ZlllllkZIINdll NIEUWSBODE.
Zaterdag 2 September 1893.
Directeur-Uitgever J. WAALË.
NIEUWSTIJDINGEN.
FEUILLETON.
Een leelijk geval.
Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en
ZATERDAG.
De prijs per 3 maanden ia f 1,30, franco per post
f 1,60.
Noord-Amerika, Transvaal, Indië enz. verzending
eens per week, f 10,per jaar.
50ste JAARGANG. No. 6354.
Advertentiën, van 13 regels 30 Cta.
meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot deat
Maandags, "Woensdags en Vrijdags middags
12 ure bezorgd worden.
Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend
Betalingen van Abonnements- of Advertentie-géiden gelieve men te zenden aan de Administratie Zierikzeesche Nieuwsbode"
De mandaten ten be-
■P^ hoeve van de deelgerech-
tigden in het jaarlijksch
legaat der Stichting van wijlen Vrouwe
CLARA JANSDOCHTER VAN SPAR-
WOUDE, kunnen ter Gemeente-Secretarie
worden afgehaald.
Het tijdperk van rust op staatkundig gebied
geeft gereede aanleiding, om de aandacht van den
lezer te bepalen by andere onderwerpen van maat
schappelijk belang.
Een bond van dien naam, Maatschappelijk
Belang", die de vorige week vergaderde, behandelde
een dier onderwerpen, dat reeds dikwijls besproken
werd, maar waarvoor tot nu toe nog geen voldoende
oplossing gevonden is.
Het komt ons voor, dat, wat in die vergadering
daarover gezegd werd, eensdeels de noodzakelijk
heid eener spoedige voorziening helder deed uit
komen, anderdeels de richting aanwees, waarin
eene goede regeling te vinden is.
Het onderwerp, dat wij op het oog hebben, is de
vervalsching van waren, van levensmiddelen
inzonderheid. Dikwijls werd, wanneer die zaak ter
sprake gebracht werd, daarin eene beschuldiging
gezien tegen de winkeliers en de handelaars, en
werden zulke beschuldigingen als ongegronde ver
dachtmaking afgewezen. Thans echter heeft de
bekende deskundige op dit gebied, dr. van Hamel
Roos uit Amsterdam, in eene vergadering van
magazijnhouders, winkeliers, kleinhandelaren, waar
uit die Bond bestaat en in wier belang alleen hij
opgericht is, den ergerlijken toestand geschilderd,
waarin we in dit opzicht hier te lande verkeeren,
en hij deed dit zonder dat één enkel der leden
hiertegen opkwam. En dit zou toch zeer zeker
geschied zijn, indien die schildering onjuist geweest
ware, daar dan de aanwezigen, zooal geen be
schuldiging tegen hunne goede trouw, althans eene
benadeeling hunner belangen er in zouden gezien
hebben. Wel verre van in verzet te komen,
namen zij nagenoeg eenparig een besluit om op
maatregelen tegen de vervalsching aan te dringen.
De toestand, zooals de heer van Hamel Roos dien
schetste, is meer dan erg.
Zooals bekend is, waakt? art. 175 Strafwetboek
alleen tegen vervalschingenschadelijk voor de
gezondheid, wat schadelijk is voor de beurs wordt
buiten aanmerking gelaten. En art. 330 Strafwet
boek vordert voor de strafbaarheid de wetenschap,
dat de waar vervalscht is. Die wetenschap nu is
moeielijk, zoo al ooit, te bewijzen. Bovendien ont
breekt, behalve in de hoofdstad, waar een goed
werkend bureau van keuring bestaat, nagenoeg
alle geregeld toezicht, zoodat men veilig zeggen
kan, dat van het tegengaan van vervalschingen in
ons land nagenoeg geen sprake is.
Daarentegen wordt in de ons omringende landen,
zoowei door strenge wetten als door scherp toe
zicht, zeer ernstig daartegen gewaakt met dit
gevolg, dat alle knoeiers en vervalscbers van Europa
hunne voortbrengselen hier te lande trachten af te
zetten en waf binnenslands op dit gebied gewrocht
wordt, ook voor binnenlandsch verbruik wordt f
bestemd. Nederland wordt op deze wijze, zooals de
Spr. het kras, maar, naar hij verzekerde zonder
eenige overdrijving, uitdrukte: de vuilnisbak van
Europa.
