genomen. Kon zij dan niet zelve voor hare veiligheid zorgen, evenals de andere gezanten? Of had zij geen gewapende lieden beschikbaar te Constantinopel? Het zou mij aangenaam zijn wanneer de Regeering in lichtingen wilde geven. Wij zijn een kleine Staat, maar wij moeten ook soldaten en dienaren kunnen geven om onze landgenooten en de legatie te beschermen, zonder onze toe vlucht t# nemen tot Turksche soldaten. Turksche soldaten zijn ook door andere legatiën geweigerd. Hoe is het thans? Aan wien is gedurende al dien tijd de leiding van zaken te Constantinopel opgedragen geweest, die thans zoo hoogst moeilijk is? Ik vraag dit te meer, omdat ik in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 2'2 September 1896, Eerste blad C, op de tweede bladzijde vermeld vind, dat de Por te eene mededeeling aan de ambassadeurs van groote Mogendheden en aan den Griekschen gezant gezonden heeft. De gezanten, waaronder de Neder- landsche gezant, hebben zich tot de Porte gewend met verzoek om in het vervolg ook mededeelingen te ontvangen, zooals de ambassadeurs hebben gekregen. Het is in geen jaren gebeurd dat wij bij gelegenheid van de behandeling van het Adres van Antwoord zulke hoogst gewichtige zaken in bespreking hebben als thans. Ik hoop dat de Regeering de inlichtingen zal geven waarop wij allen aanspraak hebben. Wij dweepen nu juist niet met de uitgaven voor Buitenlandsche Zaken, maar wij kunnen toch zeggen dat men het op het oogenblik bij Buitenlandsche Zaken druk genoeg moet hebben met te zorgen voor de veiligheid van de onderdanen en de legatie. Mocht de Regeering niet bereid zijn inlichtingen te geven, dan zeg ikhet wordt u niet kwijtgescholden, maar geduld hebben wij altijd. Ziedaar een woord in het midden gebracht, in het belang van het leven en de veiligheid van honderden menscben. Ik hoop dat het geweten van de Kamer zal ontwaken, dat zij niet, zooals wij gewoon zijn, het Adres zal doen afhameren, maar de gelegenheid zal benutten om inlichtingen te vragen. De heer Roell, Minister van Buitenlandsche Zaken: Mynheer de Voorzitter I De rede van den geachten afge vaardigde uit Zierikzee bestaat uit twee ongelijksoortige deelen. In het eerste gedeelte zijner rede gaf die geachte afgevaardigde eene schildering van toestanden, door hem veroordeeld, en van wenschen door hem gekoesterd, die ik niet zonder een woord van protest mag laten voorbijgaan. Het staat den geachten afgevaardigde als particulier vol kome» vrij om zich een oordeel te vormen over gebeurtenissen die hebben plaats gehad en die ieder met hem zal betreuren en daaraan wenschen vast te knoopen; maar alvorens die treurige gebeurtenissen in een nauwkeurig licht zijn getre den en de aanleiding en oorzaken daarvan tot klaarheid zijn gekomen, kan ik als hoofd van het Departement van Buitenlandsche Zaken niet zonder protest in deze Vergadering den wensch hooren uitspreken dat het opperhoofd van een bevrienden Staat zich een deel van zijn gebied zal zien ont nemen, en dat het volk, dat hij regeert, uit het werelddeel Europa worde verwijderd. Ik kan dat eerste gedeelte verder onbesproken laten; de geachte afgevaardigde heeft ver klaard slechts zijn eigen persoonlijk gevoelen te willen uitspreken; het blijft de vraag of deze plaats de meest aangewezene was om dit te doen. Het tweede deel kan ik echter niet onbeantwoord laten. Ik kan niet toegeven de geachte afgevaardigde zal dit misschien zelf niet bedoelen dat de Kamer eenigen in vloed zou vermogen uit te oefenen op de verloven, die het tijdelijk hoofd van het