De Nederl. Tooneelvereeniging Over onze Koninginnen moet Z M. Cbulalong- korn bepaald opgetogen zijn geweest. Hij vond Koningin Wilhelmina >om te stelen'- en tot een van de prinsen, die hem vergezelden, moet hg zelfs met zekeren spgt hebben gezegd: jammer dat je geen Europeesch en Christenvorst zijtl De directie van het »Hótel Garni" te Sche- veningen is voor rnim f 35.000 eigenares geworden van de naast dat bótel gelegen villa dr. Mess. Rolterdaui, 14 Sept. Gisteren avond werd een jongmensch in de Vredenoordstraat door een meisje, dat daar woont en waarmee hij vroeger verkeering had gehad, met een lat met spijkers afgeranseld en zoodanig toegetakeld, dat hg ontzet moest worden door de politie, die tevens van het voorgevallene proces-verbaal opmaakte. Een lucratieve betrekking. De afslager van de zeevisch te Botterdam had in 1896 een belooning van f 5769 nit 1% pCt. der opbrengst van den afslag. St. Alllltl li» ml. 15 Sept. Naar wg ver nemen heeft de Minister van Financiën afwijzend beschikt op het verzoek van den Raad dezer ge meente, om over te gaan tot bedijking der schorren gelegen voor den Joanna Mariapolder enz., of om die schorren ten dien einde aan een of meer inge zetenen te verkoopen, omdat volgens een van wege den Staat ingesteld onderzoek die schorren nog niet rfjp zgn voor bedijking, terwijl door een dezerzijds ingesteld onderzoek beweerd is, dit wel het geval te zgn. Het is voor deze gemeente spijtig dat zoodanige beschikking genomen is, daar deze bedijking ontegen zeggelijk van groot belang voor deze gemeente zonde zgn. Velen, die thans elders moeten gaan werken, zonden dan hun brood hier kunnen ver dienen. ZIerikzee, 15 Sept. Gisteren werd alhier gehouden de aangekondigde wedstrijd in het ring steken en met lange pijpen rjjden, uitgeschreven door de Wielrijders-Vereeniging »de Zeemeeuw" alhier. De Wielerbaan leverde een zeer aangenaam ge zicht op, doch jammer was het, dat het publiek niet beter was opgekomen. De prijzen werden behaald: bij het ringrijden le prjjs M. van Enck, 2e prijs C. C. Röell, 3e prijs D. Q. Mulock Houwer Jr.bij het met lange pgpen rijden le prgs M. van Enck, 2e prgs S. Lakenman, 3e prgs A. Anker; bij het lang zaam rjjden over 30 meter le prgs M. van Enck, in 70 sec., 2e prgs S. Lakenman, in 68 sec., 3e prgs C. C. Boëll, in 57 sec. Na afloop van den wedstrijd maakten de deel nemers, vergezeld van muziek, een toertje door een gedeelte der stad. De stationschef 4e kl. H. P. Montó te Arnemniden is bevorderd tot stationschef 3e kl. In de Middelb. Ct. van Zaterdag lezen wij het volgende ingezonden stuk Droogmaking Zuiderzee- Mijnheer de Redacteur! In uw blad van verleden Woensdag schrijft de heer Hegse, handelend over de drooglegging der Zuiderzee, onder meer, dat wij wel wat beters te doen hebben, dan >ons geld te verknoeien aan een zaak, die in geen enkel opzicht het algemeen belang raakt". Ook»Er bestaat voor den land bouw geen behoefte aan 't leveren van uitgestrekte gronden voor ontwijfelbaar veel te duren prgs". Tot nu toe had ik mij van de Zuiderzee-zaak een gansch andere voorstelling gevormd dan in die woorden ligt opgesloten, en zelfs na een herlezing ervan, wil die oude voorstelling maar niet wgken. Geen zaak van algemeen belang I Een om vangrijke staatsonderneming, leidende tot uitbreiding van 't staatsgrondgebiedjaren arbeids voor dui zenden nieuw arbeidsveld voor tienduizenden opheffing of verplaatsing van bedrijf voor zeer velen dkt zou een zaak zijn, die in geen enkel opzicht 't algemeen belang raakt Maar wit of wóór is dan toch het algemeen belang? «Er