ZIEMKZEESCI1E NIEUWSBODE. Zaterdag 21 Januari 1893. Directeur-Uitgever J. WAALE. Niet ter zake dienende. Algemeen Overzicht FEUILLETON. Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en ZATERDAG. De prijs per 3 maanden ia f 1,30, franco per post f 1,60. Noord-Amerika, Transvaal, Indië enz. verzending eens per week, f 10,per jaar. 49ste JAARGANG. No. 6262. Advertentiën, van 13 regels 30 Cts. meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot des Maandags, Woensdags en Vrijdags middags 12 ure bezorgd worden. Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend. De jongelingen, geboren in "1874, worden herinnerd aan hunne verplichting om zich vóór 31 Januari 1893 ter inschrijving voor de Nationale Militie, ter Gemeente- Secretarie aan te melden. Do beer C. B. Spruyt heeft in de N. R. Ct. een paar artikelen geplaatst onder den titel: »De liberale partij en de kiesreobt-ontwerpen". Die kiesrecht-ontwerpen bevallen hem in geenen deele, en de houding der liberale partij nog minder. De Liberale Unie en vooral baar Voorzitter hebben heel wat op bun geweten. Zij hebben »het er op aangelegd, grondige bespreking te voorkomen". Zij schijnen vergeten te hebben, dat eerbied voor de vrije discussie een der eeretitels is van hunne richting", en, zoo vraagt de geachte Sohr., zouden zij op den duur ingenomen zijn met practijken, die de vrije discussie nagenoeg onmogelijk maken?" Wie de vergadering der Liberale Unie op 26 Nov. beeft bygewoond, zal het ongegronde dezer be schuldigingen gemakkelijk inzien. De Voorzitter dei- vergadering handhaafde de vrijheid van discussie met nadruk tegenover ben, die ongeduldig werden wegens het inderdaad onbeteekenende van enkele der aangevoerde bedenkingen, terwijl verschillende afgevaardigden, die met bezwaren gekomen waren en wijzigingsvoorstellen indienden, tengevolge der ge voerde beraadslagingen, zonder eenige pressie van wie ook, ze terugnamen. Schooner uitkomst is van vrije gedachtenwisseling niet te verwachten! 't Is intusschen geen wonder, dat de heer Spruyt, die de vergadering der Liberale Unie niet bijwoonde, en zijn oordeel grondt op de verslagen in de dag bladen, er min juist over oordeelt als men ziet, boe eenzijdig den indruk is, dien hij kreeg van de beraadslagingen in de Tweede Kamer, waarvan hij de uitvoerige stenographische verslagen heeft kunnen raadplegenWij raden allen, die weten willen, boe cle beeren Levy, de Beaufort en Rutgers van Rozenburg over bet beleid der Regeering, vooral in zake het kiesrecht, denken, niet af te gaan op de voorstelling, die de beer Spruyt in de aangehaalde artikelen er van geeft, maar liever zelf de verslagen te raadplegen. Het zou ons te ver voeren, als wij het verschil in bijzonderheden wilden aantoonen, betgeen wij te eer kunnen nalaten, daar het doel van dit opstel een ander is, en wel om in bet licht te stellen, dat een bezwaar, hetwelk de heer Spruyt aan den beer Levy ontleent, maar beiden tot een verschillende slotsom voert, in beider stolsel niet ter zake dienende is. Beide beeren staan tegenover de ontwerpen op een geheel verschillend standpunt, wat men bij de lezing der artikelen van den heer Spruyt niet zoo dadelijk zou opmerken, hoewel bet verschil in standpunt volkomen verklaart, hoe beiden op grond van een zelfde bezwaar tot een geheel verschillende slotsom kunnen komen. De heer Spruyt zegt: Toenemende partijtwist, zwakheid van de Regeering, wantrouwen in ieder politiek man, dat zijn de toestanden, die de aan neming van Tak's kieswet, in hoofdzaak ongewijzigd, ons brengen zou, die men voorkomen kan, als door gemeen overleg de ontwerpen aannemelijk gemaakt worden voor den rechtervleugel der liberale party". De heer Levy daarentegen