Bgvofgscl liij de Zierikzccsclic Nieuwsbode X van Donderdag 8 November 1894. VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD te ZIERIKZEE, gehouden den 29 October 1S94. Voorzetting van de behandeling der Begrooling. Voorzitter de heer Ch. W. Vermeys, Burgemeester. In deze vergadering is, behalve de reeds genoemden, afwezig de heer Moolenburgh, met kennisgeving, terwijl de heer van den Bout in deze zitting tegenwoordig is. De Voorzitter heropent de vergadering en stelt aan de orde de verdere behandeling der gemeentebegrooting voor 1895. UITGAVEN. H. Ill, Afd. II (Gewoon onderhoud). De Commissie van onderzoek geeft in haar rapport de volgende Algemeene beschouwing. Voor dit geheele Hoofdstuk en voor enkele onderdeelen van andere wordt noodig geacht; door den Gemeentebouwmeesterf 35764,82 d Burgera. en Weth.ten deele gesteund door de Commissie van Fabricage, slechts 20691,135 dat een verschil geeft van f 15073,085 Onwillekeurig vragen we nu of er aan den Bouwmeester vóór het opmaken zijner begrooting al of niet een opdracht of een leiddraad verstrekt en hem mededeeling gedaan is van de vermoedelijk beschikbare gelden? Het groote verschil tusschen zijne begrooting en de raming van het Dagelijksch Bestuur rechtvaardigt de gedane en de volgende vraag: Is zijne begrooting niet te royaal en spreekt die royaliteit zich ook niet uit in de posten, die behouden zijn en waarvoor we gereed staan de noodige fondsen uit te Lekken In dit geval zouden we genoodzaakt zijn U in over weging te geven om niet dan met groote omzichtigheid de voor de verschillende posten geraamde uitgaven te voteeren. We willen hiermee geenszins zeggendat eene uitvoering der door dezen geachten ambtenaar voorgestelde werken niet nuttig zou zijn, maar er is ook in de bouw- en restauratiekunde een goed, beter, best, en met het oog op onze beperkte middelen mogen we alleen en dan nog noode het goede kiezen en iedere royaliteit vermijden. Het antwoord van Burgem. en Weth. luidt: Het standpunt, waarop de Gemeentebouwmeester en Burgem. en Weth. zich bij het opmaken hunner begrootingen moeten stellen, is uit den aard der zaak zeer verschillend. De Gemeentebouwmeester behoort daarop, om te allen tijde gedekt te zijn, alle werken te plaatsen en uit te trekken, die noodig en zelf3 wenschelijk zijn. Met den toestand der gemeente-financiën behoeft hij o. j'. daarbij geen rekening te houden. Burgem. en Weth. evenwel, wetende in welk een toestand de gemeente-financiën verkeeren, betrachten ook bij het overnemen van posten uit de begrooting van den Gemeentebouwmeester de meest mogelijke zuinigheid en nemen geen posten over, dan die iu het belang van een behoorlijk onderhoud dringend noodzakelijk zijn. Ons College heeft zich dan ook bij de opmaking dezer be- grooting op dit standpunt geplaatst, hetgeen het groote verschil dier beide begrootingen verklaart. De heer Franse zegt, dat de Commissie dacht, dat Burgem. en Weth. met de Commissie van Fabricage rond gingen en dan de noodzakelijkste herstellingen en ver nieuwingen opnamen; dit zou, volgens Spreker, veel moeite sparen en noodeloos werk voor den Architect voorkomen; hij zou het wenschelijk achten dat voor 't vervolg dien regel gevolgd werd. De Voorzitter antwoordt, dat die regel voor particulieren gemakkelijk is toe te passen, maar dat dit voor de Commissie van Fabricage en Burgem. en Weth. moeielijk gaat en een ondoenlijk werk zou zijndaarom wordt eerst een staat opgemaakt door den Bouwmeester, die door de Commissie van Fabricage en Burgem. en Weth. wordt beoordeeld en waarvan door hen wordt geschrapt, wat niet hoogst noodzakelijk is; daaruit volgt niet dat het geschrapte niet noodzakelijk zou zijn, maar alleen dat daarvoor de financiën ontbreken. De Architect zou niet gedekt zijn als hij niet handelde, zooals hij doet, men zou er hem een verwijt van kunnen