BIJVOEGSEL BIJ DE ZIER1KZEESÜE NIEUWSBODE. Y VERGADERINGEN VAN DEN GEMEENTERAAD TE ZIERIKZEE, gehouden Vrijdag 28 - en Zaterdag 29 Oct. j.l. Aanwezig zijn 10 leden, afwezig de heeren Cau en van der Lek de Clercq. (De heer Franse was afwezig met kennisgeving). Voorzitter de heer Ch. W. Vermeys. Aan de orde is vaststelling der gemeentebegrooting dienst 1899. Het verslag der Commissie nopens het onderzoek dier begrooting wordt gelezen door den rapporteur, den heer Fokker en het antwoord van Burgem. en Weth. door den Voorzitter. In dien tusschentjjd komen de heeren Cau en van der Lek de Clercq ter vergadering. Het Rapport luidde aldus: De Commissie is tot haar leedwezen verplicht om als haar algemeen oordeel uit te spreken, dat het onderzoek der begrooting bij haar heeft gevestigd een minder gunstig oordeel over het financiëel beleid, hetwelk in de laatste jaren is gevolgd. Zeer velo posten der inkomsten zijn zoo hoog mogelijk geraamd, hooger dan eene voorzichtige raming, die rekening houdt met de mogeljjkheid dat een inkomstenpost minder kan opleveren dan in een vorig jaar, zoude toelaten. Verscheidene belangrijke werken, waarvan men weet dat de uitvoering in 1899 zal moeten geschieden, zijn pro memorie gebracht, behalve één, het voortzetten dor glooiing aan den Oosthavendijkwaarvan de kosten echter worden gevonden door verkoop van kapitaal op het Groot boek (H. V, Afd. H, Art. 2 Inkomsten). Hoezeer dus de kosten dier werken niet de gewone inkomsten drukken, wordt toch weder eene verhooging van den hoofdelijken omslag tot f 35000 in uitzicht gesteld. Van eene inkrimping van uitgaven, naar het oordeel der Commissie in verschillende takken van dienst mogelijk, is niets te bespeurenwel zag de Commissie met leed wezen dat de subsidie aan het Burgerljjk Armbestuur weder f 1400 hooger is geraamd dan voor 1898. Nu bovendien belangrijke werken pro memorie zijn gebrachtgeeft deze begrooting een zeer onjuist en onvolledig beeld van hetgeen in 1899 zal moeten wor den uitgegeven en dus ook van hetgeen alsdan zal moeten worden ontvangen. Er ontbreekt in deze begrooting een systeem, een vaststaand plan van werken. Als voorbeeld haalt de Commissie aan Art. 7, Afd. III, Hoofdst. Hl der Uitgaven. In de toelichting wordt eenvoudig geconstateerd, dat het in verband met den toestand der havendijken ge- wenscht is met het maken van een steenglooiing langs den Oosthavendijk voort te gaan en verder dat voor de f 7000 over 150 M1. steenglooiing zal kunnen worden aangebracht. De Commissie wil zoowel het een als het andere gelooven, maar meent dat behoort te worden toegelicht of het de bedoeling is van Burgemeester en Wethouders in de volgende jaren, telken jare of om de twee of drie jaren, voor te stellen de verbetering van een gelijke of mindere of meerdere lengte van den Oosthavendijk, of het tevens de bedoeling is ook aan den Westhavendijk die verbetering aan te brengen. Eerst als men dat weet, kan men beoordeelen hoe de kosten van dat werk het best gevonden kunnen worden, en over hoevele jaren, bij verkoop van kapitaal, de redintegratie moet worden verdeeld. De kosten voor de vernieuwing van de beschoeiing van den Visschersdijk, en voor het uitdiepen der Nieuwe haven zijn voor memorie uitgetrokken. Toch zullen beide zaken niet langer kunnen worden uitgesteld en in 1899 moeten worden uitgevoerd. Zij behooren dus in de begrooting, en behooren bij de begrooting en niet later behandeld te worden, omdat de uitvoering niet alleen in de uitgavenmaar ook in de inkomsten verandering brengt. Wanneer de technische ambtenaar van de gemeente voor zijne taak berekend is en in den