ZIEBIKZEESGDE NIEUWSBODE.
Zaterdag 14 Januari 1893.
Directeur-Uitgever J. WAALE.
Openbare Aanbesteding
KENNISGEVING
Gedwongen arbeid en werkeloosheid.
Algemeen Overzicht
FEUILLETON.
Verschijnt DINSDAGDONDERDAG en
ZATERDAG.
De prijs per 3 maanden is f 1,30, franco per post
f 1,60.
Noord-Amerika, Transvaal, Indië enz. verzending
eens per week, 10,per jaar.
4-9ste JAARGANG. No. 6259.
Advertentiën, van 13 regels 30 Cts.
meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot des
Maandags, "Woensdags en Vrijdags middags
12 ure bezorgd worden.
Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend.
De j on gel iu gen, geboren in
*1S74, worden herinnerd aan
hunne verplichting om zich
vóór 31 Januari 1893 ter inschrijving
voor de Nationale Militie, ter Gemeente-
Secretarie aan te melden.
op iriAandAg «len 16 Januari 1893,
's middags 12 ure, ten Raadhuize, van
het uitgeven van het Gemeenteblad van
Zierikzee over het jaar 1893.
De Voorwaarden der aanbesteding liggen
ter lezing ter Secretarie van de gemeente.
Suppletoir-Kohier van den Hoofde-
lijken Omslag voor 1892.
De BURGEMEESTER eti WETHOUDERS van Zie-
buszee maken bekend, dat het Suppletoir-Kohier van
den Boofdelgken Omslag dezer gemeente, over het dienst
jaar 1892, op den fi^n dezer maand door de Gedeputeerde
Staten van Zeeland is goedgekeurd, en van heden af
gedurende vjjf maanden ter Secretarie der gemeente
voor een ieder in afschrift ter lezing ligt.
Binnen twee maanden ca de goedkeuring van het
kohier worden de aanslagbiljetten uitgereikt, en binnen
drie maanden rit die uitreiking kunnen do aangcslagenen
tegen bun aanslag bjj den Raad bezwaren inbrengen,
by verzoekschrift op ongezegeld papier.
ZfERiKZEE, den 12 Januari 1893.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Cu. W. VERMEIJS, Burgemeester.
JAN SNELLEN, Secretaris.
Werkeloosheid is een allerongelukkigste zaak.
Zij beteekent voor de groote meerderheidgeen
geld En waar geen geld is, is geen brood, geen
spijs en drank, geen kleeding, geen huishuur, geen
beuzegeld; om van schoolgeld en andere uitgaven
niet eens te spreken.
//Die niet werkt zal niet eten, en ieder ontvange
z/loon naar werk. Dit zijn de grondzuilen van een
//gezond Staatslichaam" Zoo schreef Mr.
Van Mouten, het bekende Tweede Kamerlid, in
1S77. Dat er aan een der grondzuilen van ons
Staatslichaam volgens deze leer wel een en ander
ontbreekt, bewijst hel feit: dat juist zij die het
minste werken, in den regel het beste et.cn krijgen,
terwijl do loonen stijgen, naarmate de arbeid
minder moeitevol wordt. De harde waarheid, dat
aan een ieder die heeft, zal gegeven wórden, en
van een ieder die niet heefr., nog genomen zal
worden wat hij heeft, is al eeuwen oud en schijnt
wel een eeuwige en onveranderlijke waarheid te
zijn. Daarom is werk hebben niet genoeg, men
moet ook geregeld werk hebben, men moet nooit
zonder werk zijn. En waar tijden zonder werk
aanbreken, daar moeten de werkeloozen hetzelfde
bezitten, wat zij hebben die niet werken en toch
etentc weteneen spaarduit. Laat ieder werkman
een spaarduit hebben in tijden van werkeloosheid,
waarvan hij leven kan, en de werkeloosheid zal
geen schrikwekkend karakter aannemen, de worke-
loozen zullen niet aan het muiten gaan. Men kan
toch op den duur geen vijand van het kapitaal
zijn, en men kan zich evenmin voortdurend tegen
het privaatbezit verzetten, waar men zelf de voor-
deelen van kapitaal- en privaatbezit leert kennen
en waardeeren.
