Bgvofgscl liij de Zierikzccsclic Nieuwsbode
X
van Donderdag 8 November 1894.
VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD
te
ZIERIKZEE,
gehouden den 29 October 1S94.
Voorzetting van de behandeling der Begrooling.
Voorzitter de heer Ch. W. Vermeys, Burgemeester.
In deze vergadering is, behalve de reeds genoemden,
afwezig de heer Moolenburgh, met kennisgeving, terwijl
de heer van den Bout in deze zitting tegenwoordig is.
De Voorzitter heropent de vergadering en stelt aan de
orde de verdere behandeling der gemeentebegrooting voor
1895.
UITGAVEN.
H. Ill, Afd. II (Gewoon onderhoud).
De Commissie van onderzoek geeft in haar rapport de
volgende
Algemeene beschouwing.
Voor dit geheele Hoofdstuk en voor enkele onderdeelen
van andere wordt noodig geacht;
door den Gemeentebouwmeesterf 35764,82
d Burgera. en Weth.ten deele gesteund
door de Commissie van Fabricage, slechts 20691,135
dat een verschil geeft van f 15073,085
Onwillekeurig vragen we nu of er aan den Bouwmeester
vóór het opmaken zijner begrooting al of niet een opdracht
of een leiddraad verstrekt en hem mededeeling gedaan is
van de vermoedelijk beschikbare gelden?
Het groote verschil tusschen zijne begrooting en de
raming van het Dagelijksch Bestuur rechtvaardigt de
gedane en de volgende vraag:
Is zijne begrooting niet te royaal en spreekt die royaliteit
zich ook niet uit in de posten, die behouden zijn en
waarvoor we gereed staan de noodige fondsen uit te
Lekken
In dit geval zouden we genoodzaakt zijn U in over
weging te geven om niet dan met groote omzichtigheid de
voor de verschillende posten geraamde uitgaven te voteeren.
We willen hiermee geenszins zeggendat eene uitvoering
der door dezen geachten ambtenaar voorgestelde werken
niet nuttig zou zijn, maar er is ook in de bouw- en
restauratiekunde een goed, beter, best, en met het oog
op onze beperkte middelen mogen we alleen en dan
nog noode het goede kiezen en iedere royaliteit vermijden.
Het antwoord van Burgem. en Weth. luidt:
Het standpunt, waarop de Gemeentebouwmeester en
Burgem. en Weth. zich bij het opmaken hunner begrootingen
moeten stellen, is uit den aard der zaak zeer verschillend.
De Gemeentebouwmeester behoort daarop, om te allen
tijde gedekt te zijn, alle werken te plaatsen en uit te
trekken, die noodig en zelf3 wenschelijk zijn. Met den
toestand der gemeente-financiën behoeft hij o. j'. daarbij
geen rekening te houden.
Burgem. en Weth. evenwel, wetende in welk een
toestand de gemeente-financiën verkeeren, betrachten ook
bij het overnemen van posten uit de begrooting van den
Gemeentebouwmeester de meest mogelijke zuinigheid en
nemen geen posten over, dan die iu het belang van een
behoorlijk onderhoud dringend noodzakelijk zijn. Ons
College heeft zich dan ook bij de opmaking dezer be-
grooting op dit standpunt geplaatst, hetgeen het groote
verschil dier beide begrootingen verklaart.
De heer Franse zegt, dat de Commissie dacht, dat
Burgem. en Weth. met de Commissie van Fabricage rond
gingen en dan de noodzakelijkste herstellingen en ver
nieuwingen opnamen; dit zou, volgens Spreker, veel moeite
sparen en noodeloos werk voor den Architect voorkomen;
hij zou het wenschelijk achten dat voor 't vervolg dien
regel gevolgd werd.
