/I l ll'k/I IM III NIEUW SB ODE.
Zaterdag 8 October 1892.
DE KETELTROM.
Eerste Blad.
BE KERMIS.
FEUILLETON.
Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en
ZATERDAG.
De prijs per 3 maanden is f 1,30, franco per post
f 1,60.
Noord-Amerika, Transvaal, Indië enz. verzending
eens per week, 10,per jaar.
♦9ste JAARGANG. No. 8218.
Directeur-Uitgever J. WA ALE.
Advertentiën, van 13 regels 30 Cts.
meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot des
Maandags, "Woensdags en Vrijdags middags
12 ure bezorgd worden.
Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend.
Dit nummer bestaat uit
twee bladen.
De nieuwe Kieswet.
Door de regeering zijn thans ingediend drie
ontwerpen van wet tot uitbreiding van het kies
recht. Zooals bekend is, werd de eisch daartoe sedert
1885 telken jare herhaald door de voorstanders van
algemeen stemrecht en door de socialisten, terwijl
vele anderen het in beginsel daarmede eens waren,
omdat zij het algemeen kiesrecht achtten te zijn
een natuurlijk recht. En inderdaad valt er voor dat
beweren bijna alles en niets tegen te zeggen. De
staat toch ontwikkelt zich in de maatschappij uit
heb besef, dat er een algemeen belang bestaat, welks
behartiging niet aan ieder individu op zichzelf kan
worden toevertrouwd. Noodig is het, dat de voor
zieningen in het algemeen belang worden opgedragen
aan zekere personen, die daarvoor werken, die dus
het bestuur vormen het levend orgaan in den
Staat. En nu is het ontegenzeggelijk een recht van
elk individu om mee te mogen spreken in de keuze
van die personen, aan wie de voorzieningen in het
algemeen belang worden opgedragen. Wat de
geschiedenis ook leeren moge omtrent de mede
werking van het volk zelf aan de regeering
in enkele der meest beschaafde Staten der
oudheid, zeker is het, dat van een eigenlijk
kiesrecht, waardoor het volk zich eene stem ver
zekerde en zich de uitdrukking van zijne gevoelens
waarborgde in eene volksvertegenwoordiging, zoo
goed als geen sprake was. Evenmin kunnen
de vertegenwoordigers der volksstem in de middel
eeuwen als zoodanig met recht genoemd worden,
omdat zij veeleer waren de representanten van
enkele standen van corporatiën en stichtingen, dan
wel afgevaardigden door bet volk gezonden tot
behartiging van de belangen van allen, die tot het
volk behoorden. Dientengevolge streefde elke af
gevaardigde naar de vervulling der wenschen van
die afdeeling of die stichting, die bij vertegen
woordigde, maar niet naar bet welzijn van het
algemeen, d. w. z. van het geheele volk. Daaruit
ontsproten de privilegiën, die afgedwongen werden
aan den vorst, omdat hij geld moest hebben van
den burgerstand of in 't algemeen van de steden,
en die deze gelegenheid aangrepen om hunne
belangen te behartigen. Maar het duidelijkst blijkt
de onhoudbare toestand dezer verhouding, uit de
samenstelling der Etats généraux in Frankrijk,
waarin de adel, de geestelijkheid en de derde stand
zijne vertegenwoordigers en beschermers vond,
waarin ieder ijverde voor de belangen van zijnen
stand. Eerst in 1789 werd dit lichaam werkelijk
een volksvertegenwoordiging, toen er met de oude
opvatting gebroken werddat het gezag den
vorsten door God was opgedragen en hun dat
van rechtswege toekwam. Bijna altijd heeft het
volk zich tegen deze opvatting verzet en er naar
gestreefd om zelf een aandeel in de regeering te
bekomen en aldus de willekeurige misbruiken, die
het oude regime aankleefden, te voorkomen. Onze
moderne beschouwing van den Staat stelt den
oorsprong van het gezag bij het volk, dat het, juist
om het algemeen het best te dienen, opdraagt aan
één persoon, die als het ware het centrum uit
maakt van het Staatsgezag niet in dien zin,
dat van hem alle macht uitgaat, maar dat het
tot heilzamer werking voor zooveel noodig in hem
is geconcentreerd, terwijl de medewerking van hen,
die het hem opdroegen, voortdurend rechtmatig en
doelmatig blijft. Eeuwen van tijd heeft het gekost
om dat beginsel wortel te doen schieten en tot een
werkelijk bestaan te brengenvoet voor voet hebben
de beschaafde volkeren van onzen tijd het terrein
van 't gezag op hunne vorsten moeten veroveren,
zelfs door revolutiën, die stroomen bloeds deden
vergieten.