Treurige berichten over de werkeloosheid in het
Noorden en daarmede gepaard gaaude ongeregeld
heden, geworden ons gedurig door de nieuwsbladen.
Voor oproerige werkeloozen gevoelen wij geen
sympathie, met hen hebben wij weinig medelijden,
daar voor oproer altijd kracht, gezondheid en een
volle maag noodig zijn. Die honger lijdt heeft
geen lust om optochten te houden, geweldadig-
heden te plegen en brutaliteiten te zeggen of te
schrijven. Dit blijkt ten overvloede uit het adres
der tweehonderd werklieden aan het Gemeente
bestuur te Eraneker, die werk eischen voor een
bepaald loon, verklaren geen aalmoezen te willen
aannemen, en ten slotte aan het Gemeentebestuur
den raad geven om maar af te treden, als aan hun
eisch niet voldaan wordt. Wie zich inbeeldt werk
te kunnen eischen, zal door zijn inbeelding misleid,
nog verder gaan en alles eischen wat zijn luim of
hartstocht hem inblaast. Zulke werkeloozen, die te
trotsch zijn om een gift aan te nemen, en van
barmhartigheid niet weten willen, doen denken
aan brutale bedelaars, die de woningen binnendringen
en aan geen heengaan denken voor zij hun zin
hebben gekregen. Gelijk tegen brutale bedelarij
alleen de hulp der politie helpt, zoo is ons ook
tegen brutale werkeloozen geen andere hulp bekend
dande militie. Tegenover geweld moet nog
krachtiger geweld geplaatst worden; de leer der
christelijke vijandsliefde is in den strijd om het
bestaan toch geheel onbruikbaar. Dat in streken
waar de werkeloozen oproer maken en tot het
plegen van gcweldadighedcn overgaan, dus mili
tairen ontboden worden, is vrij natuurlijk. Was
er een minder forsche manier om zulke lieden
onschadelijk te maken, wij zouden aan deze gaarne
de. voorkeur geven; ons is deze echter niet bekend.
Onschuldige, vredelievende en geduldige werke
loozen moeten daarentegen krachtig door hunne
meer bevoorrechte burgers gesteund en geholpen
worden, in de eerste plaats omdat de algemeenc
menschenliefde daartoe dringt, maar ook omdat
de onbarmhartigheid altijd zichzelf straft en bij
draagt, dat de maatschappelijke wanorde toeneemt.
Wie medelijden met hunne ongelukkige mede-
mcnschen hebben, zullen daarom niet alleen nooit
moede worden de hand in de beurs te steken,
maar zij zullen ook op goeden raad bedacht zijn,
waardoor de armoede kan voorkomen worden en
de werkeloosheid wordt bezworen.
Ons trof een ingezonden stuk iu het Oudejaars-
avondnummer van het Sociaal Weekblad, waarin
de inzender naar aanleiding der werkeloosheid in
Eriesland, liet volgende schrijft: //Ik zie niet in,
z/dat bepaald onuitvoerbaar zou zijn de wettelijke
//bepaling, dat de grondeigenaar verplicht zij op
zijn grond te. doen verrichten al war. de aard
//van dien grond eischt, opdat, hij de meeste
//vruchten oplevere.
//De rechter kan, om dat te beoordeelen, zich
z/door deskundigen laten inlichten.
//Wordt de eigenaar veroordeeld wegens niet
//nakoming zijner verplichtingen als eigenaar, dan
//zou het vooruit geëxecuteerd kunnen worden op
//deze wijze, dat al wat hij verwaarloosde, van
z/wege de overheid op zijne kosten wordt gedaan.
z/Of men zou op herhaalde, opzettelijke grove
z/verwaavloozing de straf van ontzetting uit den
//eigendom kunnen stellen.
//Oordeelde de rechter, d. w. z. de gewone rechter
z/of een speciaal voor deze zaken aangewezen
//rechterlijk college, dat de kosten in betrekkelijk
//korten tijd niet door de opbrengst zouden kunnen
//worden gedektof dat de eigenaar financieel
//onvermogend is, al het noodige werk aan zijn
//eigendom te doen verrichten, dan zou onteigening,
z/in. a. w. overgang van den eigendom aan den
//Staat tegen vergoeding kunnen worden uitgespro-
z/ken en zou de Staat die gronden kunnen exploi-
//teeren,voor zoover het noodig is, om werkeloosheid
z/te bestrijden en allen ingezetenen brood te geven.