maken, als hij verzuimde werk op te geven dat noodig is. De heer Franse zegt, dat de opmerking der Commissie misschien erg onnoozel is, maar zij is van oordeel dat Burgem. en Weth. toch moeten zien, wat zij hebben opgenomen. De Voorzitter zegt, dat onderzoek wordt gedaan naar hetgeen verricht moet worden. H. Ill, Afd. II, Art. 1 (Onderhoud van de openbare gebouwen, waaronder de torens met klokken, uur- en .veelwerken) f 3879,42. De Commissie stelt voor, dit artikel te verminderen met; a. het verven en herstellen van het hek aan de Hoofdpoortstraatf 20, b. het metselwerk van het vildershuisje 17,50 Zij merkt bierbij op: a. het smakelooze hek is geen verf waard en dient te zijner tijd te vervallen en vervangen te worden door eene afsluitinggelijk aan die der andere wandeling-ingangen b. bet nut van een stadsvildersbuisje ligt in een ge heimzinnig halfduister en waarschijnlijk kan het zonder eenig ongemak te veroorzaken worden opgeruimd. Het antwoord van Burgem. en Weth. luidt: Het opruimen van bet bek aan de Hoofdpoortstraat komt ons niet wenschelijk voor; anders toch zou in de afsluiting op andere wijze moeten worden voorzienwat wellicht méér zou kosten, daar het onderhoud gering is. Evenmin kan het bedrag van f 17,50 voor metselwerk aan het vildershuis vervallen, omdat het huisje dient te blijven bestaan, als dienst doende voor slachtplaats van paarden en vee, die afgemaakt moeten worden, en niet in eene particuliere slachtplaats kunnen worden geslacht. De heer Franse zegt, dat hij het zonde van het geld zou vinden als dat smakelooze hek nog geverfd werd; bovendien is er zelfs geen sluiting meer aan. Wat het vildershuisje betreft, zegt Spreker niet te weten waarvoor dat dient en ook niet wat er aan te metselen valt, daar hij het heeft opgenomen. Spreker zegt, dat er paarden van particulieren geslacht worden en dat de dieren buiten het huisje worden gevild; de Commissie is dus van oordeel dat het best kan gemist worden. Voorts zegt Spreker, dat de grond bij het huisje door anderen schijnt bebouwd ,te worden, daar hij dien bezet zag met kooien en kroten. De Commissie stelt voor, om er niets aan te doen. De heer Fokker geeft te kennendat de Raad er wel van overtuigd kan zijn dat de posten, die op deze Afdee- ling voorkomengeen luxe-posten zijndaar de Commissie van Fabricage daarvoor zorgt. Spreker meent, dat een andere afsluiting van de wandeling leelijker en tevens duurder zou zijn, daar deze van solide constructie zou moeten wezen; en wat het vildershuisje betreft, zegt Spreker, dat, zoolang de gemeente eigendommen heeft, ze deze moet onderhouden. De heer Franse zegt, dat hij elke kwast, die op het hek gesmeerd wordt, jammer vindt, terwijl hij meent dat het vildershuisje alleen ten behoeve van particulieren ge bruikt wordt en niemand er iets voor betaalt. De heer Houwer merkt op, dat de Commissie meent dat het vildershuisje volstrekt geen nut heeft; maar naar Spreker gelooft doet het dienst voor dieren die eene be smettelijke ziekte hebben, o. a. paarden die aan den kwaden droes ljjden, enz. De Voorzitter beaamt wat de heer Houwer heeft gezegd en, zegt Spreker verder, wanneer we het vildershuisje kwijt warenzou het spoedig blijken dat het werkelijk noodig is. De grond is niet voor verpachting vatbaar, daar de krengen er in begraven worden en dus telkens opgravingen plaats hebben. Wat het hek aan de wandeling betreft, is Spreker het eens met den heer Fokker, dat een nieuwe afsluiting buitengewoon solide zou moeten gemaakt worden, terwijl dan de kosten weer hooger komen. De heer van den Bout vraagt of, zoolang er een vilder benoemd wordt, de gemeente ook niet voor een huisje moet zorgen voor zieke paarden en besmet vee? Spreker gelooft echter niet dat die dieren daarom altijd den goeden weg gaan. De heer Franse merkt op, dat niet in het huisje, maar daar buiten gevild