schade voor de plaats zelve, belasting kan worden geheven,
is het hoogst moeielijk, zoo niet onmogelijk, om dit
principe door te voeren en telkens opnieuw moet men
in zoodanig geval, wanneer verhooging der inkomsten
een dringende eisch is, zijn toevlucht nemen tot ver
hooging der reeds bestaande belastingen.
Toch hebben wij steeds bewezen, dat ook wij het
principe van verdeeling van den belastingdruk huldigen.
Wij wijzen hiertoe slechts op de op ons voorstel door
Uwe Vergadering nog niet lang geleden genomen be
sluiten tot wijziging der Verordeningen op de heffing
van haven- en marktgelden, waardoor de inkomsten
niet onbelangrijk zijn verhoogd en op de U reeds in
uitzicht gestelde herziening der Verordening op het
gebruik van gemeentegrond, waardoor ook weder de
inkomsten der gemeente zullen worden gebaat.
Met het ook door deze Commissie weder aangegeven
denkbeeld om straatgeld, kaaigeld en andere mogelijke
belastingen te heffen, waaromtrent de gegeven wenken
door ons nooit ter harte zouden zijn genomen, kunnen
wij ons echter niet vereenigen.
Het denkbeeld om kaaigeld te heffen, dat telkens
weder wordt aangegeven, is reeds door Uwe Vergade
ring bij raadsbesluit van 10 Februari 1896, als niet in
het belang van den landbouw en dus ook niet in dat
der gemeente zijndeverworpenen waar wij dit gevoelen
deelen, spreekt het toch wel van zelf, dat thans geene
voorstellen meer worden gedaan tot vermeerdering der
inkomsten door heffing van kaaigeld.
Ook is aan Uwe Vergadering bekend, want dit is
reeds vroeger medegedeeld, dat ons College ongunstig
denkt over de heffing van straatgeld.
Wij achten dit eene onbillijke belasting, omdat het
eigenlijk niets anders is dan eene verkapte belasting op
de gebouwde eigendommen.
Daargelaten nu of het wenschelijk en rechtvaardig is, om
eene tweede belasting op de gebouwde eigendommen te
leggen, wordt deze dan nog zeer onzuiver geheven,
omdat niet het geheele gebouw, maar slechts de breedte
aan de straatzijde voor de bepaling der belasting in
aanmerking komt.
Bovendien houdt, zooals van zelve spreekt, de breedte
van iemands huis aan de straat in geen enkel opzicht
verband met zjjne financiëele draagkracht, zoodat eene
billijke heffing dezer belasting dan ook eenvoudig
Al deze redenen zjjn oorzaak, dat wij een straatgeld
belasting verkeerd achten en daarom dan ook niet tot
het doen van voorstellen daartoe kunnen overgaan.
Dat wij in onze zienswijze niet alleen staan, wordt
bewezen door het feit, dat in tal van gemeenten voor
stellen tot heffing van straatgeld werden verworpen.
Deze beide belastingen zijn de eenige bronnen, door
de Commissie aangegeven.
Wel wordt door haar gesproken van: andere moge
lijke belastingen", maar ze worden, evenmin als door
vorige Commissiën, met name genoemd.
Wij meenen, dat dit niet zijn oorzaak vindt in de
omstandigheid, dat reeds genoeg bronnen voor belasting
heffing door de Commissiën waren opgesomd, maar
eenvoudig, omdat zij geene andere bronnen, voor deze
gemeente althans, wist te bedenken.
Het gaat ons eveneens.
Bij herhaling hebben wij reeds overwogen, of het
niet mogelijk was, de belastingdruk nog meer te ver-
deelen dan thans reeds geschiedt, maar het is ons tot
heden nog niet kunnen gelukken, de middelen daartoe
aan te wijzen.
Met het bovenstaande is tevens ons oordeel uitge
sproken over het door de Commissie aan Uwe Vergadering
op bladzijde 4 van haar Rapport gedane voorstel.