Toch ofschoon nu het volk invloed uitoefent op
den gang van zaken in den Staat, het bestuur en
de regeering, toch is het kiesrecht nog niet overal
een burgerschapsrecht. Of het dit werkelijk zijn zal,
of het dus zijn doel zal bereiken, om door en aan
hot volk eene vertegenwoordiging te verschaffen,
die voor zijne belangen wil en kan opkomen in het
bestuur van het land, dit hangt voor een groot
gedeelte af van de wijze, waarop de voorwaarden
van dat recht zijn geregeld, d. w. z. van het kiesstelsel.
En nu onderscheidt men niet-rechtstreeksche ver
kiezingen verkiezingen met één of meer trappen
en rechtstreeksche. De laatste dateeren van 1848.
Onder onze vorige grondwetten werd de Tweede
Kamer samengesteld door de Prov. Staten, die op
hnnne beurt werden gekozen door standen, en wel
door de ridderschappen, die rechtstreeks kozen, den
landelijken stand, die met één trap koos, en de
steden, die haar verkiezingswerk met twee trappen
verrichtten. De verkiezing met twee-trappen noemt
men de zoodanige, waarbij de stembevoegden één
of meer personen benoemen, die namens allen hunne
keuze zullen uitbrengen op de personen, die het
lidmaatschap, waarvoor gekozen wordt, zullen aan
vaarden. Dit samengestelde kiesstelsel werd in 1848
verlaten. Hoewel bijna niemand het meer goedkeurde,
kwam de rechtstreeksche verkiezing toch lang niet
zonder groote tegenkanting tot stand. Het behoud
der standen als politieke lichamen, die staatkundige
rechten uitoefenden, vond ook in de Tweede Kamer
zelve vóór 1848 weinig verdedigers, maar eene
zeer groote meerderheid verklaarde zich tegen de
invoering van rechtstreeksche verkiezingen voor de
benoeming van leden der Tweede Kamer, der
Prov. Staten en der Gemeenteraden. Men vreesde
allerlei kwade gevolgen, maar de voorstanders der
rechtstreeksche verkiezingen wonnen het pleit en
de grondwet van 1848 voerde de rechtstreeksche
verkiezingen in. In de additioneels artikelen werd
voorloopig het kiesrecht geregeld en een kies
reglement voor de eerste verkiezingen der nieuwe
Kamers vastgesteld. Art. 76 der oude Grondwet
bepaaldedat de leden der Tweede Kamer gekozen
zouden worden in de kiesdistricten, waarin het Rijk
werd verdeeld, door de meerderjarige ingezetenen,
Nederlanders, in het volle bezit hunner burgerlijke
en burgerschapsrechten en betalende in de directe
belastingen eene som, die, overeenkomstig met de
plaatselijke gesteldheid, doch niet beneden het bedrag
van 20, noch boven dat van 140, in de kieswet
zal worden vereischt". De nadere regeling der wijze
waarop dit recht wordt uitgeoefend, werd vast
gesteld bij de kieswet van 4 Juli 1850 (Stbl. no.
37). Zooals men ziet, was het recht om kiezer te
zijn en dus om invloed uit te oefenen op den gang
van 's lands zaken, vastgekoppeld aan het betalen
van eene zekere som in de directe belastingen, de
zoogenaamde census. Ook bij de wijziging der
Grondwet van 1887 werd dit stelsel vastgehouden.
Het beginsel, dat daaraan ten grondslag ligt, is dit
dat het dragen in de lasten van het Rijk eenig
welvaren onderstelt. Voor dit beweren is veel te
zeggen, maar ongetwijfeld vordert de billijkheid,
dat het kiesrecht zoo uitgebreid mogelijk zij en dat
zij, die offers brengen aan de schatkist of hun leven
veil moeten hebben voor de verdediging van het
land, ook deel moeten kunnen hebben aan het bestuur
van den Staat. Dit denkbeeld heeft in den laatsten
tijd meer en meer ingang gevonden. Men heeft het
terecht ingezien, dat niet het bezit de eenige
waarborg is voor capaciteit; dat iemand, die ver
mogen heeft, geen verstand behoeft te bezitten.