tegenwoordigen titularis heeft de Commissie het meeste vertrouwen dan kan elk jaar door dezen vóór het opmaken der begrooting worden opgegevenwelke buitengewone werken in het volgend jaar kunnen worden voorgedragen en welke daarvan urgent zijn. Geschiedt ditdan kan bij het vaststellen dier begroo ting rekening worden gehouden met het gevolg, 't welk de uitvoering van zoodanig buitengewoon werk op het jjeheel der gemeente-financiën heeft, hetgeen thans, nu juist de belangrijke werken, die groote uitgaven vorderen, niet bij do begrooting, maar tusschentijds worden behan deld, niet het geval is. De Commissie acht het dus wenschelijk, dat in den vervolge 1°. wanneer werken voorgedragen worden, die, zooals het maken eener steenglooiing aan den Oosthavendijk, slechts een onderdeel zijn van het werk dat in 't geheel moet worden uitgevoerd, een plan van uitvoering voor 't geheele werk worde gegeven 2°. werkendie in het begrootingsjaar zullen moeten worden uitgevoerd, ook in de begrooting worden opge nomen en alle andere werken of uitgavendie zich in den loop van het jaar voordoen, belangrijke kosten mede brengen en niet onmiddellijke voorziening eischen worden aangehouden tot de behandeling der begrooting van het volgend dienstjaar. De Commissie acht het gewenscht, dat de Raad omtrent deze beide punten zijn gevoelen uitspreke. Een andere factordie de Commissie tot het uitspreken van een minder gunstig oordeel heeft gebrachtis deze dat de begrooting aantoont dat Burgemeester en Wet houders het tekort weder willen dekken door verhooging van den hoofdelijken omslag en geen spoor te ontdekken is van eenig voornemen bij Burgemeester en Wethouders om in den steeds toenemenden geldnood door het schaffen van nieuwe middelen te voorzien. Toch is dit noodig. De hoofdelijke omslag heeft thans reeds een hoogte bereikt, die voor menigen belasting plichtige de grens zijner draagkracht nadert. Het gaat niet aan telkens de tekorten te vinden door verhooging van den hoofdelijken omslag of van de op centen op het personeeldie feitelijk in hoofdzaak dezelfde personen drukken. Den druk verdeelen, is een der eerste eischen van een goed belastingstelselen dat kan alleen worden gevonden door verscheidenheid van belastingen. Reeds verscheidene jaren is door vorige Commissiën de noodzakelijkheid betoogd andere inkomsten te scheppen en gewezen op straatgeld, kaaigeld en andere mogelijke belastingenzonder dat Burgemeester en Wethouders ooit deze wenken hebben ter harte genomen. Edoch het ligt niet op den weg van den Raad, maar is in de allereerste plaats de taak van Burgemeester en Wethouders, krachtens hun ambt, om, waar de aanwezige middelen niet meer toereikend zijn, nieuwe ontvangsten aan te wijzen; waar, zooals hier in deze gemeente, de zekerheid bestaat dat het jaarlijksch tekort eer zal ver meerderen dan verminderen. De Commissie acht het onraadzaam verder voort te gaan met het verlioogen der opcenten van het personeel of van den hoofdelijken omslag. Zij stelt daarom den Raad voor, Burgemeester en Wet houders uit te noodigen in den loop van het volgend jaar een voorstel ter tafel te willen brengen tot het heffen eener nieuwe belasting op zoodanige inrichtingen of zaken als Burgemeester en Wethouders geraden zullen oor- deelen. Tevens zal de Commissie gaarne vernemen of, nu krachtens de wet do verordening op hoofdelijken omslag vóór 4901 moet worden herzien, het de bedoeling van Burgemeester en Wethouders is vó'or die herziening den uitersten termijn af te wachten, dan wel deze herziening spoedig ter hand te nemenwelk laatste de Commissie raadzaam voorkomt. Heeft de Commissie