Wij achten eene dergelijke uitnoodiging niet wenscheljjk.
Uit al het vorenstaande blijkt duidelijk, wat onze
zienswijze is in zake de gemeente-financiën en op welke
wijze deze door ons worden beheerd en hoe door ons
de verdeeling der lasten het billijkst wordt geacht.
Waar wij nu meenen, dat deze onze zienswijze ook
die is van de meerderheid Uwer Vergadering, daar
vertrouwen wijdat Uw oordeel omtrent ons beleid niet
Nog merken wij in verband met het slot der algemeene
beschouwingen in het Rapport op, dat het nooit onze
gewoonte is geweest, zaken zoolang mogelijk uit te
stellen en het daarom dan ook niet in onze bedoeling
ligt, voor de herziening der Verordening op den hoofde-
lijken omslag den uitersten termijn af te wachten. Deze
herziening zal echter aan de gemeente geen vermeerde
ring van inkomsten geven.
Na de voorlezing van het Rapport en het Antwoord,
krijgt de heer Fokker het woord. Z. i. kan het aan het
College van Burgem. en Weth. en aan den Raad niet
ontgaan zijndat de Commissie zich ditmaal niet alleen
in kleinigheden heeft verdiept, maar ook vooral in de
hoofdzaken en dit, omdat zij het noodig oordeelde, dat
er eens een ander debat gehouden wordt dan gewoonlijk
en wel in het belang van het financiëel beheer. Het
minder gunstig oordeel over het financiëel beleid uit
gesproken, slaat niet alleen op het tegenwoordige bestuur,
maar ook op dat van hendie vroeger de zaken hebben
bestuurd en wier voetspoor thans wordt gevolgd. Er is
bezuinigd, maar op kleine posten, doch er moet meer
bezuinigd worden en wel ook op groote posten; duizenden
guldens moeten er bezuinigd worden. Men moet niet
zeggen we zijn zoo zuinig mogelijk, maar we moeten nog
zuiniger zijn, andere belastingen heffen is minder aan
genaam, maar het moet. Dit tegen het antwoord van
Burgem. en Weth.
Wat betreft hetgeen geantwoord is op het voorstel
om werken als onderdeel van een geheel werk niet
op te nemen voordat een werkplan is gemaakt van
het geheele werk, zooals hier het aanbrengen van
een basaltsteenen glooiing aan het Oosthavenhoofdde
prijs van basalt variëert wel, maar dat scheelt toch geen
guldens. Het voorstel van Burgem. en Weth. is thans
f 7000 te verwerken over een lengte van 150 M. en als
elk jaar of om de 2 jaar dit werk wordt uitgevoerd,
dan zal daarvoor ongeveer 2 X f20000 gulden noodig
zijn en daarvoor de 3 ton op het Grootboek te verkoopen,
is bijna een misdaad. Men moet dus wel degelijk vooruit
weten wat men verder aan het geheele werk te doen heeft.
De praatjes moeten thans eens ophouden en de koe aan
de horens gevat worden, er moeten eindelijk eens daden
gepleegd worden.
De Voorzitter verklaart, dat er hier een misverstand
bestaat, dat er niet staat dat het plan is jaarlijks een
som van f 7000 uit te trekken voor dit werk, dus voor
het aanbrengen van basaltglooiingen, maar jaarlijks een
voorstel te doen, om de havendijken te verbeteren, alleen
thans dit gedeelte door basalt, en of het later met de
andere gedeelten ook door basalt zal gebeuren is niet
zeker, ook nog niet de bedoeling. Bovendien is het
Toorstel van den heer Cau, om als regel aan te nemen
ïer^^^^^^d^^^m^^^^^^gjootins:een besluit
De heer Fokker zegt, dat dit zoo is en ook goed is,
maar dit neemt niet weg dat er eerst een plan van het
geheele werk gemaakt moet worden, om dit gelijk met
het voor te stellen gedeelte te behandelen en daarnaar
zijn maatregelen te kunnen nemen, vooral met het oog
op bezuiniging. De Gemeente-bouwmeester kan best
zoodanig plan opmaken en begrooten, dan krijgt men
eerst de bestudeering van het geheele werk en daarna
de uitvoering van een gedeelte daarvan en thans geschiedt
het juist omgekeerd en juist verkeerd.