De Voorzitter antwoordt, dat die regel voor particulieren
gemakkelijk is toe te passen, maar dat dit voor de
Commissie van Fabricage en Burgem. en Weth. moeielijk
gaat en een ondoenlijk werk zou zijndaarom wordt eerst
een staat opgemaakt door den Bouwmeester, die door de
Commissie van Fabricage en Burgem. en Weth. wordt
beoordeeld en waarvan door hen wordt geschrapt, wat
niet hoogst noodzakelijk is; daaruit volgt niet dat het
geschrapte niet noodzakelijk zou zijn, maar alleen dat
daarvoor de financiën ontbreken. De Architect zou niet
gedekt zijn als hij niet handelde, zooals hij doet, men zou
er hem een verwijt van kunnen maken, als hij verzuimde
werk op te geven dat noodig is.
De heer Franse zegt, dat de opmerking der Commissie
misschien erg onnoozel is, maar zij is van oordeel dat
Burgem. en Weth. toch moeten zien, wat zij hebben
opgenomen.
De Voorzitter zegt, dat onderzoek wordt gedaan naar
hetgeen verricht moet worden.
H. Ill, Afd. II, Art. 1 (Onderhoud van de openbare
gebouwen, waaronder de torens met klokken, uur- en
.veelwerken) f 3879,42.
De Commissie stelt voor, dit artikel te verminderen met;
a. het verven en herstellen van het hek aan de
Hoofdpoortstraatf 20,
b. het metselwerk van het vildershuisje 17,50
Zij merkt bierbij op:
a. het smakelooze hek is geen verf waard en dient te
zijner tijd te vervallen en vervangen te worden door eene
afsluitinggelijk aan die der andere wandeling-ingangen
b. bet nut van een stadsvildersbuisje ligt in een ge
heimzinnig halfduister en waarschijnlijk kan het zonder eenig
ongemak te veroorzaken worden opgeruimd.
Het antwoord van Burgem. en Weth. luidt:
Het opruimen van bet bek aan de Hoofdpoortstraat
komt ons niet wenschelijk voor; anders toch zou in de
afsluiting op andere wijze moeten worden voorzienwat
wellicht méér zou kosten, daar het onderhoud gering is.
Evenmin kan het bedrag van f 17,50 voor metselwerk
aan het vildershuis vervallen, omdat het huisje dient te
blijven bestaan, als dienst doende voor slachtplaats van
paarden en vee, die afgemaakt moeten worden, en niet in
eene particuliere slachtplaats kunnen worden geslacht.
De heer Franse zegt, dat hij het zonde van het geld
zou vinden als dat smakelooze hek nog geverfd werd;
bovendien is er zelfs geen sluiting meer aan.
Wat het vildershuisje betreft, zegt Spreker niet te weten
waarvoor dat dient en ook niet wat er aan te metselen
valt, daar hij het heeft opgenomen. Spreker zegt, dat er
paarden van particulieren geslacht worden en dat de
dieren buiten het huisje worden gevild; de Commissie is
dus van oordeel dat het best kan gemist worden. Voorts
zegt Spreker, dat de grond bij het huisje door anderen
schijnt bebouwd ,te worden, daar hij dien bezet zag met
kooien en kroten. De Commissie stelt voor, om er niets
aan te doen.
De heer Fokker geeft te kennendat de Raad er wel
van overtuigd kan zijn dat de posten, die op deze Afdee-
ling voorkomengeen luxe-posten zijndaar de Commissie
van Fabricage daarvoor zorgt. Spreker meent, dat een
andere afsluiting van de wandeling leelijker en tevens
duurder zou zijn, daar deze van solide constructie zou
moeten wezen; en wat het vildershuisje betreft, zegt
Spreker, dat, zoolang de gemeente eigendommen heeft, ze
deze moet onderhouden.
De heer Franse zegt, dat hij elke kwast, die op het
hek gesmeerd wordt, jammer vindt, terwijl hij meent dat
het vildershuisje alleen ten behoeve van particulieren ge
bruikt wordt en niemand er iets voor betaalt.
