ZIEMKZEESCI1E NIEUWSBODE.
Zaterdag 21 Januari 1893.
Directeur-Uitgever J. WAALE.
Niet ter zake dienende.
Algemeen Overzicht
FEUILLETON.
Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en
ZATERDAG.
De prijs per 3 maanden ia f 1,30, franco per post
f 1,60.
Noord-Amerika, Transvaal, Indië enz. verzending
eens per week, f 10,per jaar.
49ste JAARGANG. No. 6262.
Advertentiën, van 13 regels 30 Cts.
meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot des
Maandags, Woensdags en Vrijdags middags
12 ure bezorgd worden.
Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend.
De jongelingen, geboren in
"1874, worden herinnerd aan
hunne verplichting om zich
vóór 31 Januari 1893 ter inschrijving
voor de Nationale Militie, ter Gemeente-
Secretarie aan te melden.
Do beer C. B. Spruyt heeft in de N. R. Ct.
een paar artikelen geplaatst onder den titel: »De
liberale partij en de kiesreobt-ontwerpen". Die
kiesrecht-ontwerpen bevallen hem in geenen deele,
en de houding der liberale partij nog minder. De
Liberale Unie en vooral baar Voorzitter hebben
heel wat op bun geweten. Zij hebben »het er op
aangelegd, grondige bespreking te voorkomen". Zij
schijnen vergeten te hebben, dat eerbied voor de
vrije discussie een der eeretitels is van hunne
richting", en, zoo vraagt de geachte Sohr., zouden
zij op den duur ingenomen zijn met practijken, die
de vrije discussie nagenoeg onmogelijk maken?"
Wie de vergadering der Liberale Unie op 26 Nov.
beeft bygewoond, zal het ongegronde dezer be
schuldigingen gemakkelijk inzien. De Voorzitter dei-
vergadering handhaafde de vrijheid van discussie
met nadruk tegenover ben, die ongeduldig werden
wegens het inderdaad onbeteekenende van enkele
der aangevoerde bedenkingen, terwijl verschillende
afgevaardigden, die met bezwaren gekomen waren en
wijzigingsvoorstellen indienden, tengevolge der ge
voerde beraadslagingen, zonder eenige pressie van
wie ook, ze terugnamen. Schooner uitkomst is van
vrije gedachtenwisseling niet te verwachten!
't Is intusschen geen wonder, dat de heer Spruyt,
die de vergadering der Liberale Unie niet bijwoonde,
en zijn oordeel grondt op de verslagen in de dag
bladen, er min juist over oordeelt als men ziet, boe
eenzijdig den indruk is, dien hij kreeg van de
beraadslagingen in de Tweede Kamer, waarvan hij
de uitvoerige stenographische verslagen heeft kunnen
raadplegenWij raden allen, die weten willen, boe
cle beeren Levy, de Beaufort en Rutgers van
Rozenburg over bet beleid der Regeering, vooral
in zake het kiesrecht, denken, niet af te gaan op de
voorstelling, die de beer Spruyt in de aangehaalde
artikelen er van geeft, maar liever zelf de verslagen
te raadplegen. Het zou ons te ver voeren, als
wij het verschil in bijzonderheden wilden aantoonen,
betgeen wij te eer kunnen nalaten, daar het doel
van dit opstel een ander is, en wel om in bet licht
te stellen, dat een bezwaar, hetwelk de heer Spruyt
aan den beer Levy ontleent, maar beiden tot een
verschillende slotsom voert, in beider stolsel niet
ter zake dienende is.
Beide beeren staan tegenover de ontwerpen op
een geheel verschillend standpunt, wat men bij de
lezing der artikelen van den heer Spruyt niet zoo
dadelijk zou opmerken, hoewel bet verschil in
standpunt volkomen verklaart, hoe beiden op grond
van een zelfde bezwaar tot een geheel verschillende
slotsom kunnen komen.
De heer Spruyt zegt: Toenemende partijtwist,
zwakheid van de Regeering, wantrouwen in ieder
politiek man, dat zijn de toestanden, die de aan
neming van Tak's kieswet, in hoofdzaak ongewijzigd,
ons brengen zou, die men voorkomen kan, als door
gemeen overleg de ontwerpen aannemelijk gemaakt
worden voor den rechtervleugel der liberale party".