De heer Lechner is het met den heer Fokker volkomen
eens; de heer van Geuns daarentegen niet. Hij is het
met den heer Fokker alleen daaromtrent eens, dat de
praatjes moeten ophouden en er daden gepleegd moeten
worden, maar door daarover lang te debatteeren worden
het ten slotte toch nog praatjes. Er moeten daden gepleegd
wordenmaar hoewelke belastingen b.v. moeten er
ingevoerd worden Er zijn daartoe geen termen te vinden.
De heer van deiVliet deelt mede omtrent de basalt
glooiing over 450 M.dat de Commissie van Fabricage
dit heeft onderzocht en verklaard heeft dat, zoo ergens,
dan zeker aan het Oosthavenhoofd een basaltglooiing moet
worden aangebracht, waar de golfslag het grootst is, ver
oorzaakt daardoor dat de booten, wegens den stroom die
er gaat, daar nagenoeg met volle kracht moeten slaan
om de haven uit te kunnen draaien. Wat de heffing van
nieuwe belastingen betreft, daaromtrent is hij een andere
meening toegedaan. De hoofdelijke omslag is z. i. zoo'n
fatale belasting niet en ook nog niet zoo hoog opgevoerd
dat men andereminder goede belastingen zou moeten
gaan heffen. Kaai- en straatgelden zou men kunnen heffen
worden deze geschraptdan zijn er geen andere te vinden.
Wat hem betreft, hij vindt deze in ieder geval verderfelijk.
De heer Fokker begrijpt niet waarom, als in andere
plaatsen dergelijke belastingen geheven worden, dit hier
niet zou kunnen geschieden; wordt het niet gedaan, welnu
dan verhooging van hoofdelijken omslag, dit kan nog
volgens den heer van der Vliet, maar dan voorspelt hij,
dat menigeen de gemeente zal verlaten en zich elders
vestigen, in een plaats waar de belasting lager is, terwijl
de hoofdelijke omslag voor degenen die hier blijven
daardoor nog hooger wordt.
Daarop worden de verschillende voorstellen, door de
Commissie gedaan, in stemming gebracht en aangenomen,
uitgezonderd het voorstel om Burgem. en Weth. uit te
noodigen in den loop van het volgend jaar voorstellen te
doen tot heffing van andere belastingenwaarover de
stemmen staken.
Vóór stemden de heeren van der Lek de Clercq, Cau,
Legemaat, Fokker, Lechner en van Schelven.
Daarop worden de algemeene beraadslagingen gesloten
en gaat men over tot de artikelsgewijze behandeling der
begrooting, beginnende met de Uitgaven.
De door de Commissie gemaakte opmerkingen worden
door den heer Fokker medegedeeld en behandeld bij de
artikelen, waarop zij betrekking hebben. Alleen de posten,
die tot bespreking aanleiding gavenworden hier in hoofd
zaak medegedeeld.
UITGAVEN.
I, Afd. I, Art. 7 (Jaarwedde van den derden
beambte ter Secretarie), Art. 8 (Idem van twee boden,
zijnde één tevens concierge van het raadhuis) en Art. 9
(Idem van den agent voor de bevolking). De Commissie
merkt op, dat voor een kleine gemeente als Zierikzee
één bode voldoende is en bij vacature één plaats niet
behoort te worden vervuld, dat, nu het tractement van
den Secretaris is verhoogd, ook de derde beambte ter
Secretarie kan worden gemist en bij vacature ook diens
plaats niet behoort te worden vervuld. Dat voor copiëer-
werk alsdan ter Secretarie kan worden gebruik gemaakt
van den tweeden bodezoolang deze er isen is er slechts
één bode meer, van den agent voor de bevolking sub
Art. 8. Door een en ander kon op deze artt. belangrijk
worden bespaard.