Voor den kleinhandel is die toestand zeer be
zwaarlijk. Zij, die de leus huldigen dat Mercurius
de god is van den handel en van de dieven,
dat is, die een ruim geweten hebben, maken om
de goedkoope prijzen gaarne gebruik van de aan
bieding van vervalschte waar; en doordien zij aldus
voor lage prijzen verkoopen, worden zij, die nauw
gezet zijn van geweten, of ernstig benadeeld in
hunne belangen, óf wel zien zich, huns ondanks,
gedwongen, min of meer mede denzelfden weg op
te gaan.
Dat in zulk een staat van zaken verbetering
dringend noodig is, behoeft geen betoog, en dat
hier niet met te donkere kleuren gemaald is,
bewijst wij herhalen het, de kring waarin
de hierboven kortelijk weergegeven uiteenzetting
aandachtig gehoor en blijkbare instemming vond.
Bij het nemen van maatregelen om het kwaad
te keer te gaan, stuit men op eigenaardige moeie-
lijkheden. De belangrijkste is wel, om, ook al wordt
op den kleinhandel toezicht gehouden, den koopers
de noodige waarborgen te geven, dat niet dan
onderzochte en goedgekeurde waar verkocht wordt.
De groote verscheidenheid van waren, het uiteen-
loopende der verpakkingen, het voorhanden hebben
van veel wat in 't geheel niet verpakt is, maakt
dat onuitvoerbaar, tenzij men tot een stelsel wilde
komen, dat den winkelier in al zijne bewegingen
aan banden legde en de uitoefening van zijn bedrijf
nagenoeg onmogelijk maakte.
De tweede groote moeielijkheid is den vervalscher,
den knoeier uit te vinden. Ontdekt men ergens
vervalschte of verknoeide waar, dan beroept hij, die
ze voorhanden heeft, zich op zijn leverancier, deze
weder op een tweede en derde en eindelijk stuit
men in den regel op een of ander tusschenpersoon,
die zijn principaal niet kan of niet wil noemen,
of komt men terecht bij iemand, die de waar op
een publieke veiling kocht.
Men moet dus hem, die de waar voorhanden
heeft, verantwoordelijk kunnen stellen en op dat
denkbeeld berust het stelsel, dat in de bedoelde
vergadering werd aanbevolen en dat in hoofdzaak
bestaat in preventief toezicht op den groothandel
en de fabrikanten, en repressief toezicht op den
kleinhandel.
De zaak komt hierop neer. De kleinhandelaar
zou van den fabrikant of groothandelaar, van
wien hij zijne benoodigdheden ontvangt, bewijs
Roeten verlangen van de deugdelijkheid der ge
leverde waren.
Of het toezicht daarop van staatswege moest
geschieden of aan belanghebbenden kon worden
overgelaten, was eene zaak waarover verschil van
meening bestond. Sommigen wilden zelfs de waren
aan de grenzen doen onderzoeken en bij ondeugde
lijkheid den invoer tegengaan. Het is niet te
ontkennen, dat ook dit denkbeeld op groote
bezwaren zou afstuiten. In ieder geval schijnt het
voldoende, aan den kleinhandel de verplichting op
te leggen, tot dekking van eigen verantwoorde
lijkheid, des gevorderd bewijs van herkomst en
deugdelijkheid over te leggen.
Bestaat die verplichting, dan kan men den klein
handelaar verantwoordelijk stellen voor het voor
handen hebben van vervalschte of verknoeide waren.
Wordt die bij hem aangetroffen dan is hij strafbaar,
tenzij hij bewijzen kunne, van wie hij de waar
bekomen heeft, en dat die bewijs van deugdelijkheid
heeft afgegeven. Zijne verantwoordelijkheid gaat
alsdan op zijn leverancier over.