zeide: »Ik hoop, dat het doel van het bij de Kamer aanhangige wets ontwerp, namely k uitbreiding van de kiesbevoegdheid, tot aan de uiterste grenslijn der grondwet, door gemeen overleg tusschen Regeering en Kamer moge worden bereikt". De heer Levy staat dus op het standpunt der Liberale Unie, die niets anders wenscbte. Maar de geachte Spr. ontwikkelde eenige bezwaren betreffende het niet gelijktijdig regelen van het kiesrecht voor de gemeenteraden. Deze bezwaren komen voornamelijk daarop neer, dat men het als vanzelf sprekend zal beschouwen, dat de kiezers voor de Tweede Kamer en de Prov. Staten ook kiezers voor de gemeenteraden moeten zijn, dat alsdan de groote meerderheid der kies gerechtigden niet in de gemeente-belastingen zullen betalen en van hunne meerderheid gebruik zullen maken om den bezitters zware lasten op te leggen. De geachte Spr., die met de Regeering wil mee werken om de door baar beoogde kiesrecht- hervorming tot stand te brengen, legt zich bij haar werkplan, dat de regeling van het gemeentelijk kiesrecht tot later verschuift, neer, maar stelde eenige vragen: >Is de Regeering, zoo vraagt hij, niet van oordeel, dat voor de toekenning van hot plaatselijk kiesrecht, directe belastingbetaling on vermijdelijke voorwaarde is, zoodat voor het politieke, in tegenstelling met het plaatselijke kiesrecht fundamenteel verschillende grondbeginselen gelden moeten? Is de Regeering niet van oordeel, dat, onafhankelijk van die fundamenteele regeling, de plaatselyke autonomie op zeer aanmerkelijke wijze zal moeten worden besnoeid Is de Regeering niet van oordeel, dat zelfs die besnoeiing niet voldoende zal zijn, maar dat het toezicht op het algemeen beheer, ten deele althans zal moeten worden ont trokken aan Gedep. Staten, als voortgevloeid uit het aanzienlijk uitgebreide kiesrecht en gesteld onder de regelmatige hoede van het centraal gezag?" En de Minister, zond hij den heer Levy naar huis met de schampere opmerking, dat de door dezen afgevaardigde behandelde vraag thans slechts tot eene gedachtenwisseling in het wilde zou kunnen leiden", zooals de heer Spruyt beweert? Neen, de Minister wees er op, dat ook volgens den heer Levy eene afzonderlijke wettelijke regeling, afgescheiden van het politiek kiesrecht, noodzakelijk is, en achtte eene gedachtenwisseling over het gemeentelijk kiesrecht in den tegenwoordigen stand der zaak onvruchtbaar". Hij wees er, in aan sluiting aan den heer Levy, op, hoe groot de omvang en hoe ingrijpend de beteekenis van zoodanige gedachtenwisseling zoude wezen. »De vraagpunten toch, welke hij aan de Regeering ter beantwoording voorstelde, raken het wezen zelf van onze gemeente-instellingen, de taak der gemeente besturen en het daarop uit te oefenen toezicht door hooger gezag. Het zijn werkelijk gewichtige vragen, alleszins beantwoording waardig. De Regeering hoopt dat antwoord dan ook te geven; maar zy zal het doen in geformuleerde voorstellen bij de indiening der gemeentewet. Thans eene gedachten wisseling in het wilde te openen over de inrichting der gemeentebesturen en het gemeentelijke kies recht, zoude niets anders dan verwarring kunnen stichten". Inderdaad, dat is een antwoord, volkomen gepast en passende op de vragen, verband houdende met het van den aanvang bij de Regeering vast staande en door de vertegenwoordiging aanvaarde werkplan der Regeering: het kiesrecht voor de gemeente besturen niet te regelen dan in verband met de taak, die men haar wil opleggen, en het toezicht op die besturen uit te oefenen. Dit alles, zoowel als de middelen waarover zij te beschikken moeten hebben, het hangt met elkander samen. En nu is het toch duidelijk, dat, terwijl van dit alles niets vaststaat, geen