Burgem. en Weth. antwoorden hierop, dat zij meenen
deze opmerkingen der Commissie met stilzwijgen te kunnen
voorbijgaan, nu er nog geen vacatures bestaan. De
Voorzitter meent, dat er bij Burgem. en Weth. geen
bezwaar bestaat om bij alle betrekkingen, die openvallen,
den Raad eerst te hooren of het al of niet noodig is deze
nog te vervullen.
Hoofdst. I, Afd. II, Art. 7 (Kosten van boek-, drak
en bindwerken). De minderheid der Commissie wenscht
het raadsverslag in druk te behouden, opdat de leden
van den Raad en anderen kunnen nagaan wat vroeger
is geschied. De meerderheid kan zich met de afschaffing
vereenigen, mits de notulen uitvoeriger worden gehouden
dan thans.
Burgem. en Weth. antwoorden, dat het hun verheugt
dat de meerderheid der Commissie zich met het door hen
gedane voorstel tot bezuiniging kan vereenigen. Het
raadsverslag toch vordert een vrij belangrijke uitgaaf en
wordt bijna door niemand gelezen, zoodat huns inziens,
wanneer de notulen uitvoeriger worden gemaakt, er geen
reden bestaan kan om het raadsverslag te behouden en
deze bezuiniging dus best kan geschieden.
De heer Fokker beweert, dat het reeds lastig is, dat
men de rekening niet heeft, zoodat men niet weet wat
uitgegeven is en als men nu nog geen verslag heeft,
dan heeft men niets meer om zijn geheugen eens
te verfrisschen. Hij heeft herhaaldelijk gebruik gemaakt
van dat verslag als hij zich prepareerde om over iets in
den Raad te spreken en gelooft daarom, dat deze bezuiniging
ten nadeele is van de leden. Het kost veel het drukken,
dat geeft hij toe, maar hij stelt dan de vraag of er dan
niet in voorzien kan worden, door b.v. een extract van
de notulen te laten drukken.
De heer van Geuns zou het ook betreuren als het
voorstel werd aangenomen, om dezelfde redenen als de
heer Fokker heeft opgenoemd. De notulen van den Secre
taris zijn niet in staat de plaats te vervangen van het
verslag, al worden zij nog zoo uitvoerig gemaakt en
bovendien is geschreven schrift niet zoo gemakkelijk te
lezen als gedrukt schrift.
De Voorzitter verklaart, dat Burgem. en Weth. meenden,
dat dit nu juist een post was, waarop bezuinigd kon
worden en nu hoort men dadelijk zeggen: het is toch
zoo gemakkelijk, het kan niet gemist worden, en wel het
eerst door degenendie anders het meest vóór bezuiniging
zijn. De notulen kunnen altijd ingezien worden en deze
moeite moet het lid zich dan maar getroosten; het is niet
zoo gemakkelijk, maar billijkt dit gemak het laten bestaan
van een post van uitgave van meer dan f 200?
De heer Fokker noemt het gemakkelijk te zeggen, dat
men ter Secretarie kan komen om de notulen in te zien,
maar belangrijke kwesties zijn nu eenmaal niet op de
Secretarie na te zien. Moet men een plan maken van het te
besprekene, dan kan men niet telkens naar de Secretarie
gaan en stelt daarom voor de post met 100 te vermeer
deren voor het drukken der notulen, alleen voor de leden.
De Voorzitter deelt nog mede, dat ieder lid de notulen
mede naar huis kan krijgen en daaruit nemen wat hij
alleen gegeven wordt van af het oogenblik waarop zij lid
zijn geworden en om de vroegere verslagen dus toch naar
de Secretarie moeten komen.