//Ziehier in grove trekken een denkbeeld, het-
z/welk misschien overweging verdient".
Het middel, dat de ongenoemde schrijver hier
ter overdenking aanbiedt, komt kortweg neer op
wat wijgedwongen arbeid kunnen noemen. Is
werkeloosheid te verhelpen door de grondeigenaars
te dwingen werk te verschaffen, ook waar zij dat
werk reheel onnoodig achten? Gaat het aan, den
eigei'n&r het beheer over zijne goederen te ont
zeggen, ja zelfs zijn eigendom te ontnemen? Wie
zal den landeigenaar voor niet deskundig verklaren,
daar waar het den landbouw betreft? Reeds nu
worden de stoomwerktuigen, waarvan de nieuwere
landbouwkunde zich bedient, gevloekt en dringt
men er op aan in sommige streken, om weder tot
de ouderwetsche tijden terug te keeren. De stoom-
dorschmachine verricht bijvoorbeeld in den kortst
mogelijken tijd, met het minst mogelijke personeel,
veel ongezond werk. Men wil dus van zekere zijde
geen vooruitgang, maar achteruitgang in zake den
landbouw, alleen maar om zoodoende te komen
tot eene kunstmatige werkverschaffing. Want kunst
matig is iedere arbeid, die onnoodig in het leven
wordt geroepen of die geheel en al overbodig is.
Overbodig is alle arbeid, die verschaft wordt uit
barmhartigheid en niet omdat er behoefte aan werk
bestaat. En met liet kunstmatige en overtollige is
het spoediger uit dan men meent. Immers arbeid
en gewoonte hangen innig samen, ongewone arbeid
verdriet spoedig en voert weder tot werkstaking
en vrijwillige werkeloosheid. Bovendien is werk
verschaffing, hetzij ze uitga van den Staat, de
gemeente of de particulieren, als ze eigenlijk
gezegd niet noodig is, eene vermomde bedeeling,
en beteekent de formulerecht op werk, dus het
zelfde als recht op barmhartigheid, wat welbezien
eene dwaasheid is.
Ook van onteigening en arbeid in dienst van
den Staat dunkt ons niet, dat veel heil te ver
wachten is. Al schrijft toch de bekende hoogleeraar
in de Staathuishoudkunde Mr. P. W. A. Gort
van der Linden, in het Januari-nummer van de Gids,
dat onteigening dient toegepast te worden //tegen-
//over iedcren eigenaar, die in grove mate de
//exploitatie van zijn eigendom verwaarloost", dan
dunkt liet ons toch, dat dit niet aangaat. Een
der grondtrekken van den eigendom is toch: dat
men met het zijne doen en laten kan wat men
wil. Een grondeigenaar, die bijvoorbeeld een groot
liefhebber van de jacht is, zal zijn gronden ter
wille van de instandhouding van het wild, liefst
zoo woest mogelijk houden en zoo weinig mogelijk
in cultuur brengen. Een ander, die een groot vriend
van bloemen en gewassen is, zal zich noode door
den Staat laten dwingen om groenten of aard
appelen te gaan bouwen. Als de Staat in dezen
dwingende op gaat treden, dan zullen de tijden
niet meer verre zijn, dat beroepskeuze een droom
beeld is geworden dat ieder een vak zal moeten
beoefenen en hem aan te wijzen door de regeering.
Algemcene dienstplicht zal dan in de verre toe
komst niet beleekenen: de plicht van een ieder
om het vaderland in tijd van nood te verdedigen,
maar de plicht van d:\t beroep uit te oefenen, wat
de machtliebbenden u aanwijzen. Die tijd van ge
dwongen arbeid zal dan blijken nog ongelukkiger
te zijn, dan de hcdcndaagsche werkeloosheid.
Werkeloosheid is toch een ongeluk, dat de mensehen
overkomt, zonder dat in dezen iemand als de
schuldige kan worden aangewezen, maar gedwongen
arbeid, dwangarbeid, zou een nieuwe soort van
slavernij zijn, dat op den weg der beschaving
stellig geen schrede voorwaarts, maar een grooten
stap achterwaarts zou moeten genoemd worden.
