wordt alsnu op de voorgestelde cijfers vastgesteld met 7 stemmen. Tegen stemde de heer Fokker, terwijl de heer Legemaat niet bij do stemming tegenwoordig was. De Voorzitter brengt in behandeling de raming van de kosten der Brandweer voor 1895. De Commissie zegt in haar rapport, dat zij tegen deze raming geen bezwaar heeft en voorstelt ze in Hoofdstuk V, Afdeeling III, in het geheel te bepalen op f 755. Een lid der Commissie doet echter de vraag: of het niet mogelijk zou zijn om het geheele personeel op één en denzelfden dag te oefenen en voor al de manschappen slechts ééne en dezelfde spuit te gebruiken? Daardoor zouden althans van drie spuiten minstens de kosten van schoonmaken na de beproeving vervallen en die van onderhoud belangrijk verminderen. Burgem. en Weth. deelen naar aanleiding dezer op merking mede, dat de constructie van alle spuiten niet gelijk is, zoodat alle manschappen niet aan ééne spuit kunnen worden geoefend. Daarenboven worden de oefeningen niet alleen gehouden voor de manschappenmaar ook om de spuiten te beproeven. De heer Franse merkt op, dat de brandspuiten bij abonnement worden onderhouden en dat het onderhoud voor de beproevingen bij den voorgestelden maatregel veel minder kostelijk zou zijn; nu komen na de beproevingen telkens rekeningen in. De f'oorzüter antwoordt, dat, als na de beproevingen blijkt, dat er iets aan de spuiten hapert, dit hersteld wordt, en de kosten daarvan als onderhoud worden be schouwd; hij oordeelt de beproevingen nuttig, omdat daarbij de fouten worden ontdekt. De heer de Crane zegt, dat hij als secretaris der Brand weer in de gelegenheid is geweest om deze zaak te onderzoeken. Bij de beproeving van spuit No. 3 bleek deze geheel defect te zijn; als dus de wensch van het Commissielid opging, dan zou elke spuit slechts ééns in de 4 jaar kunnen beproefd worden en de gevolgen daarvan zouden niet uitblijven. Spreker acht het dus een onmogelijk voorstel. De raming van de kosten der Brandweer, ten bedrage van f 558, wordt daarop met algemcene stemmen goed gekeurd. Daarna wordt overgegaan tot de artikelsgewijze be handeling van de Begrooting der gemeente voor 1895, beginnende met de Uitgaven. De door de Commissie gemaakte opmerkingen en gedane vragen, worden door den heer Franse medegedeeld en behandeld bij de artikelen, waarop zij betrekking hebben. De volgende posten gaven aanleiding tot bespreking, die in hoofdzaak wordt medegedeeld: UITGAYEN. H. I, Afd. I, Art. 6 (Jaarwedde van twee commiezen ter Secretarie) f 1100. De Commissie heeft op dezen post geen aanmerking, maar vraagt of nu de tegemoetkoming al geregeld en afgedaan is, waarop deze ambtenaren recht hadden voor het verrichten der werkzaamheden van den Commies- Griffier tijdens de vacature? Deze zaak werd besproken in de Raadszitting van 15 Januari 1.1.Gemeenteblad, niet- officiëel gedeelte, bladz. 5. Het antwoord van Burgem. en \Yeth. luidt, dat, of schoon er van rechten van ambtenaren op gratificatiën wel nimmer sprake kan wezen, zij zich toch voorstellen om op een nader daarvoor door hen geschikt geacht tijdstip, mededeclingen te doen naar aanleiding van het hieromtrent in de Raadszitting van 15 Januari j.l. be sprokene. Het behoort echter noch bij deze begrooting, noch bij de behandeling tehuis en kan dus hier buiten beschouwing blijven. De heer Franse zegt, naar aanleiding van dit antwoord, dat het hem wel bekend is, dat er voor de behandeling van begrootingen of rekeningen voorschriften bestaan, maar niet dat het aan raadsleden niet geoorloofd zou zijn om iets te vragen. Deze zaak is altijd nog een