ZIËRIKZEESCHË NIEUWSBODE.
Dinsdag 30 Mei 1893.
Directeur-Uitgever J. WAALE.
BEKENDMAKING.
Patentbladen.
Algemeen Overzicht
NIEUWSTIJDINGEN.
FEUILLETON.
Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en
ZATERDAG.
De pry a per 3 maanden ia f 1,30, franco per post
1,60.
Noord-Amerika, Transvaal, Indië enz. verzending
eens per week, 10,per jaar.
49ste JAARGANG. Np. 6314.
Advertentiën, van 1—3 regels 30 Ct».
meerdere regels 10 Cta., kunnen uiterlijk tot des
Maandags, "Woensdags en Vrijdags middags
12 ure bezorgd worden.
Groote letter wordt naar 'plaatsruimte berekend.
Betalingen van Abonnements- of Advertentie-gelden gelieve men te zenden aan de Administratie Zici-ikzeesche Nieuwsbode"
Lijst van brieven, geadresseerd aan onbekenden, over
de late helft der maand Mei 1893:
Van Zierikzee:
1. M. J. de Jong, Dordrecht.
Van Zonnemaire:
2. M. P. Spellman, Rotterdam.
Opgaaf van brieven, geadresseerd aan onbekenden, ver
zonden door het postkantoor te Bruinisse, over de eerste
helft van de maand Mei, welke door tusschenkomst van dat
kantoor kunnen worden gereclameerd:
S. Siemons, Rotterdam.
Belanghebbendengeboren in
1868, onder wie oolc behooren
de MILICIENS-VERLOFGANGERS der
lichting 1888, worden herinnerd aan
hunne verplichting, om zich ter in
schrijving voor de Schutterij ter
Gemeente-Secretarie vóór het einde dezer
maand aan te melden.
De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Zierikzee
maken bekend, dat op heden is afgekondigd het door den
Raad in zijne Vergadering van den 15 Mei jl. vastgestelde
besluit tot wijziging der Verordening op het openbaar lager
onderwijs in deze gemeente.
Zierikzee, den 26 Mei 1893.
De Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Ch. W. VERMEIJS, Burgemeester.
JAN SNELLEN, Secretaris.
Het HOOFD van het Gemeentebestuur te Zierikzee
brengt ter kennis van belanghebbenden, dat de PATENT
BLADEN over het 4e kwartaal over het dienstjaar 1892/93
dezer gemeente ter Secretarie der gemeente ingevuld gereed
liggen, en van heden af tot en met Zaterdag den 3den Juni
e.k. aldaar door belanghebbenden in persoon kunnen worden
afgehaald.
De niet afgehaalde Patentbladen zullen daarna door den
Deurwaarder der Directe Belastingen aan de huizen der
belanghebbenden worden rondgebracht, welke beambte voor
elk rondgebracht Patent van de Patentplichtigen tien cent
mag vorderen.
Zierikzee, den 29 Mei 1893.
Ch. W. VERMEIJS.
der vorige week.
De terugkeer van generaal Dodds, die de
hoofdstad van Dahomey innam, heeft den Bou-
langisten in Frankrijk aanleiding gegeven om
eenige vijandelijke demonstraties tegen de republiek
in het leven te roepen. De legue des Patriottes,
die, sedert haar held Boulanger van het tooneelis
verdwenen, een kwijnend bestaan leidt, heeft de
terugkomst van dien generaal gretig aangegrepen,
om zich weder aan den sabel van een opperofficier
vast te klampen en ofschoon generaal Dodds een
zeer eenvoudig man is, die zijn eigen beteekenis
volstrekt niet overschat en geen de minst politieke
aspiratie heeft, hebben de Boulangisten gezorgd voor
een reeks cbanvinistiscbe artikelen, waarin hij wordt
verheerlijkt als de eerste militair, die na den oorlog
van 1870 aan de Pransche wapenen een schitterende
zegepraal heeft bezorgd, en waarin weer allerlei
toespelingen worden gemaakt op de revanche, welke
slechte onder de bezielende leiding van een gelukkig
soldaat zou kunnen worden bevochten. Ongelukkig
genoeg kon president Carnot, die lijdende aan
geelzucht is, den generaal niet dadelijk op het
Elysée ontvangen, en natuurlijk zorgde de Bou-
langistische pers er voor, dat de meening verbreid
werd, dat niet ziekte, maar vrees voor den generaal,
president Carnot verhinderde den held van Dahomey
te ontvangen. En de regeering zelf werkte deze
praatjes in de hand door te verbieden, dat de
marine-officieren, tot welk corps generaal Dodds
behoort, en corps aan het station te Parijs te ver
schijnen, om den generaal te verwelkomen. De
kommandant van het te Parijs aanwezige regiment
kreeg zelfs eene ernstige berisping, omdat hij zulk
eene demonstratie bij zijne officieren had toegelaten.
