ZIERIKZEESGHE NIEUWSBODE.
Zaterdag 11 Juni 1892.
Directeur-Uitgever J. WAALE.
Dit nummer bestaat uit
twee bladen.
Eerste Blad.
NIEUWSTIJDINGEN.
Raadszitting van 3 Juni 1892 le Wissenkerke.
FEUILLETON.
Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en
ZATERDAG.
De prijs per 3 maanden is f 1,30franco per post
ƒ1,60.
Noord-AmerikaTransvaal, Indie enz. verzending
eens per week, f 10,per jaar.
48ste JAARGANG. No. 8167.
Advertentiënvan 13 regels 30 Cta.
meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot dei
Maandags, "Woensdags en Vrijdags middags
12 ure bezorgd worden.
Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend
Eene geschiedkundige herinnering.
De vrienden van het vorig Ministerie beijveren
zich, bij verschillende gelegenheden zijne goede
eigenschappen in het licht te stellen en te
roemen op wat het deed, en nog meer op wat
het Icon gedaan hebben.
Dat genoegen kan men hun laten. En zelfs
wanneer zij daarbij aan hunne verbeelding vrij
spel geven, en voor hun geest beelden zien ver
rijzen, die in werkelijkheid niet bestaan hebben,
aii van verwachtingen spreken, welker verwezen
lijking geen menscheuoog ooit aanschouwd zou
hebben, och, ook dat kan men schouderophalend
laten voorbijgaan.
Erger wordt het, wanneer men, om den arbeid
van het tegenwoordig Ministerie te kunnen hekelen,
omtrent de daden en voornemens der vorige
Regeering, voorstellingen geeft, die, wij zullen
maar zeggen niet juist zijn. Er zijn er
onder de lofredenaars van het afgetreden kabinet,
die blijk geven van een wonderbaarlijke vrijmoedig
heid, die waarheid en verdichting zoo kunstig
dooreen weten te mengen, dat al zal een der
zake kundige, wel is waar, het luchtig weefsel
dadelijk doorzien, de argelooze hoorder of lezer,
die niet alle bewegingen in de staatkundige
wereld op den voet volgt, een valsch oordeel
moet vellen.
'Niet altijd is het gemakkelijk zulk een mengsel
van waarheid en verdichting weder in zijn samen
stellende deelen te ontleden, en in vele gevallen
ie' daartoe een wijdloopige uiteenzetting noodig.
Des te meer schijnt het ons plicht, om, wanneer
zich nu of dan de gelegenheid daartoe voordoet
met de stukken de onjuistheid eener gegeven
vobrstellïng in het licht te stellen.
Zulk eene gelegenheid is er nu, en wel ten
aanzien van het verdichtsel, dat de Minister
Godin de Beaufort zooveel beter voor de
gemeenten zou gezorgd hebben dan de heer
Tak van Poortvliet het doet. Wij hebben niet
het plan het onder het stof der archieven ver
zonken wetsontwerp van het vorig Ministerie
daaruit weder op te delven en aan een oordeel
te onderwerpen. Het ligt daar begraven en het
blijve daar. Maar de meening wordt verkondigd
door schrijvers en sprekers, dat het vorig
Ministerie ook de gemeenten wel gauw had
kunnen helpen, als het met zoo'n middeltje had
willen aankomen als dit Ministerie nu aanwendt.
Het D. v. Z.-H. vraagt bijv. of er werkelijk
verzuim was bij het vorig Ministerie. »Jal" ant
woordt het blad, wanneer de Minister Godin de
Beaufort had willen doen, wat nu deze Regeering
doet, namelijk om, zonder eenigen vasten regel,
maar eenvoudig geld aan te vragen om eenige
gemeenten te hulp te komen. In dat geval had
de vorige Regeering zeker reeds dadelijk na
haar optreden met zulk een voordracht kunnen
komen. Maar die Regeering had een ander begrip
van wetgevenden arbeid. Zij begreep, en volkomen
terecht, dat men aan de Kamer geen onvoorbereid
en geen half werk moest voorleggen, maar wel
een behoorlijk uitgewerkt plan. Doch om dit te
kunnen doen was tijd noodig en van daar dat
de vorige Regeering die tevens te worstelen
hoeft gehad met zeer ernstige buitengewone
omstandigheden niet zoo vroeg met haar
voorstel is kunnen komen, als zij zeker zelve
wel zou gewenscht hebben".