bestaat", zegt de heer Hegse, «voor den landbouw geen behoefte aan 't leveren van uit gestrekte gronden voor ontwijfelbaar veel te duren prgs". Wanneer ik de laatste vgf woorden mag onderstrepen en moet aannemen, dat hun inhoud een feit is, dat n.l. de grond werkelijk te duur zou moeten geleverd worden, dan ben ik 't geheel met den geachten schrijver eens. Alleen zij 't mij vergund, op te merken, 1°. dat schrijver niets aan voert ten bewgze van die ontwijfelbare duurte en 2°. dat de behoefte aan grond voor den landbouw niet wordt ontkend. Ik geef gaarno toe, dat men in een ingezonden stukje geen lange reeksen van cijfers mag ver wachten; doch zoo maar la mort sans phrase uit te spreken over zooveel cgfers als aan het Nedarlaodsche publiek reeds in dagblad- en tijdschriftartikelen zgn voorgelegd ten betooge van den billijken prgs is dat niet wat kras? En wat betreft de behoefte aan grond, de heer Hegse, die beter dan vele anderen weet, dat de opdrgving der pachten voor een goed deel het gevolg is van de groote vraag naar hofsteden immers in Zeeland zien honderden boerenzoons te vergeefs naar een landbouwbedrijf uit jzal toch, dunkt mij, met het oog op dien toestand, wel willen toegeven, dat de vaderlandsche landbouw nog heel wat grond onder den ploeg zou kunnen nemen, zonder gevaar voor oververzadiging. Ook vreest de heer Hegse, dat de drooglegging een heir van polderwerkers zou in 't leven roepen, waarmee men later geen weg zou weten, zoodat het aantal werkloozen zou worden uitgebreid. De kracht van dat argument ontsnapt mij geheel. Eerstens, omdat die redeneering zou kunnen dienen tegen elke onderneming van eenigen omvang. Steeds zullen zich voor groote zaken van dien en van anderen aard een groot aantal arbeiders presen teeren. Doch al& het productieve óndernemingen zgn, wie zou ze dan willen tegenhouden uit vrees voor de werkloosheid, die komt na 't werk Ten tweede is het heir van polderwerkers niet het product eener spontane generatie, 'trgst niet plotseling uit 'tniet. 'tls er, of zal er zgn, ook als de drooglegging achterwege blijft. De droog legging zou alleen de werkzoekende arbeiders ver eenigen, die thans overal verspreid zgn en de arbeidsmarkt drukken. Hun vertrek naar de Zuiderzee zou die markt algemeen verbeteren. Reeds daarom zou men 'tgrootsche plan willen toejuichen. Doch de drooglegging heeft m. i. een onbetwist baar voordeel boven menig ander werk. Ze behoeft, na afloop, het >heir" niet naar zijn haardsteden terug te zenden. Ze biedt integendeel aan de ver- oonigde werkkrachten terstond een nieuw en big vend terrein aan. Vooral daarom begrijp ik niet de vrees voor de werkloosheid na 't einde van 't»werk". Juist de aanwinst van zooveel duizenden hectaren bouwland is m.i., met het oog op de economische zijde der zaak. haar heilzaamste gevolg. Wie berekent de schade, die b.v. een gemeente lijdt door 'tinloopen van een polder, schade in bezit en in verdiensten van boer en werkman? En stel daar tegenover de winst, voor de maatschappij, wanneer zij in letterlijken zin haar arbeidsveld met «een nieuwe provincie" mocht vergrootenl Mijnheer de Redacteur, ik ben geen enthousiast voor »het plan", alleen een belangstollende. Ook erken ik, dat bovenstaande opmerkingen niets bevatten, dat niet veel beter door anderen is gezegd. Doch ik bood ze u aan, ten einde den heer Hegse mede te deelen, dat hij nog niet al uw lezers de overtuiging heeft aangebracht, dat wg «wel iets beters te doen hebben, daD ons geld te verknoeien aan een zaak, die in geen enkel opzicht het algemeen belang raakt". W. S. Bij beschikking