wolkje aan den griffiehemel en spreker vraagt den Voorzitter om de gestelde vraag te beantwoorden. De Voorzitter zegt, dat dit een requisitoir van het Openbaar Ministerie gelijkt en zou op de Yraag willen antwoorden »Wij geven dat antwoord niet". Hem komt de houding der Commissie zeer vreemd voor. De leden doen geen vragen als leden van den Raad, maar als Commissie. Burgem. en Weth. hebben gemeend te kunnen volstaan met het gegeven antwoordzij hebben de behandeling der zaak uitgesteld om redenen die hen daartoe hebben ge noopt. Spreker zegt verder, dat de gedane vraag nu niet beantwoord kan worden, daar een der heeren, voor wien eene gratificatie was aangevraagd, betrokken was in de bekende zaak. De heer Franse zegt, dat de Commissie meent antwoord te moeten hebben, daar zij de zaak uit don weg wil hebben; is de beantwoording evenwel heden niet gewenscht, dan zal het antwoord later met verlangen worden tegemoet gezien. De Voorzitter zegt, als dit het geval was, dat de Com missie dan met het antwoord wel genoegen zou hebben genomen. De heer Franse zegt, dat de Commissie door de uit drukking gefrappeerd was. De Voorzitter merkt op, dat het College van Burgem. en Weth. geen knecht van den Raad is, noch van de Commissie, noch van iemand anders. De heer Franse zegt, dat de Raad toch staat aan het hoofd der gemeente. De Voorzitter sluit de discussiën. Het artikel wordt daarop vastgesteld. II. I, Afd. II, Art. 0 (Kosten van schrijfloonen en behoeften) f 120. De Commissie merkt hierbij op, dat, zoo er onder de bij dit artikel uitgetrokken schrijfloonen nog een sommetje begrepen is, wegens door den Gemeentebouwmeester bij voorschot betaalde schrijfloonen, zjj dezen post met het daarvoor geraamde en bij Burgem. en Weth, wel bekende bedrag zou willen verminderen. Het antwoord van Burgem. en Weth. luidt, dat onder dit artikel geen schrijfloonen zijn uitgetrokken voor den Gemeentebouwmeester, zoodat het niet kan verminderd worden. De Commissie neemt genoegen met dit antwoord, waarop bet artikel onveranderd wordt vastgesteld. II. I, Afd. II, Art. 7 (Kosten van boek-, druk- en bindwerken) f 850. De Commissie zegt, dat zij met genoegen heeft gezien, dat tengevolge van het bij de vorige begrooting genomen besluit deze post belangrijk verminderd is en geeft Burgem. en Weth. met bescheidenheid in overweging, om overal, waar dit zonder schade voor de gemeentebelangen ge schieden kan, op den posten-verminderenden weg te blijven voortgaan. Bij voorbaat wijst zij daarbij op het Gemeente blad. Mochten daarvoor in 't vervolg, om welke reden dan ook, de kosten stijgen, dan wenscht zij Burgem. en Weth. in overweging te geven om te trachten, door weglating van een of ander onderdeel, den omvang te verkleinen. Burgem. en Weth. antwoorden hierop, dat dit artikel hen geen aanleiding geeft tot nadere toelichting. Het artikel wordt daarop vastgesteld. H. I, Afd. II, Art. 11 (Kosten van onderhoud, schoon maken en meubeleeren van voor den huishoudelijken dienst bestemde gebouwen en vertrekken) f 300. De Commissie zegt omtrent dit artikel: Over den aankoop van meubelen, noodig voor het Raadhuis, laat de Memorie van Toelichting ons in het duister. Alleen noemt zij voor onderhond en aankoop 75. De Commissie is van meening, dat de meubeleering, met het oog op doel en behoefte, vrij goed is en stelt voor, dezen post met f 50 te verminderen. Burgem. en Weth. antwoorden hierop, dat, daar in het vervolg de kachels van het Raadhuis bij het 1e perceel der onderhoudswerken gebracht zullen worden, deze post kan worden verminderd met 30. Met eene vermindering