Departement ten behoeve van de vertegenwoordigers der Koningin in den vreemde bevordert. Maar wel heeft de geachte afgevaardigde volkomen recht, indien hij dit bedoelt, dat hij op zachte en welwillende wijze aan den Minister van Buitenlandsche Zaken heeft willen doen gevoelen, dat deze verantwoordelijk blijft voor het behartigen der belangen van Nederland in den vreemde, ook en vóóral wanneer met zijne medewerking de vertegen woordiger der Koningin aldaar niet aanwezig is. Die verantwoordelijkheid, Mijnheer de Voorzitter, neem ik gaarne op mij en dit met te meer gerustheid, omdat gedurende de moeilijke dagen die in de maand Augustus in Constantinopel zijn doorleefd en thans wellicht nog niet geheel doorleefd zijn, mede ten gevolge van de maatregelen en instruction van de regeering, inderdaad de Nederlandsche kolonie van overlast zooveel mogelijk is bevrijd gebleven, ja misschien zelfs door die maatregelen hulp' is bewezen aan personen, met wie èn de geachte afgevaardigde èn ik medelijden hebben. De geachte afgevaardigde heeft verder gevraagd of de Regeering inlichtingen kan geven omtrent hetgeen hem uit dagblad-artikelen is ter oore gekomen over de houding, welke Nederland verder in deze aangelegenheid wenscht in te nemen. De Regeering vindt geene aanleiding deze vraag te beantwoorden. Zij erkent hare verantwoordelijkheid voor de behartiging der Nederlandsche belangen in Turkije ook in de toekomst, en meent er op te moeten wijzen dat dit voor zoover het verleden betreft niet tot min vol doende resultaten heeft geleid. In één geval, namelijk wanneer de geachte afgevaardigde zonde wenschen dat Nederland deelnam aan overwegingen van liooge politiek, zooals die wellicht omtrent Turkije op dit oogenblik gevoerd worden, zoude een ander optreden noodig zijn dan in de bedoeling der Regeering ligt. Tot zoodanig optreden kan ik echter geene vrijheid vinden; ik geloof vooralsnog niet, dat het onze roeping is aan dergelijke eventueele beraadslagingen deel te nemen, en zal dus daarop ook niet verder ingaan. De heer van Kerkwijk: Mijnheer de Voorzitter! Het is de gewoonte, dat men den Minister dank zegt voor de gegeven inlichtingen, maar men zal begrijpen, dat dit mijn plan niet is, want inlichtingen zijn niet gegeven. Ik heb den Minister inlichtingen gevraagdwaarom Nederland, terwijl het zulke moeilijke dagen beleefde in Constantinopel, daar zijn gezant niet bad. De Minister maakte zich van deze vraag met een Jantje van Leiden al. Ik begrijp dit, want het is het eenige middel, wanneer men iets gedaan heeft, dat niet in den haak is. De Minister deelt niet mede, waarom onze gezant niet naar Constantinopel is teruggekeerd. Ik wees er op, dat terwijl de andere gezanten hadden geweigerd voor hunne veifigheid te laten waken door Turksche soldaten, wij de eenigen waren, die Turken voor de veiligheid van onze legatie namen, en niet zelf de noodigc gewapende mannen leverden. Hebben wij geen mannen of schepen te Constantinopel? Ik heb den Mininister gevraagd, waarom niet bij ons, zooals bij andere legatiën, gewapende lieden waren. Ik heb geen antwoord gekregen. Ik heb den Minister gevraagd welke plaatsvervangers voor onze belangen in Constantinopel waakten, omdat volgens den Staatsalmanak hij die deren post moest waarnemen, in Den Haag was en niet daar, en in Constantinopel niemand was hoog genoeg om als gezant op te treden. Ik heb geen antwoord gekregen. Ziedaar eenige redenen, waarom ik de» Minister geen dank kan zeggen. De heer Röell, Minister van Buitenlandsche Zaken: Mynheer de