van den minister van marine is, met ingang van 1 October a s.benoemd tot lichtwachter te Westkapelle J. L. van Rooyen, thans tijdelgk lichtwachter te Domburg. Benoemd tot ontvanger der belastingen te Brouwershaven C. O verdorp, boekhouder op het belastingkantoor te Gorinchem, en te Buiksloot L. Mejjers, thans ontvanger te Sluis. De enorme stijging der broodprjjzen in de laatste weken te Terneuzen deden onder de werk lieden aldaar stemmen opgaan, om te geraken tot het oprichten eener coöperatieve broodbakkerijer werd in principe daartoe besloten. Door een tiental bakkers is nu evenwel de prgs van 15 cent weder teruggebracht op 12 ct. voor eerste en 11 ct. voor tweede kwaliteit. Misschien is het bovenbedoeld plan niet vreemd aan deze prijsverlaging. De heeren Yan Kol en Troelstra hebben als kamerleden hunne werkzaamheden zoo verdeeld dat eerstgenoemde o. a. zal behandelen de Indische zaken en alles wat op de spoorwegen betrekking heeft; en de heer Troelstra o. a. datgene wat in verband staat met de administratie der belastingen en der posterijen. Een dezer twee, waarschijnlijk wel de heer Troelstra, zal den minister van justitie interpelleeren over de bekende zaak van de gebroeders Hogerhuis, te Beetgum. Te Veendam werd de vorige week vroeg in den ochtend een vreemde vondst gedaan, die onwillekeurig aan zelfmoord deed denken. Op een heg aan het Benedea-Oosterdiep werden een jas, broek en vest, alsmede een halsdoek, pet en een paar pantoffels gevonden. Het goed werd door den vinder opgenomen en gedeponeerd bij den chef veldwachter Reichenbach, wien bij onderzoek bleek, dat een goed gespekte geldbeurs in een der broek zakken aanwezig was, terwjjl zich in een der vestzakken een horloge met ketting bevond. Het raadsel werd spoedig opgelost, doordien een persoon zich bij den chef aanmeldde, die de kleeding, enz. herkende als te behooren aan K. S., zijn 17- jarigen broeder, die goed en wel in huis te bed lag. Het goed werd nu aan dezen persoon afgegeven. Waarschjjnlijk is broertje, een weinig in benevelden toestand verkeerende, in de veronderstelling geweest dat hij bjj zgn bed was en heeft hg zich toen maar ontkleed en op den grond zijn beddeken gespreid. Later ontwaakt, heeft hij de reis naar huis aan vaard, zonder om zijn kleeding te denken. De vinders van het goed zijn voor het terugbezorgen beloond. De laatst voorgaande week heeft een lid van de firma Janssen Co., te Tilburg, de eer gehad te worden toegelaten tot onze vorstinnen, om aan HH. MM. een overzicht te geven van hetgeen de firma op het gebied der kerkelijke kunstnijverheid kan leveren. Een redacteur van het Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage heeft naar aanleiding daarvan een onderhoud gehad met genoemden firmant, waaraan wg hier het een en ander ontleenen De werkstukken, die waren tentoongesteld in de particuliere vertrekken der regentes, bestonden uit verschillende proeven van goudsmeekunst en bor duurwerken. Ontvangen door den indendant jhr. Hoeufft en Hr. Ms. particulieren secretaris jhr. de Ranitz, werd de heer Janssen door den laatsten voorgesteld aan de koningin-regentes. Over die ontmoeting zegt de heer J. «De regentes kwam mg met de grootste min zaamheid te gemoet en alboewel ik zeer onder den indruk was van de onmiddellijke tegenwoordigheid van hare majesteit, waren hare welwillende betui gingen van ingenomenheid met mijn werk zoo recht hartelijk en welgemeend, dat het mij leek, alsof de afstand, die mij van haar scheidde, ver- mindeide en het gemeenschappelijk gevoel voor de kunst hier een toenadering tot stand bracht. «Ik