De heer Houwer merkt op, dat de Commissie meent
dat het vildershuisje volstrekt geen nut heeft; maar naar
Spreker gelooft doet het dienst voor dieren die eene be
smettelijke ziekte hebben, o. a. paarden die aan den
kwaden droes ljjden, enz.
De Voorzitter beaamt wat de heer Houwer heeft gezegd
en, zegt Spreker verder, wanneer we het vildershuisje kwijt
warenzou het spoedig blijken dat het werkelijk noodig
is. De grond is niet voor verpachting vatbaar, daar de
krengen er in begraven worden en dus telkens opgravingen
plaats hebben.
Wat het hek aan de wandeling betreft, is Spreker het
eens met den heer Fokker, dat een nieuwe afsluiting
buitengewoon solide zou moeten gemaakt worden, terwijl
dan de kosten weer hooger komen.
De heer van den Bout vraagt of, zoolang er een vilder
benoemd wordt, de gemeente ook niet voor een huisje
moet zorgen voor zieke paarden en besmet vee? Spreker
gelooft echter niet dat die dieren daarom altijd den goeden
weg gaan.
De heer Franse merkt op, dat niet in het huisje, maar
daar buiten gevild wordt.
De Voorzitter zegt, dat dit in het huisje moet plaats
hebben, maar dat deze nalatigheid in geen geval de op
heffing er van zou wettigen.
De heer Fokker zegt, dat hij wel eens rook uit den
schoorsteen heeft zien komen.
Het voorstel dor Commissie wordt in stemming gebracht
en verworpenhet eerste gedeelte met 5 - en het tweede
gedeelte met 6- van de 9 stemmen.
Tegen het eerste gedeelte van het voorstel steraden de
heeren Fokker, Houwer, de Yos, van der Vliet en van
den Bout en tegen het tweede gedeelte de heeren Fokker,
Houwer, do Vos, van den Bout, van der Vliet en
ten Haaf.
Het artikel wordt onveranderd vastgesteld.
H. Ill, Afd. II, Art. 2 (Onderhoud van haven- en
kanaal werken) f 5485,885.
De Commissie merkt betrekkelijk dezen post het vol-
gendo op:
Bij dit artikel, naar wij meenen het eerste waarin van
eigenlijk arbeidsloon sprake is, vestigt de Commissie Uwe
aandacht op de verschillende sommen, die de gemeente
aan arbeidsloon uitgeeft voor de door haar beheerde werken,
als daar zijn: uitdiepen van havens, ruimen van vroonen,
effenen van wegen, sorteeren van - en opzicht over mest,
défensie, plantsoen, enz.
Veelal zijn het dezelfde menschen, die dit werk jaar in
jaar uit verrichten en toch gevoelen zij zich niet aan de
gemeente en de gemeente zich niet aan hen verbonden.
De solidariteit ontbreekt. Niettemin vreezen we, dat, als
ze niet meer werken kunnen, ze zich tot den Raad 2uIIen
wenden, met verzoek, het weekgeld, dat ze tot dan ge
noten, gedurende hun verder leven te mogen behouden,
en de Raad dit, hunne diensten en hun verschiet over
wegende, znl toestaan en zij zoodoende bestemd zijn om
later een plaatsje te erlangen onder do laatste nommers
van Hoofdstuk IX.
De Commissie wenscht vaste arbeiders, die zonder
bepaalde omschrijving van den aard van ieders werk:
a. van AprilNovember 9 uren en van November
April 8 uren daags het werk doen, dat de Gemeente
bouwmeester hen opdraagt;
b. als 8tads-ambtenareu deel hebben in het Pensioenfonds
der gemeente;
c. een door den Raad vastgesteld weekgeld genieten.
Zoo zouden ze den ouden dag niet met schrik tegemoet
zien en de gemeente beter en goedkooper gediend worden.