De heer Levy daarentegen zeide: »Ik hoop, dat
het doel van het bij de Kamer aanhangige wets
ontwerp, namely k uitbreiding van de kiesbevoegdheid,
tot aan de uiterste grenslijn der grondwet, door
gemeen overleg tusschen Regeering en Kamer moge
worden bereikt".
De heer Levy staat dus op het standpunt der
Liberale Unie, die niets anders wenscbte. Maar de
geachte Spr. ontwikkelde eenige bezwaren betreffende
het niet gelijktijdig regelen van het kiesrecht voor
de gemeenteraden.
Deze bezwaren komen voornamelijk daarop neer,
dat men het als vanzelf sprekend zal beschouwen,
dat de kiezers voor de Tweede Kamer en de Prov.
Staten ook kiezers voor de gemeenteraden moeten
zijn, dat alsdan de groote meerderheid der kies
gerechtigden niet in de gemeente-belastingen zullen
betalen en van hunne meerderheid gebruik zullen
maken om den bezitters zware lasten op te leggen.
De geachte Spr., die met de Regeering wil mee
werken om de door baar beoogde kiesrecht-
hervorming tot stand te brengen, legt zich bij haar
werkplan, dat de regeling van het gemeentelijk
kiesrecht tot later verschuift, neer, maar stelde
eenige vragen: >Is de Regeering, zoo vraagt hij,
niet van oordeel, dat voor de toekenning van hot
plaatselijk kiesrecht, directe belastingbetaling on
vermijdelijke voorwaarde is, zoodat voor het politieke,
in tegenstelling met het plaatselijke kiesrecht
fundamenteel verschillende grondbeginselen gelden
moeten? Is de Regeering niet van oordeel, dat,
onafhankelijk van die fundamenteele regeling, de
plaatselyke autonomie op zeer aanmerkelijke wijze
zal moeten worden besnoeid Is de Regeering niet
van oordeel, dat zelfs die besnoeiing niet voldoende
zal zijn, maar dat het toezicht op het algemeen
beheer, ten deele althans zal moeten worden ont
trokken aan Gedep. Staten, als voortgevloeid uit
het aanzienlijk uitgebreide kiesrecht en gesteld
onder de regelmatige hoede van het centraal gezag?"
En de Minister, zond hij den heer Levy naar
huis met de schampere opmerking, dat de door
dezen afgevaardigde behandelde vraag thans slechts
tot eene gedachtenwisseling in het wilde zou
kunnen leiden", zooals de heer Spruyt beweert?
Neen, de Minister wees er op, dat ook volgens den
heer Levy eene afzonderlijke wettelijke regeling,
afgescheiden van het politiek kiesrecht, noodzakelijk
is, en achtte eene gedachtenwisseling over het
gemeentelijk kiesrecht in den tegenwoordigen stand
der zaak onvruchtbaar". Hij wees er, in aan
sluiting aan den heer Levy, op, hoe groot de
omvang en hoe ingrijpend de beteekenis van
zoodanige gedachtenwisseling zoude wezen. »De
vraagpunten toch, welke hij aan de Regeering ter
beantwoording voorstelde, raken het wezen zelf van
onze gemeente-instellingen, de taak der gemeente
besturen en het daarop uit te oefenen toezicht door
hooger gezag. Het zijn werkelijk gewichtige vragen,
alleszins beantwoording waardig. De Regeering
hoopt dat antwoord dan ook te geven; maar zy
zal het doen in geformuleerde voorstellen bij de
indiening der gemeentewet. Thans eene gedachten
wisseling in het wilde te openen over de inrichting
der gemeentebesturen en het gemeentelijke kies
recht, zoude niets anders dan verwarring kunnen
stichten".