Geen gedwongen arbeid daarom, maar vrije
arbeid, vrije arbeid ook daar, waar het spook der
werkeloosheid rondwaart. Geen Staatsdwang en geen
hulp verwacht van den Staat of van Staatswetten.
Zoo er hulp moet opdagen, dan moet deze in de
eerste plaats komen van de werkgevers, die in de
treurige noodzakelijkheid verkeerenom hunne
werklieden te ontslaan, omdat er geen werk is,
en hunne zaak, zal geen faillissement volgen, geen
grooter aantal werklieden duldt. De werkgevers,
die oprecht belang stellen in het lot hunner werk
lieden, zullen en kunnen, wanneer zij zich als
vakgenooten door het geheele land vereenigen, er
zelf belang bij hebben, wanneer zij zorg dragen,
dat er gedurig verplaatsing geschiede van werke
loozen, daarheen, waar meerdere werklieden ge
bruikt kunnen worden. En voor tijden van nationale
werkeloosheid, zou men maatschappijen van onder
ling hulpbetoon kunnen stichten, in den geest van
assurantie-maatschappijen. In de tweede plaats
moet de hulp niet minder komen van de werk
lieden. De veel te vroege huwelijken en de daarop
volgende schare van kinderen, zijn voor menigen
werkman geen zegen, maar een vloek, waarvan
hij zelf en niemand anders dan hij, de oorzaak
is. De vijandige houding van sommige werklieden
tegenover hunne werkgevers aangenomen, moet
altijd slechte gevolgen hebben. Hoe beter de ver
houding toch is tusschen meerderen en minderen,
des te eerder men ook in moeielijke tijden tot
onderliuge oplossing zal komen. In de derde
plaats moet de hulp ook komen van het groote
publiek. Wij allen hebben toch zorg te dragen,
dat niemand onzer medemenschen omkomt van
honger en koude. Waar de werkeloozen onze stad-
of onze dorpsgenooten zijn, moeten wij te hulp
komen en zal onze hulp ons nooit berouwen, zoo
wij vooral in het oog houden, dat wij onze mede
menschen moeten maken tot vrije arbeiders, die
zich verheugen mogen in vast werk.
der* vorige weelr.
Een overzicht te geven van de
die in de eerste week van een nieuw aangevangen
jaar op politiek terrein voorvielen, sluit vanzelf in
zich beknopt weer te geven, wat de grootwaardig-
heidsbekleedevs in de verschillende landen bij de
Nieuwjaarsreceptiën als hunne meening over den
politieken toestand van Europa mededeelden. Deze
receptiën worden daartoe jaarlijks gebruikt en ala
aanwijzing hoe de politieke thermometer in de
verschillende Rijken staat, is het niet van belang
ontbloot daarvan kennis te nemen.
Bij de Nieuwjaarsreceptie op het Elysee hield de
Pauselijke nuntius eene toespraak tot den President
der FrAnsohe Republiek. De heer Carnot, die
dezen beantwoordde, verklaarde, dat hij vertrouwen
stelde in het wijze inzicht van het land, dat eerbied
gevoelde voor eer, recht en waarheid. De regeering
der Republiek zag de toekomst met gerustheid
tegemoet. Zooals men ziet, drukte de heer Carnot
zich zeer bescheiden uit. En geen wonder. De
toestand der Republiek is niet zoo heel rooskleurig
en voor de regeering, ofschoon dan met vertrouwen
Het was avond, en wel de avond na den dag van
het noodlottig gevecht. In hun wel eenvoudig, maar
toch fatsoenlijk gemeubileerd woonvertrek zaten
zwijgend en diep in gedachten, Thomas en Jane,
de laatste werkeloos over haar breiwerk gebogen en
haar man met een steenen pijp tusschen de vast
opeengeklemde lippen, werktuigelijk doende alsof hij
rookte, zonder te bemerken, dat de pijp reeds sinds
een goed kwartier zoo koud was als ijs. Plotseling
zagen beiden verschrikt op, daar er driftig aan de
deur werd geklopt. Een oogenblik weifelde juffrouw
Wibbel, maar spoedig rees zij met gekunstelde
haast van haar zitplaats op, om open te doen. Het
werd haar wonderlijk wee om het hart, en 't was
of zij wist wat zou volgen, of beter, wat haar voor
de deur stond. En als zij deze dan had geopend,
verscheen daar een man, geheel in 't zwart ge
kleed. Die man was de deurwaarder. Die deur
waarder nu zei geen woord, maar reikte met
stomme welsprekendheidof eigenlijk met wel
sprekende stomheid, Thomas een papier over, maakte
rechtsomkeer en verdween. Zoo ooit, dan bewees
Thomas Wibbel bij deze gewichtige gelegenheid,'
dat hij een groot filosoof was, want terwijl bij in
de eene hand het bewuste papier hield, klopte hij,
met benijdenswaardige onverschilligheid, met de
andere zijn pijp uit, wischte, als gold het slechts
een schrijven van dezen of genen zijner klanten,
zijn bril af, plaatste dien langzaam op zijn neus
on opende eerst toen het ontvangen document.