Nu willen wij er niet bjj stil staan dat als
de vorige Regeering tijd noodig had om een
regeling te makeu, zooals zij begreep, dat die
zijn moest, de tegenwoordige Regeering niet
yiinder recht heeft om te verlangen dat haar
tijd gelaten worde, voor de regeling naar haar
inzichten; dat de tegenwoordige Regeering
insgelijks een behoorlijk uitgewerkt plan noodig
acht, en dit reeds in zijne hoofdtrekken ont
wikkeld heeft, maar dat zij gemeend heeft, wat
trouwens de groote meerderheid der Kamer met
haar meende, de noodlijdende gemeenten inmiddels
tijdelijk te moeten helpen. Wij hebben alleen het
oog op de veroordeeling van het middel zelf, van
het subsidiëeren der noodlijdende gemeenten. Het
wordt voorgesteld alsof de vorige Regeering van
dit stelsel geheel afkeerig was ennu is juist
het tegendeel het geval, zooals ieder belang
stellende zelf kan naslaan
Gelijk men weet, is onder het vorig Ministerie
een wetsontwerp ingediend, dat bestemd was
aan den nood van vele gemeenten een einde te
maken door belangrijke wijzigingen aan te brengen
in het gemeentelijk belastingstelsel. Dit door de
H.H. JE. baron Mackay en Havelaaroud-
ambtgenooten van de voorstellers, nu nog verdedigde
ontwerp, ging vergezeld van eene Memorie van
Toelichting, geteekend door de H.H. de Savornin
Lokman en Godin de Beaufort, waarin die anti
revolutionaire Ministers er op wijzen, dat er
gemeenten zullen zijn, die, ondanks de door hen
voorgestelde maatregelen, in ongunstige omstandig
heden zouden blijven verkeeren en voor die ge
meenten zeggen zij schiet niet anders over
dan: »'t zij voor bepaalde doeleinden, (art. 49
der wet op 't lager onderwijs), 't zij uit art. 62,
hoofdstuk V der Staatsbegrooting, welk artikel
voortaan tot een hooger bedrag ware uit te
trekken, eene buitengewone toelage te verleenen".
Juist dat, wat de tegenwoordige Regeering als
een tijdelijk noodmiddel in toepassing wil brengen,
zou hier een blijvend onderdeel van de definitieve
regeling van het vorig Ministerie hebben uit
gemaakt
Hadden de H.H. Mackay en Havelaar die
zinsnede uit de Memorie van Toelichting hunner
oud-ambtgenooten vergeten? 't Kan leerzaam voor
hen zijn, met die zinsnede voor oogen hunne
redevoeringen van Woensdag 18 Mei nog eens
over te lezen 1
En zouden de leden der rechterzijde, die tegen
het ontwerp-Tak stemden, ook hunne goedkeuring
onthouden hebben aan het ontwerp-Godin de
Beaufortwaarvan datgene wat zij als tijdelijk
noodmiddel niet wilden, als duurzamen maatregel
een onmisbaar bestanddeel vormde?
Op deze vragen zullen wij wel geen antwoord
ontvangen. Wij verwachten en verlangen dat
ook niet. Wij beoogen alleen onze lezers door
een sprekend voorbeeld te doen zien, dat, wanneer
de vrienden van het kabinet-Jfacfcory met zekere
dichterlijke vrijheid de geschiedenis reconstrueeren,
er grond is om te vragen wat waarheid is en
wat phantasie in de voorstelling, die zij geven.
l) Bladz. 5, Gedr. stukken No. 188, zitting 1889/90.
Engeland.
Het stoomschip »Albert Edward" van de «South
Eaestern Company", van den dienst Boulogne
Folkestone, is Maandagnacht in aanvaring gewpest met
een zeilschip. De «Albert Edward", een der oudste
schepen dier lyn, wordt alleen bjj byzondere gelegen
heden weer in dienst gesteld en maakte thans de reis
met een gezelschap touristen. Nog zeven mjjlen van
Folkestone verwijderd, werd de boot door een dikken
mist overvallen. De kapitein, bevreesd voor een ongeluk,
voer met halven stoom. Plotseling daagde een zeilschip
op en voer recht tegen de stoomboot in, die een groot
gat in de verschansing kreeg, doch gelukkig boven de
waterljjn. Onder de passagiers ontstond een paniek,
doch dank zjj de tegenwoordigheid van geest van den
kapitein liep alles gelukkig af en bereikten beide
schepen, zonder verdere ongevallen, de haven van
Folkestone.