Inderdaad, dat is een antwoord, volkomen gepast
en passende op de vragen, verband houdende met
het van den aanvang bij de Regeering vast staande
en door de vertegenwoordiging aanvaarde werkplan
der Regeering: het kiesrecht voor de gemeente
besturen niet te regelen dan in verband met de
taak, die men haar wil opleggen, en het toezicht
op die besturen uit te oefenen. Dit alles, zoowel
als de middelen waarover zij te beschikken moeten
hebben, het hangt met elkander samen. En nu is
het toch duidelijk, dat, terwijl van dit alles niets
vaststaat, geen enkel denkbeeld daaromtrent nauw
keurig geformuleerd is, eene bespreking er van
inderdaad eene gedachtenwisseling in het wilde zou
zijn. Daarom juist was het volkomen terecht, dat
de Regeering geformuleerde voorstellen toezeide. Die
werden den heer de Beaufort toegezegd. Na de
behandeling der kiesrecht-ontwerpen, zegt de heer
Spruyt. Juist: na de behandeling der kiesrecht-
ontwerpen, zooals de heer de Beaufort ze had
gevraagd. Wat de heer Levy wilde, eene voorloopige
gedachtenwisseling bij de algemeene beraadslagingen
over de Staatsbegrooting, naar aanleiding van eenige
losweg gestelde vragen, kan inderdaad geen nut
doen, was ter zake niet dienende, en wat de heel
de Beaufort verlangde en de Minister beloofde;
uitgewerkte wetsvoorstellen, kan, ook al verandert
de vertegenwoordiging en de regeering van samen
stelling, als richtsnoer voor hunne opvolgers van
groot nut zijn.
De heer Spruyt meent ook, dat de heer Levy
tot een andere slotsom had moeten komen.
Wordt er", zoo zegt hij, »bij de beslissing over
het thans aanhangige kiesrecht-ontwerp tot op
zekere hoogte tevens stilzwijgend beslist over de
vraag, ivelke personen men na enkele jaren tot het
plaatselijk kiesrecht zal moeten toelaten, dan moeten
de kenmerken van welstand en geschiktheid, die
de Minister voorstelt, ook met het oog op die
vraag onderzocht worden. Kan men ze niet toe
passen zonder dat men de kans loopt gemeenteraads
kiezers te moeten toelaten, die de zaken totaal in
de war sturen, dan mag men ze ook voor de kiezers
voor de Tweede Kamer en de Provinciale Staten
niet aanvaarden. Kenmerken van welstand en ge
schiktheid, die zouden kunnen aangenomen worden,
wanneer het gemeente-kiesrecht by dezelfde wet,
of althans gelijktijdig, op geheel andere wijze
geregeld werd, kunnen totaal onbruikbaar zijn, nu
de regeling van het plaatselijk kiesrecht en de
hervorming der gemeentewet worden uitgesteld tot
de periode, waarin eene nieuwe Kamer en een nieuw
ministerie is opgetreden".
De heer Spruyt zou dus willen dat het gemeentelijk
kiesrecht nu ook geregeld werd. Welk doel zou hy
daarmee hereiken De nieuwe Kamer en het nieuwe
Ministerie zouden immers door de besluiten van de
tegenwoordige ook ten aanzien der regeling van de
gemeente-huishouding in geen enkel opzicht ge
bonden zijn!
Onze weerbaarheid en onze gemeente-financiën
mogen volgens den heer Sprayt evenmin worden
overgelaten aan die nieuwe Kamer, die haast niet
zou kunnen nalaten, dat alles in te richten op eene
wijze, waarvan ieder in de Kamer, behalve misschien
een paar radicalen, het door en door verkeerde
inziet
Maar eilieve, is dat nu ter zake dienende? Ook
die conclusie klopt niet op de premissen. Als de
nieuwe Kamer doen zal wat de heer Spruyt van
haar verwacht, dan moeten wij maken dat zij niet
komt, dan moeten wij het kiesrecht onveranderd
laten.
Tot die gevolgtrekking komt de heer Spruyt
echter niet. Hij wil, zooals wij boven aanhaalden,
dat Tak's ontwerpen »door gemeen overleg aan
nemelijk gemaakt worden voor den rechtervleugel
der liberale partij".
Die conclusie nu zou ter zake dienende kunnen
zijn, als de heer Spruyt had medegedeeld, wat
daartoe had moeten geschieden. Hij heeft wel,
zonder voldoenden grond, beweerd, dat in de kies-
vereenigingen, dat in de Liberale Unie, voor de
tegenstanders der ontwerpen, voor hen, »die wel
eene belangrijke uitbreiding van het kiesrecht willen,
maar de deur in geen geval zoo wijd wilden open
zetten, als de Minister Tak voorstelde", geen gelegen
heid zou zijn geweest om »hun eigen denkbeelden
over de regeling van het kiesrecht uiteen te zetten",
maar in de N. R. Ct. had de heer Spruyt die
gelegenheid toch wel? Een nauwkeurig geformuleerde
uiteenzetting van wat de rechterzijde wel wil,
hoever zij wel wil gaan ontbreekt, evenals by allen,
die tot dusver de ontwerpen van den heer Tak
bestreden, ook bij den heer Spruyt. Hy zal de
liberale partij aan zich verplichten als hij
daarvoor eene formule geeft, die voor toepassing,
en daardoor voor onderzoek en bespreking vatbaar
is. Dat zou inderdaad ter zake dienende zijn.
der vorige week.