Wij behoeven wel ter nauwernood te zeggen, wat
dit behelsde. Het was een gedetailleerde rekening,
waarop buurman Dribbel met bewonderenswaardige
nauwgezetheid al de ten zijnent geruïneerde voor
werpen had gebracht: de deur, de tafel, kopjes,
schoteltjes, enz. enz., tot een gezamenlijk bedrag
van 50,80, ten spoedigste te voldoen.
»Daar hebben we nu het lieve leven al gaande",
bromde de toch eenigermate uit het veld geslagen
wever; »maar ze kunnen lang wachten, eer ik er
ook maar een cent van zal betalen".
»Maar de deurwaarder?" vroeg zijn kennelijk
erg verontruste vrouw.
»Och", hernam Thomas, terwijl bij op zijn gemak
een versche pijp stopte, »dat is maar een bang-
maker".
Meermalen hebben wij met afgunstige blikken
neergezien op diegenen, die, wat er ook gebeurde,
alle dingen, hoe bedenkelijk en zorgwekkend ook,
maar, zooals men het noemt, bedaard bij zich lieten
neerzakken. Gelukkigen, die ze zijn! het moge
stormen in of rondom hen, het water hun tot aan
de lippen komen, zij blijven onder alle omstandig
heden eeuwig onveranderlijk dezelfden.
Maar hoe standvastig zij ook mogen zijn, toch
is de grootste, de meest verheven koelbloedigheid
onvermogend tegen naderende rampen en weder
waardigheden. Dat ondervond ook onze vriend
Thomas Wibbel. Daar bij namelijk zijn woord
was zijn zegel alle aanmaningen van de zijde
zijns buurmans, om over de brug te komen, stand
vastig van de hand bleef wijzen, had dit ten gevolge,
dat hij slechts eenige dagen later opnieuw een
bezoek van den in 't zwart gekleeden man ont
ving, doch thans ambtshalve en vergezeld van een
behoorlijk geregistreerd exploit, waarbij hij en
juffrouw Jane gedagvaard werden, om op een be
paalden dag te verschijnen voor de bevoegde autoriteit.
»Hm!" zei Thomas, toen de deurwaarder weer
zijns weegs was gegaan; »nu begint het al wat
gekker te worden". Dat zal er inhangen, Jane;
maar om je de waarheid te zeggen, had ik er toch
wel min of meer op gerekend. Ook kan ik je ver
zekeren, dat ik er weinig over inzit; want met
mij zullen ze zoo licht niet klaar raken, daar
kunnen ze staat op maken 1" Dit wel eenigszins
vreemd schijnende zelfvertrouwen zal den lezer
begrjjpelijk worden, wanneer men slechts gelieft te
bedenken, dat Thomas in het proce3 over den
eendenpoel volkomen had gezegepraald, waarbjj hij
echter, naar het loffelijk voorbeeld van duizenden
zijner medemenschen, scheen te vergeten, hoe er
een vaderlandsch spreekwoord bestaat, luidende:
't is altijd geen Meiavond, al schijnt de zon wat mooi.
»Wij zullen het zonder twijfel met glans winnen,
Jane", vervolgde hij dus; »maar", voegde hij er
bij, wij moeten op onze lellen passen, en vooral
zorgen, dat we op het bepaalde uur verschjjnen,
uit vrees voor een vonnis bij verstek". Men wete,
dat Thomas uit zijn vroeger proces enkele rechts
termen had onthouden, waarmede hij gaarne placht
te pronken.