Oostenrijk.
Da brand in de zilvermyn van Przibram (Bohemen)
is een der grootste rampen van dien aard, welke in
den laatsten tjjd voorkwamen, en hjj is des te meer
ontzettend, omdat deze brand, waarbjj ongeveer vier
honderd arbeiders om het leven kwamen, vermoede
lijk aan boos opzet of in elk geval aan schandeljjk
plichtverzuim geweten moet worden.
Bjj de pogingen tot redding stond de menscheljjke
kracht bjj na volslagen machteloos tegenover het ver
nielend element. Telkens en telkens weer beproefden
kloeke mannen, mynwerkers en opzichters, de ongeluk-
kigen, die nog leefden daar beneden en die door de
spreekbuizen angstig om hulp smeekten, aan den dood
te ontrukken. Zjj werden in de mjjn neergelaten met
verschillende voorzorgsmaatregelendoeken met azjjn
voor neus en mond gebonden; maar de meesten
keerden onverrichterzake terug; door den verstikkenden
rook was het verder gaan hun onmogeljjk. Verscheidene
volhardende redders brachten eenige mannen behouden
uit de mjjnmaar eindeljjk werden zjj dood naar boven
gehaald en allen, die verder nog pogingen deden, trof
hetzelfde lot. Ten slotte gaf men het reddingswerk
op, omdat het veel meer menschenlevens koBtte dan
er door behouden werden.
Een man uit de Franz-Joseph-Schacht, de eenige,
die vandaar terugkeerde, werd als {door een wonder
gered uit de verschrikkingen der duistere diepte, waar
zjjn makkers, de een na den ander, dood neervielen.
Hjj vluchtte naar het hoogste punt, dat hjj bereiken
kon, en bleef daar staan, niet anders verwachtend,
dan dat hjj ook weldra door de verderfeljjke gassen zou
stikken. Daar voelde hjj opeens zjjn hand aangeraakt
door een reddingstouw, dat in de mjjn was neergelaten.
Daaraan werd hjj naar boven getrokken. Hjj kwam er
aan met een haaBt onherkenbaar verwrongen 'gelaat,
en het duurde geruimen tjjd voor hjj in het ziekenhuis,
waarheen men hem gebracht had, zjjn lotgevallen kon
verhalen.
Bjj de mjjningangen stond een menigte mannen,
vrouwen en kinderen, met angstige gezichten en sta
rende oogen. Telkens als er een Fahrstuhl of lift
bovenkwam, drongen allen in wanhopigen angst er
heen, en wie dan in de dooden hun man, vader of
broeder herkenden, barstten uit in tranen en gejammer
of snelden op hen toe, in de hoop, dat zjj misschien
maar bewusteloos waren een hoop, die weldra jjdel
bleek.
Natuurljjk is men van alle kanten er op uit, door
milddadigheid de ellende der nagelaten betrekkingen
van de slachtoffers te lenigen. De mjjnen zjjn Staats-
eigondom en de voornaamste hulp zal komen van de
regeering. De Minister van Landbouw beloofde in de
Kamer van Afgevaardigden, dat de Staat uit de daar
voor bestemde fondsen zal zorgen voor de betrekkingen
der omgekomen arbeiders.
Wat in de mjjnen brandde was het houtwerk, dat,
vochtig als het was, niet helder vlamde, maar lang
zaam smeulde, waardoor de rook des te meer ver
stikkend was.
Het zal wel 15 maanden duren voor de schade aan
de mijnen, welke op f 2,500,000 wordt geschat, is
hersteld.
Przibram is een stad met ongeveer 10,000 inwoners,
7 mjjlen ten zuiden van Praag gelegen en bekend
door hare lood- en zilvermijnen.
Tot Zaterdagmiddag toe had men 237 dooden boven
gebracht. Zjj werden op het kerkhof gelegd, waar
drie of viermalen per dag al naar er doodkisten
gereed waren een gemeenschappeljjke begrafenis werd
gehouden.