Met hunne aanstelling zouden een legio kleine postjes,
als: stadsvilder, veeschutter, schuifophaler, kweekerij-onder-
houder, mestsorteerder, mestopzicbter, puinwegvoerder en
andere vaderlijke scheppingen, opgeruimd en door hen met
de hierboven genoemde werkzaamheden verricht kunnen
worden.
Een hunner zou met een weinig meer weekgeld hun
hoofd- of opperarbeider moeten zijn.
Het antwoord van Burgem. en Weth. luidt:
De ideeën bij deze afdeeling en dit artikel blootgelegd,
komen ons oppervlakkig voor, niet in het financieel belang
der gemeente te zullen zijn. Iemand toch, geschikt voor een
bepaald werk, is nog niet altijd geschikt voor een ander
werk en op grond daarvan meenen- wij, dat het zeer
twijfelachtig zoude zijn, of op die wijze met minder personen
de verschillende werkzaamheden zouden kunnen worden
verricht. Bovendien zijn het thans alle losse werklieden,
die alleen dan werken, wanneer er werk is, en waarvoor
men derhalve niet bevreesd behoeft te zijn, dat zij te
eenigertijd een plaatsje zouden erlangen onder de laatste
nommers van Hoofdstuk IX. Het geopperde denkbeeld
komt ons echter zeer belangrijk voor, en wij zijn daarom
gaarne bereid een ernstig onderzoek in te stellen.
Voor de begrooting van 4895 komt het ons intusschen
voor, dat hierin geen verandering kan worden gebracht.
De heer Franse zegt, dat de Commissie hoopt zoodra
mogelijk met de resultaten der belofte van Burgem. en
Weth. in kennis gesteld te worden.
Het artikel wordt daarop vastgesteld.
H. IH, Afd. II, Art. 4 (Onderhoud van riolen, slooten,
putten, waterleidingen enz.) f 345.
De Commissie merkt hieromtrent in haar rapport op:
In den staat van den Gemeentebouwmeester wordt het
leeuwendeel van dezen post aldus omschrevenarbeids-
loonen voor het ruimen van slooten en grachten, waarop
de vroonen uitloozen, f 300.
Wij meenen, dat wel de grachten, maar binnen de
bebouwde kom hoogst zelden de slooten van wege de
gemeente worden schoongemaakt, en toch zou de sloot,
die van het touwslagershuisje tot aan de Hoofdpoortstraat
loopt en door de stadsriolen, die er in uitloozen een ware
gordel van vuil isvan wege de gemeente nu een groote -
en voorts ieder jaar een goede schoonmaak eischen.
Onderhield de gemeente deze sloot, dan zou zij tevens
eene verordening kunnen maken op het schoonmaken der
slooten, die in de tuinen de eigendommen scheiden en in
de riugsloot uitkomen.
Naar onze meening vordert de hygiëne een regeling van
dit onderwerp.
Burgem. en Weth. antwoorden, dat zij aan deze opmer
king hopen te laten voldoen.
De heer Franse zegt, dat de Commissie zich met dit
antwoord tevreden stelt.
Het artikel wordt daarop vastgesteld.
H. IH, Afd. II, Art. 6 (Onderhoud van straten, pleinen,
markten, enz.) f 4579,50.
De Commissie stelt voor dezen postwaaronder f 2309,50
voor het aankoopen van nieuwe keien en f 300 voor het
wegruimen van sneeuw, met f 1100 te verminderen; f 1000
op den aankoop van keien en 100 op het wegruimen
van sneeuw, voor het laatste schiet dan nog over f 200;
genoeg om de geheele stad te ontsneeuwen.
Wordt deze vermindering toegestaandan kunnen in ver
band daarmee waarschijnlijk ook de uitgaven voor vervoer,
zand en herleggen bij b, c en d der Memorie van Toe
lichting vermeld, gehoord den Gemeentebouwmeester, lager
geraamd worden.