Wordt nu geregeld toezicht gehouden van over
heidswege op de winkeliers, dan kan men hen, bij
wie vervalschte waar is aangetroffen, straften en
wanneer dan de straf bestaat o.a. in openbaarmaking
van het strafbaar feit en den naam van den be
drijver, dan zal de vrees voor benadeeling in zijne
zaken den man met een ruim geweten terughouden
en zal althans voor den nauwgezetten winkelier de
weg geopend zijn, om zijn klanten eerlijk en te
goeder trouw te bedienen.
f
Wij beweren niet, dat alsdan aan alle ver
valsching en knoeierij de kop zal worden ingedrukt,
en niet, dat de uitvoering van wat hier in groote
lijnen aangegeven werd niet ook bezwaren zal mede
brengen, maar zonder moeite en bezwaren krijgt
men niets gedaan en dat men niet alles bereiken
kan, is geen reden om in 't geheel niets te doen.
Het komt ons in ieder geval voor, dat de hier
ontwikkelde denkbeelden gezette overweging ver
dienen en dat zij ons op den weg tot eene goede
regeling voeren kunnen. Practijk en ervaring zullen
dan allengs gelegenheid geven tot voortgaande ver
betering in het belang van het algemeen en in het
bijzonder van den eerlijken winkelstand.
Indië.
Aan een particulier achrjjven van Diamantpunt, dd.
25 Juli jl., ontleenen wjj het volgende:
Zooals u ziet, liggen wjj op het oogenblik bp
Diamantpunt, dat is een punt op de oostkust van
Atjeh, tdsschen Telok Semawe en Edi. En nu wat daar
gebeurd is: Een paar dagen geloden lagen wjj op
Oleh-leh, toen van daar vertrok het stoomschip ȃaja
KoDgsi Atjeh", toebehoorende aan een Chinees op
Penang. Het schip vaart onder Hollandeche vlag.
Te Oleh-leh waren er volgens de afgegeven passen,
drie Aljehers aan boord gekomen, volgens den len
machinist waren er 15.
Het schip bracht 20,000 dollars naar Penang. Die
Atjehers zjjn meegegaan naar Telok Semawe, on daar
moeten ook nog eenige aan boord gekomen zjjn.
Dat schip nu is 'b avonds tegen een uur of zes van
Telok Semawe vertrokken en kwam ongeveer 9 uur
langs Diamantpunt. Toen zjj daar waren, zjjn or een
paar Atjehers op de brug gekomen waar de kapitein
in een stoel lag te slapen. De le stuurman werd
overhoop gestoken, evenals de man die aan het roer
stond. De kapitein werd wakker en wilde fluiten met
de stoomfluit, maar werd ook dadelijk doodgestoken;
hjj is nog naar zjjn hut gesukkeld en daar gestorven.
Ik had den man op Penang ontmoet, het was een
goede oude heer. Toen de kapitein ook dood was,
heeft een van de Atjehers het roer genomen en heeft
vierkant den wal ingehouden. Ia dien tijd hadden de
andere Atjehers aan dek verschrikkeijjk huisgehouden.
Zjj hadden alles overhoop gestoken wat ze maar zagen.
De le machinist hoorde dat lawaai en kwam boven
kjjken, hjj had de wacht. Toen hjj zag dat zjj daar
zoo bezig waren en dat de schuit den wal in liep is
hjj weer gauw naar beneden gegaan, heeft gewacht
tot de schuit vast zat en heeft toen langzaam aan de
machine gestopt.
Daarna is hjj met den stoker onder den ketel ge
kropen. De 2e machinist had zich in zjjn hut opgesloten.
In dien tjjd hadden de Atjehers alle sloepen uitgezet.
Het schip zat toen al dwars tegen den wal. Zjj gooiden
alles wat van hun gading was in de sloepen, de
20.000 dollars natuurljjk ook, en brachten het zoo
naar den wal. Daarna staken ze nog een man of tien,
die geroeid hadden naar den wal, dood, sloegen de
sloepen stuk en verdwenen. Toen de le machinist niets
meer hoorde, kroop hjj van onder den betel en ging
aan dek kjjken. Nu hjj zag dat alle Atjehers weg
waren, heeft hjj twee vuurpjjlen afgestoken, om een
oorlogsschip, dat daar vlak bjj lag, te waarschuwen.
Naar het F ranse h.
wVoor den duivel! Waar blijft Charlotte?"
