genomen. Kon zij dan niet zelve voor hare veiligheid zorgen,
evenals de andere gezanten? Of had zij geen gewapende
lieden beschikbaar te Constantinopel?
Het zou mij aangenaam zijn wanneer de Regeering in
lichtingen wilde geven. Wij zijn een kleine Staat, maar wij
moeten ook soldaten en dienaren kunnen geven om onze
landgenooten en de legatie te beschermen, zonder onze toe
vlucht t# nemen tot Turksche soldaten. Turksche soldaten
zijn ook door andere legatiën geweigerd.
Hoe is het thans? Aan wien is gedurende al dien tijd
de leiding van zaken te Constantinopel opgedragen geweest,
die thans zoo hoogst moeilijk is? Ik vraag dit te meer,
omdat ik in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 2'2
September 1896, Eerste blad C, op de tweede bladzijde
vermeld vind, dat de Por te eene mededeeling aan de
ambassadeurs van groote Mogendheden en aan den Griekschen
gezant gezonden heeft. De gezanten, waaronder de Neder-
landsche gezant, hebben zich tot de Porte gewend met
verzoek om in het vervolg ook mededeelingen te ontvangen,
zooals de ambassadeurs hebben gekregen.
Het is in geen jaren gebeurd dat wij bij gelegenheid van
de behandeling van het Adres van Antwoord zulke hoogst
gewichtige zaken in bespreking hebben als thans. Ik hoop
dat de Regeering de inlichtingen zal geven waarop wij
allen aanspraak hebben. Wij dweepen nu juist niet met de
uitgaven voor Buitenlandsche Zaken, maar wij kunnen toch
zeggen dat men het op het oogenblik bij Buitenlandsche
Zaken druk genoeg moet hebben met te zorgen voor de
veiligheid van de onderdanen en de legatie.
Mocht de Regeering niet bereid zijn inlichtingen te geven,
dan zeg ikhet wordt u niet kwijtgescholden, maar geduld
hebben wij altijd. Ziedaar een woord in het midden gebracht,
in het belang van het leven en de veiligheid van honderden
menscben.
Ik hoop dat het geweten van de Kamer zal ontwaken,
dat zij niet, zooals wij gewoon zijn, het Adres zal doen
afhameren, maar de gelegenheid zal benutten om inlichtingen
te vragen.
De heer Roell, Minister van Buitenlandsche Zaken:
Mynheer de Voorzitter I De rede van den geachten afge
vaardigde uit Zierikzee bestaat uit twee ongelijksoortige
deelen. In het eerste gedeelte zijner rede gaf die geachte
afgevaardigde eene schildering van toestanden, door hem
veroordeeld, en van wenschen door hem gekoesterd, die ik
niet zonder een woord van protest mag laten voorbijgaan.
Het staat den geachten afgevaardigde als particulier vol
kome» vrij om zich een oordeel te vormen over gebeurtenissen
die hebben plaats gehad en die ieder met hem zal betreuren
en daaraan wenschen vast te knoopen; maar alvorens die
treurige gebeurtenissen in een nauwkeurig licht zijn getre
den en de aanleiding en oorzaken daarvan tot klaarheid
zijn gekomen, kan ik als hoofd van het Departement van
Buitenlandsche Zaken niet zonder protest in deze Vergadering
den wensch hooren uitspreken dat het opperhoofd van een
bevrienden Staat zich een deel van zijn gebied zal zien ont
nemen, en dat het volk, dat hij regeert, uit het werelddeel
Europa worde verwijderd. Ik kan dat eerste gedeelte verder
onbesproken laten; de geachte afgevaardigde heeft ver
klaard slechts zijn eigen persoonlijk gevoelen te willen
uitspreken; het blijft de vraag of deze plaats de meest
aangewezene was om dit te doen.
Het tweede deel kan ik echter niet onbeantwoord laten.
Ik kan niet toegeven de geachte afgevaardigde zal dit
misschien zelf niet bedoelen dat de Kamer eenigen in
vloed zou vermogen uit te oefenen op de verloven, die het
tijdelijk hoofd van het Departement ten behoeve van de
vertegenwoordigers der Koningin in den vreemde bevordert.
