De Nederl. Tooneelvereeniging
Over onze Koninginnen moet Z M. Cbulalong-
korn bepaald opgetogen zijn geweest. Hij vond
Koningin Wilhelmina >om te stelen'- en tot een
van de prinsen, die hem vergezelden, moet hg
zelfs met zekeren spgt hebben gezegd: jammer dat
je geen Europeesch en Christenvorst zijtl
De directie van het »Hótel Garni" te Sche-
veningen is voor rnim f 35.000 eigenares geworden
van de naast dat bótel gelegen villa dr. Mess.
Rolterdaui, 14 Sept. Gisteren avond werd
een jongmensch in de Vredenoordstraat door een
meisje, dat daar woont en waarmee hij vroeger
verkeering had gehad, met een lat met spijkers
afgeranseld en zoodanig toegetakeld, dat hg ontzet
moest worden door de politie, die tevens van het
voorgevallene proces-verbaal opmaakte.
Een lucratieve betrekking. De afslager
van de zeevisch te Botterdam had in 1896 een
belooning van f 5769 nit 1% pCt. der opbrengst
van den afslag.
St. Alllltl li» ml. 15 Sept. Naar wg ver
nemen heeft de Minister van Financiën afwijzend
beschikt op het verzoek van den Raad dezer ge
meente, om over te gaan tot bedijking der schorren
gelegen voor den Joanna Mariapolder enz., of om
die schorren ten dien einde aan een of meer inge
zetenen te verkoopen, omdat volgens een van wege
den Staat ingesteld onderzoek die schorren nog niet
rfjp zgn voor bedijking, terwijl door een dezerzijds
ingesteld onderzoek beweerd is, dit wel het geval
te zgn.
Het is voor deze gemeente spijtig dat zoodanige
beschikking genomen is, daar deze bedijking ontegen
zeggelijk van groot belang voor deze gemeente
zonde zgn. Velen, die thans elders moeten gaan
werken, zonden dan hun brood hier kunnen ver
dienen.
ZIerikzee, 15 Sept. Gisteren werd alhier
gehouden de aangekondigde wedstrijd in het ring
steken en met lange pijpen rjjden, uitgeschreven
door de Wielrijders-Vereeniging »de Zeemeeuw"
alhier.
De Wielerbaan leverde een zeer aangenaam ge
zicht op, doch jammer was het, dat het publiek
niet beter was opgekomen.
De prijzen werden behaald: bij het ringrijden
le prjjs M. van Enck, 2e prijs C. C. Röell, 3e prijs
D. Q. Mulock Houwer Jr.bij het met lange
pgpen rijden le prgs M. van Enck, 2e prgs
S. Lakenman, 3e prgs A. Anker; bij het lang
zaam rjjden over 30 meter le prgs M. van Enck,
in 70 sec., 2e prgs S. Lakenman, in 68 sec., 3e prgs
C. C. Boëll, in 57 sec.
Na afloop van den wedstrijd maakten de deel
nemers, vergezeld van muziek, een toertje door
een gedeelte der stad.
De stationschef 4e kl. H. P. Montó te
Arnemniden is bevorderd tot stationschef 3e kl.
In de Middelb. Ct. van Zaterdag lezen wij
het volgende ingezonden stuk
Droogmaking Zuiderzee-
Mijnheer de Redacteur!
In uw blad van verleden Woensdag schrijft de
heer Hegse, handelend over de drooglegging der
Zuiderzee, onder meer, dat wij wel wat beters te
doen hebben, dan >ons geld te verknoeien aan een
zaak, die in geen enkel opzicht het algemeen
belang raakt". Ook»Er bestaat voor den land
bouw geen behoefte aan 't leveren van uitgestrekte
gronden voor ontwijfelbaar veel te duren prgs".
Tot nu toe had ik mij van de Zuiderzee-zaak
een gansch andere voorstelling gevormd dan in die
woorden ligt opgesloten, en zelfs na een herlezing
ervan, wil die oude voorstelling maar niet wgken.
Geen zaak van algemeen belang I Een om
vangrijke staatsonderneming, leidende tot uitbreiding
van 't staatsgrondgebiedjaren arbeids voor dui
zenden nieuw arbeidsveld voor tienduizenden
opheffing of verplaatsing van bedrijf voor zeer
velen dkt zou een zaak zijn, die in geen enkel
opzicht 't algemeen belang raakt Maar wit of
wóór is dan toch het algemeen belang?