Men behoeft niet te vragen of M. Chapoulet,
die deze vraag deed, ook in een knorrige bui was.
Gewoonlijk was M. Chapoulet zoo goed gehumeurd
en zoo gemakkelijk in den omgang, als men van
een krassen zestiger, die zijn schaapjes op het
droge heeft, maar verlangen kan. De man had
een aanzienlijken lakenhandel gedreven en genoot
thans van een niet onaardig fortuin.
Wanneer een Londensch koopman, die rijk
geworden is in de schaduw van de St. Paul, zich
uit zijn zaken terugtrekt, dan haast hij zich naar
Brighton, Bath of Chellenham, of waar dan ook
heen, liever overal elders zijn geld willende ver
teren, dan op de plaats waar hij het heeft verdiend.
Niet alzoo een rechtgeaard Parijzenaar gelijk
M. Chapoulet. Hij zou er niet toe kunnen besluiten
het eenige Parijs te verlaten, en daarom verwisselde
hij slechts de rumoerige Boulevard met de meer
kalme en deftige Rue de la Trocadéro. Daar
woonde hij thans met zijne dochter Charlotte en
met een ouden trouwen knecht, die sedert jaren
bij hem in dienst was. Er wordt nu op de
dochter gewacht, en de knecht is niet minder
ongeduldig dan zijn meester. Het is etenstijd voor
het gezin Chapoulet, waar het middagmaal stipt
te zes uur opgedragen wordt. Men zag het aan
het sneeuwwitte tafellaken en de opgerolde servetten
in hun ivoren ringen, aan het porceleinen eet
servies en het heldere kristal, en niet het minst
aan de boven alles uitstekende wijnflesch met den
petit wijn blanc die voor den Parijzenaar is als
thee, koffie en bier voor het meerendeel der
Engelschen.
M. Chapoulet zette zich altijd op tijd aan tafel,
maar hij had dit nog nooit zonder Charlotte
gedaan. En Charlotte verscheen maar niet. Vijf
minuten over zessen, en het ongeduld van M.
Chapoulet gaat over in misnoegentien minuten,
en hij wordt boos; een kwartier, en hij is
woedend. Men zegt, dat honger zelfs een leeuw
tam maakt, maar men zegt ook, dat honger een
heiligen zijn geduld zou doen verliezen. Waar kan
Charlotte zoolang blijven Zij is dien middag
naar den Boulevard Barbesse gegaan om muziekles
te nemen, maar dat doet zij driemaal in de week,
en is dan altijd lang vóór etenstijd terug. Twintig
minuten over zessen, en de boosheid dreigt over
te gaan in zenuwachtigheid vijf-en-twintig
minuten, en het wordt onrust. Half zeven en nog
geen Charlotte; M. Chapoulet breekt het angst
zweet uit. Hij schelt aan den ouden knecht en
gelast hem hoed en laarzen te brengen, dan zal
hij zelf gaan onderzoeken wat er gebeurd is.
.Maar juist wordt er aan de voordeur geklopt en
treedt Charlotte binnen. Haar is geen kwaad over
komen, dat is haar duidelijk aan te zien, zooals
zij daar glimlachend en overmoedig op den
drempel verschijnt met. al de bevalligheid eener
echte pariscienne.
//O! papa ik
Maar nu de ongerustheid van M. Chapoulet
verdwenen is, neemt zijn ontstemming weer de
overhand en gerustgesteld over het lot van zijn
dochter, begint hij zich bezorgd te maken over
den toestand van zijn diner.
//Ja, ja, kom nu maar eerst aan tafel. Gij kunt
mij alles vertellen onder het eten, dan zal ik u
beter begrijpen".
//Ja maar papa, begrijp eens. Ik heb een avontuur
gehad
//Een avontuur!" riep M. Chapoulet verschrikt
opspringend, terwijl zijn lepel in het bord met
soep viel, waarvan hij zich reeds bediend had.
//Een avontuur?"
z/Ja papa! Een avontuur in een omnibus met
een jongmensch
//In een omnibus met een jongmensch!
Parbleu
//Maar met een jongmensch tout-a»fait coinme
il faut, dat kan ik u verzekeren".