hierboven omtrent het algemeen beleid gemeend eenigszins uitvoerig te moeten zijnzij zal trachten bij de artikelen zelve zoo beknopt mogelijk te wezen. Waarop Burgem. en Weth. het volgende geantwoord hebben Reeds gedurende eenigen tijd was het bij de behandeling van voorstellen van financiëelen aard van ons College duidelijk merkbaardat enkele leden Uwer Vergadering andere inzichten hadden in de financiën der gemeente en in het beheer dier financiën, dan wij. Onder die leden behoorden de meerderheid van de door Uwe Vergadering benoemde Commissie tot onder zoek van de gemeentebegrooting voor 1899. Met die wetenschap veronderstelden wjj dan ook reeds dadelijk, dat door die Commissie niet gesym pathiseerd zoude worden met verschillende door ons bij of in de begrooting gedane voorstellen, en dat zij bij haar Rapport met zeer afwijkende voorstellen bij Uwe Vergadering zoude komen. Dit laatste is. echter slechts in geringe mate geschied en het blijkt o. i. ook uit dit Rapport wederdat zij die kunnen afkeuren, nog niet altijd in staat zijn om eene richting aan te geven beter dan de gevolgde. De voorstellen, door de Commissie in haar Rapport gedaan tot wijziging van door ons voorgestelde begrootingspostenkomen ons dan ook weinig gemotiveerd voor en zullen wij bij de artikelsgewijze behandeling nader bespreken en weerleggen. Waar het nu reeds bekend was, dat er verschillend inzicht tusschen ons en de Commissie bestond omtrent het financiëel beheer der gemeente, bevreemd het ons ook nietdat de Commissie van haar standpunt zich niet met onze zienswijze vereenigt. Slechts achten wij het minder juistdat in het Rapport wordt gesproken van een minder gunstig oordeel over het financiëel beleid van ons College, daar omtrent het beleid naar ons oordeel niet door enkele personenmaar door den Raad slechts uitspraak kan worden gedaan, en het tot heden nimmer bleek, dat de Raad het financiëel beleid van Burgemeester en Wethouders afkeurde. Wij stellen ons thans voor, evenals de Commissie dit deed, ook eenige algemeene beschouwingen te houden over de middelen, die aangewend kunnen en moeten worden om de uitgaven der gemeente te dekken en over enkele opmerkingen, die de Commissie in haar Rapport maakt. De Commissie merkt opdat verscheidene belangrijke werken, waarvan de uitvoering ia 1899 zal moeten geschiedenpro memorie op de begrooting zijn gebracht en derhalve deze begrooting een zeer onjuist en onvolledig beeld geeft van hetgeen in 1899 zal moeten worden uitgegeven en dus ook van hetgeen zal moeten worden ontvangen. Zij heeft hier, blijkens haar Rapport, het oog op de werken tot vernieuwing van de beschoeiing aan den Visschersdijk en tot uitdieping van de Nieuwe haven. Deze opmerking bevreemdt ons al dadelijk in hooge mate. Uit de Memorie van Toelichting toch blijkt duidelijk (zie bladzijde 43), dat het onze bedoeling wasom deze beide werken bij de begrooting te behandelen en tevens blijkt daaruit, waarom bij het opmaken der begrooting door ons voor die artikelen nog geene cijfers waren gegeven. De Commissie wist dus, dat het ook onze bedoeling was, die cijfers' alsnog in de begrooting te plaatsen en dus bij de begrooting te behandelenterwijl nog bovendien ten minste één lid der Commissie bij het opmaken van het Rapport wist, dat der Commissie binnen enkele dagen, juist in verband met die werken, eene wijziging van onze ontwerp-begrooting zou worden Voorts meent de Commissie, sprekende over ons voorstel tot het maken van een gedeelte steenglooiing langs den Oosthavendijk, waarvoor door ons f 7000 op de begrooting is gebracht, dat omtrent dit werk geen besluit is te