Maar hoe doordrongen ook van de onhoudbaarheid
op den duur van dien toestandmen was gebonden
aan het bewuste artikel der Grondwet, totdat bij
de herziening dit werd veranderd en art. 80 daarvan
nu luidt: »De leden der Tweede Kamer worden
rechtstreeks gekozen door de mannelijke ingezetenen,
tevens Nederlanders, die de door de kieswet te
bepalen kenmerken van geschiktheid en maat-
schappelijken welstand bezitten en den door de wet
bepaalden leeftijd, welke niet beneden de drie en
twintig jaar mag zijn, hebben bereikt". Nu was dus
het kiesrecht losgemaakt van den census en de
liberale partij, die steeds voor uitbreiding der-
kieswet heeft gearbeid, heeft dadelijk na haar op
treden als regeeringspartij in 1891 de handen aan
het werk geslagen en de Minister Tak van Poortvliet
heeft de verwachtingen, die men koesterde, vervuld,
door reeds één jaar na zijn optreden een ontwerp
kieswet aan te bieden, dat zoover gaat als de
Grondwet bestaat.
In een volgend artikel hopen we de voornaamste
bepalingen der nieuwe kieswet te bespreken.
NIEUWSTIJDINGEN.
Amerika.
Stephens, hoofdoppaBser in den dierentuin te Cincin-
natie, heeft, volgens de New-York Sun, in groot
levensgevaar verkeerd.
Er waren slangen uit Texas gestuurd en aan deze
dieren moest een plaats gewezen worden. Er zouden
daartoe eenige nieuwe boomen in het hok der reuzen
slangen en pythons geplaatst worden.
Stephens ging in het hok en bracht de slangen een
voor een in een kist, welke voor de open deur van
het hok stond. Alles ging tot zoover goed; maar toen
de oppasser zich wilde omkeeren, ten einde de laatste
python te halen, hoorde hjj een hevig gesis achter
zich en zag de python met den tong uit den bek en
flikkerende oogen op zich afkomen.
Stephens begreep dadeljjk, dat hjj in levensgevaar
verkeerde. Met een snelle beweging vatte hg het dier
met de rechterhand bg de keel, terwgl hg het met de
linkerhand bjj den buik vatte, een paar voeten beneden
de keel. Snel wierp hij de kronkelende massa in de
kist, maar de overige 12 voet van het lichaam der
Blang draaide zich om Stephens heen en dezen liep
gevaar doodgeknepen te worden.
Er waren vele psrsooen in de nabijheid van het
hok, maar niemand durfde den opzichter te helpen,
daar men dezen Diet kon bereiken, zonder de slangen
in de kist voorbij te gaan. De andere wilde dieren
bemerkten zeker, dat er iets aan de hand was, want
zjj liepen onrustig in hunne hokken heen en weder en
vervulden het geheele gebouw met hunne kreten. Eene
leeuwin, Laura genoemd, de lieveling van Stephens,
drong zich tegen de jjzeren traliëa en scheen den
oppasser te hulp te willen snellen. Intusschen had de
python het bovenljjf weder in de hoogte gezwaaid en
de hand van den opzichter gegrepen, die het als het
ware opzoog. De hand verdween tot aan de pols in
den bek van het monBter. Gelukkig kwamen er nu
eenige bedienden toeschieten, die het hok binnentraden
en het monster zoolang sloegen tot het zjjn prooi losliet.
Rusland.
De Czaar bezocht onlangs met zjjne gemalin de gast
huizen der cholera-ljjders te St. Petersburg; de Keizerin
toonde zich daarbjj zeer liefderjjk voor een religieuze,
die zjj ter prooi aan de hevigste pjjnen in een bed vond
eo die zjj niet alleen troostwoorden toesprak, maar
zelfs omhelsde. Toen Leo 5III deze kloeke daad vernam,
zond hjj aan de Vorstin een telegram, waarin hg haar
gelukwenschte en zjjn zegen zond. De H. Vader voegde
erbjj, dat hjj speciaal voor de CzariDa bad, omdat zij
een zjjner meest geliefde kinderen is, al behoort zjj
niet tot zjjne kerk."
Zeer getroffen antwoordde de Czaar met een dank
betuiging en de verklaring, dat de Czarina en hjj
slechtB hun plicht hadden willen doen.
Over den toestand der werklieden in Rusland
heeft onlangs een fabrikant te Moskou' aan een mede
werker van de Figaro, den heer Huret, merkwaardige
mededeelingen gedaan.
De Russische werkman, zeide de fabrikant, is een
boer, die jaarlgks in het voorjaar of in den herfst zjjn
dorp verlaat, om door arbeid in de fabrieken iets te
verdienen. Zulk een boer is zeer zaohtmoedig, onnoozel
en onwetend als een kind. Zjjne wevers verdienden
4.80 in de week, de vrouwen slechts ƒ2.50, benevens
woning en licht. Verleden winter hadden velen aan
geboden, alleen voor den kost te werken. Werkstakingen
zjjn verboden.