Hongarije.
Marie Hoche, hoofdofficier in het Hongaarsche revo-
lutieleger in 1848, is in den ouderdom van 62 jaar
overleden. Als 18jarig meisje nam zjj in 1848 als
jager dienst, werd later officier en kapitein der huzaren
en geridderd, na ernstig gewond te zjjn geweest. Door
een toeval werd ontdekt, dat zjj niet bjj de man
schappen t'huis behoorde, waarop de dappere jonkvrouw
bjj trommelslag met een majoor in het huweljjk trad.
Te Vilagos werd zjj krjjgsgevangen gemaakt en in de
vesting schonk zjj aan een kind het leven.
Na den dood van den majoor hertrouwde zjj met
luitenant Hoch, dien zjj ook overleefde. In de laatste
jaren had zjj 't zeer armoedig, waarom de dichter
Moritz Joskai een fondsje voor haar verzamelde.
Er moeten in 1848 in het Hongaarsche leger 12
meisjes hebben medegevochten.
Rusland.
St. Petersburg, 9 Juni. De politie neemt
in Polen vele personen gevangen, die in verdenking
staan tot de Poolsche of nihilistische party te behooren.
2000 werden er reeds in de gevangenis geworpen,
waarvan 100 na een oppervlakkig onderzoek naar
Siberië werden doorgezonden.
Deze koortsachtige werkzaamheid der politie wordt
verklaard als voorzorgsmaatregel t9gen aanslagen bjj
een Keizerljjk bezoek.
Frankrijk.
Parjjs, 9 Juni. Grootvorst Konstantjjn heeft den
president der Republiek, ten bewijze dat zjjn bezoek
een hoog officieel karakter droeg, te Nancy voorlezing
gedaan van het volgende telegram, dat de Grootvorst
van den Czaar ontving: »Gjj zult u naar Nancy begeven
naar den heer Carnot, ter bevestiging der oprecht
vriendschappelijke gevoelens, dieZjjne Majesteit koestert
voor den persoon van den president en hem melden,
dat hjj zich bewust is van de wederzjjdsche belangen,
die de beide Staten als bevriende volkeren hebben.
Vervolg der Nieuwstijdingen in het Tweede Blad.
Ingezonden Stukken.
Zoo somber het er de eerste keer bjj mij uitzag wat
het weêr en mijne stemming betrof, zoo prettig was het
mij nu, toen ik voor de 2e maal een bezoek bracht aan
't gemeentehuis, om de zitting van den Raad bij te wonen.
't Zonnetje scheen zoo liefelijk, 't blonk alles zooOf
het nu alles goud was wat er blonk, dat zou ik wel durven
betwijfelen, doch 't blonk toch.
Evenals de vorige keer was ieder present en werden de
notulen der vorige zitting, na voorlezing, goedgekeurd.
Onder meer was ingekomen een brief van Gedep. Staten,
waarin verzocht werd te melden, hoeveel subsidie de ge
meente zelf wel over zou hebben voor den omnibusdienst
van den heer J. v. d. Voorde.
Men zal zich herinneren dat in de vorige raadszitting
werd besloten het verzoek van den ondernemer, om subsidie
van Provinciewege, te steunen.
Zooals men toen reeds besloten had, namelijk ora van
gemeentewege in geen geval subsidie toe te staan, werd
nu nog even aangestipt, om bij dat besluit te blijven en
in dien geest aan Gedep. Staten te antwoorden.
Daarna wordt voorgelezen een brief van datzelfde college
d.d. 20 Mei, waarin wordt gevraagd om vóór 15 Juni te
willen berichten of de subsidie ad f 50 voor den Prov.
veearts weer voor 5 jaren door de gemeente wordt verleend,
daar de toestemming tot het verleenen daarvan met
1 October verviel.
De Voorzitter stelt voor, om de subsidie weer te verleenen.
Wel is de heer Priester in dien tijd overleden, doch ZEd.
kan niet denken dat daardoor de praktijk zoo is toegenomen,
dat de toelage door den veearts zoude kunnen worden
gemist, terwijl het toch wenschelijk is dat een gediplomeerd
veearts op 'teiland woonachtig is; spreker stelt daarom
voor, de toelage van gemeentewege weer te verleenen,
onder voorwaarde dat ook de 3 andere gemeenten subsidie
voor dat doel toestaan.