Maar wel heeft de geachte afgevaardigde volkomen recht,
indien hij dit bedoelt, dat hij op zachte en welwillende
wijze aan den Minister van Buitenlandsche Zaken heeft
willen doen gevoelen, dat deze verantwoordelijk blijft voor
het behartigen der belangen van Nederland in den vreemde,
ook en vóóral wanneer met zijne medewerking de vertegen
woordiger der Koningin aldaar niet aanwezig is.
Die verantwoordelijkheid, Mijnheer de Voorzitter, neem ik
gaarne op mij en dit met te meer gerustheid, omdat
gedurende de moeilijke dagen die in de maand Augustus
in Constantinopel zijn doorleefd en thans wellicht nog niet
geheel doorleefd zijn, mede ten gevolge van de maatregelen
en instruction van de regeering, inderdaad de Nederlandsche
kolonie van overlast zooveel mogelijk is bevrijd gebleven,
ja misschien zelfs door die maatregelen hulp' is bewezen
aan personen, met wie èn de geachte afgevaardigde èn ik
medelijden hebben.
De geachte afgevaardigde heeft verder gevraagd of de
Regeering inlichtingen kan geven omtrent hetgeen hem uit
dagblad-artikelen is ter oore gekomen over de houding,
welke Nederland verder in deze aangelegenheid wenscht in
te nemen.
De Regeering vindt geene aanleiding deze vraag te
beantwoorden. Zij erkent hare verantwoordelijkheid voor de
behartiging der Nederlandsche belangen in Turkije ook in
de toekomst, en meent er op te moeten wijzen dat dit
voor zoover het verleden betreft niet tot min vol
doende resultaten heeft geleid.
In één geval, namelijk wanneer de geachte afgevaardigde
zonde wenschen dat Nederland deelnam aan overwegingen
van liooge politiek, zooals die wellicht omtrent Turkije op
dit oogenblik gevoerd worden, zoude een ander optreden
noodig zijn dan in de bedoeling der Regeering ligt.
Tot zoodanig optreden kan ik echter geene vrijheid
vinden; ik geloof vooralsnog niet, dat het onze roeping is
aan dergelijke eventueele beraadslagingen deel te nemen,
en zal dus daarop ook niet verder ingaan.
De heer van Kerkwijk: Mijnheer de Voorzitter! Het
is de gewoonte, dat men den Minister dank zegt voor de
gegeven inlichtingen, maar men zal begrijpen, dat dit mijn
plan niet is, want inlichtingen zijn niet gegeven.
Ik heb den Minister inlichtingen gevraagdwaarom
Nederland, terwijl het zulke moeilijke dagen beleefde in
Constantinopel, daar zijn gezant niet bad.
De Minister maakte zich van deze vraag met een Jantje
van Leiden al.
Ik begrijp dit, want het is het eenige middel, wanneer
men iets gedaan heeft, dat niet in den haak is. De Minister
deelt niet mede, waarom onze gezant niet naar Constantinopel
is teruggekeerd.
Ik wees er op, dat terwijl de andere gezanten hadden
geweigerd voor hunne veifigheid te laten waken door Turksche
soldaten, wij de eenigen waren, die Turken voor de veiligheid
van onze legatie namen, en niet zelf de noodigc gewapende
mannen leverden. Hebben wij geen mannen of schepen te
Constantinopel?
Ik heb den Mininister gevraagd, waarom niet bij ons,
zooals bij andere legatiën, gewapende lieden waren.
Ik heb geen antwoord gekregen. Ik heb den Minister
gevraagd welke plaatsvervangers voor onze belangen in
Constantinopel waakten, omdat volgens den Staatsalmanak
hij die deren post moest waarnemen, in Den Haag was en
niet daar, en in Constantinopel niemand was hoog genoeg
om als gezant op te treden.
Ik heb geen antwoord gekregen.
Ziedaar eenige redenen, waarom ik de» Minister geen dank
kan zeggen.
De heer Röell, Minister van Buitenlandsche Zaken:
Mynheer de Voorzitter! Het doet mij leed den geachten
afgevaardigde niet te hebben bevredigd. Het is mij altijd
aangenaam, wanneer ik van deze plaats voldoening aan de
leden der Volksvertegenwoordiging kan schenken, maar ik
meende, dat in mijn antwoord inderdaad de gevraagde
inlichtingen lagen opgesloten.
