uitlegde, dat het pensioen juist gegeven werd, wanneer
de verdienste verminderde of ophield, en dat hij later kon
terugkomen, wanneer hy in dat geval zou verkeeren, ging
hij heen, tevreden met dit hem geopend vooruitzicht. In
dit opzicht is er een groot verschil tusschen pensioneering
en pensioen verzekering; bij de laatste is men wef genood
zaakt vooraf een bepaalden leeftijd aan te nemen, waarop
het pensioen zal ingaan; bij de eerste daarentegen blijft
men daarin vrij en kan men geheel naar de omstandigheden
handelen. Daardoor worden de kosten veel minder en kunnen
de beschikbare gelden meer doeltreffend besteed worden;
het behoeft toch geen betoog, dat bedoelde werkman met
het pensioen beter zal zijn geholpen op het tijdstip, waarop
hij zijn loon geheel of gedeeltelijk zal moeten missen, dan
indien het hem nu reeds boven zijn loon werd toegelegd.
Ook zullen de pensioen-vereenigingen, alvorens aan iemand
een pensioen toe te kennen, in overleg kunnen treden met
zijn werkgever. Deze zal menigmaal een ziekelijke» of
bejaarden werkman liever ontslaan, dan tot vermindering
van diens loon overgaan. Wanneer nu door eene pensioen-
vereeniging geheel of ten deele kan worden aangevuld, het
geen de arbeid van zoodanigen werkman minder waard is
geworden, zal de werkgever eerder besluiten hem tegen een
verminderd loon in zijn dienst te houden en daardoor ook
zijnerzijds in het onderhoud van den gepensioneerde bijdragen.
In dat geval zal ia diens onderhoud worden voorzien deels
door zijn eigen arbeid, deels door zijn werkgever en deels
door de pensioen-vereeniging, en zullen das alle belang
hebbenden en belangstellenden tot het beoogde doel samen
werken.
Op kleinere plaatsen, waar geene vereenigingen van
werklieden zijn, waarbij de pensioen-vereeniging zich kan
aansluiten, zou deze zich aanvankelijk kunnen bepalen tot
het pensioneeren van hendie inleggers zijn van eene
spaarbank, leden van eene ziekenbeurs, eene woning in
eigendom hebben of op eenige andere wijze eenige zorg
vooi hunne toekomst hebben getoond, ten einde later,
wanneer de middelen het toelaten, de pensioneering ook tot
andere niet bedeelden uit te breiden.
Ik meen in het vorenstaande te hebben aangetoond, hoe
door de vrije samenwerking van verschillende maatschappe
lijke krachten met bescheidene middelen geleidelijk overal,
naar de plaatselijke omstandigheden, ook zonder staatshulp
in de behoefte aan pensioneering zou kunnen worden voor
zien, of althans, zoolang de geldmiddelen niet meer toelaten,
de ergste misstanden op dit gebied zouden kunnen worden
weggenomen. Is eenmaal met pensioneeren begonnen, dan
zal het nut daarvan zoo duidelijk blijken en de aandrang
daartoe van alle zijden zoo sterk worden, dat daarmede van
zelf de weg zal zijn gebaand voor de invoering der pensioen
verzekering. Men behoeft echter daarom met de laatste niet
te wachten tot de pensioneering zelve algemeen is geworden,
daar de pensioen-verzekeriDg, althans zonder staatshulp,
toch eerst voor de toekomst zal werken, zooals in het
bovenaangehaalde artikel van de Middelburgsche Courant
is uiteengezet, terwijl de pensioneering dadelijk in de behoefte
van het tegenwoordig geslacht zal voorzien.
Laten dan allen, die tot dusverre alleen voor de pensioen
verzekering hebben geijverd, tevens en wel in de eerste
plaats de pensioneering zelve ter hand nemen, en alzoo van
woorden tot daden overgaan. Al laten de beschikbare fondsen
aanvankelijk slechts toe om op kleine schaal te beginnen,
mep. late zich daardoor niet afschrikken; uit het kleine kan
het groote voortkomen. Alle begin is moeilijk, maar daarom
geenszins onmogelijk, gelijk het voorbeeld te dezer stede
bewijst. Tot navolging daarvan op te wekken, is het doel
van dit schrijven. Moge het strekken om ons een flinken
stap nader te brengen tot het doel, dat, naar ik vrees,
langs den tot nog toe gevolgden weg niet spoedig zal worden
bereikt
ZiruiRZES, Januari 1899. J. P. CAU.