Voorzitter! Het doet mij leed den geachten afgevaardigde niet te hebben bevredigd. Het is mij altijd aangenaam, wanneer ik van deze plaats voldoening aan de leden der Volksvertegenwoordiging kan schenken, maar ik meende, dat in mijn antwoord inderdaad de gevraagde inlichtingen lagen opgesloten. De geachte afgevaardigde vroeg waarom Turksche soldaten en geen Nederlandsche de legatie hebben beschermd. Ik laat nu daar in hoeverre deze bescherming inderdaad is verleend, maar in ieder geval als nu de resultaten gunstig zijn geweest, welk is dan het bezwaar? De geachte afgevaardigde vroeg vervolgens wie de function van den gezant waarnam, terwijl deze hier was? Maar, Mijnheer de Voorzitter, dat doet degene, die zulks altijd pleegt waar te nemen, de drogman te Constantinopel. Dat de gezanten, gelijk de geachte afgevaardigde in zijne vorige rede zeide, van al de andere Mogendheden te Con stantinopel aanwezig waren, is niet juist. De Fransche ambassadeur is er zelfs nu nog niet, terwijl de belangen van Frankrijk, naar het mij voorkomt, grooter zijn dan de onze. Indien de geachte afgevaardigde zijne minder tevredenheid baseert op het feit, dat ik geen rekenschap gaf waarom ik geen aanleiding heb gevonden om het verlof van den gezant, dat eerstdaags eindigt, vroeger te doen alloopen dan oor spronkelijk was bepaald, dan is de verklaring van gemeld feit deze, dat liet eene zaak is die behoort tot de verant woordelijkheid der Uegeering, die moet zorgen, dat door de afwezigheid van onzen gezant geene schade aan Nederlandsche belangen worde toegebracht, maar die omtrent het verleenen of doen voortduren van verlof hier geen rekenschap kan hebben af te leggen. De heer van Kerkwijk, voor de derde maal het woord gevraagd en verkregen hebbende, zegt: Ik kan mij in geenen deele vereenigen met hetgeen de Minister gezegd of beter nog niet gezegd heeft tot verontschuldiging zijner handelwijze. Mijne vraag was: wie heeft de weikzaimbeden van den gezant waagenomen? En nu wjjst de Minister op een onder geschikt ambtenaar, op een drogman. In zulke moeilijke omstandigheden als te Constantinopel zijn en worden doorleefd, werd aan niemand anders in hoogereu rang de vervanging opgedragen, maar aan een drogman I De Minister vraagt niet of de redenen juist zijn, waarom geen hooger ambtenaar dan een drogman met de leiding van zaken werd belast, maar hij inaakt er zich van af door te zeggen, dat de resultaten toch zoo kwaad niet zijn. Ai is het resultaat goed, daarom kan ik de genomen maatregelen nog niet goedkeuren. Men krijgt een slechten indruk, wanneer men ziet dat andere Mogendheden hunne legatiën door eigen gewapende lieden iaten verdedigen, terwijl onze drogman dat door Turksche soldaten laat doen. Zooals de Minister zooeven zeide, en zooals de heeren in de courant kunnen lezen, meent de Turksche Regeering aan enkele ambassadeurs en gezanten bericht te moeten geven, maar niet aan onzen gezant. Het helpt echter niet daarop te wijzen, want de Regeering is blijkbaar van eene andere meening en daarom wil ik verder op dit punt niet aandringen. De leden van de Kamer schijnen het allen ook zeer mooi te vinden, dat onze gezant te Constantinopel hier in plaats van daar was. Ik wensch hun geluk, gelijk in de Troonrede staat, met die meest vriendschappelijke verhouding tot de buitenlandsche Mogendheden. Mijns inziens is het een allertreurigste teestund, waaiiu wij nu verkeeren en de zoogenaamde inlichtingen, die de Minister van Buitenlandsche Zaken heelt gegeven, zijn, mijns inziens, niets waard. Uit het