De geachte afgevaardigde vroeg waarom Turksche soldaten
en geen Nederlandsche de legatie hebben beschermd.
Ik laat nu daar in hoeverre deze bescherming inderdaad
is verleend, maar in ieder geval als nu de resultaten gunstig
zijn geweest, welk is dan het bezwaar?
De geachte afgevaardigde vroeg vervolgens wie de function
van den gezant waarnam, terwijl deze hier was? Maar,
Mijnheer de Voorzitter, dat doet degene, die zulks altijd
pleegt waar te nemen, de drogman te Constantinopel.
Dat de gezanten, gelijk de geachte afgevaardigde in zijne
vorige rede zeide, van al de andere Mogendheden te Con
stantinopel aanwezig waren, is niet juist. De Fransche
ambassadeur is er zelfs nu nog niet, terwijl de belangen
van Frankrijk, naar het mij voorkomt, grooter zijn dan
de onze.
Indien de geachte afgevaardigde zijne minder tevredenheid
baseert op het feit, dat ik geen rekenschap gaf waarom ik
geen aanleiding heb gevonden om het verlof van den gezant,
dat eerstdaags eindigt, vroeger te doen alloopen dan oor
spronkelijk was bepaald, dan is de verklaring van gemeld
feit deze, dat liet eene zaak is die behoort tot de verant
woordelijkheid der Uegeering, die moet zorgen, dat door de
afwezigheid van onzen gezant geene schade aan Nederlandsche
belangen worde toegebracht, maar die omtrent het verleenen
of doen voortduren van verlof hier geen rekenschap kan
hebben af te leggen.
De heer van Kerkwijk, voor de derde maal het woord
gevraagd en verkregen hebbende, zegt: Ik kan mij in geenen
deele vereenigen met hetgeen de Minister gezegd of beter
nog niet gezegd heeft tot verontschuldiging zijner handelwijze.
Mijne vraag was: wie heeft de weikzaimbeden van den
gezant waagenomen? En nu wjjst de Minister op een onder
geschikt ambtenaar, op een drogman. In zulke moeilijke
omstandigheden als te Constantinopel zijn en worden doorleefd,
werd aan niemand anders in hoogereu rang de vervanging
opgedragen, maar aan een drogman I
De Minister vraagt niet of de redenen juist zijn, waarom
geen hooger ambtenaar dan een drogman met de leiding
van zaken werd belast, maar hij inaakt er zich van af door
te zeggen, dat de resultaten toch zoo kwaad niet zijn. Ai
is het resultaat goed, daarom kan ik de genomen maatregelen
nog niet goedkeuren. Men krijgt een slechten indruk, wanneer
men ziet dat andere Mogendheden hunne legatiën door eigen
gewapende lieden iaten verdedigen, terwijl onze drogman
dat door Turksche soldaten laat doen.
Zooals de Minister zooeven zeide, en zooals de heeren in
de courant kunnen lezen, meent de Turksche Regeering
aan enkele ambassadeurs en gezanten bericht te moeten
geven, maar niet aan onzen gezant. Het helpt echter niet
daarop te wijzen, want de Regeering is blijkbaar van eene
andere meening en daarom wil ik verder op dit punt niet
aandringen. De leden van de Kamer schijnen het allen ook
zeer mooi te vinden, dat onze gezant te Constantinopel hier
in plaats van daar was. Ik wensch hun geluk, gelijk in de
Troonrede staat, met die meest vriendschappelijke verhouding
tot de buitenlandsche Mogendheden.
Mijns inziens is het een allertreurigste teestund, waaiiu
wij nu verkeeren en de zoogenaamde inlichtingen, die de
Minister van Buitenlandsche Zaken heelt gegeven, zijn, mijns
inziens, niets waard.
Uit het bovenstaande blijkt, dat de heer van
Kerkwijk nog steeds de man is, die voor zijn
gevoelen durft uit te komen.
De heer J. vau Oostveen to Middelburg kf
benoemd tot ambtenaar bij de Ned. Zuid-A frikaansche
Spoorweg-Maatschappij.