De heer van den Bout zou het verslag willen behouden
en het art. dus willen laten zooals het was bij de
begrooting van het vorige jaar, en stelt daarom voor,
het art. met f 200 te verhoogen voor het verslag.
Dit voorstel, in stemming gebracht, wordt verworpen
met 8 tegen 4 stemmen.
Yóór stemden de heeren Fokker, van den Bout, van
Geuns en van der Lek de Clercq.
Daarop wordt in stemming gebracht het voorstel van
den heer Fokker, om het art. te verhoogen met 400,
waarover echter de stemmen staken.
Tegen de heeren Legemaat, ten Haaf, Houwer, Cau,
Moolenburgh en van der Yliet.
Hoofdst. I, Afd. H, Art. 41 (Kosten van onderhoud
enz. van voor den huishoudelijken dienst bestemde
gebouwen en vertrekken).
De Commissie stelt voor, dit art. met 80 te ver
minderen voor de kachel, aan te schaffen voor de
raadszaal, welke uitgaaf voor uitstel vatbaar is, terwijl het
geraamd bedrag bovendien veel te hoog is.
Burgem. en Weth. antwoorden, dat in de raadszaal
een nieuwe kachel vereischt wordt voor betere verwarming
omdat de oude daarvoor niet voldoende blijkt te zijn,
hetgeen de heer van der Vliet bevestigt.
De minderheid der Commissie acht f 80 te veel en
meent, dat voor f 35 een heel goede kachel verkregen
kan worden en heeft met het oog op bezuiniging het
voorstel gedaan.
De heer van der Vliet meent, dat er juist bezuinigd
wordt door een duurdere kachel te nemenb. v. een
goede vulkachel; daardoor minder kolenverbruik.
De Commissie trekt daarop haar voorstel in en wordt
het art. ongewijzigd aangenomen.
Hoofdst. I, Afd. II, Art 13 (Kosten van het archief).
De Commissie stelt voor, dit art. uit te trekken op 100
voor meubelen, f 50 voor bindwerk en f 100 voor
ordenen en diversen, samen f 250, dus f 300 lager,
omdat zij het beter en minder kostbaar acht die uit
gaaf over eenige jaren te verdeelen. Tevens stelt zij
voor, de oude kast niet te repareeren, maar eens te
informeeren welke prijs bij vérkoop er voor gemaakt
kan worden.
Burgem. en Weth. antwoorden, dat zij het noodig
achtendat de archief kamer eerst geheel ingericht wordt
om daarna tot het ordenen van het oud-archief over te
gaan. De som, door de Commissie voorgesteld, is in ieder
geval te gering en zij achten het ook niet wenschelijk
de bedoelde kast, die slechts weinig kan opbrengen als
niet onderhouden zijnde, te verkoopen. Zij meenen, dat
het aangevraagde bedrag werkelijk niet te groot is.
De heer Lechner zou alleen dit jaar de archiefkamer
in orde willen laten brengen en 't volgend jaar eerst met
de ordening beginnen, dus voor het loon wegens het ordenen
en voor het bindwerk dit jaar nog geen geld uittrekken.
Het voorstel van den heer Lechner, om dit jaar f 400
op de begrooting te brengen voor het inrichten der archief
kamer, zonder meer, wordt verworpen met 11 tegen 1 stem,
die van den heer Lechner.
Daarop komt in stemming het voorstel van de Commissie
om dit jaar f 100 uit te trekken voor het gedeelte
lijk in orde brengen der archiefkamer en wordt met 9
tegen 3 stemmen aangenomen.
Tegen de heeren van der Yliet, Houwer en Moolenburgh.
Het voorstel om jaarlijks f 50 voor het bindwerk uit
te trekken en aan den heer de Vos een gratificatie van
100 per jaar toe te kennen, wordt daarna zonder dis
cussie of hoofdelijke stemming aangenomen.