nemen en evenmin, zooals later blijkt, een post op de begrooting is te brengen voordat omtrent dit werk een vast werkplan is aangegeven en eene begrooting van kosten voor het geheele werk aan den Raad is overgelegd. Wij merken naar aanleiding hiervan op, dat in 1885 door den Raad in principe is besloten, om jaarlijks een gedeelte van de havendijken van steenglooiing te voorzienwat ter beveiliging en onderhoud van die dijken noodig werd geoordeeld. Tot uitvoering echter kwam het nimmer, waarschijnlijk omdat men, van oordeel dat de havendjjken nog niet zoo slecht waren, meende, het geld beter voor andere doeleinden te kunnen gebruiken. Bij herhaling echter werd door het Waterschap ♦Schouwen" op den onvoldoenden toestand van de havendijken gewezen en wij hebben dan ook gemeend, overtuigd als wij waren dat werkelijk de havendijken geleidelijk voorziening behoeven, niet op den destijds ingeslagen weg van uitstel te mogen voortgaan, maar de herstelling dier dijken te moeten ter hand nemen. Nu is het voldoende bekend en behoeft het geen nader betoog, dat de beide havendijken voorzien dienen te wordenmaar evenzeer begrijpt een ieder, dat aan eene voorziening in eens, zulke enorme kosten zijn verbonden, dat zoodanige voorziening niet van de gemeente te vergen is. Waar nu de herstelling van de havendijken derhalve niet in eens kan geschieden, maar in den loop van verscheidene jaren zal moeten plaats hebben, ware het geheel nutteloos, om eene begrooting voor het geheele werk te doen opmakenomdat zoodanige begrooting niet de minste waarde zoude hebben. Het geheele werk toch betreft, met uitzondering van eenig werkloonde aanschaffing van materiaalwaarvan de prijs het eene jaar bij het andere zeer uiteenloopt en eene begrooting derhalve, opgemaakt naar de tegen woordige prijzen van basalt, enz., zoude wellicht reeds het volgend jaar niet de minste waarde meer hebben en niet als maatstaf voor het aan te besteden werk kunnen dienst doen. Daarom dan ook meenen wij, dat telkens, wanneer zal worden overgegaan tot het herstellen van een gedeelte van de havendijken, daarvoor de kosten door den Gemeentebouwmeester zullen moeten worden geraamd, zooals in het onderhavige geval dan ook is geschied. Wij erkennen, dat de lengte van 150 M.die door ons ter beglooiing wordt voorgesteld, geheel willekeurig ismaar wij meenendat het beglooien van een korter gedeelte niet der moeite waardig is, en het beglooien van een langer deel op één jaar, door de groote kosten wordt verboden. Wel willen wij hier verklaren, dat het ons voornemen is, om, wanneer dit slechts eenigszins met de financiën overeen te brengen is, jaarlijks aan Uwe Vergadering voor te stellen, een gedeelte van de havendijken te verbeteren. In principe zijn wij het overigens met de Commissie eensdat voor werken, ook al kan daarvan slechts een gedeelte worden uitgevoerd, vooraf de begrooting voor het geheele werk dient te worden opgemaakt, om het behoorlijk te kunnen beoordeelen, maar op dezen regel, die door ons dan ook steeds is gevolgd, bestaan, evenals op eiken regel, uitzonderingen en een van die uitzonde ringen is juist het hiervoren besproken werk. In verband met het vorenstaande meenen wij dus, dat het vrjjwel onnoodig is, dat de Raad zijn gevoelen uitspreke over het op bladzijde 3 van het Rapport onder 1°. gewenschte. Wil Uwe Vergadering in deze echter toch eene be slissing nemen, dan komt het ons voor, dat als 's Raads gevoelen zou kunnen worden uitgesproken, dat in den regel voor werken, die slechts een onderdeel zijn van het werk dat in het geheel moet worden uitgevoerd, een plan van uitvoering voor het