De Anna Mariapolder bjj Rilland, die binnen
niet al te langen tijd geheel voltooid en afgewerkt
zou kunnen geweest zijn, heeft door het hevige
stormweder, gepaard met 2waren golfslag, zooveel
geledon, dat er voor duizenden guldens schade is
aangericht. De inlaagdijk voor den daaraan grenzenden
Damespolder, die met vetten grond was bodekt,
is geheel en de nieuwe dijk, die nog niet geheel
met dien grond was bedekt, voor een groot gedeelte
weggeslagen.
Omtrent de redding der equipage van het
Donderdag 1.1. op de Noorderhaaks gestrande en
verbrijzelde Pinsche barkschip »Uman", van Lovisa
naar Amsterdam bestemd, meldt men uitNienwediep
het volgende:
Toon hier in den vroegen ochtend, omstreeks half
zeven, van de kustwacht het bericht der stranding
werd ontvangen, weiden terstond maatregelen ge
nomen tot redding der opvarenden, die, naar men
wel kon verwachten, het niet lang in de hevige
branding zouden kunnen uithouden. Spoedig was
dan ook de reddingboot der N.- en Z.-Holl. Redding
maatschappij te water gebracht en werd deze, na
met 11 flinke gasten to zijn bemand, door de sleep
boot Hercules" naar de strandingsplaats gesleept.
Inmiddels hadden de schipbreukelingen het echter
reeds hard te verantwoorden. Het schip werkte
geweldig, wat ten gevolge had, dat het weldra, nog
geen uur nadat het aan den grond was geloopen,
totaal werd verbrijzeld. De opvarenden, 13 in getal,
onder welke de vrouw van den kapitein, wisten
zich gelukkig op de kajuitsroef voorloopig in veilig
heid te brengen, elkander zoo stevig mogelijk vast
houdende, om niet door de overrollende zeeën te
worden meegesleurd. Op de roef dreven zij het
Westgat in, waar de reddingboot hen bereikte,
waarin zij zonder eenig ongeval werden opgenomen.
Door de bijzonder hooggaande zeeën werd de redding
niet weinig bemoeielijkt, maar met voel overio^
wisten de redders zoo kort mogelijk in de nabijheid
van het wrakstuk te big ven en de uitgeputte
schepelingen aan den dood te ontrukken. Dat de
boot, telkens als zij bij bet wrak kwam, groot
gevaar liep daartegen stuk te stooten, laat zich
gereedelijk denken. Maar dat werd niet geteld; als
er menschenlevens te redden zijn, kennen onze
helden in stormgevaar geen vreesdat hebben zij
ook nu weder voor de zooveelste maal getoond.
De namen der instappers van de reddingboot,
allen hier thuisbehoorende vletterlieden, zijn: Th.
Rijkers (schipper), K. Bijl, K. C. Dekker, S. Dieden-
oven, P. Lastdrager, G. Beeneker, P. Jonker, 0.
Dekker, G. Spil, D. Dekker en P. van 't Hert.
Het Mbld. tegen de Kwakzalverij bevat weör
een relaas over den bekenden D. A. Zwigtman van
Noppen, van wien wjj het laatst hoorden op het
eind van het vorig jaar door een advertentie,
waarin werd medegedeeld, dat hij, na met gunstig
gevolg eind-examen te hebben afgelegd, zoowel aan
do Harvey Medical College" als aan de «Illinois
Health University", door laatstgenoemd instituut
was gepromoveerd tot doctor in de medicijn en.
Blijkens een onderzoek, van vertrouwbare zijde,
heeft Van Noppen hoegenaamd geen diploma en
zal hij er ook nooit een krijgen, doordien, al had
hg de bekwaamheid (en deze bezit hij nog in geen
jaren), 2ijn bedrog hem in Chicago zoo ruchtbaar
heeft gemaakt, dat geen medische school hem als
student wil aannemen.
Van het Harvey Medical Collego" is hij weg
gezonden, zonder diploma, omdat gebleken was,
dat de stukken van de Amsterdamsche Universiteit,
door hem overhandigd, valsch waven. De Illinois
Health University" is geen school en welke papieren
men daar ook geeft, ze zijn van nul en geener
waarde.
Van Noppen is couranten-vorkooper.