Het voorstel wordt daarop zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Vervolgens komt in verdere behandeling een adres van
Jac. de Kam c. s., waarin verzocht wordt om begrinding
van een einde dijk van af Geersdijk tot aan de limietsteen
naar Gortgene.
Bedoeld adres wordt nog eens voorgelezen.
De Voorzitter zegt, dat Burgem. en Weth. geen termen
gevonden hebben om het verzoek in te willigen en stelt
voor, om afwijzend hierop te beslissen.
De heer Janssen gaat niet met dat voorstel meê. Z.Ed.
zegt, dat er door begrinding van dat eind dijk in een
werkelijke behoefte zou worden voorzien.
De heer Marcusse is van hetzelfde gevoelen.
De Voorzitter zegt, dat Geersdijk zoowel als Camperland
bij den aanleg der grintwegen in de gemeente voldoende
met de gemeente in verbinding zijn gebracht, ook zegt
Z.Ed. dat de kosten bij de vele lasten, die de gemeente nu
reeds draagt, ook wel in aanmerking genomen dienen te
worden. Eene uitgaaf van f 1320 zou het begrinden van
bedoeld eind dijk bedragen, zijnde voor grint f 1080,
vervoer f 180 en voor het effenen der baan f 60, behalve
natuurlijk het jaarlijksch onderhoud er van. Spreker weet
wel dat door het verhoogen van den hoofdelijken omslag de
som er wel komen kan, doch acht de zaak van te weinig
algemeen belang om de ingezetenen nog zwaarder lasten
op te leggen.
De heer Janssen zou het bezwaar zoo hoog niet achten,
het kapitaal er voor zou gemakkelijk als renteloos voorschot
kunnen worden verkregen en wanneer men dan bijvoorbeeld
f 100 jaarlijks afloste, zou het bezwaar z. i. zoo heel groot
niet zijn.
De Voorzitter merkt op, dat het geheele bedrag als
renteloos voorschot wel niet te verkrijgen zou zijn en men
toch in elk geval het kapitaal moest terug betalen; ook
zou er nog een eind dijk onbegrint blijven, dat onder de
gemeente Cortgene behoort, dat wel het slechtste gedeelte
is, en zou het weinig baten of men al gunstig wilde
beschikken, zoolang Cortgene daartoe niet besloot, waar
veel kans op kon zijn.
De heer Janssen zegt, dat de gemeente natuurlijk eerst
zou moeten vragen aan Cortgene of het eindje dijk onder
hare gemeente behoorende door haar zou worden begrint;
mocht dit worden geweigerd dan zou spreker er ook tegen
zijn, want het doel, dat de Geersdijkers willen, zou dan.
niet zijn bereikt.
De Voorzitter wil het voorstel van Burgera. en Weth.
in rondvraag brengen.
De heer Janssen zou willen informeeren bij Cortgene.
De heer van Damme werpt de vraag op, of de adressanten
soms niet een adres voor het begrinden ook aan Cortgene
hebben gericht.
De Voorzitter zegt, dat het nu enkel de vraag is vóór
of tegen het adres, zooals het daar ligt. Wanneer er later
een adres inkwam, waarin men kon melden dat Cortgene
genegen was om ook van hare zijde te begrinten, dan kon
dat als nieuw verzoek worden beschouwd en opnieuw
worden behandeld, nu is enkel het voorstel om op het
adres, zooals het daar ligt, afwijzend te beschikken.
De heer Dieleman dacht, dat Geersdijk nog al goed
in zijn grintweg lag, men kon er altijd komen, als men
eens rekende naar andere wegen, zooals aan Stroodorp en
daar overal, daar was 'tnog wat anders, waarop de heer
Janssen antwoordt dat men, zoo redeneerende, al de
binnenwegen wel kon gaan begrinden.
Het voorstel van Burgem. en Weth., om op het adres
zooals liet daar ligt, afwijzend te beschikken, wordt daarna
bij acclamatie aangenomen.
Eindelijk wordt voorgelezen een adres van den heer
P. Willemse te Geersdijk, die daarin vergunning verzoekt,
om zijnen zoon te mogen zenden naar de openbare school
te Wissenkerke.