enkel denkbeeld daaromtrent nauw keurig geformuleerd is, eene bespreking er van inderdaad eene gedachtenwisseling in het wilde zou zijn. Daarom juist was het volkomen terecht, dat de Regeering geformuleerde voorstellen toezeide. Die werden den heer de Beaufort toegezegd. Na de behandeling der kiesrecht-ontwerpen, zegt de heer Spruyt. Juist: na de behandeling der kiesrecht- ontwerpen, zooals de heer de Beaufort ze had gevraagd. Wat de heer Levy wilde, eene voorloopige gedachtenwisseling bij de algemeene beraadslagingen over de Staatsbegrooting, naar aanleiding van eenige losweg gestelde vragen, kan inderdaad geen nut doen, was ter zake niet dienende, en wat de heel de Beaufort verlangde en de Minister beloofde; uitgewerkte wetsvoorstellen, kan, ook al verandert de vertegenwoordiging en de regeering van samen stelling, als richtsnoer voor hunne opvolgers van groot nut zijn. De heer Spruyt meent ook, dat de heer Levy tot een andere slotsom had moeten komen. Wordt er", zoo zegt hij, »bij de beslissing over het thans aanhangige kiesrecht-ontwerp tot op zekere hoogte tevens stilzwijgend beslist over de vraag, ivelke personen men na enkele jaren tot het plaatselijk kiesrecht zal moeten toelaten, dan moeten de kenmerken van welstand en geschiktheid, die de Minister voorstelt, ook met het oog op die vraag onderzocht worden. Kan men ze niet toe passen zonder dat men de kans loopt gemeenteraads kiezers te moeten toelaten, die de zaken totaal in de war sturen, dan mag men ze ook voor de kiezers voor de Tweede Kamer en de Provinciale Staten niet aanvaarden. Kenmerken van welstand en ge schiktheid, die zouden kunnen aangenomen worden, wanneer het gemeente-kiesrecht by dezelfde wet, of althans gelijktijdig, op geheel andere wijze geregeld werd, kunnen totaal onbruikbaar zijn, nu de regeling van het plaatselijk kiesrecht en de hervorming der gemeentewet worden uitgesteld tot de periode, waarin eene nieuwe Kamer en een nieuw ministerie is opgetreden". De heer Spruyt zou dus willen dat het gemeentelijk kiesrecht nu ook geregeld werd. Welk doel zou hy daarmee hereiken De nieuwe Kamer en het nieuwe Ministerie zouden immers door de besluiten van de tegenwoordige ook ten aanzien der regeling van de gemeente-huishouding in geen enkel opzicht ge bonden zijn! Onze weerbaarheid en onze gemeente-financiën mogen volgens den heer Sprayt evenmin worden overgelaten aan die nieuwe Kamer, die haast niet zou kunnen nalaten, dat alles in te richten op eene wijze, waarvan ieder in de Kamer, behalve misschien een paar radicalen, het door en door verkeerde inziet Maar eilieve, is dat nu ter zake dienende? Ook die conclusie klopt niet op de premissen. Als de nieuwe Kamer doen zal wat de heer Spruyt van haar verwacht, dan moeten wij maken dat zij niet komt, dan moeten wij het kiesrecht onveranderd laten. Tot die gevolgtrekking komt de heer Spruyt echter niet. Hij wil, zooals wij boven aanhaalden, dat Tak's ontwerpen »door gemeen overleg aan nemelijk gemaakt worden voor den rechtervleugel der liberale partij". Die conclusie nu zou ter zake dienende kunnen zijn, als de heer Spruyt had medegedeeld, wat daartoe had moeten geschieden. Hij heeft wel, zonder voldoenden grond, beweerd, dat in de kies- vereenigingen, dat in de Liberale Unie, voor de tegenstanders der ontwerpen, voor hen, »die wel eene belangrijke uitbreiding van het kiesrecht willen, maar de deur in geen geval zoo wijd wilden open zetten, als de Minister Tak voorstelde", geen gelegen heid zou zijn geweest om »hun eigen denkbeelden over de regeling van het kiesrecht uiteen te zetten", maar in de N. R. Ct. had de heer Spruyt die gelegenheid toch wel? Een nauwkeurig geformuleerde uiteenzetting van