De fabrikant erkende, dat misbruiken voorkomen.
In de meeBte fabrieken waren de opzichters op straffe
van ontslag, gedwongen de werklieden zoo dikwjjls te
beboeten, dat zjj aan het einde van de maand niets
hadden verdiend, bovendien moesten zg alles, wat zjj
noodig hebben, van de fabriek koopen en wanneer de
man na een half jaar de fabriek verlaat, heeft hjj met
hard werken niets verdiend dan zjjn zeer slecht dage-
ljjksch voedsel. Maar de fabrikanten verdienen millioenea.
Nadat evenwel vier of vjjf jaren geleden fabrieks-
inspecteuren zjjn aangesteld, >begint het iets beter te
worden". De boeten moeten nu ten bate van de werk
lieden worden besteed.
Ia weerwil van dat alles is er voor de socialisten
geen uitzioht een »werklieden-partjj" te stichten. Revo
lutionairen zjjn er niet onder hen en wanoeer iemand
hen wil opruien, wordt het dadelijk den directeur
verteld. Eens werd hem overgebracht, dat een werkman
in de fabriek een boek voorlas, waarin God werd be
spot; het bleek eene vertalicg te zjjn van de Meta-
morphosen van Ovidius. Eene vrouw klaagde eens eene
andere vrouw als nihilist aan omdat zij eene lange
broek droeg.
De Moskousche fabrikant verzocht den heer Huret
zjjn naam geheim te houden. »Wjj zjjn hier niet in
Fratkrjjk", voegde bjj er bjj. Hetzelfde verzoek werd
ook elders gedaaD, omdat zulke onthullingen niet
zelden, zonder eenigen vorm van proces met verbanning
naar Siberië werdeD gestraft en in ieder geval allerlei
plagerjjen van de politie uitlokten.
Italië.
JE£oiue, 6 Oct. De dader van den dynamietaaDslag
op het Spaansche consulaat te Genua, is gearresteerd.
Aan het station te Pizza werd een verdaoht persoon
opgemerkt, die bleek te zjjn de anarchist Acicci uit
Barcelona, laatsteljjk uit Marseille. Op de dringende
vragen van een politiebeambte trok hjj een revolver
uit den zak en schoot, zonder den agent zwaar letsel
te bezorgen alleen een vleeschwonde terwjjl de
kogel 's mans jas doorboorde. Na heftigen tegenstand
werd de anarchist daarop gearresteerd en geboeid en
tot bekentenis gebracht.
JDuitschland.
Weimar, 5 Oct. Heden avond komen de eerste
Nederlandsche deputatiën hieraan, die morgen ontvangen
zullen worden.
Wie uit Pruisen komt en aldaar vorsteljjke jubilé-
of andere feesten heeft bjjgewoond en thans de feest-
drukte te Weimar ziet, zal dadeljjk een groot onder
scheid opmerken, dat wel alleszins natuurljjk en
verklaarbaar is, maar hem toch bjjzonder in het oog
valt. Te Berljjn begint geen groote officieele gebeurtenis
zonder eene parade of eenig ander militair schouwspel.
Ia den militairen staat Pruisen is dat eene vaste
traditie. Hier te Weimar daarentegen begonnen de
feesteljjkheden met de uitvoering van een dramatisch
werk van Wildenbrug ec de heden geopende kunst
tentoonstelling. Op den klassieken bodem van Weimar
is de beoefening van kunst en literatuur eene
onwrikbare traditie. En wellicht door niets in meerdere
mate heeft de Nederlandsche prinses Sofia zoodanig
de harten van alle beschaafde Duitschers gewonnen
dan juist door de liefde en wilskracht, waarmede zjj
als Groothertogin van Saksen-Weimar die hooge
traditie heeft voortgezet. Eene duideljjke afspiegeling
daarvan ziet men in de talrjjke oorkonden, adressen
en huldebetooningen, die thans het gouden echtpaar
toestroomen. Deze uitingen alle eenigszins in bijzonder
heden te vermelden, is eenvoudig ondoenlgk.
Maar dan ziet men tevens, hoe innig zjj, de vorstin,
inzonderheid ook wordt geëerd en bemind wegens
hare milddadigheid en haar weldoen. Als een enkel
voorbeeld daarvan wjjzen wjj op hetgeen men leeBt in
een der talrjjke adressen, die heden werden aangeboden.