Lie Voorzitter stelt voor om die zaak niet te behandelen,
dewijl dit alleen in handen van Burgem. en Weth. thui-
behoort.
Hierop wordt de vergadering geschorst, terwijl bij
heropening niets belangrijks meer werd behandeld.
WITTE HAGE.
Aanbestedingen, Verkoopingen, enz.
Tholen, 9 Juni. Door het dagelyksch bestuur
der visscherijen op de Schelde en Zeenwsche stroomen
werd heden aanbesteed de levering van Duitsche Btoom-
kolen, ten dienste van 'a rijks stoomschip «Argus",
gedurende één jaar, van af 1 Juli a.s.
Minste inschryver was de firma Wibaut Zn. te
Vli8singen voor 0.70 per hectoliter.
RECHTSZAKEN.
9s Gravenhage, 9 Juni. Het gerechtshof
vernietigde heden het vonnis der rechtbank te Zierikzee,
waarbjj J. F. wegens heling van kleedingstukken en
diefstal van aardappelen werd veroordeeld en ver
oordeelde den beklaagde wegens diefstal in vereeniging
gepleegd tot een jaar gevangenisstraf.
Naar het Duitseh.
Rijkelijk lang had de maaltijd reeds geduurd,
maar de beide heeren konden met hunne verhalen
niet ten einde komen. Ten laatste gaf mevrouw
Franciska Lindhorn hare dochter Toni eene wenk
en de beide dames stonden op.
«Laat u niet sloren, mynheer Stahl", verzocht
Franciska, toen de gast haar voorbeeld volgde.
»De heeren blijven zeker gaarne nog een weinig
by den wijn zitten. Wij zullen u binnen een
half uur met de koffie wachten".
«Gij hebt mijn wenscb geraden, mevrouw",
antwoordde Stahl. «Uw man en ik zijn nog lang
niet uitgesproken en zooals wij mannen nu
eenmaal zijn: bij een glas wijn praat men het
beste. Namelijk wanneer bet onderwerp zoo goed
ia als deze Chateau Morin, welken mijn vriend
Gustaaf uit zijn oudsten voorraad beeft gebaald.
O, gelooft niet, mevrouw, dat ik op dit punt
zwak ben; maar wat ik te de laatste twintig
jaren in Indië aan zoogenaamden wijn heb te
drinken gpkregen, wa-s zoozeer voor het klimaat
bereid, dat bet mij waarlijk niet is kwalijk te
nemen, als ik my nu aan werkelijk druivennat
eons te goed doeGezegende maaltijd! Wij
zullen precies op tijd verschijnen".
Hijkeek de altijd nog mooie vrouw na, toen
zij met hare dochter de kamer verliet, daarna
ging -hij langzaam naar zijne plaats terug. Toen
hij weder plaats nam, zeide hij«Uwe vrouw
ziet er nog bijzonder goed uit, Gustaaf. Op ons
beiden heeft de tijd meer invloed uitgeoefend".
«Zoo?" antwoordde de andere koel, terwijl hij
Lom een kistje met sigaren toeschoof. Bedient
u Habana van den laatsten oogst".
«Het ,is wonderlijk", begon Karei Stabl peinzend.
Als ik in Singapore somtijds aan mijne Europeesche
reizen dacht lieve hemel! hoe oneindig lang
scheen mij dat geleden! Nu, daarentegen, dat ik
aan uwe tafel zit, komt mij alles weder zoo
levendig voor den geest, alsof sedert dien tijd
nauwelijks een jaar is verloopen. Uw huwelijk
destijds, waarbij gij mij zeer tegen mijn zin mede-
sleeptet ik was altijd een goedhartige kerel
Lot was toch een fameus feest, Gustaaf! De
schoonste echter was, buiten alle kijf, uwe bruid.
Ik zeg dat niet zoo losweg; te goed weet ik
nog, hoezeer ik u heb benijd. In allen ernst:
gij schijnt mij toe de gelukkigste man onder de
zon te zijn".
«Het is de eerste maal, dat ik zulks hoor",
zeide Lindborn droogjes.
Stabl schudde het hoofd. «Hoe doet gij u nu
aan mij voor?" riep hij uit. Gij zet een gezicht
alsof de lof op uwe vrouw u verveelde".