wat de rechterzijde wel wil, hoever zij wel wil gaan ontbreekt, evenals by allen, die tot dusver de ontwerpen van den heer Tak bestreden, ook bij den heer Spruyt. Hy zal de liberale partij aan zich verplichten als hij daarvoor eene formule geeft, die voor toepassing, en daardoor voor onderzoek en bespreking vatbaar is. Dat zou inderdaad ter zake dienende zijn. der vorige week. Zooals wij aan het slot van ons vorig overzicht meldden, komen wij thans nog even terug op de voorstellen tot grondwetsherziening, zooals die thans door de Belgische Begeering zijn in gediend. Zooals bekend is, besloot de Kamer in hare zitting van 27 November 1891 in beginsel tot de herziening van art. 47 der Grondwet, dat het kiesrecht verbindt aan de betaling eener be paalde som in de directe belastingen. Toen deze eerste stap was gedaan, bleek het al spoedig, dat de herziening van andere artikelen dringend noodig was. De kroon kwam met haren eisch van een koninklijk referendumde regeering wenscbte de verhouding van België tot den Congostaat te wijzigen, in dien zin, dat België koloniën zou kunnen bezitten. Aangedrongen werd verder op eene hervorming van den Senaat, op evenredige vertegenwoordigers, of vertegenwoordigers van be langen de regeering maakte een lijst op van artikelen, die aan eene herziening zouden worden onderworpen en de Kamer stelde die lijst vast op 10 Mei 1892. Toen werd de constituante gekozen, en begon het lijdensproces van verschillende voor stellen, die verdedigd en toch niet aangenomen werden door de speciale commissie en toen in November van het vorige jaar Kamer en Senaat bijeenkwamen, hadden noch de commissiën, noch de regeering eenig voorstel te doen. Wat daarvan de oorzaak was, zullen we thans niet nagaan genoeg, dat thans de regeering eindelijk met voor stellen voor den dag is gekomen. Zooals te ver wachten was, wil de regeering van algemeen kiesrecht niets weten. In hare memorie van ant woord geeft zij daarvoor geene andere reden, dan dat algemeen kiesrecht feitelijk nergens bestaat, en dat van de kiezers een zeker minimum van waarborgen mag worden geëischt. Maar dat mini mum van waarborgen heeft bij den heer Beemaert eene andere beteekenis dan het uitsluiten van krank zinnigen en gevangenen, ook nog iets anders dan uit sluiting van bedeelden en van hen, die niet kunnen schrijven of lezen. Aan den drang om het bewuste art. 4-7 te herzien, zoodanig dal kiesbevoegdheid werd losgemaakt van het betalen van een zekere som in de directe belastingen, heeft de heer Beer- naert in zooverre voldaan, dat die band feitelijk nog bestaat, maar in anderen vorm! Hij wil het kiesrecht toekennen aan de eigenaars van gronden van minstens frs. 2000 waarde, en voorts aan hen, die minstens een jaar als eerste huurder een huis of een gedeelte van een huis bewonen, waarvan de door de wet vast te stellen waarde niet beneden een zeker minimum bedrag blijft. Voor de be palingen van dit bedrag wordt drieërlei maatstaf aangenomen: de eerste in gemeenten van meer dan 20,000 zielen, de tweede in gemeenten van 3000 tot 20,000 zielen, de laagste in kleinere gemeenten. Gerust kan dat stelsel het woning stelsel genoemd worden. Naast dit stelsel staat in het regeeringsontwerp het z.g. capaciteitenstelsel, dat het kiesrecht toekent aan de bezitters van bepaalde diploma's en aan hen, die na hunne meerderjarig heid, een eenvoudig door den Staat af te nemen examen zullen hebben afgelegd. Eene zeer zonder linge bepaling isdat de deelneming aan de stemming verplichtend zal zijn, en dat ieder, die er zich aan onttrekt, met een geldboete zal worden gestraft. Dat het voorstel der regeering niet aan VI. Toen de dag, waarop de gedaagden voor den rechter zouden