»Ik, wat mij betreft", riep nu juffrouw Wibbel,
»zou voor geen geld van de wereld er van daan
willen blijven, want", en hare wangen gloeiden en
hare oogen schoten vuur, »ik zal ze duchtig de
waarheid zeggenze zullen hun part hebben,
daarvoor
>St, st, Jane", sprak Thomas met waarlijk
komiscken ernst; »daar toont ge nu, dat ge van
rechtszaken niet het minste verstand hebt; want
ziet ge
Wat,rechtszakenijverde Jane; »altemaallak;
't is daar veel geschreeuw en weinig wol, althans
voor hen, die er komen, om recht te krijgen. Ik
zal je dat wel anders vertellen. Met al dat ratelen
en redeneeren heb ik niets te makendat is goed
voor diegenen, die onnoozel genoeg zijn om zich
op een fatsoenlijke manier te laten afzetten. Ik weet
wat recht is, en dat is genoeg; en recht, recht
wil ik hebben, of kijk en zij sloeg, als
naar gewoonte, met de gebalde rechterhand in de
geopende linker.
»Dat schaap zal wel een zachten dood hebben",
meende haar echtvriend, terwijl hij de dagvaarding
uiterst voorzichtig netjes in vieren vouwde en haar
zorgvuldig in zijn rokzak liet gigden; »nu het er
toch toe ligt, zullen wij eens laten zien, dat we
van die dingen weten meö te praten".
Arme Thomas Wibbel! hoe duidelijk, maar ook
hoe droevig werd thans aan u weer bewezen, dat
de men9ch van gisteren is en niet kent de dingen,
die komen zullen!
Na het zoo even door ons medegedeeld gesprek,
werd door de beide echtelingen over het door hen
voor de rechtbank te houden gedrag herhaaldelijk
gepeinsd en gesproken, omdat zij vóór alle dingen
behoorlijk beslagen op het ijs wilden komen, en
daar Thomas zich inbeeldde, zelf zoo'n stuk van
een rechtsgeleerde te wezen en zijne vrouw
men vindt soms al wonderlijke en zeer ongergmde
antipathieën! oneindig liever den levenden drom
mel zag dan een advokaat, is het klaar, dat zij
ten slotte besloten om zelf hunne zaak te bepleiten.
En zoo verscheen dan eindeljjk de dag, de lang,
de vurig gewenschte dag, waarop de partgen in de
geduchte tegenwoordigheid der hooge (getuigen de
beroepen) onfeilbare aardsche gerechtigheid zouden
verschijnen, om er deerlijk te worden teleur
gesteld. Beiden toch waren zij derwaarts gegaan,
om er door de wet gerechtvaardigd te worden?
toch niet; want dit was slechts hun voorwendsel,
een fijn gesponnen masker om te verbergen hoe
zij alleen wraak, wraak verlangden. Van alle loopende,
kruipende, zwemmende, vliegende, twee-, vier-, zes-
en meervoetige bezielde en onbezielde creaturen is
het gewis de mensch, die het onverzoenlijkst is in
zijnen haat, het »hebt elkander lief 1" is zonder
twijfel de meest verwaarloosde van alle hen in de
borst gedreven plichten; van de zinnelijke liefde
kan hier natuurlijk geen sprake zijn, daar deze,
met zeldzame uitzonderingen, te eigenbaatzuchtig
is, om een anderen naam dan dien van behendig
verborgen zelfzucht te verdienen. Zoogenaamde
belangelooze liefde vindt men slechts in romans en
in den Bijbel. Niemand moet echter denken,
dat wij dit neerschreven, om de mensehen onder
ling tegen elkander te verbitteren; integendeel,
wij wilden onze opmerking gaarne beschouwd hebben
als een gevoelig aantasten eener gevaarlijke wonde,
om, kon het zijn, den zielverdervenden kanker van
het egoïsme weg te nemen uit den boezem van
hen, die, al is het dat zij de talen spreken der
mensehen en der engelen en een geloof hebben
zoodat zij bergen kunnen verzetten, zonder de
liefde niets zijn, zegt de Apostel
Slot volgt.