Ia dit kleine land was een bedrag van 140,000 mark
bjjeengebraoht als fonds voor eene stichting voor
ziekenverpleging en verzorging. Dit fonds werd nu
aangeboden met epne oorkonde, wa«in onder anderen
wordt gezegd: »Het is een zegen en een zedeljjk
voordeel voor het geheele volk, wanneer bg vorsten
deugd liefde en trouw op den troon elkaar de hand
reiken en voor ieder huis in den lande het votBteljjk
echtverbond ten voorbeeld strekt. Met gevoelenB van
de hoogst oprechte vereering zien thans de zonen en
dochteren des lands op tot den vorst, wien het welzjjn
des volks als heiligste zorg ter harte gaat, die geen
inniger wensch kent dan zjjne onderdanen werkeljjk
gelukkig te zien, die in den geest van roemrjjke
voorvaderen de ideale goederen des Duitschen volks
in eere houdt en aankweekt. Met diep gevoel van
dank en ontroering ziet heden ook de geringste der
onderdanen op tot de edele vorstin, die in dit en elk
ander streven naar het welzjjn des lands zich met haren
gemaal één gevoelt, en die de schoonste en meest
ware roeping der vrouw tot weldoen, troosten en
gelukkig maken zoo echt vrouweljjk, zoo fijngevoelig
heeft opgevat en zoo vorsteljjk, zoo vrjjgevig, zoo
jjverig ten allen tijde vervult, bezield door het goddeljjk
woord: »Laat ons goed doen en niet moede worden".
Diezelfde toon heerscht in alle heil wenschen en
andere uitingen op dit feest.
Ook de groote eeregave des lands ten bedrage van
400,000 mark, beschikbaar gesteld voor het vorsteljjk
echtpaar ten behoeve van iets ten algemeenen nutte,
werd heden aangeboden. Reeds in April was dit bedrag
in eene geheime zitting van den Landdag te Weimar
toegestaan. Mede werd aangeboden het prachtig
geschenk der Weimarsche kunstenaars, waarvan reeds
melding is gemaakt. Morgen komt er een geheele stroom
van wetenschappeijjke en literarische députatiën, onder
anderen van de groote nationale Goethe-vereeniging,
van de Scbiller-vereeniging, de Shakespeare-vereeniging,
Afrika-reizigers, enz., enz., alles ten bewjjze hoe
Weimar met het Hof nog altoos een Duitsch Mekka
der kunst en literatuur is. Zie telegram.
Duit8che bladen vermelden het jammerljjk uiteinde
van den armen vrek Johl te Berljjn. De man was
jaren geleden arm uit Oostenrjjk gekomen en had
zich in korten tijd verrjjkt door gelukkige graan- en
beursspeculaties. De schatters voor de belastingen
hadden zjjn vermogen geschat op 240000 mark, doch
het waB bepaald grooter. Het was bjj verschillende
bankiers gedeponeerd, en ondanks dit leefde bjj als
de armste werkman. Slechts tweemaal per week ging
hjj uit, om op de weekmarkt telkens voor 20 pfng.
soepbeenderen te koopen. Met droog brood was de uit
deze beenderen gekookte brjj zjjn eenig voedsel. Verder
verliet bg zjjn woniDg slechts, als hjj eens persoonljjk
naar den bankier moest.
Hjj droeg dan zjjn eenigen ouden glimmenden, vaal
zwarten jaB, waaraan boord en manchetten, die in den
loop even donker waren geworden als de jas zelf,
wareD vastgenaaid. Niemand mocht zjjn woning
betreden. De brievenbesteller, die de drie couranten,
waarop hjj voor de koersnoteeringen was geabonneerd,
en de vele brieven, die hg van zjjn bankiers ontving,
bracht, mocht nooit zjju woning binnenkomen; bjj
moest de brieven en couranten maar voor de deur
neerleggen, dan kloppen en weer vertrekken. In den
laatsten tjjd werden de brieven enz. niet meer van de
deur weggehaald, wat vermoeden wekte dat de oude
bedlegerig was geworden. Na dagen wachten s lieten
de buren de deur openbreken en deinsden terug
voor hetgeen zjj zagen in het ondraagljjk stinkende
huis. In de eerste kamer stond een kist, waarin Johl
altjjd sliep op wat papier. Midden op den vloer lag op
lompen het reeds in ver gevorderden Btaat van ont
binding verkeerende ljjk van den ouden man, die
big kens nader onderzoek aan bloedspuwing met hart
verlamming gestorven bleek. In de andere kamer
vond men niets dan hoopen lompen en papier, doch
zorgvuldig geschikt en door gangen gescheiden.