Het kan niet anders of met zulk een vrees voor
demonstraties doet de regeering haar eigen prestige
ernstig afbreuk.
De tijd der Fransche verkiezingen nadert thans
met rassche schreden en al wat de afgevaardigden
nu nog in de Kamers zeggen en doen, is alleen op
de kiezers berekend. Eene groote gebeurtenis op.
politiek gebied zal ditmaal bij de verkiezingen
voorvallen. De president van het Orleantisch comité
en vertegenwoordiger van den graaf van Parijs,
Graaf d' Haussonville, heeft zich in het achtste
arrondissement van Parijs als zuiver monarchist
candidaat gesteld voor de Kamer. Dit is in geen
jaren gebeurd, dat deze partij zich met een eigen
candidaat in de verkiezingen heeft gemengd. De
republikeinsche bladen keuren dezen stap over
't algemeen goed, omdat nu de kiezers in de ge
legenheid zullen zijn, eene bepaalde keuze te doen
tusschen het koningschap en de republiek. Natuurlijk
hopen zij, dat thans voorgoed de zegepraal voor de
republiek zal bevochten worden, maar zeker is de
uitslag niet, want het district telt vele anti-
republikeinsche kiezers. Thans is het in de Kamer
vertegenwoordigd door den heer Marius Marten,
den candidaat der Bonapartisten en Boulangisten,
die in 1889 by de herstemming met behulp der
Orleansen werd gekozen.
Ook in Duitschland is de verkiezingsstrijd in
vollen gang. "Voor zoover men zich nu daarover
een oordeel vormen kan de verkiezingen hebben
eer9t ovor 4 weken plaats staan de kansen voor
de regeering niet zeer gunstig. Veelbeteekenend
mag het feit genoemd worden, dat mannen als
Von Huene, Von Ballestrem, Porsch en Bamberger,
die zich in strijd met hunne geestverwanten vóór
het compromis in zake de legerwet hebben verklaard,
zich niet meer verkiesbaar stellen. Vrij algemeen
wordt aangenomen, dat de sociaal-democraten bij
deze verkiezing een groot aantal stemmen en ook
eenige zetels zullen winnen. In de hoofdstad des
rijks hebben zij kans op 4 van de 6 zetels. De
keizer heeft het bij de toespraak, gehouden op het
Tempelhofer Feld, door ons de vorige week mede
gedeeld, niet gelaten. Bij de feesten ter gelegenheid
van de onthulling van een monument te Gorletz,
voor zijn grootvader opgericht, heeft hy weder een
toespraak gehouden. Wijselijk werd daarin de
bedreiging met eene nieuwe ontbinding van den
rijksdag weggelaten, maar toch gaf de keizer niet
onduidelijk te kennen, dat hy de aanneming van
het legerontwerp in den vorm van het compromis
Von Huene in het belang van het vaderland noodig
achtte en haar van alle goede vaderlanders ver
wachtte. Zeer veel geschrijf veroorzaakt een open
baarmaking van een brief van prins Albrecht van
Pruisen, waarin de wenschelykheid eener verzoening
tusschen Bismarck en den keizer wordt uitgesproken.
De prins bekleedt als regent van Brunswijk eene
booge positie; hoe de brief wereldkundig is ge
worden is niet bekend, en het ontbreekt dan ook
niet aan berichten, die het gansche schrijven voor
eene fictie verklaren, maar daartegenover staat dat
de bron vrij goed is en prins Albrecht zich steeds
als een y veraar voor deze verzoening heeft getoond.