had de eer zoo ging de heer Janssen voort aan H. M. inlichtingen te geven omtrent de symbolisch-religieuse beteekonis der voorstel lingen op de zilveren vaatwerken en de broderies, en baar te verklaren de moeilijkheden van het hand werk. De vorstin hoorde doze bijzonderheden met belangstelling aan, en uit hare opmerkingen bleok mij, dat mijn doorluchtige gebiedster op dit speciale gebied van kunstnijverheid zich volkomen tbujs gevoelt. Als bescheiden artist kreeg ik eerbied voor den kunstzin en de kunstopvatting van de regentos. Uit den aard van mijn vak spreek ik met veel dames over borduurwerken, maar nooit ontmoette ik eene vrouw, die met zooveel kennis van zaken, oordeel en smaak over deze bijzondero kunst kon spreken. Over de nuanceeringen in de kleuren, over de moeilijkheid van het bewerken der beelden tegen den gouden fond en over meer dergelijke technische bijzonderheden sprak de regentes, en bracht mij onder de bekoring van hare persoon lgkheid. Intusschen legde de heer Janssen uit, hoe de bewerking der kostbare borduurwerken geschiedde, waarbij hij tevens ter vergelijking oorspronkeljjke kunstborduurwerken uit de XVde en XVIde eeuw liet zien. En op de vraag van den redacteur, of ook de jonge koningin de kunstwerken had bezichtigd, antwoordde de heer Janssen »Zeker, toen ik met mijn verklaring bezig was, trad de koningin het vertrek binnen. Niet licht zal ik dat oogenblik vergeten. Zie, mijnheer, ik ben iemand van tamelijk sterke zenuwen en nog al kalm van aard, maar de lieftallige, engelachtigo en door haar eenvoud zoo majestueuse persoonlgkheid van onze jonge koningin trof mg met een tot heden niet gekend gevoel. Ik kan dat misschien het best vertolken door te zeggen: ik gevoelde dat ik voor mgn koningin stond". En na eenige oogenblikken «Gij moet weten, mgnheer, dat wg in Noord- Brabant een groote vereering koesteren voor ons vorstenhuis, maar het is nog geheel iots anders de koningin en wolk een koninginvan aangezicht tot aangezicht te hebben mogen zien en hooren; dan ontwaken op eenmaal alle ridderlijke gevoelens en beseft men het voorrecht van Neder lander te zgn". De heer Janssen sprak nog veel over het wel gevallen, waarmede ook koningin Wilhelmina alleB bezichtigde en over de ongemeen hartelijke wijze waarop zij, gereed om uit te gaan, van hare moeder afscheid nam en den bezoeker minzaam toeriep «dag mgnheer 1" 1 T J II II Blijkens van den gouverneur-generaal van Neder- landscb-Indië ontvaDgen telegraphische berichten zgn bij de jongste in Atjeh geleverde gevechten: gesneuveld: de fuseliers J. H. Naulaers, A. E. Mornie, J. Memmer en F. C. A. Mewes; gevaarlgk gewond: do sergeanten A. H. H. Theunissen en D. J. Verbelst, en licht gewond: de 2e luit. der infanterie H. A. Gusdorf en zijn aldaar aan de gevolgen van in Atjeh bekomen wonden overledende, van het Neder- landsche leger bij dat in Indië gedetacheerde, le-luit. der inf. A. A. van Mourik. de sergeant C. A. van Lawick en de fuseliers H. L. Gallier, H. J. J. Meermans en J. Nieborg. gaf Maandag j.l. op do kermis te Zierikzee bare lste voorstelling. Opgevoerd werd Bokkesprongen", klucht in 3 bedrjjven. Ja, waarlijk 1 het geheele stuk is eene reeks van kluchten, die alleen door de opvoering op den duur van den avond aan genaam kunnen zijn. En de opvoering was uitstekend: de verschillende medewerkers muntten uit door flink, los en ongedwongen spel en trachtten daardoor het publiek waarlijk te boeien. De heer v. Westerhoven als de rentenier, die bokkebloed verkreeg, en zijoe vrouw, mevr. Kley, speelden hunne rollen uitstekend, doch ook