Zooals wij aan het slot van ons vorig overzicht
meldden, komen wij thans nog even terug op de
voorstellen tot grondwetsherziening, zooals die
thans door de Belgische Begeering zijn in
gediend. Zooals bekend is, besloot de Kamer in
hare zitting van 27 November 1891 in beginsel
tot de herziening van art. 47 der Grondwet, dat
het kiesrecht verbindt aan de betaling eener be
paalde som in de directe belastingen. Toen deze
eerste stap was gedaan, bleek het al spoedig, dat
de herziening van andere artikelen dringend noodig
was. De kroon kwam met haren eisch van een
koninklijk referendumde regeering wenscbte de
verhouding van België tot den Congostaat te
wijzigen, in dien zin, dat België koloniën zou
kunnen bezitten. Aangedrongen werd verder op
eene hervorming van den Senaat, op evenredige
vertegenwoordigers, of vertegenwoordigers van be
langen de regeering maakte een lijst op van
artikelen, die aan eene herziening zouden worden
onderworpen en de Kamer stelde die lijst vast op
10 Mei 1892. Toen werd de constituante gekozen,
en begon het lijdensproces van verschillende voor
stellen, die verdedigd en toch niet aangenomen
werden door de speciale commissie en toen in
November van het vorige jaar Kamer en Senaat
bijeenkwamen, hadden noch de commissiën, noch
de regeering eenig voorstel te doen. Wat daarvan
de oorzaak was, zullen we thans niet nagaan
genoeg, dat thans de regeering eindelijk met voor
stellen voor den dag is gekomen. Zooals te ver
wachten was, wil de regeering van algemeen
kiesrecht niets weten. In hare memorie van ant
woord geeft zij daarvoor geene andere reden, dan
dat algemeen kiesrecht feitelijk nergens bestaat,
en dat van de kiezers een zeker minimum van
waarborgen mag worden geëischt. Maar dat mini
mum van waarborgen heeft bij den heer Beemaert
eene andere beteekenis dan het uitsluiten van krank
zinnigen en gevangenen, ook nog iets anders dan uit
sluiting van bedeelden en van hen, die niet kunnen
schrijven of lezen. Aan den drang om het bewuste
art. 4-7 te herzien, zoodanig dal kiesbevoegdheid
werd losgemaakt van het betalen van een zekere
som in de directe belastingen, heeft de heer Beer-
naert in zooverre voldaan, dat die band feitelijk
nog bestaat, maar in anderen vorm! Hij wil het
kiesrecht toekennen aan de eigenaars van gronden
van minstens frs. 2000 waarde, en voorts aan hen,
die minstens een jaar als eerste huurder een huis
of een gedeelte van een huis bewonen, waarvan
de door de wet vast te stellen waarde niet beneden
een zeker minimum bedrag blijft. Voor de be
palingen van dit bedrag wordt drieërlei maatstaf
aangenomen: de eerste in gemeenten van meer
dan 20,000 zielen, de tweede in gemeenten van
3000 tot 20,000 zielen, de laagste in kleinere
gemeenten. Gerust kan dat stelsel het woning
stelsel genoemd worden. Naast dit stelsel staat in het
regeeringsontwerp het z.g. capaciteitenstelsel, dat
het kiesrecht toekent aan de bezitters van bepaalde
diploma's en aan hen, die na hunne meerderjarig
heid, een eenvoudig door den Staat af te nemen
examen zullen hebben afgelegd. Eene zeer zonder
linge bepaling isdat de deelneming aan de
stemming verplichtend zal zijn, en dat ieder, die
er zich aan onttrekt, met een geldboete zal worden
gestraft. Dat het voorstel der regeering niet aan
VI.