Eene aanwijzing van de plaats, waar de nieuwe keien
zullen gelegd worden, ware niet misplaatst geweest.
Het antwoord van Burgem. en Weth. luidt:
Reeds verscheidene jaren werd de op de begrooting
voor aankoop van nieuwe keien uitgetrokken som, hetzij
geheel, hetzij gedeeltelijk geschrapt, omdat de Raad van
oordeel wasdat de gemeente-financiën niet toelieten daar
voor gelden uit te trekken. Het gevolg daarvan is geweest,
dat de bestrating niet of althans zeer onvoldoende kan
worden onderhouden.
Wij zijn het thans met den Gemeentebouwmeester en
de Commissie van Fabricage volkomen eens, dat die toe
stand niet langer bestendigd kan blijven, en dat er ver
scheidene straten, als bij voorbeeld Korte - en Lange
Nobelstraat, Sint Antoniesdam, Nieuwe Haven, Dam,
enz., enz. her- of verstraat moeten worden, wil do
gemeente binnen kort niet voor veel grootere uitgaven
komen to staan. Wij vinden dan ook geen vrijheid de
som voor aankoop van keien te verlagen, te meer niet
daar de keien, wanneer ze bij grootere heeveelheden wor
den aangeschaft, goedkooper zijn te verkrijgen.
Ook de post voor opruimen van sneeuw mag in het
belang der begrooting zelf, niet worden verlaagd, daar
het menig jaar gebleken isdat die post zelfs te gering was.
Do lieer Franse zegt, dat het antwoord van Burgem.
en Weth. de Commissie nog niet van opinie heeft kunnen
doen veranderen. Spreker gelooft, dat men kan volstaan
met sommige gedeelten te verstraten met oude keien,
terwijl de straten met verleggen heel wat kunnen winnen,
een deskundige heeft hem dat verzekerd. Verder merkt
Spreker op, dat Burgem. en Weth. in hun antwoord
eenige straten opnoemen die her- of verstraat moeten
wordenin welke opgave de Dam het laatst genoemd
wordtSpreker hoopt dat die straat in de eerste plaats in
aanmerking zal komen.
Wat de vermindering van den post van het wegruimen
van sneeuw betreft, zegt Spreker, dat de Commissie bij
haar gevoelen blijft; zij meent dat, als er bij sneeuwval
eenige menschen voor f 1 daags aan het werk worden
gesteld, er voor f 200 heel wat sneeuw opgeruimd kan
worden.
De Voorzitter zegt veel respect te hebben voor het geloof
van de Commissie, maar Burgem. en Weth. weten met
zekerheid dat er jaren zijn geweest dat de uitgaven voor
het opruimen der sneeuw meer bedroegen.
Verder zegt Spreker, dat èn bij de Commissie van
Fabricage èn bij Burgem. en Weth. vast stond dat do som
voor de keien moest begroot wordenzooals zij gedaan is
en er dan nog slechts betrekkelijk weinig vierkante meters
kunnen bestraat worden.
Wat de volgorde der straten in het antwoord van
Burgem. en Weth. betreft, zegt Spreker, dat bij hen
vaststaat dat de Dam in de eerste plaats en de Nobelstraat
in de laatste plaats in aanmerking komt.
Spreker zegt meer vertrouwen te stellen in zijn zegsman
(den Gemeentebouwmeester)), dan in dien van den heer
Franse; het is noodzakelijk dat de post toegestaan wordt
daar het onderhoud hoog noodig is.
Het voorstel van de Commissie om den post voor nieuwe
straatkeien met f 1000 te verminderen, in stemming ge
bracht, wordt aangenomen met 5- van de 9 stemmen.
Vóór stemden de heeren ten Haaf, Legeinaat, de Crane,
Franse en de Vos.
Het voorstel om den post voor het wegruimen van
sneeuw met 100 te verminderen, wordt aangenomen met
6 - van de 9 stemmen.