Een groote zonnebloem. Onlangs deed in
de dagbladen het bericht van een groote zonnebloem
de ronde. Naar aanleiding daarvan, en om te
bewijzen dat ze er nog grooter waren, had de heer
Meeuw, te Muiderberg, de vriendelijkheid ons een
exemplaar uit zijn tuin te zenden, waarvan de
bloembodem krap genomen 1.50 M. omtrok had.
Inderdaad een reusachtig exemplaar, dat nu op
ons bureau te pronk staat en, gelijk wel vanzelf
spreekt, er nogal bekijks heeft. Sempervirena
Ten laste van het hoofdstuk onvoorziene dienst
1895 zijn blijkens een gedetailleerde opgaaf 0. a. uit
gegeven: f 1000 wegens tegemoetkoming aan den
vader van een zeemilicien, voor materieele schado,
geleden door den dood van zijn zoon, die door een
noodlottig toeval was omgekomen; f 533,47° voor
receptiekosten tjjdens het verblijf van Hr. Ms. fregat
»Atjeh" en korvet Alkmaar" te Hamburg en te
Kiel; f 1960,13" ter zake van buitengewone uit
gaven door Hr. Ms. pautserdekschip Koningin
Wilhelmina der Nederlanden", bij gelegenheid van
het deelnemen aan de feestelijkheden te Delagoabaai,
ter gelegenheid van de plechtige opening der spoor
weg! ijn te Pretoria; f 1000 wegens tegemoetkoming
aan twee weduwen, wier echtgenooten het leven
hebben verloren, doordien hun vaartuig werd ge
troffen door de buitengewone afwijking van een
schot van een batterij nabij Den Helder; f 1289,37
wegens kosten ter gelegenheid van hot Koninkljjk
bezoek aan Maastricht en Kampen.
De operatie tot verwgdoring van den kogel
uit het lichaam van den bij de schietoefeningen te
Waalsdorp door het projectiel getroffen soldaat,
heeft nog niet plaats gehad. De toestand van don
man was Woensdag verbeterd.
Omtrent dit ongelnk wordt uit Den Haag aan
de Arnh. Ct. het volgende geschreven:
Dinsdagmorgen is bij eene schietoefening met het
nieuwe geweer een milicien van de jagers, die belast
was met het dichtplakkeu der kogelgaten in een
ingezonken observatiepost, door een kogel in den
rug getroffen.
Geheel opgehelderd is dit vreemde geval niet
dadelijk kunnen worden, maar het meest voor de
hand ligt om aan te nemen, dat men als bedekking
is blijven beschouwen, wat nA het gebruik van bet
moderne klein-kaliber wapen, geen bedekking tegen
die gevaarljjke indringers meer opleverde.
De kogel schijnt aangeslagen en door een houten
bovenbedekking van den waarnemingspost te zijn
heengedrongen, waarna hij nog kracht genoeg bezat
om 's mans kleedereu te doorboren en zich in de
rugrijde van het lichaam vast te zetten.
Hoe het op dit oogenblik met den armen drommel
gesteld is, schjjnt nog onzeker, maar het is inderdaad
te hopen, dat dit gansch onschuldige slachtoffer
van we zullen maar zeggen hedendaagscho ver-
delgiugstochniek het er goed afbrengt.
Voor het legerbestuur geldt thans »A quelque
chose malheur est bon", want dit ongeval zal er
nu wel toe lei,den, ernstig te onderzoeken in hoeverre
het materieel bij de moderne schietoefeningen in
gebruik, in overeenstemming is met bet groote
indringiugsvermogen van dia kleine, maar hoogst
gevaarlgke blauwe boon.
Immers, waar het vaststaat dat het ongeluk noch
aan eigen onvoorzichtigheid noch aan onoplettend
heid van schutter of officier te wijten is, daar rust
op de militaire overheid te stellige en dadelijke
verplichting om primo alle schietoefeningen tijdelijk
te doen schorsen en secundo een onderzoek in te
stellen naar de doeltreffendheid der houten of aarden
dekkingsmiddelen.
Bij de Donderdag gehouden manoeuvres in
het vuur in de vlakte van Waalsdorp heeft een
sergeant-majoor der jagers, die zich op ongeveer
300 passen van de tegenpartij bevond, een schamp
schot aan het voorhoofd bekomen, zoodat het ver
moeden bestaat, dat een scherpe patroon tusschen
de losse is geraakt.