van f 50 kunnen zij zich echter niet vereenigen, daar voor zulk een groot gebouw de voor meubeleeren en onderhouden gestelde post niet hoog is. De Voorzitter licht het antwoord van Burgem. en Weth. nader toe en zegt, dat de post onmogelijk met f 50 kan verminderd worden. De heer Franse zegtdat de Commissie haar voorstel handhaaft. De Voorzitter zegt, dat het niet mogelijk is om met 25 de uitgaven te doen, wel met f 45 en stelt daarom namens Burgem. en Weth. voor, het artikel met f 30 te verminderen. De heer Franse zegt, dat de Commissie dan geen bezwaar heeft om haar voorstel in te trekken. Het artikel wordt daarop vastgesteld op f 270. II. I, Afd. II, Art. 13 (Kosten van het archief) f 20. De Commissie stelt betrekkelijk dezen post de volgende vraag: Is het geen tijd om, nu er naar onze meening een geschikt persoon is, een voorstel te doen tot het benoemen van een Archivaris, waarop van hooger hand meer dan eens is aangedrongen? Burgem. en Weth. antwoorden daarop als Yolgt: Do aanstelling van een Archivaris, ook al mocht in de gemeente een geschikt persoon zijn, komt ons met het oog op de financiën der gemeentethans niet raadzaam voor. Het komt ons echter, in verband met de gemaakte opmerking, wel wenschelijk voor, dat het oud-archief, thans in bijna alle kamers en op den zolder van het Stadhuis geborgenzoodat op een en ander weinig of geen toezicht of controle is te houdenonder beter toezicht worde gebracht. Dit is mogelijk, wanneer het thans ver spreide archief naar oen of twee kamers van hot Stadhuis, uitsluitend voor dat doel te bestemmen, worde overgebracht. Ten einde zulks te kunnen doen, wenschen wij dit artikel met f 50 te verhoogen en alzoo te brengen op f 70. De lieer F>'anse zegt, dat de Commissie niet kan mede- gaan met het voorstel van Burgem. en Weth, zonder een Archivaris te benoemen. Nu er een geschikt persoon in de gemeente is, zou zij eene benoeming wenschen te doen, Yoor hot voorstel van Burgem. en Weth. heeft do Commissie geen geld over. De Voorzitter merkt op, dat het nu geen tijd is om een Archivaris aan te stellen en een nieuwe betrekking te creëeren. Als de door de Commissie bedoelde persoon werd aangesteld, zou hij zijn andere betrekking moeten neerleggen, daar er voor een Archivaris veel te doen is. In alle kamers van het Stadhuis liggen archiefstukken, men zou kunnen zeggen: op den zolder en in den kelder. Spreker gelooft dus wel, dat het nu tijd is om het archief in twee kamers op te bergen en den sleutel aan den Secretaris in bewaring te geven; dan wordt er reeds iets gedaan van groot belang en met weinig kosten, terwijl later, als de financiën beter mochten worden, over de benoeming van een Archivaris zou kunnen gedacht worden. De heer Franse zegt, dat het gesprokene door den Voorzitter het voorstel der Commissie rechtvaardigt. Als er geen Archivaris is, beteekent de voorgestelde maatregel niet veel. De heer Legemaat zegt, dat bij de Commissie het denk beeld is besproken om oen Ambtenaar ter Secretarie, die tijdelijk is aangesteld, definitief te benoemen tot Commies- Archivaris met eene kleine verhooging zijner jaarwedde, b.v. van f 50 en dezen te belasten met het ordenen van het Archief; dan zijn èn de gemeente èn de man geholpen. De Voorzitter noemt dit een mooi idéé en vraagt, waarom is een tijdelijk Commies aangesteld? omdat de meerderheid een tweede ambtenaar noodzakeljjk achttehet gaat niet aan om nu te zeggen, hij is er niét noodig en kan dan Archivaris worden. Het Archief kan niet met enkele uren daags geordend worden, men heeft iemand noodig die er elk uur van den dag