«Er bestaat", zegt de heer Hegse, «voor den
landbouw geen behoefte aan 't leveren van uit
gestrekte gronden voor ontwijfelbaar veel te duren
prgs". Wanneer ik de laatste vgf woorden mag
onderstrepen en moet aannemen, dat hun inhoud
een feit is, dat n.l. de grond werkelijk te duur
zou moeten geleverd worden, dan ben ik 't geheel
met den geachten schrijver eens. Alleen zij 't mij
vergund, op te merken, 1°. dat schrijver niets aan
voert ten bewgze van die ontwijfelbare duurte en
2°. dat de behoefte aan grond voor den landbouw
niet wordt ontkend.
Ik geef gaarno toe, dat men in een ingezonden
stukje geen lange reeksen van cijfers mag ver
wachten; doch zoo maar la mort sans phrase uit te
spreken over zooveel cgfers als aan het Nedarlaodsche
publiek reeds in dagblad- en tijdschriftartikelen
zgn voorgelegd ten betooge van den billijken prgs
is dat niet wat kras?
En wat betreft de behoefte aan grond, de
heer Hegse, die beter dan vele anderen weet, dat
de opdrgving der pachten voor een goed deel het
gevolg is van de groote vraag naar hofsteden
immers in Zeeland zien honderden boerenzoons
te vergeefs naar een landbouwbedrijf uit jzal
toch, dunkt mij, met het oog op dien toestand,
wel willen toegeven, dat de vaderlandsche landbouw
nog heel wat grond onder den ploeg zou kunnen
nemen, zonder gevaar voor oververzadiging.
Ook vreest de heer Hegse, dat de drooglegging
een heir van polderwerkers zou in 't leven roepen,
waarmee men later geen weg zou weten, zoodat
het aantal werkloozen zou worden uitgebreid.
De kracht van dat argument ontsnapt mij geheel.
Eerstens, omdat die redeneering zou kunnen dienen
tegen elke onderneming van eenigen omvang. Steeds
zullen zich voor groote zaken van dien en van
anderen aard een groot aantal arbeiders presen
teeren. Doch al& het productieve óndernemingen
zgn, wie zou ze dan willen tegenhouden uit vrees
voor de werkloosheid, die komt na 't werk
Ten tweede is het heir van polderwerkers niet
het product eener spontane generatie, 'trgst niet
plotseling uit 'tniet. 'tls er, of zal er zgn, ook
als de drooglegging achterwege blijft. De droog
legging zou alleen de werkzoekende arbeiders ver
eenigen, die thans overal verspreid zgn en de
arbeidsmarkt drukken. Hun vertrek naar de Zuiderzee
zou die markt algemeen verbeteren. Reeds daarom
zou men 'tgrootsche plan willen toejuichen.
Doch de drooglegging heeft m. i. een onbetwist
baar voordeel boven menig ander werk. Ze behoeft,
na afloop, het >heir" niet naar zijn haardsteden
terug te zenden. Ze biedt integendeel aan de ver-
oonigde werkkrachten terstond een nieuw en big vend
terrein aan. Vooral daarom begrijp ik niet de vrees
voor de werkloosheid na 't einde van 't»werk".
Juist de aanwinst van zooveel duizenden hectaren
bouwland is m.i., met het oog op de economische
zijde der zaak. haar heilzaamste gevolg. Wie
berekent de schade, die b.v. een gemeente lijdt door
'tinloopen van een polder, schade in bezit en in
verdiensten van boer en werkman? En stel daar
tegenover de winst, voor de maatschappij, wanneer
zij in letterlijken zin haar arbeidsveld met «een
nieuwe provincie" mocht vergrootenl
Mijnheer de Redacteur, ik ben geen enthousiast
voor »het plan", alleen een belangstollende. Ook
erken ik, dat bovenstaande opmerkingen niets
bevatten, dat niet veel beter door anderen is gezegd.
Doch ik bood ze u aan, ten einde den heer Hegse
mede te deelen, dat hij nog niet al uw lezers de
overtuiging heeft aangebracht, dat wg «wel iets
beters te doen hebben, daD ons geld te verknoeien
aan een zaak, die in geen enkel opzicht het algemeen
belang raakt".