Op het terrein werd door de hospitaal-soldaten
een voorloopig verband gelegd en de getroffene
daarna naar het militair hospitaal overgebracht.
Voor den zetel van wijlen den heer Haffmanns
in de Tweede Kamer zijn drie liefhebbers, ou wel
de heeren dr. W. Nolens, thans professor te Rokluc,
Diekhof, gep. kapitein der marechaussees te
Maastricht, en E. F. A. Haffmans, lid der Provinciale
Staten, broeder van den overledene.
Het echtpaar, dat een weddenschap om
f 100,000 heeft aangegaan, om te voet de reis om
de wereld on zonder reisgeld binnen 2 jaar af te
leggen, heeft Woensdagavond te Gorinchem, in de
sociëteit Gezelligheid", eene séance gegeven in
gedachtenlezen, mnemotechniek en verichtingen met
de kaart, hetgeen zeer in den smaak van de talrijk
opgekomen aanwezigen scheen te vallen.
De wandelaars vertrekken over Rotterdam naar
Londen.
Xierilt7.ee, 28 Sept. In de lieden alhier
gehouden Algemeeno Vergadering van bet Water
schap Schouwen, waren tegenwoordig 22 leden,
afwezig de heer Mr. J. G. v. d. Lek de Clercq.
Voorzitter Mr. A. J. F. Fokker.
Ingekomen zijn de geloofsbrieven der nieuw
benoemde hoofd-ingelamlen de heeren M. Hanse Lz.,
J. W. Gast, Mr. J A. Bolle L.Lz., J. Boot Wz.,
Mr. J. C. v. d. Lek de Clercq en Jacob Steur.
Deze worden gesteld tot onderzoek in banden een er
commissie, die na dit onderzoek verklaart, dat de
stukken in orde zjjn bevonden en alzoo tot toelating
van genoemde heeren adviseert.
De Voorzitter wenscht de nieuw-gekozenen geluk
met het hun opnieuw geschonken vertrouwen en
wenscht, dat het hun gegeven moge worden, dit man
daat in het genot van gezondheid, met denzelfden
lust en ijver te vervullen, zooals zij dit tot nog toe
hebben gedaan.
Hij hoopt, dat gedurende hun thans ingetreden
tijdperk de vergaderingen zoo weinig mogelijk be
langrijk zullen zijn, daar belangrijke vergaderingen
meestal het govolg zijn der noodzakelijkheid van
ingrijpende maatregelen ten opzichte van den polder.
De notulen der vorige vergadering worden
gelezen en goedgekeurd.
Ingekomen is een schrijven van den heer M.
Bolle L.Lz., waarbij hij zijn ontslag neemt als ver
tegenwoordiger van het Waterschap in den Dijkraad
van Burgh en Westland, wegens zijne benoeming
tot Voorzitter vau genoomden Dijksraad, waar
omtrent ook bericht van Gedep. Staten is ingekomen.
Uit de mededeelingen van den Voorzitter bleek:
a. dat de uitslag der aanbestedingen meerendeels
beneden de raming is geblevenh. dat de verpach
ting van mosselzaad aan bet Noorderstrand van
den polder, in 3 perceelen, heeft opgebracht f 361,
f 360 en f 219; c. dat do verkoop van grasgewas
heeft opgebracht 65; d. dat het herstel vau drie
ketels in het stoomgemaal heeft gekost f 8100, en
e. dat als geagreëerde bij bet Waterschap, wegens
ongesteldheid van den heer C. J. Ivijn, is aangesteld
de heer J. v. d. Vliet Cz.
Op adressen van H. O v. d. Ende en A. Plaurn,
tot ontbinding van erfpacht, wordt gunstig beschikt.
Op een verzoek van W. Kloet te Brouwershaven
om de Heerenkeet te mogen huren, wordt, na dis
cussie, afwijzend beschikt. Een voorstel van den
heer F. O. v. d. Vliet, om alleen in principe te
beslissen, dat de Keet zal worden verhuurd (daar
hg dit om verschillende redenen wonschelijk acht)
wordt verworpen met 12 tegen 9 st. Tegen
stomden de HH. Locker de Brnyne, O. J. v. d.