mej. Mulder, hunne dochter, benevens de heer en mevrouw Ternooy Apèl werkten met de overigen mede om te halen uit de Bokkesprongen" wat er uit te halen was. Dinsdagavond werd voor een stampvolle zaal opgevoerd «Napoleon Bonaparte, Keizer en Veld heer", oorspronkelijk historisch drama in 4 bedrijven met een voorspel, door Charles de la Mar, regie H. v. Kuyk. Dit boeiende drama, met zgn spannende intrigue en zgn scherpe, tot het einde toe juist volgehouden teekening der verschillende karakters, op te zien voeren, op de wijze waarop dit gisterenavond het geval was, verschaft den waren kunstliefhebber een bron van genot. Hoewel het ons te ver zou voeren, ieder der medespelenden afzonderlijk te bespreken, kunnen we toch niet nalaten den heeren De la Mar (Napoleon), Smith (Generaal Bertrand), v.d. Horst(deCarmagnon) Faassen (Armand Corneille) en Ternooy Apèl (Jean Leton), en de dameB v. d. Horst (Adèle), mej. G. Faassen (mevrouw Bertrand), mevr. Ternooy Apèl (Thdrèse), en mej. Mulder (Helena), hier een woord van hulde te brengen voor hunne waarlijk schoone vertolking; ook de hier niet genoemde allen lof voor de wijze, waarop zij zich van hunne zware taak kweten. Ten slotte last but not least den kranigen regisseur den heer Henri van Kuyk, een bizonder woord van waardeering voor zijn voortreffelijke regie. Het overtalrjjke publiek gaf zijn ingenomen heid met stuk en vertolking te kennen, door storm achtige toejuichingen na ieder bedrijf. Vervalsching van Levensmiddelen. De heeren dr. van Hamel Roos Harmens te Amsterdam schrijven o. m. het volgende in hun Maandblad Vervalscht rjjstmeel. Wij hebben vroeger her haaldelijk gelegenheid gehad te constateeren, dat het uit Italië naar ons land verscheepte rgstmeel met groote hoeveelheden marmerstof yervalscht was. Het schjjnt nu, dat men in Holland van Italianen de vervalschingskunst afgekeken heeft alleen neemt men nu gelukkig geen onverteerbaar marmer- gruis, doch maïsmeel al» vervalschingsmateriaal. Al kan men ook niet beweren, dat hierbij van schadelijke bgmenging sprake kan zijn, knoeierij blijft het toch, daar de kooper van rgstmeel na tuurlijk deze stof onvermengd en geen goedkoope mengsels begeert te ontvangen. Vervalscbte raapolie. Raapolie wordt tegen woordig, blijkens onderzoekingen, indien de prgs slechts even boven die van lgnoiie stggt, met laatstgenoemde stof vervalscht. Behalve door de chemische reactiën laat zich dan bijmenging ook reeds door den minder aangenamen smaak herkennen. Vervalsching van koffiestroop. Wij onder zochten koffiestroop, welke circa 17 pCt. minerale stoffen, kalk, potasch, enz., bevatte een ergerlijke knoeierij dus met een artikel, hetwelk vooral door de mingegoeden veel gebruikt wordt. Wij zullen trachten de oorsprong van dit vervalschte artikel te ontdekken. Waaraan ontleent het Kabinet des Konings zijn geboorte? Wanneer men het Koninklijk besluit van 22 December 1840 raadpleegt, waarbij een Kabinet des Konings te voorschijn werd geroepen, dan leert men in de overweging: dat dit geschiedde met het oog op de vereenvoudiging van den gang der Regeerings- zaken en in verband met de ingevoerde ministerieele verantwoordelijkheid, waardoor alsnu de Secretarie van Staal kon worden opgehevenen hare werkzaamheden behoorde te worden gevoegd bij die van het destijds bestaande particuliere Kabinet des Konings. NaaBt deze officiëel geopenbaarde overweging, die de z. g. ministeriëele verantwoordelijkheid als 't ware escamoteert, staat echter eene officieuse consideratie, die de werkelijke waarheid bevat, n.l. deze: Koning Willem I wilde bij zgn