Een treurigen aanblik leverde een aan den wand
hangende jjz9ren kooi, waarin zich twintig kanarie
vogels bevonden. Op drie na waren de diertjes allen
van honger en dorst omgekomen. Aan de overal in het
rond liggende veeren en de verwondingen, afgeknaagde
teenen enz., kon men duideljjk zien, dat de arme beestjes
elkaar hadden opgevreten.
Johl's ljjk werd in de eenige paardendeken die in huia
werd gevonden, gehuld en op een kolenwagen naar
het ljjkenhuis vervoerd.
De teruggave van de verbeurd verklaarde goederen
van het huis van Hannover aan den Hertog van Cum
berland, gaat niet zonder moeieljjkheden. De Hertog
verlangt in het bezit te worden gesteld van de biblio
theek en de kunstverzamelingen van wjjlen den Koning
van Hannover; hjj is wel genegen de bibliotheek en
de verzamelingen aan den Pruisischen staat af te staan,
doch alleen dan, wanneer deze de som betaalt, die voor
een en ander mag gevorderd worden. Pruisen beweert
echter, dat de bibliotheek en de verzamelingen zjjn tot
stand gekomen uit erflatingen en giften, gemaakt aan
den staat Hannover en niet aan den over Hannover
regeerenden souverein. Over dit verschil is men 'tnog
niet eenB kunnen worden.
Vervolg der Nieuwstijdingen in het Tweede Blad.
Ingezonden Stukken.
Wie de kermis te Zierikzee bezoekt zal met stom
heid geslagen worden als hg ziet hoe de tenten en
kramen daar geplaatst zjjn. In plaats van de prachtige
gelegenheid te gebruiken die het Havenplein aanbiedt
en op bet plein de spellen te plaatsen, zooals ieder
verstandig meDSch doen zou, namelgk door ze allen
met het front naar de straat te plaatsen waardoor de
bewoners aan beide zjjden van het plein gezioht op
het voorgedeelte der spellen zouden hebben gehad, en
de bewoners der Bpellen het middengedeelte van
't plein tot hunne huishoudeljjke bezigheden zonden
kunnen inrichten, zjjn alle tenten met het front naar
de Zuidzjjde geplaatst, zoodat de bewoners van de
Noordzjjde van het Havenplein een fraai gezicht op
de keukens en achtergedeelten hebben, zjjn op het
nieuw gedempte plein eenige spellen zoo geplaatst, dat
ze aan de arke Noach's, oprjjzende uit de zondvloed,
doen denken en zonder sliklaarzen niet te bereiken
zjjn, terwgl een caroussel midden in den doorgang geplakt
is, elke passage bjj eenige drukte verhinderende.
Als de nieuwe marktmeester een afdoend bewjjs
van zjjn volslagen ongeschiktheid voor die betrekking
heeft willen geven, had hg het niet beter bunnen
aanleggen; of is het niet zjjn schuld en handelt hg
slechts volgens de orders hem door ons nooit volprezen
Dageljjksch Bestuur gegeven?
EEN BEWONER VAN HET HAVENPLEIN.
Reeds hebben gisteren daardoor een paar onge
lukken plaats gehad. (Red
Middelburg, 6 October 1892.
Mijnheer de Redacteur l
Verzoeke eene kleine plaatsruimte in Uw veelgelezen blad,
naar aanleiding van Uw bericht over onze duinwaterleiding,
Uit liet Duitsch.
m.
Zij traden liet huis binnen, welks eene zijde
de geheel donkere keuken innam. //Nog alles het
zelfde", lachte de oude. //Er gaat niets boven
eigendom. Wel is waar", hij keek in het donkere
vertrek, waarin een rookerig haardvuur glom, //de
keuken zou lichter kunnen zijn; wij hadden er
een venster in moeten zetten, toen het huis gebouwd
werd. Nu is de wijnstok te veel gegroeid, men
kan hem niet vernielen". Hij keerde zich ver
genoegd naar de andere zijde van het huisje. //Nu,
kom, de kamer is des te mooier".
De kamer was een zindelijk gehouden, klein
vertrek, slechts voor pronk, niet voor het gebruik
bestemd. Zij was het heiligdom der goede, oude
lieden. Zij sliepen zomer en winter onder het dak,
door welks slecht sluitende sparren de wind floot,
zij huisden bij goed weder op het kwalijkriekende
plaatsje en bij slecht weder in de rookerige keuken;
in de kamer evenwel hoopten zij allerlei kunstschatten
op, welker gebruik hun vreemd was en slechts
daar waren om getoond en bewonderd te worden
en om aan de feesturen van hun leven de wijding
der voornaamheid te verleenen.