Vóór stemden de heeren ten Haaf, Legemaat, de Crane,
Franse, Fokker en van den Bout.
Het artikel wordt daarop vastgesteld op f 3479,50.
H. Ill, Afd. II, Art. 7 (Ophalen van straatmest, asch,
vuilnis, enz.) f 2600.
De Commissie zegt in haar rapport omtrent dit artikel
het volgende:
Onder dezen post is geraamd f 100 voor onderhoud
der karren en f 100 voor opzicht.
De Commissie
a. vindt de raming voor de karren, die te zamen geen
f 50 waard zijn, veel te hoog en stelt voor, dit artikel
te verminderen met f 50;
b. vraagt aan wien het opzicht is opgedragen.
Wij vestigen bij dit artikel de aandacht van Burgem.
en Weth. op den onverkwikkelijken staat, waarin de
druk begane weg door het Vrije van de Hooge Molen
straat tot aan het Janne Wekken vaak verkeert, doordat
het geheele hondendom en het gansche privaatlooze mensch-
dom goedvindt zich daar van zijne ongerechtigheden te
scheiden. Zou het niet mogelijk zijn, dat een der karren
er een paar keeren per week doorreed om de déposito's
op te nemen?
Het antwoord van Burgem. en Weth. luidt:
Daar in den loop van 1895 naar alle waarschijnlijkheid
de karren geheel zullen moeten vernieuwd worden, kunnen
wij ons vereenigen met het voorstel der Commissie, om
dit artikel f 50 lager te ramen.
De post van f 100 voor opzicht zal worden uitbetaald
aan den persoon, die met dat opzicht zal worden belast,
daar een opzichter natuurlijk noodig is. Voorloopig is dat
opzicht aan den Gemeentebouwmeester, die zich daartoe
bereid verklaarde, opgedragen, maar definitief kan daar
omtrent niets beslist worden, voordat de Raad omtrent
de regeling betreffende het toezicht eene beschikking zal
hebben genomen.
Van onze zijde zullen aan Uwe Vergadering reeds
spoedig voorstellen omtrent het toezicht worden gedaan.
Van de overige opmerkingen, bij Art. 7 gemaakt, is
door ons nota genomen.
De heer Franse vraagt of de te benoemen opzichter
ook het toezicht over den mest krijgt.
De heer Fokker meent, dat deze post moet geschrapt
worden.
De heer van der Vliet betwijfelt of dit een tak van
dienst is, die aan dien ambtenaar kan worden opgedragen.
De Voorzitter gelooft, dat deze post niet geheel zal
kunnen vervallen; mocht het evenwel blijken, zegt Spreker,
dat de opzichter de administratie zal kunnen voeren, dan
kan hem ook dit toezicht worden opgedragen. Het is
evenwel nuttig, dat er posten zijn waarvan iets kan
worden overgeschreven.
De heer Fokker zegt, dat het laatste argument van den
Voorzitter niet juist is, en merkt op, dat er eigenlijk
geen cent van een ander artikel moest overgeschreven
worden; dan beter een andere omschrijving aan den post
gegeven en b.v. gebracht onder »Verdere Kosten".
De Voorzitter 'zegt zich daarmede te kunnen vereenigen.
Het artikel wordt vastgesteld op f 2550.
H. HI, Afd. II, Art. 9 (Onderhoud van de begraaf
plaats en het lijkenhuis) f 480,835
De Commissie merkt op, dat onder dit artikel is be
grepen eene som van f 50 voor het effenen van putten.
Zij stelt voor, dien post met f 40 te verminderen en te
brengen op f 10, waarvoor één man 10 dagen k f 1
daags kan werken; een tijd, lang genoeg om de geheele
begraafplaats te effenen.
Burgem. en Weth. antwoorden, dat deze post niet voor
vermindering vatbaar is.
De heer Franse zegt, dat hij zich niet kan vereenigen
met dit apodictisch antwoord van Burgem. en Weth.