Onder deze omstandigheden heeft het dubbel de
aandacht getrokken, dat vorst Bismarck niet uit-
genoodigd is geweest bij de onthullingsfeesten to
Gorletz, ofschoon zyn beeld op het monument eene
eereplaats inneemt. Bismarck stelt zich niet meer
verkiesbaar voor den rijksdag, waarin hy dan ook,
nadat zijne conservatieve vrienden hem met zeer
veel moeite een mandaat hadden bezorgd, geen
enkele maal is verschenen.
In Italië is weder een ministeriele crisis
uitgebroken. De Kamer heeft n.l. met 138 tegen
133 stemmen de begrooting van justitie verworpen.
Ofschoon de meerderheid zeer klein was, nam de
minister zijn ontslag. Aan geruchten natuurlijk geen
gebrek. Er wordt reeds gesproken van een ministerie
Crispi of van een onder di Rudini; maar waar
schijnlijk zal er eene eenvoudige reconstructie van
het tegenwoordige kabinet plaats vinden.
Transvaal.
De overstroomingen, die de Transvaal hebben ge
teisterd, zyn in verschillende opzichten rampspoedig
geweest voor het land. Noch het water, nooh de koorts
hebben ooit zooveel kwaad gedaan. EerBt regende het
gedurende een week, op Afribaansche manier nataurlyk,
d. w. z. bjj wolkbreuken die niet ophielden. Op een
Vrjjdag, dien men sedert dien den naam van Zwarten
Vrydag heeft gegeven, bereikte de zondvloed zjjn
toppunt en ging vergezeld door een geweldigen storm.
In het dal der Krokodillenrivier werden, zooals wy
reeds meldden, 40 huizen in dien éénen nacht weg
gespoeld en van de bewoners ia niets meer te vinden.
Het overvloedige vocht heeft bovendien schadelijke
miasmen doen opstjjgen, tengevolge waarvan nu de
koortsepidemie met ongekende hevigheid woedt. Bar-
berton heeft verschrikkelijk geleden, in de zoo ryke
▼allei der Elandsrivier zyn nagenoeg alle inlanders
gestorven. Het kleine aantal geneeBheeren doet water
te doen is, maar kan natuurlijk niet veel uitrichten.
Op eene zoo groote uitgestrektheid is het moeilyk, een
ramp te overzien, maar men schat het aantal dooden
op 10,009, alleen onder de Kaffers, die als muizen
Engeland.
Eogelsch »recht". Lucretia Last, een koakenmeid,
stond te Londen terecht, wegens diefstal van linnen
goed en ander huisraad. Zjj bekende schuld. Zjj stond
op het punt om met een gepasporteerd sergeant te
trouwen; ze was al aangeteekend en zoo kwam ze
er toe voor het huishouden een en ander aan te
schaften langs den weg van diefstal. De rechter,
Zij had afscheid genomende koffers stonden
gereed in den gang, om op de vigelante geladen
te worden, die reeds voor de deur stond te wachten.
Nog eenig talmen, een handdruk hier, een laatste
kus daar en zij stapte in, gevolgd door haren
vader.
Heden was het de eerste September, de dag,
waarop dat jaar alle scholen, zoowel dag- als
kostscholen weder aanvingen. En naar deze laatste
soort werd de heldin van ons verhaal gebracht.
Ja, mijne lezers, zij ging naar kostschool, eene
kostschool in eene ver verwijderde streek van hare
geboorteplaats, eene school in Zwitserland. Lieve
lezers en lezeressen, hebt gij ooit dit gevoel ge
kend Als 't ware uit het midden van uw lief
hebbende ouders, broeders en zusters weggerukt
te worden, om geheel alleen onder vreemden eene
toekomst te gemoet te gaan, die maar te dikwijls
vol verleidingen en vol strijd is? Maar ik wil
mijn verhaal niet afbreken door wijsgeerige be
spiegelingen, die laat ik liever aan onzen goeden
vader Cats over. Ik ga dus voort. Na eene ver
moeiende reis bereikten vader en dochter de plaats
hunner bestemming, namelijk het kleine dorpje
G. aan het Vierwaldstattermeer. Wel dwaalden
hare gedachten van de treurige overpeinzingen,
waarin ze zich verdiept had, een oogenblik af, bij
het aanschouwen van 't prachtig tooneel, dat zich
eensklaps bij eene kromming van den weg aan
haar oog ontrolde. Dat heerlijk schoonc meer met
zijn hemelsblauw, doorschijnend water, waarin
dartele vischjes zwommen; die hooge bergen, uit
het water oprijzende en hunne kruinen met sneeuw
bedekt; die prachtige plantengroei; dat alles werkte
wel betooverend op de arme vreemdelinge, ge
komen uit het stille dorpje van Holland; maar
toch, een oogenblik slechts liet zij zich meeslepen,
toen keerden hare gedachten plotseling terug tot
het verdriet, het prozaïsche dezer wereld. Zij stak
het hoofd uit het portier van 't rijtuig en jawel,
daar draaide het paard den tuin van een groot
huis binnen. Dat was dus de kostschool!