Vele dezer dingen kende Stephan reeds van
vroegere bezoeken en vond ze heden nog even
goed onderhouden en ongebruikt als toen, o. a.
de sopha van groene wol, geheel en al met haak
werkjes bedekt, op welker hardbekleede zitting
niemand durfde plaats nemen en de ledige goud-
vischkom met de stompneuzige herderin, wier
bronzen hals moeder Pott met een schitterend
paarlsnoertje lieftallig had versierd. Andere dingen
waren hem nieuw, zooals de met goud omzette
litographieën van het jonge keizerpaar boven de
sopha en een gesneden handdoekhouder, welke in
een glazen kastje hing en aan welks lofwerk een
nooit gebruikte handdoek zeer netjes met spelden
was bevestigd. Al deze heerlijkheden werden door
vader Polt met trots en blijdschap aangewezen,
//Zij heeft zoo liaqr genoegen in zulke dingen",
lachte hij en wees met zijne duimen achter zich.
z/En wij kunnen ons dat veroorloven; sedert wij
je den kost niet meer behoeven te geven, kunnen
wij dat. Jou wordt niets onttrokken; na onzen
dood is alles voor jou en voor onze begrafenis is
reeds iets ter zijde gelegd".
Nu verscheen moeder Pott in de kamerdeur op
haar Zondags uitgedost, de gladgekamde haren
onder het zwartzijden mutsje verborgen en er ont
stond een ijverig fluisteren tusschen de oudjes. Er
zou in de kamer gegeten worden, welk eene ge-
gebeurtenis! De oude luidjes liepen in haast en
opgewondenheid rond en stapelden alles, wat zich
in eenige verbinding met het eten liet brengen,
op de tafel ophet scheelde niet veel of de soep
was in de goudvischkom opgedragen geworden.
Grootmoeder had spekkoeken gebakken, Stephen's
lievelingsrecht; dat was eene verrassingZij legden
hun kleinzoon groote stukken van het vette gebak
op zijn bord en gunden zich zelf nauwelijks een
klein weinigje.
Stephan sloeg in hulpelooze verlegenheid het
eene stuk na het andere naar binnen en vond
den moed niet, deze gelukkige luidjes, die een
standvastig vertrouwen in zijne schitterende positie
stelden, door uiting van het verzoek, dat hem
naar boven had gedreven, uit hunne vriendelijke
droomen te rukken. Zij zaten tegenover hem,
keken hem zonder ophouden aan, alsof zij het
geliefde beeld voor alle eeuwigheid in hunne
zwakke oogen wilden vasthouden en snapten daar
bij op hunne kinderlijk grootsprekende wijze:
//Wij gaan vooruit hier op den Münzenberg",
praatte de grootmoeder. //Er trekken steeds meer
gegoede lieden naar boven, een kleermaker, een
schoenmaker en met Paschen ook de kantoor
schrijver Schweinefuss. Weldra geven wij den
Quedlin bergers in niets meer toe. Daarbij ons
uitzicht. Des zomers komen de schilders naar
boven en teekenen het uit; zoo een moet er op
de gansche wereld niet zijn". De grootvader gaf
hoog op van zijne inkomsten. //Acht mark en meer
verdien ik per week in de steengroeve. Wat ik
aan steenen gereed maak, betaalt mij de eigenaar
zonder na te tellen, alleen op mijn woord. Zij
wil daarvan niets hooren" (hij knipoogde schelmsch
naar grootmoeder) //maar vóór mijn dood ga ik
den luilak uithangen. Een jaar le voren hang ik
het houweel aan den muur en probeer dan hoe
den grooter) heeren het niets doen smaakt. Je
hebt ons niet meer noodig, voor de begrafenis is
gezorgd en na onzen dood is alles voor jou. Ik
doe het, waarachtig, ik doe het". Hij lachte, dat
de bruine koehuid aan zijn hals zich dansend
bewoog.
Stephan bleven de stukken in zijne keel steken.