bovenstaande blijkt, dat de heer van Kerkwijk nog steeds de man is, die voor zijn gevoelen durft uit te komen. De heer J. vau Oostveen to Middelburg kf benoemd tot ambtenaar bij de Ned. Zuid-A frikaansche Spoorweg-Maatschappij. De Anna Mariapolder bjj Rilland, die binnen niet al te langen tijd geheel voltooid en afgewerkt zou kunnen geweest zijn, heeft door het hevige stormweder, gepaard met 2waren golfslag, zooveel geledon, dat er voor duizenden guldens schade is aangericht. De inlaagdijk voor den daaraan grenzenden Damespolder, die met vetten grond was bodekt, is geheel en de nieuwe dijk, die nog niet geheel met dien grond was bedekt, voor een groot gedeelte weggeslagen. Omtrent de redding der equipage van het Donderdag 1.1. op de Noorderhaaks gestrande en verbrijzelde Pinsche barkschip »Uman", van Lovisa naar Amsterdam bestemd, meldt men uitNienwediep het volgende: Toon hier in den vroegen ochtend, omstreeks half zeven, van de kustwacht het bericht der stranding werd ontvangen, weiden terstond maatregelen ge nomen tot redding der opvarenden, die, naar men wel kon verwachten, het niet lang in de hevige branding zouden kunnen uithouden. Spoedig was dan ook de reddingboot der N.- en Z.-Holl. Redding maatschappij te water gebracht en werd deze, na met 11 flinke gasten to zijn bemand, door de sleep boot Hercules" naar de strandingsplaats gesleept. Inmiddels hadden de schipbreukelingen het echter reeds hard te verantwoorden. Het schip werkte geweldig, wat ten gevolge had, dat het weldra, nog geen uur nadat het aan den grond was geloopen, totaal werd verbrijzeld. De opvarenden, 13 in getal, onder welke de vrouw van den kapitein, wisten zich gelukkig op de kajuitsroef voorloopig in veilig heid te brengen, elkander zoo stevig mogelijk vast houdende, om niet door de overrollende zeeën te worden meegesleurd. Op de roef dreven zij het Westgat in, waar de reddingboot hen bereikte, waarin zij zonder eenig ongeval werden opgenomen. Door de bijzonder hooggaande zeeën werd de redding niet weinig bemoeielijkt, maar met voel overio^ wisten de redders zoo kort mogelijk in de nabijheid van het wrakstuk te big ven en de uitgeputte schepelingen aan den dood te ontrukken. Dat de boot, telkens als zij bij bet wrak kwam, groot gevaar liep daartegen stuk te stooten, laat zich gereedelijk denken. Maar dat werd niet geteld; als er menschenlevens te redden zijn, kennen onze helden in stormgevaar geen vreesdat hebben zij ook nu weder voor de zooveelste maal getoond. De namen der instappers van de reddingboot, allen hier thuisbehoorende vletterlieden, zijn: Th. Rijkers (schipper), K. Bijl, K. C. Dekker, S. Dieden- oven, P. Lastdrager, G. Beeneker, P. Jonker, 0. Dekker, G. Spil, D. Dekker en P. van 't Hert. Het Mbld. tegen de Kwakzalverij bevat weör een relaas over den bekenden D. A. Zwigtman van Noppen, van wien wjj het laatst hoorden op het eind van het vorig jaar door een advertentie, waarin werd medegedeeld, dat hij, na met gunstig gevolg eind-examen te hebben afgelegd, zoowel aan do Harvey Medical College" als aan de «Illinois Health University", door laatstgenoemd instituut was gepromoveerd tot doctor in de medicijn en. Blijkens een onderzoek, van vertrouwbare zijde, heeft Van Noppen hoegenaamd geen diploma en zal hij er ook nooit een krijgen, doordien, al had hg de bekwaamheid (en deze bezit hij nog in geen jaren), 2ijn bedrog hem in Chicago zoo ruchtbaar heeft gemaakt, dat geen medische school hem als student wil aannemen. Van het Harvey Medical Collego" is hij weg gezonden, zonder diploma, omdat