aan besteden kan. Spreker acht de benoeming niet wenschelijk; als we beginnen met de Archiefstukken te bewaren, zijn we al een eind op weg. De heer Legemaat wijst er op, dat op 't oogenblik even weinig vrees voor het wegnemen van stukken bestaat, als een halve eeuw geleden. Wordt het noodig geacht dat een ambtenaar van de Secretarie wordt weggenomen, dan zou het wenschelijk zjjn om hem de zorg voor 't Archief op te dragen. Spreker stelt zich van de regeling, door Burgem. en Weth. voorgedragen, niets voor en zal tegen het voorstel stemmen. De Voorzitter zegt, dat het voorstel is voortgevloeid uit wat de Commissie heeft opgemerkt; Spreker noemt het onverantwoordelijk dat de stukken zoo slingeren en niemand zou durven verklaren, dat er in een halve eeuw niets weggenomen zou zijn, dat is niet te zeggen; laat ons evenwel zorgen dat het voor 't vervolg ook niet noodig is. De heer de Vos vraagt, indien het waar is dat het Archief in zoo'n déplorabelen toestand verkeert, hoe zijn Burgem. en Weth. er dan toe gekomen om f 50 voor te stellen? Ia het kruiersyak dan is het te veel betaald, maar ia het voor de regeling, dan vindt Spreker het bedrag goed. De Voorzitter zegt, dat de kosten dienen moeten om kasten tot berging van bet Archief te maken. De heer Fokker zegt, te weinig voorbereid te zijn oin ®een Archivaris te benoemen en stelt daarom voor, dat de Raad Burgem. en Weth. uitnoodige om pogingen aan te wenden om een Archivaris te benoemen. De Voorzitter maakt bezwaar om die motie in stemming te brengen, daar men even gemakkelijk kan zeggen: benoem een Archivaris. De heer Houwer voelt veel voor de motie van den heer Fokker en zegt, dat, als een Archivaris benoemd wordt, ook diens jaarwedde moet bepaald worden. Spreker is van oordeel dat de 50 van Burgem. en Weth. te veel in de lucht hangen en zou het wenschelijk vinden dat meer licht werd verspreid. De heer Fokker is het niet eens met den Voorzitter, dat Burgem. en Weth. niet verplicht zouden zijn om zijn voorstel in stemming te brengen. De Voorzitter zegt, dat toch raoeiclijk te vergen is, dat een Collegie voorstellen zal doen tegen eigen opinie. Spreker zou aan den voorsteller willen verzoeken om zijn voorstel uit te werken en dit daarna in behandeling te brengen. De heer Fokker zegt, genoeg vertrouwen te hebben in de onpartijdigheid van Burgem. en Weth. dat zij, wat hun opgedragen werd, zouden uitvoeren. Spreker zegt, dat Burgem. en Weth. de benoeming van een Archivaris niet noodig achten, maar als nu de Raad de wenschelijkheid uitspreekt, om de stukken door een Archivaris te doen regelen, dan is het toch niet te vergen van een Commissie of van een raadslid om met uitgewerkte voorstellen aan te komen. De heer legemaat merkt op, dat de benoeming van een Archivaris door Burgem. cn Weth. moet geschieden, omdat het een ambtenaar ia, die onder den Secretaris werkzaam is. De Voorzitter brengt alsnu liet voorstel der Commissie in stemming om een Archivaris aan te stellen op eene jaarwedde van f 50. Dit voorstel wordt verworpen met 5 stemmen. Tegen stemden de heeren Moolenburgh, Fokker, de Vos, Houwer en van der Vliet. De heer ten Haaf had zich vóór de stemming even verwijderd. Daarna komt in stemming de motie van den heer Fokker, luidende: »De Raad noodigt Burgem. en Weth. j»uit aan den Raad voorstellen te doen tot het nemen van i>maatregelen voor een betere zorg voor het Archief". Deze motie wordt met 7 stemmen aangenomen. Vóór stemden de hcoren Ten Haaf, Legemaat, de Crane, Fokker, Franse, Houwer en de Vos. Burgem. en Weth. trekken hierna hun voorstel inom f 50 op de