abdicatie van den troon op het Loo den 7 Oct. 1840, de kroon een veiligheidsklep geven, naardien zgn opvolger Willem II, meer als soldaat en veldheer dan als regent in de wieg gelegd, in de oogen zijns vaders de waarborgen miste, die destijds de staatskoets tegen omvallen kon behoeden, en zou op die wijze zgn zoon beschermd zgn tegen eventueel staat kundige fouten, want de staatkundige nalatenschap van Willem I, hoe rijk en schoon die ook mocht schijnen, was in 1840 alles behalve aanlokkend en geruststellend voor Willem II, die ze had te aan vaarden. Het treurige toch dier staatkundige nalatenschap was de vrucht van de volhardingspolitiek door Willem I, na den Belgischen opstand van af 1830— 1840 gevoerd, en die zijn abdicatie noodzakelijk maakte. Het scheidings-tractaat van 1839, tusschen Noord- en Zuid-Nederland, maakte intusschen aan die Btaatkunde een einde, maar sloot ook meteen het volhardingstijdvak af met een aanzienlijk tekort in de schatkistdat in 1844toen een staats bankroet voor de deur stond, door de bekende vrij willige leening, van den energieken minister Van Hall, gedekt en gestopt werd. Geen wonder dus, dat de vader aan zgn zoon een stuurstoel wenschte achter te laten, die over zekere veiligheidskleppen beschikte, welke de eerste in dien Sigd en onder de toenmalige benarde omstandigheden, het best belichaamd oordeelde door de instelling van een Kabinet des Konings, waardoor de laatste het best in het goede spoor kon worden gehouden, zoodra hij den troon beklommen had, en welke voorzorg hg den 22 December 1840 dan ook eerbiedigde, door toen reeds 'bg koninklijk besluit datgene te volbrengen, waarvoor Koning Willem I zoo zorg vuldig tegen zgn aftreden gewaakt had. Aldus luidde ten minste het toenmalig geheim van Polichinel. Maar er was vrg zeker nog wel iets meer, dat toen te dezer zake een rol speelde, en dat was dit: Na den slag van Leipzig in Oct. 1813 werd het aan de dynastie van Oranje weer mogelijk gemaakt te Scheveningen don voet op Nederlandschen bodem te zetten. Onder den titel van souver erne Vorst, werd na 18 jaren van ballingschap, het bestuur der voormalige Republiek weer neergelegd in de handen van den oudsten zoon van den laatsten stadhouder Prins Willem V. Over die z.g. souve- reiniteit waren weinigen maar gesticht. Dat optreden van dien souvereinen vorst was vooral een doorn in het oog van de toen heerschende Engelsche staatkunde, die destijds vóórzat niet alleen bg het kabinet Castelreagh, maar ook bg andere aanzienlijke Britsche staatslieden; ja, die zelfs hier te lande bij den hoogen adel en de stokvije orangisten hare aanhangers vondnaardien zij begeerden, dat niet de zoon maar de kleinzoon van den laatsten Btadhouder als Prins Willem VII, de regeering des lands zou aanvaarden. Dat Engeland dit wenschte, en dat ook 't Engelsche gouvernement liever te doen had met den zoon van koning Willem I dan met dezen laatste zelf, is te begrijpen, want die laatste was beter thuis in den doolhof der altijd perfide politiek van Albion dan de eerste, dien men te Londen dd&rom zoo stnrk protegeerde, omdat hij zich in Spanje zoo roemrijk onder Wellington, naar men beweerde onderscheiden had. Maar dadrin zat de knoop niet, doch wèl in de onhandelbaarheid des vaders, die van alles te goed op de hoogte was, dan dat men aan gene zjjde van het kanaal zich niet liever over de kneedbaarheid (zooals men geloofde) en de gebrekkige kennis van staats- en bestuurszaken van den zoon zou hebben willen ontfermen. Die zoon, de latere koning Willem II, was daaren boven te Londen gecompromitteerd door zgn