gebleken was, dat de stukken van de Amsterdamsche Universiteit, door hem overhandigd, valsch waven. De Illinois Health University" is geen school en welke papieren men daar ook geeft, ze zijn van nul en geener waarde. Van Noppen is couranten-vorkooper. Een groote zonnebloem. Onlangs deed in de dagbladen het bericht van een groote zonnebloem de ronde. Naar aanleiding daarvan, en om te bewijzen dat ze er nog grooter waren, had de heer Meeuw, te Muiderberg, de vriendelijkheid ons een exemplaar uit zijn tuin te zenden, waarvan de bloembodem krap genomen 1.50 M. omtrok had. Inderdaad een reusachtig exemplaar, dat nu op ons bureau te pronk staat en, gelijk wel vanzelf spreekt, er nogal bekijks heeft. Sempervirena Ten laste van het hoofdstuk onvoorziene dienst 1895 zijn blijkens een gedetailleerde opgaaf 0. a. uit gegeven: f 1000 wegens tegemoetkoming aan den vader van een zeemilicien, voor materieele schado, geleden door den dood van zijn zoon, die door een noodlottig toeval was omgekomen; f 533,47° voor receptiekosten tjjdens het verblijf van Hr. Ms. fregat »Atjeh" en korvet Alkmaar" te Hamburg en te Kiel; f 1960,13" ter zake van buitengewone uit gaven door Hr. Ms. pautserdekschip Koningin Wilhelmina der Nederlanden", bij gelegenheid van het deelnemen aan de feestelijkheden te Delagoabaai, ter gelegenheid van de plechtige opening der spoor weg! ijn te Pretoria; f 1000 wegens tegemoetkoming aan twee weduwen, wier echtgenooten het leven hebben verloren, doordien hun vaartuig werd ge troffen door de buitengewone afwijking van een schot van een batterij nabij Den Helder; f 1289,37 wegens kosten ter gelegenheid van hot Koninkljjk bezoek aan Maastricht en Kampen. De operatie tot verwgdoring van den kogel uit het lichaam van den bij de schietoefeningen te Waalsdorp door het projectiel getroffen soldaat, heeft nog niet plaats gehad. De toestand van don man was Woensdag verbeterd. Omtrent dit ongelnk wordt uit Den Haag aan de Arnh. Ct. het volgende geschreven: Dinsdagmorgen is bij eene schietoefening met het nieuwe geweer een milicien van de jagers, die belast was met het dichtplakkeu der kogelgaten in een ingezonken observatiepost, door een kogel in den rug getroffen. Geheel opgehelderd is dit vreemde geval niet dadelijk kunnen worden, maar het meest voor de hand ligt om aan te nemen, dat men als bedekking is blijven beschouwen, wat nA het gebruik van bet moderne klein-kaliber wapen, geen bedekking tegen die gevaarljjke indringers meer opleverde. De kogel schijnt aangeslagen en door een houten bovenbedekking van den waarnemingspost te zijn heengedrongen, waarna hij nog kracht genoeg bezat om 's mans kleedereu te doorboren en zich in de rugrijde van het lichaam vast te zetten. Hoe het op dit oogenblik met den armen drommel gesteld is, schjjnt nog onzeker, maar het is inderdaad te hopen, dat dit gansch onschuldige slachtoffer van we zullen maar zeggen hedendaagscho ver- delgiugstochniek het er goed afbrengt. Voor het legerbestuur geldt thans »A quelque chose malheur est bon", want dit ongeval zal er nu wel toe lei,den, ernstig te onderzoeken in hoeverre het materieel bij de moderne schietoefeningen in gebruik, in overeenstemming is met bet groote indringiugsvermogen van dia kleine, maar hoogst gevaarlgke blauwe boon. Immers, waar het vaststaat dat het ongeluk noch aan eigen onvoorzichtigheid noch aan onoplettend heid van schutter of officier te wijten is, daar rust op de militaire overheid te stellige en dadelijke verplichting om primo alle schietoefeningen tijdelijk te