W. S.
Bij beschikking van den minister van marine
is, met ingang van 1 October a s.benoemd tot
lichtwachter te Westkapelle J. L. van Rooyen,
thans tijdelgk lichtwachter te Domburg.
Benoemd tot ontvanger der belastingen te
Brouwershaven C. O verdorp, boekhouder op het
belastingkantoor te Gorinchem, en te Buiksloot
L. Mejjers, thans ontvanger te Sluis.
De enorme stijging der broodprjjzen in de
laatste weken te Terneuzen deden onder de werk
lieden aldaar stemmen opgaan, om te geraken tot
het oprichten eener coöperatieve broodbakkerijer
werd in principe daartoe besloten.
Door een tiental bakkers is nu evenwel de prgs
van 15 cent weder teruggebracht op 12 ct. voor
eerste en 11 ct. voor tweede kwaliteit.
Misschien is het bovenbedoeld plan niet vreemd
aan deze prijsverlaging.
De heeren Yan Kol en Troelstra hebben als
kamerleden hunne werkzaamheden zoo verdeeld
dat eerstgenoemde o. a. zal behandelen de Indische
zaken en alles wat op de spoorwegen betrekking
heeft; en de heer Troelstra o. a. datgene wat in
verband staat met de administratie der belastingen
en der posterijen.
Een dezer twee, waarschijnlijk wel de heer
Troelstra, zal den minister van justitie interpelleeren
over de bekende zaak van de gebroeders Hogerhuis,
te Beetgum.
Te Veendam werd de vorige week vroeg in
den ochtend een vreemde vondst gedaan, die
onwillekeurig aan zelfmoord deed denken. Op een
heg aan het Benedea-Oosterdiep werden een jas,
broek en vest, alsmede een halsdoek, pet en een
paar pantoffels gevonden. Het goed werd door den
vinder opgenomen en gedeponeerd bij den chef
veldwachter Reichenbach, wien bij onderzoek bleek,
dat een goed gespekte geldbeurs in een der broek
zakken aanwezig was, terwjjl zich in een der
vestzakken een horloge met ketting bevond.
Het raadsel werd spoedig opgelost, doordien een
persoon zich bij den chef aanmeldde, die de kleeding,
enz. herkende als te behooren aan K. S., zijn 17-
jarigen broeder, die goed en wel in huis te bed
lag. Het goed werd nu aan dezen persoon afgegeven.
Waarschjjnlijk is broertje, een weinig in benevelden
toestand verkeerende, in de veronderstelling geweest
dat hij bjj zgn bed was en heeft hg zich toen maar
ontkleed en op den grond zijn beddeken gespreid.
Later ontwaakt, heeft hij de reis naar huis aan vaard,
zonder om zijn kleeding te denken. De vinders van
het goed zijn voor het terugbezorgen beloond.
De laatst voorgaande week heeft een lid van
de firma Janssen Co., te Tilburg, de eer gehad
te worden toegelaten tot onze vorstinnen, om aan
HH. MM. een overzicht te geven van hetgeen de
firma op het gebied der kerkelijke kunstnijverheid
kan leveren.
Een redacteur van het Dagblad van Zuid-Holland
en 's Gravenhage heeft naar aanleiding daarvan een
onderhoud gehad met genoemden firmant, waaraan
wg hier het een en ander ontleenen
De werkstukken, die waren tentoongesteld in de
particuliere vertrekken der regentes, bestonden uit
verschillende proeven van goudsmeekunst en bor
duurwerken.
Ontvangen door den indendant jhr. Hoeufft en
Hr. Ms. particulieren secretaris jhr. de Ranitz,
werd de heer Janssen door den laatsten voorgesteld
aan de koningin-regentes. Over die ontmoeting
zegt de heer J.
«De regentes kwam mg met de grootste min
zaamheid te gemoet en alboewel ik zeer onder den
indruk was van de onmiddellijke tegenwoordigheid
van hare majesteit, waren hare welwillende betui
gingen van ingenomenheid met mijn werk zoo
recht hartelijk en welgemeend, dat het mij leek,
alsof de afstand, die mij van haar scheidde, ver-
mindeide en het gemeenschappelijk gevoel voor de
kunst hier een toenadering tot stand bracht.