Toen de dag, waarop de gedaagden voor den
rechter zouden verschijnen, dan werkelijk daar was,
begaven zy zich op het bepaalde uur »gedoscht in
Zondagskleören" en vol van de beste hoop naai
den tempel, waar de geblinddoekte godin der
gerechtigheid de weegschaal hield, waarin zou
gewogen worden welke der beide partijen tegen
de andere had misdreven. Ternauwernood hadden
de dames elkaftr in 't vizier gekregen, of zij wisselden
blikken, zooals men die in het duivenoog eener
vrouw een onmogelijkheid zou achten; een
bewijs voor de bedriegelijkheid van al het onder-
maansche. In den blik van juffrouw Dribbel las
nten de onmiskenbare uitdrukking eener grenzelooze
verontwaardiging en tevens een zeker beleedigend
zelfvertrouwen, dat in woorden aldus kon worden
uitgedrukt: Reken er op, vrouwtje, dat het je zuur
zal bekomen!" In het oog van juffrouw Wibbel
daarentegen ontwaarde men den gloed der ge
kwetste majesteit; zij droeg het hoofd hoog, om
haren mond zweefde een tergend lachje, en in al
haar doen en laten vertoonde zij een gerustheid,
die al dadolyk deed begrijpen, hoezeer zij geloofde,
het grootste gelijk van de wereld te hebben. Op
de bank, waar juffrouw Dorothea Dribbel had moeten
plaats nemen, ontwaarde men aan hare zijde een
voorwerp, dat, vooral nu het zich juist daar bevond,
onwillekeurig de aandacht trok van bet aanwezige
pnbliek en naar aanleiding waarvan men zich uit
putte in gissingen, over wat dit toch eigenlijk wel
mocht beduiden. Dat het een mand was, leed geen
twjjfeldat die mand alles behalve klein, ja, veeleer
groot en vrij onbehouwen was, was allen duidelijk;
doch wat er in was, daar moest men naar raden,
maar geen sterveling kon er uit wijs worden,
schoon het onzen lezers wel geen geheim meer zal
wezen. Zy toch zullen wel reeds aanstonds begrepen
hebben, dat in bedoelde mand de tallooze scherven
van het kort geleden verongelukte servies waren ge
borgen, welke scherven thans in zeker opzicht
getuigenis der waarheid moesten geven en met
een ook dienen, om de volstrekte billijkheid der
geëischte schadevergoeding te bewijzen; boven
dien zou, meende juffrouw Dribbel, het hart-
verteederende schouwspel van een vol dozijn gebroken
kopjes en schoteltjes by het plotseling en ter juister
ure openslaan van het deksel krachtig werken op
de gemoederen der rechters. De reden, waarom
zij een korf van zoodanigen omvang had genomen,
moet, als zijnde ongetwijfeld ook den lezer nieb
volkomen helder, vooreerst nog een verborgenheid
blijven. Had zij het dan opzettelijk gedaan en zonder
oorzaak? Men leze en oordeele!
Daar er op dien dag nog meer zaken aan de
rol waren en, zooals bekend is, met die zaken
zelden veel haast wordt gemaakt, werd het twee
uur in den middag, eer de beurt aan die der
Wibbels en Dribbels kwam. Als nu evenwel de
deurwaarder, eentonig? dof en droomerig, als naar
gewoonte, zijn plicht bad gedaan en de gedaagden
voor de groene tafel stonden, begon, alvorens de
president nog een woord had kunnen uitbrengen,
juffrouw Dribbel reeds met prijzenswaardige ge
dienstigheid getrouw verslag te geven van het
gebeurde op den gedenk waardigen dag, die getuige
was geweest van het gevecht met hare buren.
»U moet weten", riep zij, want voor spreken
ging het wat te forsch, »u moet weten, dat zij,
en (met een onbeschrijfelijk nijdigen blik op
juffrouw Wibbel) ik tart haar het tegendeel te
zeggen, dat zij, schoon ze 't graag zou heeten
liegen
»Maar mijn goede vrouw", viel haar de rechter,
beangst voor wat verder nog zou kunnen volgen,
in de rede; »zoudt ge niet de goedheid willen
hebben, om maar eenvoudig te vertellen, hoe de
zaak zich heeft toegedragen?"