«Gij zult toch niet verlangen, dat ik daarover
nu nog in aandoening geraak? Roemt maar kalm
verder, als het u genoegen doet; benijdt mij
zooveel gij wilt, mijn bloed zal er niet sneller
om vloeien. Lieve jongen, uwe tijdrekenkunde is
niet in orde; gij vergeet, hoe dikwijls bet sedert
die bruiloft winter en weder zomer is geworden!"
«Toegegeven", antwoordde Stahl met vuur,
«maar verwelkt dan alles met den tijd? ook de
liefde?"
Lindhorn deed voorzichtig de asch van zijne sigaar.
«Gij zijt nog dezelfde idealist als vroeger, merk
ik", zeide bij daarna een weinig spottend. Heeft
uw jonggezellenleven u werkelijk verhinderd onder
vinding van de vrouwen op te doen?"
De joviale Oost-Indiër werd ernstig. «Dat
misschien niet; maar zij behooren niet in dit
onderwerp". Eenigszins aarzelend ging hij voort:
Het spijt mij voor u, dat gij er toe zijt gekomen
de liefde als een overwonnen standpunt als
eene verwoeste illusie r- te behandelen".
«Men moet het leven nemen zooals het is,
mijn waarde", antwoordde Lindhorn onverschillig.
«Laat eens zien: viert gij in dit jaar uwe
zilveren bruiloft niet?"
«De vijf en twintigste terugkeer van mijn
huwelijksdag, ja die valt ongetwijfeld in dit jaar.
Ik hoop, dat niemand zich dit feit herinnert.
Bemerk ik, dat dit toch het geval is, dan ga
ik op reis. Tot een offerlam bij eene geluk-
wensehpartij leen ik mij nietdie gezellige kluchten,
ten koste der waarheid, walgen my.
«Ik begrijp u steeds minder!" riep Stahl.
«Natuurlijk, omdat gij niet alles weet. Omdat
gij u den echt, in het bijzonder mijn echt, voor
stelt als eene betrekking tusschen twee tortelduiven,
welke op eene idylle uitloopt moet uitloopen.
Of zij het ooit doet, ik weet bet niet. Ik ben
wantrouwend jegens bet zoo dikwijls verheerlijkt
huiselijk geluk. Het is eene komedie voor anderen
gespeeld. Op bet tooneel gaat men lief met
elkander omachter de coulissen breekt de duizend
maal afgebroken twist terstond weder uit. Of
en dat is nog de dragelijkste toestand men
leeft in de beleefdste vormen onverschillig naast
elkander voort".
«Steeds erger!" Hoort eens, uw Chateau Morin
smaakt my lang niet meer zoo goed als daar
even. En als ik nu bij u rondzie ik hield
u voor benijdenswaardig lief ingericht ik heb
mij vergist; het is alles slechts verguldsel. De
ziel ontbreekt".
Lindhorn zag den ouden vriend eenigszins ver
baasd aan. «Dat was eene scherpe aanmerking",
zeide hij.
«Verontschuldigt mijne vrijmoedigheid. Gy her
innert u wellicht uit vroegere tijden mijn gebrek
aan voorzichtigheid; ik kan nu eenmaal mijne
meening niet voor mij houden Gustaaf het
spijt mij voor uwe kinderen!"
«Waarom?"
«Zij zijn niet in de atmosfeer van het huisgezin
opgegroeid; zij hebben bij de vorming van hun
karakter, van hun gemoed dien fijnen, niet te
omschrijven invloed moeten ontberen, welke uit
de harmonie der ouders zijn oorsprong ontleent.
Hoe sterk deze invloed werkt, zelf3 nawerkt, heb
ik aan mij zelf ondervonden, want ik heb het
geluk gehad, hem deelachtig te zijn geweest.
Gelooft mij, Gustaaf, ik zou in Indiö verwilderd,
tot een verkwister ontaard zijn, wanneer de geeefe
van mijn ouderhuis niet op mijn ganache denken
en gevoelen had ingewerkt".
«Het was niet altijd zoo hier in huis, zooals
het geworden is", bekende Lindhorn naar den
grond ziende. «Ongeveer tien jaar geleden kwam
het onweder, dat ons van elkander dreef'.