O! hoevele duizende gewaarwordingen bestorm
den haar op dat oogenblik! Zij zijn te talrijk,
om zich te laten beschrijven. Hare eerste beweging
was, toen zij het rijtuig uitstapte, te ontvluchten,
maar wel spoedig bemerkte zij het onzinnige van
hare overijlde gedachte. Haar vader, misschien
voor iets dergelijks vreezende, had haar stevig bij
de hand genomen en zoo traden zij te zamen de
huisdeur binnen, die door eene frissche, helder
uitziende dienstmaagd geopend werd. Eene koude
rilling beving haar, toen de deur weder in het
slot sprong; zij vergeleek zich bij een veroor
deelde, achter wiens rug de zware ijzeren deuren
der gevangenis met een' slag dichtvallen en hem
voor eenige jaren houden opgesloten.
Zij werden in het boudoir der directrice ge
laten eene kamer even statig en stijf als de
bewoonster zelf, die kort daarop binnentrad. Het
was eene indrukwekkende verschijning, die vrouw
met haar eerwaardig gelaat, omlijst door glanzend
wit haar. Daarbij die groote, rechte, slanke gestalte
en dat zwarte kleed; toch miste zij die zekere
vriendelijke uitdrukking in de zwarte doordringende
oogen, die iemand dadelijk aantrekt, ofschoon de
hare zeer schoon mochten genoemd worden; niette
min lag er iets hards en kouds in dien blik.
Met gemaakte vriendelijkheid gaf zij hare nieuwe
leerlinge de hand en trok haar naar zich toe, ten
einde haar een zoen te geven, doch deze bewe
ging had zoo iets terugstootends in de oogen
van het arme meisje, dat zij zich plotseling los
rukte en zich schreiend achter den rug baars
vaders verborg
Nu lag zij in haar bedje en overdacht al de
gebeurtenissen van den afgeloopen dag. Ja, het
was' dus wel waar dat zij nu op kostschool zat!
Toen haar vader vertrokken was, had men haar
door alle kamers geleid en aan de meisjes voor
gesteld. Ook had zij hare slaapkamer gezien, die
zij met drie andere lotgenooten deelde. Wel was
het een prettige kamer, uitziende op het blauwe
meer, maar hoeveel liever sliep zij niet in haar
eigen klein kamertje thuis, dat op den gezelligen
grooten tuin uitzag! Het middagmaal en avond
eten schenen voor haar geen einde te nemen,
niemand sprak een woord en zij behoefde slechts
even op te kijken, om twintig paar nieuwsgierige
oogen op zich gevestigd te zien. Terstond keek
zij dan weer aandachtig naar haar bord, maar
desondanks hoorde zij toch hare buurvrouwen
giggelen en de andere hoek der tafel maakte
hardop allerlei dwaze opmerkingen over haar
persoon. Nu lag zij daar, weliswaar verlost van
hare plaagsters, maar overgelaten aan folterende
gedachten. O, dat denken! kon zij slechte in
slaap komen en zoodoende voor eenige uren alle
zorg en smart vergeten! Maar neen, Klaas Vaak
kreeg geen medelijden met het vermoeide kind,
hij kwam niet om hare oogen met zand dicht te
strooien. O God, moet ik hier zoo lang blijven,
moet ik steeds dit leven leiden, moet ik altijd
geplaagd, uitgelachen en bespot worden? Neen
waarlijk, dit kan zij niet verdragen, dat is te veel
voor haar. Eensklaps barstte zij in een vloed van
tranen uit en snikte alsof haar hart zou breken.