Ziende, dat er niets aan viel te veranderen
bepaalde juffrouw Dorothea zich werkelijk tot een
bloot verhaal van de bekende daadzaken, in dier
voege echter, dat zy, om der wille van haren
echtvriend en uit vrees dat deze de ware toedracht
zou ontdekken, de geschiedenis der slaapmutsen
voor goed buiten spel liet en zich alleen bepaalde
tot het gebeurde met den beslagpot, een om
standigheid, die onmiddellijk werd opgemerkt door
juffrouw Jane en waarvan deze, er mocht van
komen wat woft, vóór alle dingen partij dacht te
trekken. Wel kon zij er niet aan twijfelen, of haar
Thomas zou er in geenen deele door gesticht worden,
doch door de dingen mede te deelen, zooals zij in
waarheid hadden plaats gegrepen, kon zy hare
buurvrouw Dorothea tot een openlijke leugenaarster
maken, en voor zóó iets had zij zich gewillig aan
den toorn van alle Thomassen blootgesteld, die in
de gansche wereld gevonden worden.
Juffrouw Drivel had uitgesproken; fier en voldaan
over haar zelve trad zij terug van voor den
rechterzij wist het, de zege was haar en nog had
zij den inhoud van haar mand niet getoond!
Na juffrouw Dribbel sprak haar man; hij was
kort en verklaarde slechts, dat zijn vrouw in alles
de waarheid had gezegd.
Thans werden ook de talrijke getuigen nog
gehoord, en toen ook deze alles verhaald hadden,
wat zij wisten en niet wisten, kwam het woord
aan de verdedigers der beklaagden, en ziel, daar
verrezen, als werden ze bewogen door verborgen
veren, in het eigen oogenblik Thomas Wibbel en
diens wederhelftkennelijk vast besloten om
tegelijkertijd het woord te voeren. En zoo bleek
het de waarheid te wezen.
»U moet weten begon Thomas, verzocht
zijnde, bet zijne te zeggen; doch verder kwam
hij niet, want:
>U moet weten", begon, in duo met hem, zijn
hartsvriendin, en de goede man was te zeer gewoon
om haar in alles den voorrang te geven, dan dat
hij nu daarmede in strjjd zou hebben gehandeld.
s Nu, nu", begon de rechter met zicht,baai-
ongeduld, »een voor een, als 't u belieft",
Jawel", begon juffrouw Wibbel weder; »en dan
kan ik u verzekeren, dat zij schandelijk gelogen
heeft, want als ik u de waarheid mag vertellen,
dan is het alles afgunst geweest, omdat ik myn
Thomas een slaapmuts, een roode slaapmuts
Plotseling bleef zij steken; zij had een kreet
vernomen, vervolgens een luiden slag met een
wondervreemd geraas en, zich omkeerende, ziet zij
juffrouw Dribbel stokstijf in het midden der zaal
staan, als versteend van schrik en ergernis. De
beide echtgenooten staren elkander aan met wyd
opengespalkten mond en oogenaan de voeten van
juffrouw Dribbel rust haar mandeensklaps begint
die mand als vanzelf te bewegen, en rolt een paar
malen om haar eigen asdaar wordt het
deksel, als door tooverij opengerukt en ontzet
en verbijsterd door al die levende menschen, vliegt,
razend van angst, dwars door de zaal, rechts en
links, en over en weer wat meent ge?
de kat, de kat van onze dierbare juffrouw Dribbel.
En alles schatert, ook de rechterser waren
er, die later beweerden, dat zy zelfs den diender
en deurwaarder op een glimlach betrapten. Voor
de echtheid van het laatste willen wij ons evenwel
niet aansprakelijk stellen.
Maar wie lachte, niet de beide wevers, niet hunne
vrouwen, maar beschroomd, verbaasd, gegriefd en
in de hoogste mate geërgerd slopen zij de rechts
zaal uit naar huislatende de achterbly venden
en dus ook de rampspoedige kat, die even voor
den aftocht in stilte in de mand had weten te
kruipen, voor hetgeen zij waren.
Op deze wijze eindigde dan onze geschiedenis
van »de twee slaapmutsen". Moge de les, welke
ons hierin wederom leert, dat wij elkander zooveel
mogelyk moeten trachten te begrijpen en te verstaan,
om in vrede onzen levensweg te bewandelen, ingang
vinden in de harten onzer lezers 1
EINDE,