Bout, Lopse Hocke, H. T. v. d. Bout, J. Boot Wz.,
H. C. Bolle, M. Hanse, Steur, Mr. Moolenburgh,
Mr. J. A. Bolle, L. Viergever, W. ton Haaf en
C. J. Moolenburgh.
Op een verzoek van W. Boot Pz., als pachter
vau Heertjes-inlaag, om verlenging van pacht
wegens kosten die hij moet maken voor het ver
broeden eener sloot om de schade die hg heeft van
het ongedierte, wordt met 12 tegen 9 stemmen
goedgunstig beschikt; tegen stemden de heeren
Berrevoot, Hanse, H. C. Bolle, ten Haaf, v. d. Vliet,
v. d. Weijde, T. Gast, O. J. v. d. Bont en M.
Locker de Brnjjne.
De rekening van het Waterschap over 1895
werd goodgekeurd met een saldo van f 10515,02;
do rekening van het reservefonds over 1895 met
een saldo van 187,56°; het reservefonds werd
vastgesteld op f 98,443,32°terwijl bet Dijkgescbot
voor 1897 werd vastgesteld op hetzelfde bedrag
als dat van 1896.
Tot lid van den Dijkraad van Burgh en Westland
werd benoemd de heer H. C. Bolle en tot lid der
Commissie tot onderzoek der begrooting en rekening
werd herbenoemd de beer F. C. v. d. Vliet.
Tot leden van het stembureau werden benoemd
de heeren Mr. A. J. F. Fokker, O. J. v. d. Bout
en M. Locker de Bruijne.
Bij de gewone omvraag worden vragen gedaan
door de heeren N. L. de Oude, Mr. Bolle en Hanse,
die door den Voorzitter werden beantwoord, waarna
de vergadering werd gesloten.
Van deze vergadering geven wij in het volgend
No. een meor uitvoerig verslag.
Eene Inlrce-rede.
Prof. Bolland, ovor wiens benoeming aan de
Leidsche Hoogeschool zooveel strijd is geweest, heeft
zijne nieuwe betrekking aanvaard met het bonden
van een rede, waaraan we een paar zinnen ontleenen.
Tot de curatoren sprak hij o. m.»Het is een
zeer zeldzaam feit, dat een autodidact (iemand, die
zich geheel door eigen studie omhoog heeft gewerkt),
zonder academische antecedenten, in onze oud eer
waardige, wijd en zijd beroemde inrichting van
onderwijs op een philosopbische catbeder staat, een
feit, dat eere aandoet, indien dat n.l. lofwaardig is
aan wie zonder aanzien des persoons verdienste op
prijs toonen te stellen.
Spr. is niet zonder huivering opgetreden in het
gewaad, waarmede H. M. de Regentes hem beeft
omhangen, en als hij misschien met het zelfzuchtig
verstand te rade ware gegaan, dan was hij in Indië
gebleven, waar hg binnen niet langen tijd een
voldoend pensioen had kunnen erlangen.
Tot de professoren zegt Spr., dat hij wel niet
voor hen zal behoeven te betoogen, dat het den
voormaligen hulponderwijzer en taalleeraar onder
hen wonderlijk te moede moet zijn. Reeds in het
negatieve feit, dat nooit eenige academische corporatie
hem door onderscheiding daartoe het recht had
gegeven, zijn geloofsbrief, wanneer hij verzekert,
dat hij als >self made man" nooit had verwacht,
hen als ambtgenooten te mogen begroeten.
Al wordt 't Spr. wel eenigszinS beklemd om het
hart, als hg zichzelven afvraagt, of hg het ongewone
feit zijner benoeming zal kunnen rechtvaardigen,
toch vreest hg niet. »Te midden" zegt hij
>van het wanluidend gekrijsch der nijdig mg om-
fladderende nachtvogels en van het fluisterend
gesmaal derzulken, die het den professor geworden
autodidact niet kunnen vergeven, dat zijne jeugd
rampspoediger dan de hunne geweest is, heb ik
mij aangegord tot mijne taak, met al de kracht,
die in mij is".