Voor toepassing van het te Zierikzee in praktijk gebrachte
denkbeeld, als middel om de werklieden op te voeden tot
het begrijpen van de beteekenis der pensioen-verzekering,
valt zeker heel wat aan te voeren. Maar wat de geachte
inzender bedoelt met het onderscheid dat hij maakt tusschen
de door hem bedoelde pensioneering en armenzorg is ons
niet duidelijk.
Pensioneering van oud of invalide geworden werklieden
door vereenigingen tot welke die werklieden niet in dienst
betrekking hebben gestaan en aan welke voor die pensioneering
geene of geene evenredige vergoeding betaald is of wordt,
is armenzorg. In de hier geschetste regeling zijn alle
elementen der armenzorg aanwezig en ontbreekt daaraan
alleen de naam. Niet alleen rust op de vereeniging, welke
zich de zaak aantrekt, in casu de Nuts-spaarbank, geen
wettelijke maar zelfs geen zedelijke verplichting daartoe en
draagt haar daad een zuiver philanthropisch karakter, maar
voor de ondersteunden wordt ook niet een onder bepaalde
voorwaarden opeischbaar recht geboren. Gunst is het wat
betoond, gunst is het wat verkregen wordt. De nadeelige
gevolgen, welke de armenzorg in het algemeen op het
karakter harer ondersteunden heeft, zullen bij dezen vorm
van armenzorg niet achterwege blijven.
Als poging om een kleiner of grooter aantal werklieden
buiten de handen der armenzorg te houden, is hetgeen te
Zierikzee geschiedt een veraanschouwelijkt misverstand; als
poging om de armenzorg in één harer uitingen dienstbaar
te maken aan het doen inburgeren van de pensioen
verzekering verdient het opmerking, waardeering en
navolging. Rep.
Naschrift.
De opmerkingen, door de redactie van dit weekblad in
het nummer van 28 Januari 1.1. gemaakt aan het slot van
mijn artikel over bovenstaand onderwerp, geven mij gereeds
aanleiding om dat artikel eenigszins nader toe te lichten.
Door u wordt erkend, dat eene pensioneering als door mij
bedoeld kan dienen om de pensioenverzekering meer ingang
te doen vinden. Over dit punt kan ik dus verder zwijgen.
Gy oppert echter tegen de door mij aangegevene wijze
van pensioneering eene principieele bedenking en wel dat zij
zou zijn vermomde armenzorg en met de pensioneering, die
door pensioenverzekering wordt verkregen, alleen den naam
gemeen heeft.
Ter beantwoording van deze bedenking zal ik in eenige
nadere bijzonderheden moeten treden omtrent de wijze,
waarop de pensioenen door de spaarbank worden uitgekeerd.
Zooals men zich zal herinneren, bestaan de gepensioneerden
der spaarbank uit twee categorieën, waartusschen scherp
dient te worden onderscheiden.
In de eerste plaats is een pensioen toegekend aan een
aantal leden van het ondersteuningsfonds van werklieden.
De uitkeering van dat pensioen is geregeld op de volgende
wijze.
Toen het Nutsdepartement de spaarbank had gemachtigd
om een gedeelte van hare jaarlyksche winst voor pensioneering
te besteden, heelt het bestuur der spaarbank eene byeen-
komst gehouden met het bestuur van het ondersteunings
fonds, en daarin is besloten aan die leden van het fonds,
die 70 jaar of ouder waren, een weekpensioen toe te kennen.
Van dit besluit is door de spaarbank kennis gegeven niet
aan de gepensioneerden zeiven, maar aan de werklieden-
vereeniging, met uitnoodiging de pensioenen te doen uitkeeren
door den boekhouder der vereeniging, aan wien de daartoe
benoodigde gelden door de spaarbank zouden worden verstrekt.