«Ik had de eer zoo ging de heer Janssen
voort aan H. M. inlichtingen te geven omtrent
de symbolisch-religieuse beteekonis der voorstel
lingen op de zilveren vaatwerken en de broderies, en
baar te verklaren de moeilijkheden van het hand
werk. De vorstin hoorde doze bijzonderheden met
belangstelling aan, en uit hare opmerkingen bleok
mij, dat mijn doorluchtige gebiedster op dit speciale
gebied van kunstnijverheid zich volkomen tbujs
gevoelt. Als bescheiden artist kreeg ik eerbied voor
den kunstzin en de kunstopvatting van de regentos.
Uit den aard van mijn vak spreek ik met veel
dames over borduurwerken, maar nooit ontmoette
ik eene vrouw, die met zooveel kennis van zaken,
oordeel en smaak over deze bijzondero kunst kon
spreken. Over de nuanceeringen in de kleuren,
over de moeilijkheid van het bewerken der beelden
tegen den gouden fond en over meer dergelijke
technische bijzonderheden sprak de regentes, en
bracht mij onder de bekoring van hare persoon
lgkheid.
Intusschen legde de heer Janssen uit, hoe de
bewerking der kostbare borduurwerken geschiedde,
waarbij hij tevens ter vergelijking oorspronkeljjke
kunstborduurwerken uit de XVde en XVIde eeuw
liet zien.
En op de vraag van den redacteur, of ook de
jonge koningin de kunstwerken had bezichtigd,
antwoordde de heer Janssen
»Zeker, toen ik met mijn verklaring bezig was,
trad de koningin het vertrek binnen. Niet licht
zal ik dat oogenblik vergeten. Zie, mijnheer, ik ben
iemand van tamelijk sterke zenuwen en nog al kalm
van aard, maar de lieftallige, engelachtigo en door
haar eenvoud zoo majestueuse persoonlgkheid van
onze jonge koningin trof mg met een tot heden
niet gekend gevoel. Ik kan dat misschien het best
vertolken door te zeggen: ik gevoelde dat ik voor
mgn koningin stond".
En na eenige oogenblikken
«Gij moet weten, mgnheer, dat wg in Noord-
Brabant een groote vereering koesteren voor ons
vorstenhuis, maar het is nog geheel iots anders
de koningin en wolk een koninginvan
aangezicht tot aangezicht te hebben mogen zien en
hooren; dan ontwaken op eenmaal alle ridderlijke
gevoelens en beseft men het voorrecht van Neder
lander te zgn".
De heer Janssen sprak nog veel over het wel
gevallen, waarmede ook koningin Wilhelmina alleB
bezichtigde en over de ongemeen hartelijke wijze
waarop zij, gereed om uit te gaan, van hare moeder
afscheid nam en den bezoeker minzaam toeriep
«dag mgnheer 1"
1 T J II II
Blijkens van den gouverneur-generaal van Neder-
landscb-Indië ontvaDgen telegraphische berichten
zgn bij de jongste in Atjeh geleverde gevechten:
gesneuveld: de fuseliers J. H. Naulaers, A. E.
Mornie, J. Memmer en F. C. A. Mewes;
gevaarlgk gewond: do sergeanten A. H. H.
Theunissen en D. J. Verbelst, en
licht gewond: de 2e luit. der infanterie H. A.
Gusdorf
en zijn aldaar aan de gevolgen van in Atjeh
bekomen wonden overledende, van het Neder-
landsche leger bij dat in Indië gedetacheerde, le-luit.
der inf. A. A. van Mourik. de sergeant C. A. van
Lawick en de fuseliers H. L. Gallier, H. J. J.
Meermans en J. Nieborg.
gaf Maandag j.l. op do kermis te Zierikzee bare
lste voorstelling. Opgevoerd werd Bokkesprongen",
klucht in 3 bedrjjven. Ja, waarlijk 1 het geheele
stuk is eene reeks van kluchten, die alleen door
de opvoering op den duur van den avond aan
genaam kunnen zijn. En de opvoering was
uitstekend: de verschillende medewerkers muntten
uit door flink, los en ongedwongen spel en trachtten
daardoor het publiek waarlijk te boeien. De
heer v. Westerhoven als de rentenier, die bokkebloed
verkreeg, en zijoe vrouw, mevr. Kley, speelden
hunne rollen uitstekend, doch ook mej. Mulder,
hunne dochter, benevens de heer en mevrouw
Ternooy Apèl werkten met de overigen mede om
te halen uit de Bokkesprongen" wat er uit te
halen was.