//Gij diendet te weten Charlotte, dat een jong
mensch comme il faut geen avonturen geeft, en
het allerminst in een omnibus. Maar wat is u
overkomen
//O, het is niets bijzonders papa. U behoeft er
zich niet zoo boos om te maken. Ik had mijn beurs
vergeten, zoo iets kan iedereen gebeuren"
//Ja, ja; en vooral hen, die geen beurs hebben,
maar ga voort".
//Wel, ik bemerkte het niet eerder voor dat de
conducteur zijn hand ophield om de vracht te
ontvangen. Wat moest ik doen? Wat kon ik
zeggen Ik werd eerst rood en toen bleek.
Waarvoor zou men mij aanzien, vooreen bedelaarster,
voor een oplichtster misschien. Ik wist niet waar
ik mij bergen zou van verlegenheid, toen een
jongmensch, dat tegenover mij zat, den conducteur
een geldstuk gaf met de woorden//Voor twee".
Mijn verlegenheid ziende, was die heer zoo beleefd
om voor mij te betalen".
//Daar hebt gij wat moois gedaan jongejuffrouw.
Geld aannemen van een vreemden heer. Gij hadt
liever alles moeten ophelderen aan den conducteur,
aan den koetsier, aan de overige passagiers. Maar
men moest zijn beurs niet vergeten, zoo iets
overkomt mij nooit. En hoe zult gij hem nu dat
geld teruggeven? Gij denkt er natuurlijk niet
aan het te behouden?"
Ik heb zijn kaartje, papa: M. Agénor, Baluchet,
klerk bij het Ministerie van
Maar zonder het meisje te laten uitspreken,
rukte haar vader haar het stukje karton uit de
hand, terwijl hij verontwaardigd uitriep
z/Nu nog mooier! Alsof het niet erg genoeg
ware u zes stuivers te leenen, heeft deze gentleman
de onbeschaamdheid u zijn kaartje te geven. Hij
is een vlegel, uw jongenman cómme il fautl"
//Maar papa hoe kon ik hem zijn geld terug
geven, als ik zijn adres niet wist?
M. Chapoulet wist niets te antwoorden op deze
naïve vraag, maar met een gebaar van diepe min
achting zijn servet neerwerpende zeide hij tot den
knecht
z/Ik schijn dezen middag niet te mogen eten.
Vincent bestel mij onmiddellijk een rijtuig. Ik zal
dien mijnheer Agénor dadelijk zijn zes stuivers
terugbrengen, en tegelijkertijd eens een hartig
woordje met hem spreken".
//Maar papa, dat zou al heel ondankbaar zijn.
Gij moet niet vergeten, dat hij uwe dochter uit
een ongelegenheid geholpen heeft". //Uit een
ongelegenheid geholpen? Zeg liever, dat hij u in
ongelegenheid gebracht heeft. Gij moest zwijgen
jongejuffrouw. Ik verlang niet door u de les gelezen
te worden. En spreek gij maar niet van vergeten,
die zelf uw beurs vergeet".
In steeds stijgende gramschap greep M. Chapoulet
naar zijn hoed en wandelstok.
De knecht kwam binnen en berichtte, dat het
rijtuig voor de deur stond; //maar", voegde hij er
bij, //de koetsier kan u alleen wegbrengen".
z/Dat doet er niet toe, ik zal wel een ander
vinden, die mij terugrijdt". Met deze woorden
stormde hij de kamer uit, terwijl Charlotte
aan den trouwen Vincent meedeeldedat zij
eigenlijk veel meer van den vreemden heer afwist,
dan zij aan haar vader durfde vertellen. Gedurende
eene maand had hij geregeld met haar in dezelfde
omnibus gereisd, en zij had begrepen, dat hij had
begrepen, enz., enz.
Intusschen zat Agénor in zijn .jongenheeren
appartement na te denken over hetgeen er dien
middag gebeurd was, zich zelf plechtig belovende,
dat hij niet voor den volgenden morgen de hand
zou wasschen, waarmee hij Charlotte's tengere
vingertjes had aangeraakt, toen hij haar zijn
kaartje overhandigde. Eensklaps werd hij in zijn
aangename gepeinzen gestoord door een luid
geklop op zijn kamerdeur, en het binnentreden
van een dikken, ouden heer met een vuurrood
gelaat, den hoed achter op het hoofd en een stok
in de hand.