doen schorsen en secundo een onderzoek in te stellen naar de doeltreffendheid der houten of aarden dekkingsmiddelen. Bij de Donderdag gehouden manoeuvres in het vuur in de vlakte van Waalsdorp heeft een sergeant-majoor der jagers, die zich op ongeveer 300 passen van de tegenpartij bevond, een schamp schot aan het voorhoofd bekomen, zoodat het ver moeden bestaat, dat een scherpe patroon tusschen de losse is geraakt. Op het terrein werd door de hospitaal-soldaten een voorloopig verband gelegd en de getroffene daarna naar het militair hospitaal overgebracht. Voor den zetel van wijlen den heer Haffmanns in de Tweede Kamer zijn drie liefhebbers, ou wel de heeren dr. W. Nolens, thans professor te Rokluc, Diekhof, gep. kapitein der marechaussees te Maastricht, en E. F. A. Haffmans, lid der Provinciale Staten, broeder van den overledene. Het echtpaar, dat een weddenschap om f 100,000 heeft aangegaan, om te voet de reis om de wereld on zonder reisgeld binnen 2 jaar af te leggen, heeft Woensdagavond te Gorinchem, in de sociëteit Gezelligheid", eene séance gegeven in gedachtenlezen, mnemotechniek en verichtingen met de kaart, hetgeen zeer in den smaak van de talrijk opgekomen aanwezigen scheen te vallen. De wandelaars vertrekken over Rotterdam naar Londen. Xierilt7.ee, 28 Sept. In de lieden alhier gehouden Algemeeno Vergadering van bet Water schap Schouwen, waren tegenwoordig 22 leden, afwezig de heer Mr. J. G. v. d. Lek de Clercq. Voorzitter Mr. A. J. F. Fokker. Ingekomen zijn de geloofsbrieven der nieuw benoemde hoofd-ingelamlen de heeren M. Hanse Lz., J. W. Gast, Mr. J A. Bolle L.Lz., J. Boot Wz., Mr. J. C. v. d. Lek de Clercq en Jacob Steur. Deze worden gesteld tot onderzoek in banden een er commissie, die na dit onderzoek verklaart, dat de stukken in orde zjjn bevonden en alzoo tot toelating van genoemde heeren adviseert. De Voorzitter wenscht de nieuw-gekozenen geluk met het hun opnieuw geschonken vertrouwen en wenscht, dat het hun gegeven moge worden, dit man daat in het genot van gezondheid, met denzelfden lust en ijver te vervullen, zooals zij dit tot nog toe hebben gedaan. Hij hoopt, dat gedurende hun thans ingetreden tijdperk de vergaderingen zoo weinig mogelijk be langrijk zullen zijn, daar belangrijke vergaderingen meestal het govolg zijn der noodzakelijkheid van ingrijpende maatregelen ten opzichte van den polder. De notulen der vorige vergadering worden gelezen en goedgekeurd. Ingekomen is een schrijven van den heer M. Bolle L.Lz., waarbij hij zijn ontslag neemt als ver tegenwoordiger van het Waterschap in den Dijkraad van Burgh en Westland, wegens zijne benoeming tot Voorzitter vau genoomden Dijksraad, waar omtrent ook bericht van Gedep. Staten is ingekomen. Uit de mededeelingen van den Voorzitter bleek: a. dat de uitslag der aanbestedingen meerendeels beneden de raming is geblevenh. dat de verpach ting van mosselzaad aan bet Noorderstrand van den polder, in 3 perceelen, heeft opgebracht f 361, f 360 en f 219; c. dat do verkoop van grasgewas heeft opgebracht 65; d. dat het herstel vau drie ketels in het stoomgemaal heeft gekost f 8100, en e. dat als geagreëerde bij bet Waterschap, wegens ongesteldheid van den heer C. J. Ivijn, is aangesteld de heer J. v. d. Vliet Cz. Op adressen van H. O v. d. Ende en A. Plaurn, tot ontbinding van erfpacht, wordt gunstig beschikt. Op een verzoek van W. Kloet te Brouwershaven om de Heerenkeet te mogen huren, wordt, na dis cussie, afwijzend beschikt. Een voorstel van den heer F. O. v. d. Vliet, om alleen in principe te beslissen, dat