begrooting te brengen voor bet bijeenbrengen van liet Archief. Het artikel wordt onveranderd vastgesteld. lloofdst. I, Afd. II, Art. 14 (Kosten van aanplakken en omroepen) f 00. I)e Commissie zegt omtrent dezen post het volgende: Het aanplakken van gemeentestukken geschiedt zeer zeker ineer om te voldoen aan voorschrift of gewoonte, dan wel in de verwachting dat het aangeplakte zal worden gelezen. Aan het lezen van aanplakkingen is geen behoefte meer en het behoort tot een voorbijgeganen tijd. De Commissie vraagt daarom of eene aanplakking (afkondiging) aan liet Stadhuis alleen niet voldoende is, daar toch iedere publicatie in de Nieuwsbode komt en daarin door liet publiek gelezen wordt. De aanplakkingen nopens het berijden van straat- en kunstwegen zouden daarop misschien eene uitzondering moeten maken. Ook vraagt de Com missie of het niet wenschelijk zou zijn om het publiek voor de aanplakkingen aan de gemeente-gebouwen iets te doen betalen. Burgem. en Weth. antwoorden hierop, dat de aan plakking van gemeentestukken in den regel reeds niet anders geschiedt, dan zooals de Commissie blijkens haar rapport wenscht en dat het slot van het opgemerkte bij dit artikel door hen in overweging zal worden genomen. De Commissie verklaart zich bevredigd met het ant woord. Het artikel wordt hierop onveranderd vastgesteld. 11. Ill, Afd. I, Art. 1o (Jaarwedde van den Gemeente- Opzichter) f 500. De Voorzitter deelt mede, dat bij vaststelling van dezen post Art. 10 der lie Afdeeling (voor het houden van dngelijksch toezicht) vervalt. De Commissie merkt in haar rapport omtrent dezen nieuwen post het volgende op: Bij dezen post ontbreekt naar onze bescheiden meeniug de mededeeling van wat er zal gebeuren met den ouden - en eene omschrijving van den werkkring van den nieuwen titularis. Wel meenen we er uit te mogen opmaken, dat de laatste uitstekend twee heeren zal moeten dienen: de Gemeente en de Gasfabriek en dit is van ouds onmo gelijk geacht. De Commissie kan zich met dit hybridisch karakter van een gemeente-ambtenaar niet vereenigen. Bovendien is zij, nu er naar hare meening geen andere - of meerdere werk zaamheden dan vroeger te wachten zijnen de Gemeente hem tot dusver terecht of te onrecht miste, van de noodzakelijkheid der aanstelling niet overtuigd. Zij stelt daarom voor, den po9t met f 250 te verminderen. Burgem. en Weth. antwoorden hierop het volgende: Reeds lang, voordat de tegenwoordige Gemeentebouw meester in functie tradwerd van verschillende zijden de wenschelijkheid betoogd, dat een vaste gemeente-opzichter zoude worden aangesteld, in plaats van de verschillende opzichthoudende personendie gezamenlijk gemiddeld per jaar genoten f 426. Verschillende redenen waren aanleiding, dat men aan deze uitspraak geen gevolg gaf, vóór dat de nieuwe Bouw meester in functie trad. Ook toen nog heeft men met het doen van voorstellen eenigen tijd gewacht, opdat hij zou kunnen oordeelenop welke wijze het best in het toezicht zou kunnen worden voorzien. Het bezwaar der Commissie, dat die opzichter onder twee hoofden zou staan, kan bezwaarlijk gelden, daar de tegenwoordige toestand moet beschouwd worden als te zijn een overgangsmaatregel, en het beheer der Gasfabiiek en Fabricage weder in één hand zal komen. Het eenige bezwaardat dus tegen de aanstelling van een opzichter zoude kunnen bestaan, is dit, dat voorloopig de uitgaven f 75 méér zullen bedragen. Daartegenover staat echter het voordeeldat de gemeente voor opzicht minder zal behoeven uit te gevenwanneer

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1894 | | pagina 7