Dinsdagavond werd voor een stampvolle zaal
opgevoerd «Napoleon Bonaparte, Keizer en Veld
heer", oorspronkelijk historisch drama in 4 bedrijven
met een voorspel, door Charles de la Mar, regie
H. v. Kuyk.
Dit boeiende drama, met zgn spannende intrigue
en zgn scherpe, tot het einde toe juist volgehouden
teekening der verschillende karakters, op te zien
voeren, op de wijze waarop dit gisterenavond het
geval was, verschaft den waren kunstliefhebber een
bron van genot.
Hoewel het ons te ver zou voeren, ieder der
medespelenden afzonderlijk te bespreken, kunnen
we toch niet nalaten den heeren De la Mar (Napoleon),
Smith (Generaal Bertrand), v.d. Horst(deCarmagnon)
Faassen (Armand Corneille) en Ternooy Apèl (Jean
Leton), en de dameB v. d. Horst (Adèle), mej.
G. Faassen (mevrouw Bertrand), mevr. Ternooy
Apèl (Thdrèse), en mej. Mulder (Helena), hier een
woord van hulde te brengen voor hunne waarlijk
schoone vertolking; ook de hier niet genoemde
allen lof voor de wijze, waarop zij zich van hunne
zware taak kweten.
Ten slotte last but not least den kranigen
regisseur den heer Henri van Kuyk, een bizonder
woord van waardeering voor zijn voortreffelijke
regie. Het overtalrjjke publiek gaf zijn ingenomen
heid met stuk en vertolking te kennen, door storm
achtige toejuichingen na ieder bedrijf.
Vervalsching van Levensmiddelen.
De heeren dr. van Hamel Roos Harmens te
Amsterdam schrijven o. m. het volgende in hun
Maandblad
Vervalscht rjjstmeel. Wij hebben vroeger her
haaldelijk gelegenheid gehad te constateeren, dat
het uit Italië naar ons land verscheepte rgstmeel
met groote hoeveelheden marmerstof yervalscht was.
Het schjjnt nu, dat men in Holland van Italianen
de vervalschingskunst afgekeken heeft alleen
neemt men nu gelukkig geen onverteerbaar marmer-
gruis, doch maïsmeel al» vervalschingsmateriaal.
Al kan men ook niet beweren, dat hierbij van
schadelijke bgmenging sprake kan zijn, knoeierij
blijft het toch, daar de kooper van rgstmeel na
tuurlijk deze stof onvermengd en geen goedkoope
mengsels begeert te ontvangen.
Vervalscbte raapolie. Raapolie wordt tegen
woordig, blijkens onderzoekingen, indien de prgs
slechts even boven die van lgnoiie stggt, met
laatstgenoemde stof vervalscht. Behalve door de
chemische reactiën laat zich dan bijmenging ook reeds
door den minder aangenamen smaak herkennen.
Vervalsching van koffiestroop. Wij onder
zochten koffiestroop, welke circa 17 pCt. minerale
stoffen, kalk, potasch, enz., bevatte een ergerlijke
knoeierij dus met een artikel, hetwelk vooral door
de mingegoeden veel gebruikt wordt. Wij zullen
trachten de oorsprong van dit vervalschte artikel
te ontdekken.
Waaraan ontleent het Kabinet
des Konings zijn geboorte?
Wanneer men het Koninklijk besluit van 22
December 1840 raadpleegt, waarbij een Kabinet des
Konings te voorschijn werd geroepen, dan leert
men in de overweging: dat dit geschiedde met het
oog op de vereenvoudiging van den gang der Regeerings-
zaken en in verband met de ingevoerde ministerieele
verantwoordelijkheid, waardoor alsnu de Secretarie van
Staal kon worden opgehevenen hare werkzaamheden
behoorde te worden gevoegd bij die van het destijds
bestaande particuliere Kabinet des Konings.