wordt. De Voorzitter zegt, dat dit in het huisje moet plaats hebben, maar dat deze nalatigheid in geen geval de op heffing er van zou wettigen. De heer Fokker zegt, dat hij wel eens rook uit den schoorsteen heeft zien komen. Het voorstel dor Commissie wordt in stemming gebracht en verworpenhet eerste gedeelte met 5 - en het tweede gedeelte met 6- van de 9 stemmen. Tegen het eerste gedeelte van het voorstel steraden de heeren Fokker, Houwer, de Yos, van der Vliet en van den Bout en tegen het tweede gedeelte de heeren Fokker, Houwer, do Vos, van den Bout, van der Vliet en ten Haaf. Het artikel wordt onveranderd vastgesteld. H. Ill, Afd. II, Art. 2 (Onderhoud van haven- en kanaal werken) f 5485,885. De Commissie merkt betrekkelijk dezen post het vol- gendo op: Bij dit artikel, naar wij meenen het eerste waarin van eigenlijk arbeidsloon sprake is, vestigt de Commissie Uwe aandacht op de verschillende sommen, die de gemeente aan arbeidsloon uitgeeft voor de door haar beheerde werken, als daar zijn: uitdiepen van havens, ruimen van vroonen, effenen van wegen, sorteeren van - en opzicht over mest, défensie, plantsoen, enz. Veelal zijn het dezelfde menschen, die dit werk jaar in jaar uit verrichten en toch gevoelen zij zich niet aan de gemeente en de gemeente zich niet aan hen verbonden. De solidariteit ontbreekt. Niettemin vreezen we, dat, als ze niet meer werken kunnen, ze zich tot den Raad 2uIIen wenden, met verzoek, het weekgeld, dat ze tot dan ge noten, gedurende hun verder leven te mogen behouden, en de Raad dit, hunne diensten en hun verschiet over wegende, znl toestaan en zij zoodoende bestemd zijn om later een plaatsje te erlangen onder do laatste nommers van Hoofdstuk IX. De Commissie wenscht vaste arbeiders, die zonder bepaalde omschrijving van den aard van ieders werk: a. van AprilNovember 9 uren en van November April 8 uren daags het werk doen, dat de Gemeente bouwmeester hen opdraagt; b. als 8tads-ambtenareu deel hebben in het Pensioenfonds der gemeente; c. een door den Raad vastgesteld weekgeld genieten. Zoo zouden ze den ouden dag niet met schrik tegemoet zien en de gemeente beter en goedkooper gediend worden. Met hunne aanstelling zouden een legio kleine postjes, als: stadsvilder, veeschutter, schuifophaler, kweekerij-onder- houder, mestsorteerder, mestopzicbter, puinwegvoerder en andere vaderlijke scheppingen, opgeruimd en door hen met de hierboven genoemde werkzaamheden verricht kunnen worden. Een hunner zou met een weinig meer weekgeld hun hoofd- of opperarbeider moeten zijn. Het antwoord van Burgem. en Weth. luidt: De ideeën bij deze afdeeling en dit artikel blootgelegd, komen ons oppervlakkig voor, niet in het financieel belang der gemeente te zullen zijn. Iemand toch, geschikt voor een bepaald werk, is nog niet altijd geschikt voor een ander werk en op grond daarvan meenen- wij, dat het zeer twijfelachtig zoude zijn, of op die wijze met minder personen de verschillende werkzaamheden zouden kunnen worden verricht. Bovendien zijn het thans alle losse werklieden, die alleen dan werken, wanneer er werk is, en waarvoor men derhalve niet bevreesd behoeft te zijn, dat zij te eenigertijd een plaatsje zouden erlangen onder de laatste nommers van Hoofdstuk IX. Het geopperde denkbeeld komt ons echter zeer belangrijk voor, en wij zijn daarom gaarne bereid een ernstig onderzoek in te stellen. Voor de begrooting van 4895 komt het ons intusschen voor, dat hierin geen verandering kan worden gebracht. De heer Franse zegt, dat de Commissie hoopt zoodra mogelijk met de resultaten der belofte van Burgem. en Weth. in kennis gesteld te worden. Het artikel wordt daarop vastgesteld. H. IH, Afd. II, Art. 4 (Onderhoud van riolen, slooten, putten, waterleidingen enz.) f 345. De Commissie merkt hieromtrent in haar rapport op: In den staat van den Gemeentebouwmeester wordt het leeuwendeel