de Keet zal worden verhuurd (daar hg dit om verschillende redenen wonschelijk acht) wordt verworpen met 12 tegen 9 st. Tegen stomden de HH. Locker de Brnyne, O. J. v. d. Bout, Lopse Hocke, H. T. v. d. Bout, J. Boot Wz., H. C. Bolle, M. Hanse, Steur, Mr. Moolenburgh, Mr. J. A. Bolle, L. Viergever, W. ton Haaf en C. J. Moolenburgh. Op een verzoek van W. Boot Pz., als pachter vau Heertjes-inlaag, om verlenging van pacht wegens kosten die hij moet maken voor het ver broeden eener sloot om de schade die hg heeft van het ongedierte, wordt met 12 tegen 9 stemmen goedgunstig beschikt; tegen stemden de heeren Berrevoot, Hanse, H. C. Bolle, ten Haaf, v. d. Vliet, v. d. Weijde, T. Gast, O. J. v. d. Bont en M. Locker de Brnjjne. De rekening van het Waterschap over 1895 werd goodgekeurd met een saldo van f 10515,02; do rekening van het reservefonds over 1895 met een saldo van 187,56°; het reservefonds werd vastgesteld op f 98,443,32°terwijl bet Dijkgescbot voor 1897 werd vastgesteld op hetzelfde bedrag als dat van 1896. Tot lid van den Dijkraad van Burgh en Westland werd benoemd de heer H. C. Bolle en tot lid der Commissie tot onderzoek der begrooting en rekening werd herbenoemd de beer F. C. v. d. Vliet. Tot leden van het stembureau werden benoemd de heeren Mr. A. J. F. Fokker, O. J. v. d. Bout en M. Locker de Bruijne. Bij de gewone omvraag worden vragen gedaan door de heeren N. L. de Oude, Mr. Bolle en Hanse, die door den Voorzitter werden beantwoord, waarna de vergadering werd gesloten. Van deze vergadering geven wij in het volgend No. een meor uitvoerig verslag. Eene Inlrce-rede. Prof. Bolland, ovor wiens benoeming aan de Leidsche Hoogeschool zooveel strijd is geweest, heeft zijne nieuwe betrekking aanvaard met het bonden van een rede, waaraan we een paar zinnen ontleenen. Tot de curatoren sprak hij o. m.»Het is een zeer zeldzaam feit, dat een autodidact (iemand, die zich geheel door eigen studie omhoog heeft gewerkt), zonder academische antecedenten, in onze oud eer waardige, wijd en zijd beroemde inrichting van onderwijs op een philosopbische catbeder staat, een feit, dat eere aandoet, indien dat n.l. lofwaardig is aan wie zonder aanzien des persoons verdienste op prijs toonen te stellen. Spr. is niet zonder huivering opgetreden in het gewaad, waarmede H. M. de Regentes hem beeft omhangen, en als hij misschien met het zelfzuchtig verstand te rade ware gegaan, dan was hij in Indië gebleven, waar hg binnen niet langen tijd een voldoend pensioen had kunnen erlangen. Tot de professoren zegt Spr., dat hij wel niet voor hen zal behoeven te betoogen, dat het den voormaligen hulponderwijzer en taalleeraar onder hen wonderlijk te moede moet zijn. Reeds in het negatieve feit, dat nooit eenige academische corporatie hem door onderscheiding daartoe het recht had gegeven, zijn geloofsbrief, wanneer hij verzekert, dat hij als >self made man" nooit had verwacht, hen als ambtgenooten te mogen begroeten. Al wordt 't Spr. wel eenigszinS beklemd om het hart, als hg zichzelven afvraagt, of hg het ongewone feit zijner benoeming zal kunnen rechtvaardigen, toch vreest hg niet. »Te midden" zegt hij >van het wanluidend gekrijsch der nijdig mg om- fladderende nachtvogels en van het fluisterend gesmaal derzulken, die het den professor geworden autodidact niet kunnen vergeven, dat zijne jeugd rampspoediger dan de hunne geweest is, heb ik mij aangegord tot mijne taak, met al de kracht, die in mij is". Tot de studenten sprak hij o. a.