NaaBt deze officiëel geopenbaarde overweging, die
de z. g. ministeriëele verantwoordelijkheid als 't ware
escamoteert, staat echter eene officieuse consideratie,
die de werkelijke waarheid bevat, n.l. deze:
Koning Willem I wilde bij zgn abdicatie van
den troon op het Loo den 7 Oct. 1840, de kroon
een veiligheidsklep geven, naardien zgn opvolger
Willem II, meer als soldaat en veldheer dan als
regent in de wieg gelegd, in de oogen zijns vaders
de waarborgen miste, die destijds de staatskoets
tegen omvallen kon behoeden, en zou op die wijze
zgn zoon beschermd zgn tegen eventueel staat
kundige fouten, want de staatkundige nalatenschap
van Willem I, hoe rijk en schoon die ook mocht
schijnen, was in 1840 alles behalve aanlokkend en
geruststellend voor Willem II, die ze had te aan
vaarden.
Het treurige toch dier staatkundige nalatenschap
was de vrucht van de volhardingspolitiek door
Willem I, na den Belgischen opstand van af 1830—
1840 gevoerd, en die zijn abdicatie noodzakelijk
maakte. Het scheidings-tractaat van 1839, tusschen
Noord- en Zuid-Nederland, maakte intusschen aan
die Btaatkunde een einde, maar sloot ook meteen
het volhardingstijdvak af met een aanzienlijk tekort
in de schatkistdat in 1844toen een staats
bankroet voor de deur stond, door de bekende vrij
willige leening, van den energieken minister Van
Hall, gedekt en gestopt werd. Geen wonder dus,
dat de vader aan zgn zoon een stuurstoel wenschte
achter te laten, die over zekere veiligheidskleppen
beschikte, welke de eerste in dien Sigd en onder de
toenmalige benarde omstandigheden, het best
belichaamd oordeelde door de instelling van een
Kabinet des Konings, waardoor de laatste het best
in het goede spoor kon worden gehouden, zoodra
hij den troon beklommen had, en welke voorzorg
hg den 22 December 1840 dan ook eerbiedigde,
door toen reeds 'bg koninklijk besluit datgene te
volbrengen, waarvoor Koning Willem I zoo zorg
vuldig tegen zgn aftreden gewaakt had. Aldus
luidde ten minste het toenmalig geheim van Polichinel.
Maar er was vrg zeker nog wel iets meer, dat
toen te dezer zake een rol speelde, en dat was dit:
Na den slag van Leipzig in Oct. 1813 werd het
aan de dynastie van Oranje weer mogelijk gemaakt
te Scheveningen don voet op Nederlandschen bodem
te zetten. Onder den titel van souver erne Vorst,
werd na 18 jaren van ballingschap, het bestuur
der voormalige Republiek weer neergelegd in de
handen van den oudsten zoon van den laatsten
stadhouder Prins Willem V. Over die z.g. souve-
reiniteit waren weinigen maar gesticht.
Dat optreden van dien souvereinen vorst was
vooral een doorn in het oog van de toen heerschende
Engelsche staatkunde, die destijds vóórzat niet alleen
bg het kabinet Castelreagh, maar ook bg andere
aanzienlijke Britsche staatslieden; ja, die zelfs hier
te lande bij den hoogen adel en de stokvije
orangisten hare aanhangers vondnaardien zij
begeerden, dat niet de zoon maar de kleinzoon van
den laatsten Btadhouder als Prins Willem VII, de
regeering des lands zou aanvaarden.
Dat Engeland dit wenschte, en dat ook 't Engelsche
gouvernement liever te doen had met den zoon
van koning Willem I dan met dezen laatste zelf,
is te begrijpen, want die laatste was beter thuis in
den doolhof der altijd perfide politiek van Albion
dan de eerste, dien men te Londen dd&rom zoo
stnrk protegeerde, omdat hij zich in Spanje zoo
roemrijk onder Wellington, naar men beweerde
onderscheiden had.
Maar dadrin zat de knoop niet, doch wèl in de
onhandelbaarheid des vaders, die van alles te goed
op de hoogte was, dan dat men aan gene zjjde van
het kanaal zich niet liever over de kneedbaarheid
(zooals men geloofde) en de gebrekkige kennis van
staats- en bestuurszaken van den zoon zou hebben
willen ontfermen.