verschijnen, dan werkelijk daar was, begaven zy zich op het bepaalde uur »gedoscht in Zondagskleören" en vol van de beste hoop naai den tempel, waar de geblinddoekte godin der gerechtigheid de weegschaal hield, waarin zou gewogen worden welke der beide partijen tegen de andere had misdreven. Ternauwernood hadden de dames elkaftr in 't vizier gekregen, of zij wisselden blikken, zooals men die in het duivenoog eener vrouw een onmogelijkheid zou achten; een bewijs voor de bedriegelijkheid van al het onder- maansche. In den blik van juffrouw Dribbel las nten de onmiskenbare uitdrukking eener grenzelooze verontwaardiging en tevens een zeker beleedigend zelfvertrouwen, dat in woorden aldus kon worden uitgedrukt: Reken er op, vrouwtje, dat het je zuur zal bekomen!" In het oog van juffrouw Wibbel daarentegen ontwaarde men den gloed der ge kwetste majesteit; zij droeg het hoofd hoog, om haren mond zweefde een tergend lachje, en in al haar doen en laten vertoonde zij een gerustheid, die al dadolyk deed begrijpen, hoezeer zij geloofde, het grootste gelijk van de wereld te hebben. Op de bank, waar juffrouw Dorothea Dribbel had moeten plaats nemen, ontwaarde men aan hare zijde een voorwerp, dat, vooral nu het zich juist daar bevond, onwillekeurig de aandacht trok van bet aanwezige pnbliek en naar aanleiding waarvan men zich uit putte in gissingen, over wat dit toch eigenlijk wel mocht beduiden. Dat het een mand was, leed geen twjjfeldat die mand alles behalve klein, ja, veeleer groot en vrij onbehouwen was, was allen duidelijk; doch wat er in was, daar moest men naar raden, maar geen sterveling kon er uit wijs worden, schoon het onzen lezers wel geen geheim meer zal wezen. Zy toch zullen wel reeds aanstonds begrepen hebben, dat in bedoelde mand de tallooze scherven van het kort geleden verongelukte servies waren ge borgen, welke scherven thans in zeker opzicht getuigenis der waarheid moesten geven en met een ook dienen, om de volstrekte billijkheid der geëischte schadevergoeding te bewijzen; boven dien zou, meende juffrouw Dribbel, het hart- verteederende schouwspel van een vol dozijn gebroken kopjes en schoteltjes by het plotseling en ter juister ure openslaan van het deksel krachtig werken op de gemoederen der rechters. De reden, waarom zij een korf van zoodanigen omvang had genomen, moet, als zijnde ongetwijfeld ook den lezer nieb volkomen helder, vooreerst nog een verborgenheid blijven. Had zij het dan opzettelijk gedaan en zonder oorzaak? Men leze en oordeele! Daar er op dien dag nog meer zaken aan de rol waren en, zooals bekend is, met die zaken zelden veel haast wordt gemaakt, werd het twee uur in den middag, eer de beurt aan die der Wibbels en Dribbels kwam. Als nu evenwel de deurwaarder, eentonig? dof en droomerig, als naar gewoonte, zijn plicht bad gedaan en de gedaagden voor de groene tafel stonden, begon, alvorens de president nog een woord had kunnen uitbrengen, juffrouw Dribbel reeds met prijzenswaardige ge dienstigheid getrouw verslag te geven van het gebeurde op den gedenk waardigen dag, die getuige was geweest van het gevecht met hare buren. »U moet weten", riep zij, want voor spreken ging het wat te forsch, »u moet weten, dat zij, en (met een onbeschrijfelijk nijdigen blik op juffrouw Wibbel) ik tart haar het tegendeel te zeggen, dat zij, schoon ze 't graag zou heeten liegen »Maar mijn goede vrouw", viel haar de rechter, beangst voor wat verder nog zou kunnen volgen, in de rede; »zoudt ge niet de goedheid willen hebben, om maar eenvoudig te vertellen, hoe de zaak zich heeft toegedragen?" Ziende, dat er niets aan viel te veranderen bepaalde juffrouw Dorothea zich werkelijk tot een bloot verhaal van de bekende daadzaken, in