In dien hulpeloozcn toestand voelde zij eene
zachte hand op haar voorhoofd leggen; zij keek
op, en zie, daar stond een barer slaapgenootjes
bij haar en sprak haar woorden van troost toe.
In het eerst kon zij niet luisteren, haar smart
was te hevig, maar toch, langzamerhand oefenden
die zachte, vriendelijke woorden een bedarenden
invloed op haar uit. Zij glimlachte weder door
hare tranen heen en, nadat hare nieuwe vriendin
haar verlaten had, viel zij weldra in een diepen,
onrustigen slaap.
Zij droomde. Zij zag een groot landhuis, om
geven door bosschen met vijvers, waarin sierlijke
zwanen rondzwommen. In de laan vóór het huis
wandelde eene lieflijke gestalte in het wit gekleed,
met een klein meisje aan de hand. Zij herkende
in die slanke gestalte met lichtblond haar en
zachtblauwe oogen hare zoo zeer geliefde moeder.
Die moeder, die zoo ver van haar verwijderd was,
en in dat vroolijke, kleine meisje zag zij haar
jongste zusje, de lieveling van het huis. Dan
verder rees in hare verbeelding Castor, de hond,
op, die met de groote zwarte poes speelde. Hare
gedachten lieten haar nog niet met vrede; ruste
loos wierp zij zich heen en weder op haar leger.
Daar zag zij plotseling eene adder, van de ver-
giftigste soort, uit het kreupelhout te voorschijn
komen en naar het spelende kind toekruipen; zij
verhief reeds haren vreeselijken kop om de doode-
lijke beet toe te breugenzij wilde in haren
slaap hare lieveling redden, maar het scheen alsof
onzichtbare banden haar kluisterden aan de plaats
waar zij zich bevond. Zij slaakte een kreet van
wanhoop, die door de kamer weerklonk als een
hulpgeschrei. Met een' schok ontwaakte zij,
en daar stond dezelfde witte gedaante van
den vorigen avond weer voor haar bed//kleed u
haastig aan, het is reeds laat, en gij moet bij
tijds aan het ontbijt zijn. Langzaam stapte zij
uit haar bed en kleedde zich met een bezwaard
hart. Aan het ontbijt had zij hetzelfde uit te
staan als den vorigen dag aan het middagmaal.
Wel trok de nieuwe vriendin zich barer aan, als
zij alleen waren en zelfs kon zij heel vriendelijk
wezen, maar in tegenwoordigheid der anderen lachte
zij het hardst mee ten haren koste.
Zoo sleepte zij haar treurig bestaan voort, den
langen winter door, totdat het opnieuw zomer
werd. Ja, het werd zomer in de natuur, maar
helaas alles bleef koud en droevig in haar hart.
Eens op een' Maandagmorgen kwam zij beneden
in de eetkamer en werd daar ontvangen door een'
troep schreeuwende en luid pratende meisjes. Op
hare vraag wat er gaande was, werd haar een
lang verhaal verteld van een der meisjes, dat den
vorigen avond een ring op de toilettafel had
gelegd, die nu spoorloos verdwenen was. Hoe zij
ook gekeken en alle meubels van hunne plaats
verzet hadden, al haar zoeken bleef vruchteloos,
de ring was en bleef weg. Dit verhaal, natuurlijk
niet van overdrijving ontbloot, maakte veel op
gang onder de meisjes, vooral daar de ring eene
groote waarde bezat en tevens een erfstuk in de
familie was. Zooals meestal gebeurt bij dergelijke
gelegenheden, werden de meiden er 'teerst van
beschuldigd, maar op hare herhaalde betuigingen
van onschuld aan 't geval, moest toch wel iemand
auders verdacht worden. Langzamerhand verhieven
zich stemmen, of misschien ook een der leerlingen
het gedaan kon hebben, maar wie? Dat was de
groote vraag. Spoedig werd het als een uitge
maakte zaak beschouwd, dat het nieuwelingtje
het feit moest bedreven hebben. Allerlei gezegden
en handelingen werden opgehaald, waaruit teil
duidelijkste hare schuld bleek, tenminste naar het
oordeel der onnadenkende,"onrechtvaardige meisjes.