van dezen post aldus omschrevenarbeids- loonen voor het ruimen van slooten en grachten, waarop de vroonen uitloozen, f 300. Wij meenen, dat wel de grachten, maar binnen de bebouwde kom hoogst zelden de slooten van wege de gemeente worden schoongemaakt, en toch zou de sloot, die van het touwslagershuisje tot aan de Hoofdpoortstraat loopt en door de stadsriolen, die er in uitloozen een ware gordel van vuil isvan wege de gemeente nu een groote - en voorts ieder jaar een goede schoonmaak eischen. Onderhield de gemeente deze sloot, dan zou zij tevens eene verordening kunnen maken op het schoonmaken der slooten, die in de tuinen de eigendommen scheiden en in de riugsloot uitkomen. Naar onze meening vordert de hygiëne een regeling van dit onderwerp. Burgem. en Weth. antwoorden, dat zij aan deze opmer king hopen te laten voldoen. De heer Franse zegt, dat de Commissie zich met dit antwoord tevreden stelt. Het artikel wordt daarop vastgesteld. H. IH, Afd. II, Art. 6 (Onderhoud van straten, pleinen, markten, enz.) f 4579,50. De Commissie stelt voor dezen postwaaronder f 2309,50 voor het aankoopen van nieuwe keien en f 300 voor het wegruimen van sneeuw, met f 1100 te verminderen; f 1000 op den aankoop van keien en 100 op het wegruimen van sneeuw, voor het laatste schiet dan nog over f 200; genoeg om de geheele stad te ontsneeuwen. Wordt deze vermindering toegestaandan kunnen in ver band daarmee waarschijnlijk ook de uitgaven voor vervoer, zand en herleggen bij b, c en d der Memorie van Toe lichting vermeld, gehoord den Gemeentebouwmeester, lager geraamd worden. Eene aanwijzing van de plaats, waar de nieuwe keien zullen gelegd worden, ware niet misplaatst geweest. Het antwoord van Burgem. en Weth. luidt: Reeds verscheidene jaren werd de op de begrooting voor aankoop van nieuwe keien uitgetrokken som, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk geschrapt, omdat de Raad van oordeel wasdat de gemeente-financiën niet toelieten daar voor gelden uit te trekken. Het gevolg daarvan is geweest, dat de bestrating niet of althans zeer onvoldoende kan worden onderhouden. Wij zijn het thans met den Gemeentebouwmeester en de Commissie van Fabricage volkomen eens, dat die toe stand niet langer bestendigd kan blijven, en dat er ver scheidene straten, als bij voorbeeld Korte - en Lange Nobelstraat, Sint Antoniesdam, Nieuwe Haven, Dam, enz., enz. her- of verstraat moeten worden, wil do gemeente binnen kort niet voor veel grootere uitgaven komen to staan. Wij vinden dan ook geen vrijheid de som voor aankoop van keien te verlagen, te meer niet daar de keien, wanneer ze bij grootere heeveelheden wor den aangeschaft, goedkooper zijn te verkrijgen. Ook de post voor opruimen van sneeuw mag in het belang der begrooting zelf, niet worden verlaagd, daar het menig jaar gebleken isdat die post zelfs te gering was. Do lieer Franse zegt, dat het antwoord van Burgem. en Weth. de Commissie nog niet van opinie heeft kunnen doen veranderen. Spreker gelooft, dat men kan volstaan met sommige gedeelten te verstraten met oude keien, terwijl de straten met verleggen heel wat kunnen winnen, een deskundige heeft hem dat verzekerd. Verder merkt Spreker op, dat Burgem. en Weth. in hun antwoord eenige straten opnoemen die her- of verstraat moeten wordenin welke opgave de Dam het laatst genoemd wordtSpreker hoopt dat die straat in de eerste plaats in aanmerking zal komen. Wat de vermindering van den post van het wegruimen van sneeuw betreft, zegt Spreker, dat de Commissie bij haar gevoelen blijft; zij meent dat, als er bij sneeuwval eenige menschen voor f 1 daags aan het werk worden gesteld, er voor f 200 heel wat sneeuw opgeruimd kan worden. De Voorzitter zegt veel respect te hebben voor het geloof van de Commissie, maar Burgem. en Weth. weten met zekerheid dat er jaren zijn geweest dat de uitgaven voor het