dier voege echter, dat zy, om der wille van haren echtvriend en uit vrees dat deze de ware toedracht zou ontdekken, de geschiedenis der slaapmutsen voor goed buiten spel liet en zich alleen bepaalde tot het gebeurde met den beslagpot, een om standigheid, die onmiddellijk werd opgemerkt door juffrouw Jane en waarvan deze, er mocht van komen wat woft, vóór alle dingen partij dacht te trekken. Wel kon zij er niet aan twijfelen, of haar Thomas zou er in geenen deele door gesticht worden, doch door de dingen mede te deelen, zooals zij in waarheid hadden plaats gegrepen, kon zy hare buurvrouw Dorothea tot een openlijke leugenaarster maken, en voor zóó iets had zij zich gewillig aan den toorn van alle Thomassen blootgesteld, die in de gansche wereld gevonden worden. Juffrouw Drivel had uitgesproken; fier en voldaan over haar zelve trad zij terug van voor den rechterzij wist het, de zege was haar en nog had zij den inhoud van haar mand niet getoond! Na juffrouw Dribbel sprak haar man; hij was kort en verklaarde slechts, dat zijn vrouw in alles de waarheid had gezegd. Thans werden ook de talrijke getuigen nog gehoord, en toen ook deze alles verhaald hadden, wat zij wisten en niet wisten, kwam het woord aan de verdedigers der beklaagden, en ziel, daar verrezen, als werden ze bewogen door verborgen veren, in het eigen oogenblik Thomas Wibbel en diens wederhelftkennelijk vast besloten om tegelijkertijd het woord te voeren. En zoo bleek het de waarheid te wezen. »U moet weten begon Thomas, verzocht zijnde, bet zijne te zeggen; doch verder kwam hij niet, want: >U moet weten", begon, in duo met hem, zijn hartsvriendin, en de goede man was te zeer gewoon om haar in alles den voorrang te geven, dan dat hij nu daarmede in strjjd zou hebben gehandeld. s Nu, nu", begon de rechter met zicht,baai- ongeduld, »een voor een, als 't u belieft", Jawel", begon juffrouw Wibbel weder; »en dan kan ik u verzekeren, dat zij schandelijk gelogen heeft, want als ik u de waarheid mag vertellen, dan is het alles afgunst geweest, omdat ik myn Thomas een slaapmuts, een roode slaapmuts Plotseling bleef zij steken; zij had een kreet vernomen, vervolgens een luiden slag met een wondervreemd geraas en, zich omkeerende, ziet zij juffrouw Dribbel stokstijf in het midden der zaal staan, als versteend van schrik en ergernis. De beide echtgenooten staren elkander aan met wyd opengespalkten mond en oogenaan de voeten van juffrouw Dribbel rust haar mandeensklaps begint die mand als vanzelf te bewegen, en rolt een paar malen om haar eigen asdaar wordt het deksel, als door tooverij opengerukt en ontzet en verbijsterd door al die levende menschen, vliegt, razend van angst, dwars door de zaal, rechts en links, en over en weer wat meent ge? de kat, de kat van onze dierbare juffrouw Dribbel. En alles schatert, ook de rechterser waren er, die later beweerden, dat zy zelfs den diender en deurwaarder op een glimlach betrapten. Voor de echtheid van het laatste willen wij ons evenwel niet aansprakelijk stellen. Maar wie lachte, niet de beide wevers, niet hunne vrouwen, maar beschroomd, verbaasd, gegriefd en in de hoogste mate geërgerd slopen zij de rechts zaal uit naar huislatende de achterbly venden en dus ook de rampspoedige kat, die even voor den aftocht in stilte in de mand had weten te kruipen, voor hetgeen zij waren. Op deze wijze eindigde dan onze geschiedenis van »de twee slaapmutsen". Moge de les, welke ons hierin wederom leert, dat wij elkander zooveel mogelyk moeten trachten te begrijpen en te verstaan, om in vrede onzen levensweg te bewandelen, ingang vinden in de harten onzer lezers 1 EINDE,

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1893 | | pagina 1