Die zoon, de latere koning Willem II, was daaren
boven te Londen gecompromitteerd door zgn eigen
aardig en niet zeer prijzenswaardig gedrag, nadat
een van de zgde der wederzgdsche ouders gewenscht
huwelijk was afgesprongen. Dat huwelijk met de
dochter van den regent, Prinses Charlotteviel
echter evenmin in den smaak van de Britsche natie
als in dien van de moeder der prinses, de toen
verlaten en maar al te zeer beruchte gemalin van
den regent. Dat alles bij elkaar genomen en
dairaan nog toegevoegd de houding in 1830, toen
de Prins van Oranje de laakbare onvoorzichtigheid
beging om zich tgdens de Belgische ruzie te stellen
a la tête du mouvementriep dit niet zelden bedekt
en openlgk verzet van den vorstelgkea zoon tegen
over den koninklijken vader natuurlijk kwaad bloed
in het leven. Een dorgelgke houding moest en
heeft dan ook ongetwijfeld niet weinig bijgedragen,
dat de verhouding tusschen die beiden, die daaren
boven van 1814 af toch nooit innig geweest is, ten
laatste zóóveel te wenschen overliet, dat Prins
Frederik, de tweede zoon van Willem I, meermalen
den gestoorden familievrede moest herstellen, zoodat
door diens tusschenkomst de breuk nooit een open
baar karakter erlangde. De oorzaak of schuld van
dat feit, (wil men op grond van betrouwbare
getuigenissen ten minste rechtvaardig zgn en blijven)
ligt dan ook meer aan de zijde van Willem II dan aan
die zijns vaders, al zij het dan ook een vrg gewoon
verschijnseldat regeerende vorsten en troons-
opvolgers het zelden met elkaar eens zijn en meer
malen vijandig tegenover elkander staan.
Maar de held van Quatrebras en Waterloo had
bovendien na 1813 maar al te ernstig vaak geluisterd
naar de intriges te Londen en Weenen, zoodat er
oogenblikken zgn geweest dat men beweerde, dat
hij zelfs niet zou hebben geaarzeld om in 1813
reeds onder de auspices der groote Mogendheden,
en tegelijk ook ten koste van de rechten en ver
langens zijns vaders, onder welken titel dan ook,
het gezag en de regeeriog over de voormalige
Nederlandsche Republiek te aanvaarden. De
groote Mogendheden, die in den vader echter vrg
wat meer vertrouwen hadden, dachten er intusschen
anders over dan Engeland en diens staatslieden,
tegen wie ze den bekwamen, ervaren en geslepen
Willem I te wèl opgewassen oordeelden, om ook
zelfs maar den minBten lust te gevoelen met een
vorstelgken soldaat op een koningstroon proeven te
nemen, die allicht den vrede konden bedreigen op
een oogenblik, dat men in Europa pas tot eenige
herademing was gekomen.
Voor proefnemingen in het algemeen door
Willem II, schijnt diens vader dan ook altijd zeer
beducht te zgn geweest, en vooral in die dagen
toen voor hem eene abdicatie van den troon niet
meer te ontwijken viel. Van daar 60 jaren geleden
het vrg gegronde denkbeeld, dat de instelling van
een Kabinet des Konings het beste middel was, om
eventuëel gewaagde en avontuurlijke proefnemingen,
die wel eens tot leeljjke fouten en dwaasheden
van een in de regeerkunst niet ervaren koning
konden voeren, voor goed te beletten, en welk
kabinet tegelijk voor koning Willem II kon dienen
als een baken in zee, waarin hg gerust met het
schip van staat vertrouwen mocht stellen, zoodat
tot 1850 toe, het zeer wel zgn kan dat dit kabinet,
met het oog op den toen benarden toestand des
lands, meer goed dan kwaad heeft gedaan, al valt
er dan ook niet te pleiten tegen zgn ongrondwettig
bestaan, maar aan welk bestaan in elk geval na
den dood van Willem II zeer goed een einde had
kunnen worden gemaakt. Uit welke beweegredenen
dan ook is dit echter niet gebeurd.
En thans bestaat dit noodelooze, ongrondwettige