Alzoo geschiedt het ook, en de leden der vereeniging,
wier pensioen door de spaarbank wordt betaald, ontvangen
dit van den boekhouder hunner eigene vereeniging, op vol
komen dezelfde wyze al9 die leden, die wegens invaliditeit
reeds door die vereeniging zelve waren gepensioneerd.
Feitelijk komt dus de zaak hierop neer, dat de spaarbank
eene subsidie geeft aan de werkliedenvereeniging en haar
daardoor in staat stelt zelve hare leden te pensioneeren.
Dat dit ook zoo door die vereeniging en de gepensioneerden
wordt opgevat, is hieruit gebleken, dat het bestuur der
spaarbank voor haar besluit eene dankbetuiging heeft ont
vangen niet van de gepensioneerden persoonlyk, maar van
het bestuur hunner vereeniging. Op die wijze is elke recht-
streeksche aanraking tusschen de spaarbank en de door
haar gepensioneerden vermeden en bestaat er alleen een
band tusschen haar en de werkliedenvereeniging.
De spaarbank treedt hier dus op soortgelijke wijze op, als
de staat volgens het plan der staatscommissie zou doen in
het overgangstijdperk. Immers gedurende dat tijdperk zou
de staat aanvullen, hetgeen aan de premiën der werklieden
en werkgevers ontbreekt, en datzelfde doet hier de spaarbank,
omdat de contributiën van de leden der werkliedenvereeniging
onvoldoende zijn voor hunne pensioneering.
Van meer gewicht is uwe bedenking ten aanzien van de
tweede categorie van gepensioneerden, die geen lid van het
ondersteuningsfonds zyn en dus zelf niets voor het hun toe
gekende pensioen hebben bygedragen. Het is niet te ont
kennen, dat deze wijze van pensioneering veel overeenkomst
heeft met armenzorg en licht daarin zou kunnen ontaarden.
Toch hangt hierby veel af van den vorm, waarin de uit
keering geschiedt, en daarom wordt ook die uitkeering hier
gedaan door tusschenkomst van den boekhouder van het
ondersteuningsfonds, en aldus deze soort van gepensioneerden
uiterlijk op ééne lyn gesteld met de leden van dat fonds.
Ook is het niet onverschillig, dat aan de uitkeering de naam
van pensioen wordt gegeven, en zy daardoor zoo scherp
mogelijk wordt onderscheiden van de bedeeling, die door
de armbesturen wordt verstrekt. Door een en ander worden
dan ook deze gepensioneerden feitelijk en daarop komt
het in zulke zaken aan èn door zich zeiven èn door het
publiek beschouwd als onttrokken aan de armenzorg en
geenszins gelijkgesteld met bedeelden.
Deze wyze van pensioneeren zal evenwel met de meeste
omzichtigheid moeten worden toegepast en binnen enge
grenzen moeten worden beperkt. Toch zou ik haar niet
geheel willen uitsluiten, omdat zy, vooral in den aanvang,
het eenige middel is om enkele der meest ergerlijke
misstanden weg te nemen. Zij schijnt mij het meest geschikt
voor kleine plaatsen, waar geene werkliedenvereenigingen
zijn, waarby eene pensioenvereeniging zich kan aansluiten,
en waar zy zich zal kunnen beperken tot enkele bijzondere
gevallen. In hoofdzaak en als regel echter zal het raadzaam
zijn zich te bepalen tot subsidieering of oprichting van
werkliedenvereenigingen, die zich pensioneering, ondersteuning
bij ziekte of eenig aanverwant doel tot taak stellen.
Dat intusschen noch de eerstgemelde noch de laatst-
gemelde categorie van gepensioneerden een verkregen recht
op pensioen hebben en in dit opzicht deze wijze van
pensioneering in aard verschilt van die door pensioen
verzekering, is niet te betwisten. Maar dit is niet te
vermijden en levert ook geen afdoend bezwaar op, omdat
die pensioneering door mij wordt aanbevolen niet om de
pensioenverzekering te weren, maar integendeel om haar
voor te bereiden en voorloopig te vervangen, totdat eene
pensioenverzekering zal zyn tot stand gebracht. De pensioen-
verzekering is het einddoel; de door mij aanbevolen
pensioneering slechts een tijdelijk hulpmiddel.