geheele werk worde gegeven. Omtrent punt 2 op bladzijde 3 van het Rapport behoeft de Raad zich niet meer uit te sprekenomdat Uwe Vergadering reeds den 1 Augustus j.l. in dien zin besloot. Zulks was de Commissie blijkbaar ontgaan. Voorts wordt nog door de Commissie er op gewezen en als bewijs van minder goed financiëel beleid aan gevoerd, dat wij weder voorstellen, om het tekort te dekken door verhooging van den hoofdelijken omslag, terwjjl er geen spoor te ontdekken is van eenig voor nemen om door het schaffen van nieuwe middelen in den geldnood te voorzien. Bovendien wijst de Com missie er op, dat er ook dit jaar weder van inkrimping van uitgaven niets is te bespeuren. Naar aanleiding van dit laatste merken wij op, dat het maar niet zoo eenvoudig isom uitgaven in te krimpen. Wel kan men eenvoudig door enkele cijfers de pen halen, maar wanneer men nu van te voren weetdat men ofschoon men een post schrapt, toch genoodzaakt zal zijn een bedrag voor zulk een post uit te gevendan brengt zoodanige schrapping geene bezuiniging of inkrimping van uitgaven, maar werkt ze er slechts toe mede, om een onjuist overzicht van ontvangsten en uitgaven te geven. De uitgaven zijn door ons dan ook niet meer be krompen, dan in werkelijkheid mogelijk was. Dit neemt echter niet weg, dat ook wij wel degelijk er op bedacht zijn, om de gemeente zoo zuinig en voor- deelig mogelijk te beheeren, en op de uitgaven te be zuinigen daar, waar dit mogelijk is. Ten bewijze, dat wij het voordeel der gemeente willen, wijzen wij o. a. op de door ons gemaakte regeling van den reinigingsdienst, die hier aan de gemeente voordeel oplevert, terwijl hij in de meeste gemeenten geld kost. Onze bezuiniging wordt echter gevonden in kleine bedragengeen groote postenomdat die niet te be zuinigen zijn; b.v. in ons voorstel tot afschaffing van het raadsverslag en dergeljjken. En dat deze bezuiniging werkelijk nog al wat beloopt, blijkt wel uit het feit, dat door ons slechts eene verhooging van hoofdelijken omslag wordt voorgesteld van f 2000, waartegenover staat eene verhooging der uitgaven voor het vernieuwen van eene beschoeiing bij den heer Couvée f 1413,52 in orde brengen terrein school B 390, kamer archief. 550. meerdere kosten voor bestrating 650, verhoogd subsidie Burgerlijk Armbestuur 1400, f 4403,52 Het verschil tusschen dit bedrag en den hoofdelijken omslag is dus op verschillende posten bezuinigd. Ook maakt de Commissie er ons een grief van, dat vele posten der inkomsten zoo hoog mogelijk zijn ge raamd en wij erkennen dat dit waar is, maar ontkennen, dat er posten zouden zijn, die te hoog geraamd zijn. De rekeningen van vorige jaren zijn daar, om dit te bewijzen, en ofschoon nu zonder twijfel een lagere raming van de inkomsten en een hoogere raming van de uitgaven het meest zekere middel is, om met een goed slot te eindigen, meenen wij toch, dat onze wijze van handelen bij het opmaken der begrooting, met het oog op den financiëelen toestand der gemeente, de beste is, omdat daardoor voorkomen wordt, dat de hoofde lijke omslag noodeloos nog meer zoude moeten worden opgevoerd. Wat nu betreft de door de Commissie besproken en hiervoren genoemde verdeeling van belastingdruk kunnen wij kort zijn. Het is ook onze meening, dat verdeeling van druk bjj het heffen van belastingen als het rechtvaardigst en billijkst is te beschouwen, maar dadelijk merken wij daarbij reeds op, dat zulks niet altijd mogelijk is. Vooral in kleinere gemeenten, waar .men weinig of geen handel, industrie en dergelijke heeft, waarvan of waarop, zonder

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1898 | | pagina 5