Daarop wordt het denkbeeld om de kast te verkoopen
in stemming gebracht en aangenomen met 7 tegen 5
stemmen, die van de heeren van der Yliet, Lechner,
Houwer, van der Lek de Clercq en Moolenburgh.
Hoofdst. HI, Afd. I, Art. 1 (Jaarwedde van den Gemeente
bouwmeester).
De Commissie acht dit art. niet juist omschreven en
behoort te luidendJaarwedde en personeele toelage". Zij
vereenigt zich met het voorgedragen cijfer en is van oordeel,
dat het met het oog op de groote werken en vele repa
raties, die in de eerstvolgende jaren te wachten zijn, nood
zakelijk is, dat het technisch beheer berust in handen van
een ingenieur, die de noodige kundigheden bezit en dat, nu de
gemeente eindelijk! een goed ambtenaar heeft gevonden,
het belang der gemeente van zelf meêbrengt dat men dezen
behoudt. Burgem. en Weth. antwoorden, dat het art. h. i.
wel juist is omschrevenomdat begrooting en memorie
van toelichting één geheel uitmaken en beide te zamen een
duidelijke voorstelling geven van den toestand, terwijl er
anders 2 artikelen op de begrooting zouden moeten worden
geplaatst, n.l. één voor jaarwedde en één voor personeele
De heer van den Bout vindt f 1800 te veel, omdat
het vroeger nooit aan een architect is gegeven, dan alleen
als deze tevens directeur van de gasfabriek was.
De Voorzitter verklaart, niet gedacht te hebben, dat de
heer van den Bout er zoo tegen zou zijn; hij weet wat
het is als men een goed technisch ambtenaar heeft en wil
men deze goed hebben, dan moet men hem ook goed
betalen. Wat heeft men gehad voor f 1400 en wat heeft
dit de gemeente niet geschaadt? Nu we een technisch
ambtenaar hebben, die alle lof verdient, meent de Voorzitter,
dat f 1800 niet te veel is voor een ambtenaar, dien we
gaarne willen behouden.
De heer ten Haaf gaat met den heer van den Bout
mede. Hij meent, dat van dezen bouwmeester nog niet
gezegd kan worden of hij de geschikte persoon is op de
rechte plaats, omdat hij nog zoo kort hier is.
De heer Fokker wijst er op, dat hier sprake is van een
personeele toelage en niet van een jaarwedde, de Raad
dus vrij is deze toelage in te trekken, indien het b.v.
mocht gebeuren, dat er een ander tot directeur der gas
fabriek wordt benoemd. We hebben nu een goed ingenieur
en daarover kunnen we wel degelijk oordeelen, als we
maar eens zien naar de wijze, waarop de muur van het
Luitje geprojecteerd is.
Daarop wordt het artikel, zooals het daar ligt, in stem
ming gebracht en aangenomen met 10 tegen 2 stemmen,
die van de heeren van den Bout en ten Haaf.
Hoofdst. Ill, Afd. I, Art. 3 (Jaarwedde van de vaste
werklieden der gemeente). De Commissie meent, dat bij
vacature het getal vaste werklieden kan worden gebracht
op 2, nu de grafdelver ook aan de wandelingen werkt.
Burgem. en Weth. antwoorden dat dit niet kan, omdat
de grafdelver in de wandelingen slechts des winters werk
verricht en dan nog slechts datgene wat vroeger door den
lossen werkman verricht werd. Het art. wordt ongewijzigd
aangenomen.
Hoofdst. Ill, Afd. I, Art. 5 (Jaarwedden der sluis- en
brugwachters).
De Commissie meent, dat het afkeuring verdient dat er
hier f 50 wordt uitgetrokken als belooning voor bediening
en bewaking der sluis in den afsluitdam van het Dijkwater
en op die wijze nieuwe baantjes te scheppen, terwijl dit