//Mijnheer", riep de onbekende hem toe: //Uw
gedrag is in hooge mate ongepast. Gij verdient
niet den naam van gentleman te dragen. Een
fatsoenlijk man maakt geen misbruik van de on
gelegenheid, waarin zich een jonge, onervaren
vrouw bevindt. Uw voordeel te doen met de
afwezigheid van haar vader en van haar beurs!
Neen, mijnheer! Ik weet geen naam te geven
aan zulk een handelwijze! Ik breng u de zes
sous terug en deel u tegelijkertijd mede, dat nóch
ik, nóch mijne dochter in het vervolg iets met
u te maken willen hebben".
Bevend van verontwaardiging wilde de oude
heer zijn beurs te voorschijn halen, maar voordat
hij dit doen kon, en voordat Agénor van zijn
verbazing bekomen was, verscheen er een derde
persoon in de kamer. Het was de koetsie^ die
rood van kwaadheid, al vloekend binnenkwam met
zijn zweep in de vuist.
//Zoo, zoo! Was dat uw bedoeling? Gij naamt
mij aan voor een enkelen rit. Ik zeide u, dat ik
niet wachten kon, maar gij vliegt als een razende
het rijtuig uit en het huis binnen, en laat mij
naar mijn geld fluiten. Maar zoo komt gij er
niet af. Betaal mij onmiddellijk ofeen
dreigende beweging met de zweep voltooide
den zin.
Agénor begreep niets van dit alles, maar de
dikke heer, die verwoed in al zijn zakken tastte,
werd op eens doodsbleek, toen rood en iioe langer
hoe rooder, totdat hij als scharlaken zag. Hij
kon geen woorden vinden zoo groot was zijn ont
steltenis, maar op een tweeden nog heftiger uitval
van den koetsier bracht hij eindelijk stotterend uit:
z/Ik ik heb vergeten mijn beurs".
z/Ja, ja!" bulderde de steeds driftiger wordende
koetsier. //Dat kennen wij, maar dat kunstje
behoeft gij met mij niet te probeeren. Kom maar
meê, dan kunt gij dat verhaal nog eens aan het
politie-bureau vertellen", en het woord bij de
daad voegende, pakte hij den ongelukkige M.
Chapoulet, die een beroerte dreigde te krijgen, bij
den schouder.
Maar Agénor was ook nu weder de reddende
engel; hij haalde zijn beurs te voorschijn en
betaalde den koetsier.
z/Met uw verlof, mijnheer", zeide hij tot M.
Chapoulet, die nu begon te begrijpen, hoe het
mogelijk kon zijn, dat men zijn beurs vergat, en
zien zelf moest bekennen, dat een vriend in nood
de ware is.
Met een verlegen lachje antwoordde hij
//Mijnheer Mijnheer Baluchet, geloof ik
dertig centimes voor de omnibus, en één franc
vijf en zeventig voor het rijtuig, ik ben u dus
een en veertig stuivers schuldig. Doe mij het
genoegen met mij te gaan dineeren, dan kan ik
tehuis dat zaakje met u vereffenen. Als een oud
man van zaken, houd ik er niet van kleine
schulden op de lange baan te schuiven en gij
weet hetafgedane rekeningen maken goede
vrienden.
Een half uur later dekte de oude Vincent voor
een derde persoon in de eetkamer van het huis
in de Rue de la Trocadéro, maar drie maanden
later had hij voor vrij wat meer te zorgen. Toen
werd de bruiloft gevierd van Charlotte met Agénor.
M. Chapoulet maakte van deze gelegenheid gebruik
om aan ieder, die naar hem luisteren wilde, maar
vooral aan vaders met huwbare dochters op het
hart te drukken//Wat ik u bidden mag, leen
toch nooit van iemand geld. Ik kan daarvan mee
praten. Eens heb ik een en veertig stuivers
geleend en moet die schuld nu afdoen met een
huwelijksgift van veertig duizend franc.