eigen aardig en niet zeer prijzenswaardig gedrag, nadat een van de zgde der wederzgdsche ouders gewenscht huwelijk was afgesprongen. Dat huwelijk met de dochter van den regent, Prinses Charlotteviel echter evenmin in den smaak van de Britsche natie als in dien van de moeder der prinses, de toen verlaten en maar al te zeer beruchte gemalin van den regent. Dat alles bij elkaar genomen en dairaan nog toegevoegd de houding in 1830, toen de Prins van Oranje de laakbare onvoorzichtigheid beging om zich tgdens de Belgische ruzie te stellen a la tête du mouvementriep dit niet zelden bedekt en openlgk verzet van den vorstelgkea zoon tegen over den koninklijken vader natuurlijk kwaad bloed in het leven. Een dorgelgke houding moest en heeft dan ook ongetwijfeld niet weinig bijgedragen, dat de verhouding tusschen die beiden, die daaren boven van 1814 af toch nooit innig geweest is, ten laatste zóóveel te wenschen overliet, dat Prins Frederik, de tweede zoon van Willem I, meermalen den gestoorden familievrede moest herstellen, zoodat door diens tusschenkomst de breuk nooit een open baar karakter erlangde. De oorzaak of schuld van dat feit, (wil men op grond van betrouwbare getuigenissen ten minste rechtvaardig zgn en blijven) ligt dan ook meer aan de zijde van Willem II dan aan die zijns vaders, al zij het dan ook een vrg gewoon verschijnseldat regeerende vorsten en troons- opvolgers het zelden met elkaar eens zijn en meer malen vijandig tegenover elkander staan. Maar de held van Quatrebras en Waterloo had bovendien na 1813 maar al te ernstig vaak geluisterd naar de intriges te Londen en Weenen, zoodat er oogenblikken zgn geweest dat men beweerde, dat hij zelfs niet zou hebben geaarzeld om in 1813 reeds onder de auspices der groote Mogendheden, en tegelijk ook ten koste van de rechten en ver langens zijns vaders, onder welken titel dan ook, het gezag en de regeeriog over de voormalige Nederlandsche Republiek te aanvaarden. De groote Mogendheden, die in den vader echter vrg wat meer vertrouwen hadden, dachten er intusschen anders over dan Engeland en diens staatslieden, tegen wie ze den bekwamen, ervaren en geslepen Willem I te wèl opgewassen oordeelden, om ook zelfs maar den minBten lust te gevoelen met een vorstelgken soldaat op een koningstroon proeven te nemen, die allicht den vrede konden bedreigen op een oogenblik, dat men in Europa pas tot eenige herademing was gekomen. Voor proefnemingen in het algemeen door Willem II, schijnt diens vader dan ook altijd zeer beducht te zgn geweest, en vooral in die dagen toen voor hem eene abdicatie van den troon niet meer te ontwijken viel. Van daar 60 jaren geleden het vrg gegronde denkbeeld, dat de instelling van een Kabinet des Konings het beste middel was, om eventuëel gewaagde en avontuurlijke proefnemingen, die wel eens tot leeljjke fouten en dwaasheden van een in de regeerkunst niet ervaren koning konden voeren, voor goed te beletten, en welk kabinet tegelijk voor koning Willem II kon dienen als een baken in zee, waarin hg gerust met het schip van staat vertrouwen mocht stellen, zoodat tot 1850 toe, het zeer wel zgn kan dat dit kabinet, met het oog op den toen benarden toestand des lands, meer goed dan kwaad heeft gedaan, al valt er dan ook niet te pleiten tegen zgn ongrondwettig bestaan, maar aan welk bestaan in elk geval na den dood van Willem II zeer goed een einde had kunnen worden gemaakt. Uit welke beweegredenen dan ook is dit echter niet gebeurd. En thans bestaat dit noodelooze, ongrondwettige

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1897 | | pagina 2