>Niet om gelukkig te worden of uit zelfzuchtige redenen behoeft go tot mij te komen de domsten zjjn er in dit leven nog niet het slechtst aan toe, maar er is hooger goed te verwerven voor den mensch, de zelfstandigheid van den wjjze, nl. die bjj alle innigheid van verachting van 's levens nietigheden (Plato), bij het besef van de onmooglijkhoid, dat Gods verborgenheid worde ontsluierd, toch juist de fijnste waardeering gevoelt voor al wat in dit moordend en vermoorde leven naar binnen schijnt, als straal van troostende genade uit onbekende Eeuwigheid. Gelooft, zegt hij, den autodidact: philosophie is niet voor kleine zielen, ook niet voor baatzuchtige of zwakke hersenen, maar ook niet het onnutte en daarbij onvermurwbare geestesvoedsel, waarvoor zjj veel wordt uitgegeven. Zij is iets edelB en fijns, iets dat slechts door de aristocraten naar den geest op zijn vollon prjjs kan worden geschat. (Plato.) Aanbestedingen, Verkoopingen en*. De levering van brandstoffen ten dienste der gemeente Goes is aangenomen door de firma Wed. van der Reit, n.l. Ruhrkolen A 81 ct. en New- Castlekolen A f 1,44 per 100 kilo; de lange turf a f 11 en de korte f 6 per dnizend. L AUPBOC II De nadeelige gevolgen van den gedeeltelijk mislukten aardappeloogst drukt weer het meest op den arbeidersstand. Zjj n.l. die gehoopt hadden in het najaar wel een 15 of 20 mud te verkoopen, hebben op zjjn hoogst genoeg voor eigen winter provisie. Het vooruitzicht op eenige guldens extra is daarmede verdwenen. BECHÏSZAKEK. 7iierikz.ee, 28 Sept. Tegen de terechtzitting van Vrijdag 2 October a.s. is gedagvaard M. P. F., 18 jaar, dienstbode, geboren te St.- Annaland, wonende te Stavenisse, thans gedetineerd in het hnis van bewaring alhier, ter zake: als zou zij in den morgen van den 3en September 1.1. te Stavenisse opzettelijk brand gesticht hebben, waarvan gemeen gevaar voor goederen te dachten was, door tegen het stroo, dat gelegen was in de schuur van den landbouwer I. G., en welke schuur was gebouwd vast aan de woning, bewoond door genoemden G., een brandend stuk hout te zetten, met het bepaald doel om aldaar brand te stichten, tengevolge waarvan dat stroo door het vuur aan getast, en in brand is geraakt, en genoemde schaar met haven geheelen inhoud, toebehoorende aan den landbouwer G. voornoemd terwjjl de schuur toebehoorde aan J. de R. te Rotterdam geheel is verbrandalthans als zoude zij op tjjd, plaats en wijze voormeld, opzettelijk en wederrechtelijk de schuur en do daarin aanwezige goederen hiervoren omschrevenwelke toebehoorden aan genoemde personen, althans aan anderen dan aan haar beklaagde, hebben vernield. Aan de beklaagde is als raadsman toegevoegd den heer Mr. D. J.Wolfson, advocaat-procureur alhier. De arrondissements-rechtbank te Middelburg deed j.l. Vrijdag uitspraak in de zaak tegen de 23-jarige R. M., dienstbode, zonder bekende woon plaats, laatst wonende te Vlissingen, thans in hechtenis, beklaagd van oplichting. Zjj werd veroordeeld tot 6 maanden gevangenis straf, met mindering van don in voorarrest door- gebrachten tijd. De eisch van het O. M. was 2 jaar. De bekende zaak der doodeljjke mishandeling van den artillerist Jan Fortuijo door den werkman Jan Beudeker, die hem op 15 Juli j.l. met een dolkmes eene doodelijke wonde toebracht in een koffiehuis te 's-Gravenhage, diende Donderdag J.l. voor de rechtbank aldaar. Volgens het getuigenis van prof. Siegenbeek van Heukelom, die als deskundige gehoord werd, moest de toegebrachte wonde per sé doodeljjk zjjn. Naar de getuigenis van

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1896 | | pagina 2