Neen, hij mocht den goeden ouden niets van zijn
nood verraden. Had hij zijne ouders nog gehad,
bij lien had hij wel om raad en hulp kunnen
aangaanwant zij zouden tooi nog krachtige
menschen zijn geweest, vast in hun bestaan staande
en met hetzelve goed rondkomend. De gebrekkige
lichamen der beide grijsaards stonden echter reeds
zoo ver van het leven; men zou hebben kunnen
meenen, dat goede geesten hen ter belooning voor
hun tevreden leven reeds nu in een vreedzaam
overgangstijdperk van een leven hier namaals
hadden verplaatst. Hem was het, alsof hij met
zijn verdriet de sluimering eens dooden had willen
verstoren.
Zijne grootmoeder had zeker eene onrust in zijn
gelaat bemerkt, want zij schrok uit haar behagen
op. //Wel, houden wij hem hier niet vast, alsof
hij niets anders te doen heeftMoet hij niet
nog vandaag voor alle voorname heeren spelen P
Pas op, dat ge den dienst niet verzuimt, Stephan
Zij keken bewonderend toe, toen hij het aan het
zwarte ledergoed bevestigde zijdgeweer om zijn
slank middel gordde; ja, zulk een soldaat! Daarna
fluisterden, lachten en liepen zij opnieuw en hij
voelde hunne handen als nijvere mieren in zijne
zakken rondkruipen, in welke hij weldra eene
lichtblauwe zijden beurs met blanke zilveren daal
ders en een sigarenkoker met schitterend nikkel
beslag ontdekte. Ten slotte verstikten zij hem
bijna onder hunne kussen en omhelzingen en de
grootmoeder snikte in zijne armen als eene jonge
verliefde bruid. Toen hij dan eindelijk weg was,
stonden zij nog lang met vochtige oogen in de
kleine muurpoort; de grootmoeder beschreef met
hare magere vingers kleine kruisjes in de lucht
en mompelde heel zacht eene oude onverstaanbare
zegenspreuk.
Als droomende doorschreed Stephan weder de
nauwe straatjes. Wat was dat Münzenberg toch
een vervvenscht nest! Geen stukje was er van
genomen of bij gedaan in al de jaren, dat Stephan
het niet gezien had en al zijne bewoners waren
in al hunne bedrijvige werkzaamheid schijnbaar
zoo geheel op de oude plaats gebleven als een
betooverd volkje uit het sprookjesboek, ongevoelig
voor de beweging van de rusteloos voortsnellende
eeuw.
Na eenig aarzelen wendde hij zich naar de
kleine marktplaats, waar de zoogenaamde burge
meester, een welgesteld, zeer geacht man, die alle
eereposten der kleine gemeente in zijne welgedane
persoonlijkheid vereenigde, in zijn netjes gewit
huis van twee verdiepingen een handel in bouw
stoffen dreef en tevens herberg hield. Hij gevoelde
geen verlangen om naar het kloostergoed terug
te keerenook gevoelde hij behoefte aan een
koelen dronk, want de dag was heet en de zon
brandde loodrecht op de verhitte steenmassa's.
Men verwees den jongen krijgsman naar den
tnin, een vriendelijk groen plaatsje met weelderig
bloeiende rozeboompjes en eene kleine fontein,
welke lustig over grijzen granietsteen en kleverig
slingergewas voortkletterde. Weinige jaren geleden
was hier niets dan kaal, grauw gesteente geweest
en dit liefelijke tuintje op de rotshoogte, waarvan
iedere hand aarde met moeite op den berg was
gebracht, zou zeer nadrukkelijk van de onder
nemingslust en den goeden uitslag van den werk
zame» menschengeest hebben kunnen getuigen.
Stephan evenwel, in de lichamelijke en geestelijke
uitputting, waarin de middaghitte en de ongewone
inspanning van zijn geest hem hadden gebracht,
verstond deze taal niet. Moede liet hij zich in
het schaduwrijke esschenpriëel neder en zuchtte:
z/De hoofdzaak in 't leven is toch eigenlijk, dat
de mensch ergens vast zit".
De rozen geurden bedwelmend de fontein
murmelde haar eentonig lied; Stephan werd liet
zeer wel te moede en zijne oogleden zonken over
zijne bruine wangen. Toen de schreden van het
heen en weer loopetide dienstmeisje hem uit zijne
dommeling wekten en het heden met zijne
kwellende zorgen weder voor zijn bewustzijn trad,
steeg eene hevige ergernis over het onrustige
meisje van het kloostergoed, wier eerzucht het
aangename van zijn leven dreigde te verstoren,
in hem op. Bevonden er zich geen honderden,
ja duizenden wel bij eene bescheidene plaats in
het leven; waarom verlangde meti juist van hem,
dat hij het tot iets groots zou brengen?
Slot volgt.