De Voorzitter merkt op, dat het blijkt, dat de Com
missie niet op de hoogte van de zaak was en zegt, dat
elk oogenblik putten vallen in de begraafplaats, die gedicht,
en zerken invallen, die weder gelicht moeten worden.
Burgem. en Weth. stellen er prijs op, dat de begraafplaats
goed in orde wordt gehouden en dat de uitgetrokken som
meer dan Doodig- is.
De heer Franse zegt, dat de Commissie er evenzeer
sterk voor is, dat de begraafplaats netjes worde gehouden
maar dat zij oordeelt, dat de kosten van de zerken voor
rekening vau particulieren zijn.
De Voorzitter zegt, dat de Commissie zich wel wat mag
laten leiden door menschen, die ook wat van de zaken
weten; de ondervinding heeft geleerd, dat het bedoelde
werk vele uitgaven eischt en dat een terrein, waar veel
in gegraven wordt, steeds aan verzakking onderhevig is,
het gaat daarom niet aan dien post klakkeloos te ver
minderen.
Het voorstel der Commissie wordt verworpen met 6 van
de 9 stemmen.
Tegen stemden de heeren Fokker, Houwer, de Vos,
van den Bout, ten Haaf en van der Vliet.
Het artikel wordt onveranderd vastgesteld.
H. V, Afd. I, Art. 1 (Jaarwedde van den Commissaris
van politie.) f 1400.
De Commissie zegt, dat, naar zij vernomen heeft, er
gegronde kans bestaat, dat onze verdienstelijke Commis
saris op eene grootere plaats benoemd wordt. Mocht dit
bewaarheid wordendan zou zij het van belang achten om
geen stappen voor eene nieuwe benoeming te doen,
alvorens in eene daartoe opzettelijk belegde raadsvergade
ring de vraag was overwogen of de benoeming van een
opvolger in het belang der gemeente wenschelijk is en
zoo ja, hoe groot het tractement zal zijn.
Burgem. en Weth. antwoorden, dat, daar de zaak niet
in verband staat met de aanhangige begrooting, zij meenen
haar buiten beschouwing te kunnen laten.
De heer Franse zegt, wel eens verslagen te lezen van
andere gemeenteradenwaarin bij de behandeling der
begrooting vragen gedaan en opmerkingen gemaakt worden;
zoo hebben hier b.v. Burgem. en Weth. gevraagd om een
nieuwen opzichter te benoemen.
De Voorzitter zegt, dat er op 't oogenblik geen quaestie
van vertrek van den Commissaris bestaat. Op die manier,
zegt Spreker, zouden we alle betrekkingen kunnen be
spreken, voor het geval de titularissen elders mochten
benoemd worden en acht het noodeloos werk om daarover
veel woorden te verspillen.
De heer Franse zegt, dat de Commissie gemeend heeft
bij voorbaat op deze zaak te moeten wijzen.
Het artikel wordt vastgesteld.
H. V, Afd. I, Art. 5 (Jaarwedde van den veeschutter)
f 24.
De heer Franse zegt, dat hij deze betrekking wel zou
willen opheffen en vraagt welke diensten de veeschutter
voor zijn tractement verricht.
De Voorzitter zegt, dit op 't oogenblik niet in alle onder
deelen te kunnen opgeven.
De heer Franse zal daaromtrent bij voorkomende ge
legenheid gaarne ingelicht worden.
De heer van den Bout zegt, dat hij wel eens dupe
geweest is, dat zijn vee uit de weide geraakt was, en dat
hij toen voor het schutten enkele guldens heeft moeten
betalen.
De heer ten Haaf acht het tractement te hoog voor zoo
weinig diensten.
De heer Fokker geeft Burgem. en Weth. in overweging
om eens na te gaan of de veeschutter niet kan betaald
worden naar het aantal beesten dat hij schut.
De heer van den Bout vraagt, of hij eene Instructie