Tot de studenten sprak hij o. a.>Niet om
gelukkig te worden of uit zelfzuchtige redenen
behoeft go tot mij te komen de domsten zjjn er
in dit leven nog niet het slechtst aan toe, maar
er is hooger goed te verwerven voor den mensch,
de zelfstandigheid van den wjjze, nl. die bjj alle
innigheid van verachting van 's levens nietigheden
(Plato), bij het besef van de onmooglijkhoid, dat
Gods verborgenheid worde ontsluierd, toch juist de
fijnste waardeering gevoelt voor al wat in dit
moordend en vermoorde leven naar binnen schijnt,
als straal van troostende genade uit onbekende
Eeuwigheid.
Gelooft, zegt hij, den autodidact: philosophie is
niet voor kleine zielen, ook niet voor baatzuchtige
of zwakke hersenen, maar ook niet het onnutte en
daarbij onvermurwbare geestesvoedsel, waarvoor zjj
veel wordt uitgegeven. Zij is iets edelB en fijns,
iets dat slechts door de aristocraten naar den geest
op zijn vollon prjjs kan worden geschat. (Plato.)
Aanbestedingen, Verkoopingen en*.
De levering van brandstoffen ten dienste der
gemeente Goes is aangenomen door de firma Wed.
van der Reit, n.l. Ruhrkolen A 81 ct. en New-
Castlekolen A f 1,44 per 100 kilo; de lange turf
a f 11 en de korte f 6 per dnizend.
L AUPBOC II
De nadeelige gevolgen van den gedeeltelijk
mislukten aardappeloogst drukt weer het meest op
den arbeidersstand. Zjj n.l. die gehoopt hadden in
het najaar wel een 15 of 20 mud te verkoopen,
hebben op zjjn hoogst genoeg voor eigen winter
provisie. Het vooruitzicht op eenige guldens extra
is daarmede verdwenen.
BECHÏSZAKEK.
7iierikz.ee, 28 Sept. Tegen de terechtzitting
van Vrijdag 2 October a.s. is gedagvaard
M. P. F., 18 jaar, dienstbode, geboren te St.-
Annaland, wonende te Stavenisse, thans gedetineerd
in het hnis van bewaring alhier, ter zake: als
zou zij in den morgen van den 3en September 1.1.
te Stavenisse opzettelijk brand gesticht hebben,
waarvan gemeen gevaar voor goederen te dachten
was, door tegen het stroo, dat gelegen was in de
schuur van den landbouwer I. G., en welke schuur
was gebouwd vast aan de woning, bewoond door
genoemden G., een brandend stuk hout te zetten,
met het bepaald doel om aldaar brand te stichten,
tengevolge waarvan dat stroo door het vuur aan
getast, en in brand is geraakt, en genoemde schaar
met haven geheelen inhoud, toebehoorende aan den
landbouwer G. voornoemd terwjjl de schuur
toebehoorde aan J. de R. te Rotterdam geheel
is verbrandalthans als zoude zij op tjjd, plaats en
wijze voormeld, opzettelijk en wederrechtelijk de
schuur en do daarin aanwezige goederen hiervoren
omschrevenwelke toebehoorden aan genoemde
personen, althans aan anderen dan aan haar beklaagde,
hebben vernield.
Aan de beklaagde is als raadsman toegevoegd
den heer Mr. D. J.Wolfson, advocaat-procureur alhier.
De arrondissements-rechtbank te Middelburg
deed j.l. Vrijdag uitspraak in de zaak tegen de
23-jarige R. M., dienstbode, zonder bekende woon
plaats, laatst wonende te Vlissingen, thans in
hechtenis, beklaagd van oplichting.
Zjj werd veroordeeld tot 6 maanden gevangenis
straf, met mindering van don in voorarrest door-
gebrachten tijd.
De eisch van het O. M. was 2 jaar.
De bekende zaak der doodeljjke mishandeling
van den artillerist Jan Fortuijo door den werkman
Jan Beudeker, die hem op 15 Juli j.l. met een
dolkmes eene doodelijke wonde toebracht in een
koffiehuis te 's-Gravenhage, diende Donderdag J.l.
voor de rechtbank aldaar. Volgens het getuigenis
van prof. Siegenbeek van Heukelom, die als
deskundige gehoord werd, moest de toegebrachte
wonde per sé doodeljjk zjjn. Naar de getuigenis van