opruimen der sneeuw meer bedroegen. Verder zegt Spreker, dat èn bij de Commissie van Fabricage èn bij Burgem. en Weth. vast stond dat do som voor de keien moest begroot wordenzooals zij gedaan is en er dan nog slechts betrekkelijk weinig vierkante meters kunnen bestraat worden. Wat de volgorde der straten in het antwoord van Burgem. en Weth. betreft, zegt Spreker, dat bij hen vaststaat dat de Dam in de eerste plaats en de Nobelstraat in de laatste plaats in aanmerking komt. Spreker zegt meer vertrouwen te stellen in zijn zegsman (den Gemeentebouwmeester)), dan in dien van den heer Franse; het is noodzakelijk dat de post toegestaan wordt daar het onderhoud hoog noodig is. Het voorstel van de Commissie om den post voor nieuwe straatkeien met f 1000 te verminderen, in stemming ge bracht, wordt aangenomen met 5- van de 9 stemmen. Vóór stemden de heeren ten Haaf, Legeinaat, de Crane, Franse en de Vos. Het voorstel om den post voor het wegruimen van sneeuw met 100 te verminderen, wordt aangenomen met 6 - van de 9 stemmen. Vóór stemden de heeren ten Haaf, Legemaat, de Crane, Franse, Fokker en van den Bout. Het artikel wordt daarop vastgesteld op f 3479,50. H. Ill, Afd. II, Art. 7 (Ophalen van straatmest, asch, vuilnis, enz.) f 2600. De Commissie zegt in haar rapport omtrent dit artikel het volgende: Onder dezen post is geraamd f 100 voor onderhoud der karren en f 100 voor opzicht. De Commissie a. vindt de raming voor de karren, die te zamen geen f 50 waard zijn, veel te hoog en stelt voor, dit artikel te verminderen met f 50; b. vraagt aan wien het opzicht is opgedragen. Wij vestigen bij dit artikel de aandacht van Burgem. en Weth. op den onverkwikkelijken staat, waarin de druk begane weg door het Vrije van de Hooge Molen straat tot aan het Janne Wekken vaak verkeert, doordat het geheele hondendom en het gansche privaatlooze mensch- dom goedvindt zich daar van zijne ongerechtigheden te scheiden. Zou het niet mogelijk zijn, dat een der karren er een paar keeren per week doorreed om de déposito's op te nemen? Het antwoord van Burgem. en Weth. luidt: Daar in den loop van 1895 naar alle waarschijnlijkheid de karren geheel zullen moeten vernieuwd worden, kunnen wij ons vereenigen met het voorstel der Commissie, om dit artikel f 50 lager te ramen. De post van f 100 voor opzicht zal worden uitbetaald aan den persoon, die met dat opzicht zal worden belast, daar een opzichter natuurlijk noodig is. Voorloopig is dat opzicht aan den Gemeentebouwmeester, die zich daartoe bereid verklaarde, opgedragen, maar definitief kan daar omtrent niets beslist worden, voordat de Raad omtrent de regeling betreffende het toezicht eene beschikking zal hebben genomen. Van onze zijde zullen aan Uwe Vergadering reeds spoedig voorstellen omtrent het toezicht worden gedaan. Van de overige opmerkingen, bij Art. 7 gemaakt, is door ons nota genomen. De heer Franse vraagt of de te benoemen opzichter ook het toezicht over den mest krijgt. De heer Fokker meent, dat deze post moet geschrapt worden. De heer van der Vliet betwijfelt of dit een tak van dienst is, die aan dien ambtenaar kan worden opgedragen. De Voorzitter gelooft, dat deze post niet geheel zal kunnen vervallen; mocht het evenwel blijken, zegt Spreker, dat de opzichter de administratie zal kunnen voeren, dan kan hem ook dit toezicht worden opgedragen. Het is evenwel nuttig, dat er posten zijn waarvan iets kan worden overgeschreven. De heer Fokker zegt, dat het laatste argument van den Voorzitter niet juist is, en merkt op, dat er eigenlijk geen cent van een ander artikel moest overgeschreven worden; dan beter een andere omschrijving aan den post gegeven en b.v. gebracht onder »Verdere Kosten". De Voorzitter 'zegt zich daarmede te kunnen vereenigen. Het artikel wordt vastgesteld op f 2550. H. HI, Afd. II, Art. 9 (Onderhoud van de begraaf plaats en het