Wel werden de beschuldigingen, tegen haar in
gebracht, slechts op fluisterende toon uitgesproken,
maar toch kon zij het zelf best merken, wanneer
bijvoorbeeld bij haar binnentreden het algemeen
en luid gesprek plotseling als door een' tooverslag
verstomde, en zij door tal van meisjes aangekeken
werd. Of zij zag en hoorde geheime wenken,
bedekte woorden, echter zoo luid en duidelijk,
dat ze door haar gemakkelijk werden verstaan en
begrepen.
Zoo verliepen er weken; haar leven was haar
tot last geworden. Door allen verlaten, zelfs door
hare zoogenaamde vriendin, bespot, beschuldigd,
was het geen wonder, dat zij onverschillig werd
en verlangde naar den dood. Voor haar had het
leven geene waarde meer. Zelf overtuigd van hare
onschuld, moest deze beproeving haar dubbel hard
vallen. Zij bracht menigen slapeloozen nacht
weenend door, en peinsde over middelen om een
einde aan haar treurig bestaan te maken, of ten
minste om dit vreeselijk oord te vertalen.
Eindelijk, het was op een schoonen Juli-avond,
had zij een plan beraamd zij zou weg-
loopenJa, naar huis, naar dat huis, waar zij
liefderijk zou ontvangen worden, want hier kon en
wilde zij niet langer blijven. Naar huis, naar huis,
dat was de eenige gedachte, die haar bezielde. Toen
allen te bed waren en naar hare berekening moesten
slapen, stond zij zachtjes weder op, kleedde zich
haastig aan, maakte een pakje van de noodzake
lijkste behoeften en kleedingstukken en opende
het venster. De koele avondwind stroomde haar
tegenhet scheen, alsof hij haar toefluisterde haar
voornemen te laten varen, maar neen! Zij sprong
uit het venster, dat gelukkig niet zeer hoog van
den grond was en kwam ongedeerd op het zachte
grasperk voor het huis terecht. Nog een smarte-
lijken blik op dat huis, waar zij zooveel geleden
had; op dien tuin, die nu zoo aanlokkelijk scheen
in het maanlicht, en dan voort, voort, altijd voort,
langs het meer, langs huizen, boomen, velden en
weilanden. Zij keek rechte noch links, totdat ein
delijk de vermoeienis haar noodzaakte stil te staan,
om adem te scheppen. Zij bevond zich in het
woud, het was stil, doodstil rondom haar. De
nachtwind ritselde door de hooge toppen der
dennen, de stralen der maan vielen hier en daar
door de stammen heen en beschenen de lage kreu-
pelboschjes met hunne grillige vormen. Niet ver
van de plaats, waar zij zich bevond, stroomde een
woeste bergstroom. Hoe aanlokkelijk scheen dat
water haar toe. Zij zag duizende armen zich naar
haar uitstrekken, zij hoorde duizende steramen
haar zoete woorden toefluisteren, zij voelde dat zij
den verleider geen weerstand kon bieden. Hoe
heerlijk verlost te zijn van alle zorgen, van alle
smartenHet werd haar bang om 't hartzij
dacht aan haar thuis; aan vader, moeder, broers
en zusters; zij dacht aan haren droom; haar ge-
heele leven stond haar nog eens voor den geest
tot in de kleinste bijzonderheden. Eene stem in
haar binnenste fluisterde: vDoe het, dan zijt gij
verlost van al het smartelijke dezer aarde! En zij
luisterde naar die stem, zij wierp zich in de armen
die zich naar haar uitstrekten en een plomp.
Alles is weer stil, de stroom alleen stuwt zijn
water nog even wild en onstuimig voort; de maan
werpt haar matte, bleeke stralen over de dennen
en de boschjes; maar zij beschijnt niet meer dat
toonbeeld van ellende en innerlijken strijd, dat
daar nog eenige minuten te voren stond. Zij werpt
haar zilver licht op eene leege plek, waar zoo
wanhopig gestreden en geworsteld is.
De gouden ring, het voorwerp van zooveel ver
driet en onschuldig lijdenwerd eenige dagen
later gevonden, toen men terugkwam van het
kerkhof, waar aan de arme, miskende vreemdelinge
de laatste eerbewijzen waren toegebracht.
H. Ucksy»