lijkenhuis) f 480,835 De Commissie merkt op, dat onder dit artikel is be grepen eene som van f 50 voor het effenen van putten. Zij stelt voor, dien post met f 40 te verminderen en te brengen op f 10, waarvoor één man 10 dagen k f 1 daags kan werken; een tijd, lang genoeg om de geheele begraafplaats te effenen. Burgem. en Weth. antwoorden, dat deze post niet voor vermindering vatbaar is. De heer Franse zegt, dat hij zich niet kan vereenigen met dit apodictisch antwoord van Burgem. en Weth. De Voorzitter merkt op, dat het blijkt, dat de Com missie niet op de hoogte van de zaak was en zegt, dat elk oogenblik putten vallen in de begraafplaats, die gedicht, en zerken invallen, die weder gelicht moeten worden. Burgem. en Weth. stellen er prijs op, dat de begraafplaats goed in orde wordt gehouden en dat de uitgetrokken som meer dan Doodig- is. De heer Franse zegt, dat de Commissie er evenzeer sterk voor is, dat de begraafplaats netjes worde gehouden maar dat zij oordeelt, dat de kosten van de zerken voor rekening vau particulieren zijn. De Voorzitter zegt, dat de Commissie zich wel wat mag laten leiden door menschen, die ook wat van de zaken weten; de ondervinding heeft geleerd, dat het bedoelde werk vele uitgaven eischt en dat een terrein, waar veel in gegraven wordt, steeds aan verzakking onderhevig is, het gaat daarom niet aan dien post klakkeloos te ver minderen. Het voorstel der Commissie wordt verworpen met 6 van de 9 stemmen. Tegen stemden de heeren Fokker, Houwer, de Vos, van den Bout, ten Haaf en van der Vliet. Het artikel wordt onveranderd vastgesteld. H. V, Afd. I, Art. 1 (Jaarwedde van den Commissaris van politie.) f 1400. De Commissie zegt, dat, naar zij vernomen heeft, er gegronde kans bestaat, dat onze verdienstelijke Commis saris op eene grootere plaats benoemd wordt. Mocht dit bewaarheid wordendan zou zij het van belang achten om geen stappen voor eene nieuwe benoeming te doen, alvorens in eene daartoe opzettelijk belegde raadsvergade ring de vraag was overwogen of de benoeming van een opvolger in het belang der gemeente wenschelijk is en zoo ja, hoe groot het tractement zal zijn. Burgem. en Weth. antwoorden, dat, daar de zaak niet in verband staat met de aanhangige begrooting, zij meenen haar buiten beschouwing te kunnen laten. De heer Franse zegt, wel eens verslagen te lezen van andere gemeenteradenwaarin bij de behandeling der begrooting vragen gedaan en opmerkingen gemaakt worden; zoo hebben hier b.v. Burgem. en Weth. gevraagd om een nieuwen opzichter te benoemen. De Voorzitter zegt, dat er op 't oogenblik geen quaestie van vertrek van den Commissaris bestaat. Op die manier, zegt Spreker, zouden we alle betrekkingen kunnen be spreken, voor het geval de titularissen elders mochten benoemd worden en acht het noodeloos werk om daarover veel woorden te verspillen. De heer Franse zegt, dat de Commissie gemeend heeft bij voorbaat op deze zaak te moeten wijzen. Het artikel wordt vastgesteld. H. V, Afd. I, Art. 5 (Jaarwedde van den veeschutter) f 24. De heer Franse zegt, dat hij deze betrekking wel zou willen opheffen en vraagt welke diensten de veeschutter voor zijn tractement verricht. De Voorzitter zegt, dit op 't oogenblik niet in alle onder deelen te kunnen opgeven. De heer Franse zal daaromtrent bij voorkomende ge legenheid gaarne ingelicht worden. De heer van den Bout zegt, dat hij wel eens dupe geweest is, dat zijn vee uit de weide geraakt was, en dat hij toen voor het schutten enkele guldens heeft moeten betalen. De heer ten Haaf acht het tractement te hoog voor zoo weinig diensten. De heer Fokker geeft Burgem. en Weth. in overweging om eens na te gaan of de veeschutter niet kan betaald worden naar het aantal beesten dat hij schut. De heer van den Bout vraagt, of hij eene Instructie

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1894 | | pagina 3