«Een onweder?" vroeg Stahl vorschend.
«Nu ja, ik noem het zoo. Wat is er aan de
verklaring gelegen? Deze klinkt ten minste on
schuldig en beschuldigt niemand. Een bepaalder
woord zou beschuldigen. Dat echter wilde ik
niet. Wat ik alleen weet, kan ik verborgen
houden".
Stahl luisterde met verbazing. Deze afgebroken
uitdrukkingen gaven te kennen, dat de beide
echtelieden door eene zeer bepaalde gebeurtenis
van elkander vervreemd waren en wel door eene
handeling der vrouw. Hij koesterde zulk een hoog
denkbeeld van Franciska's voortreffelijkheid, dat
hij haar tot eene handeling, zooals Gustaaf had
aangeduid, niet in staatachtte. Zijn vurig temperament
dreef hem om een gesprek voort te zetten, dat
de vriend oogenschijnlijk het liefst zou hebben
afgebroken.
«Als gij eenigszins openhartiger wildet zijn,
zouden wij op een vasten grondslag kunnen komen",
merkte hij op een toon van verwijt aan.
«Gij verlangt veel".
Stahl bespeurde, dat zijn vriend besluiteloos
was. «Wat moeilijks verlang ik dan?" riep hij
uit. «Gij zult een spook in het daglicht brengen,
dat lang genoeg in het verborgene gespookt en
u het leven bedorven heeft. Slechts voor mij en
voor u zelf. Laat ons gemeenschappelijk het
verdachte ding eens beschouwen, door welke stoffen
het zijn leven verlengt, óf uit den grond van
onomstootelyke feiten óf uit de nevelen der ver
beelding
«Verbeelding?" herhaalde Lindhorn. «Wat ik
met mijne eigene oogen gezien heb? Dat God
het wilde, dat het bedrog was geweest! Maar,
daar gy twijfelt en mij zelfs wel tot eene
Othello-dombeid in staat acht, nu goed: ik zal
u de stichtelijke geschiedenis vertellen. Dat gij
zwijgen kunt, weet ik, doet het ook in dit geval.
«Dat spreekt van zelf', knikte Stahl.
«Franciska was als meisje eene belletrist",
begon Lindhorn. «Dat wil zeggen, zij dweepte
met de roman-literatuur, zij kende eene menigte
teedere gedichten van buiten en kan die ook
wel zelf hebben gemaakt, voor welk vermoeden
ik ongetwijfeld geen bepaalde gronden bezit. Ik
heb, zoeals gy weet* voor theetafelpoëzie nooit
iets over gehad en deze liefhebberij van Franciska
heeft mij waarlijk niet tot haar aangetrokken.
Eerder het tegendeel. Maar ik verliet my er op,
dat na het huwelijk hare meisjesfantasieën den
zelfden weg zouden gaan, welken hare poppen
vóór dien tijd reeds hadden genomen. En daarin
vergiste ik mij ook niet; Franciska nam weliswaar
nu en dan een tijdschrift of een roman ter
hand, welken zeker iedereen las, voor het overige
liet zij de heeren dichters doen, wat zy wilden
en leefde met mij in de werkelijkheid. Dit bleef
ook zoo tot de beide kinderen half volwassen
waren en elk een eigen verkeerskring had gevonden.
Toen mag het haar somtijds wel wat vervelend
in huis zijn geworden ik was door mijn werk en
andere dingen geheel in beslag genomen in
't kort, zij sloot zich bij een aesthetisch kransje
aan. Zij moest voor bare beschaving weer
iets doen, zeide zij mij. Daar mijn
daarbij niet noodzakelijk was, bad ik
niets, voornamelijk omdat de leden van bet kransje
tot de voornaamste families behoorden. Wat daar
werkelijk werd uitgevoerd, was onschuldig genoeg
een louter tijdverdrijf voor kinderlijke ge
moederen. Gedichten werden voorgedragen«De
Trompetter van Sfikkingen", de Rattenvanger",
de wilde Jager", en andere van dezelfde soort;
men las ook wel een drama met verdeelde rollen
en men vermaakte zich vervolgens met een
kouden maaltijd en een glas Moezelwijn, evenals
in de goede, oude tijden, toen de toekomstige
lekkernijhandelaars nog niet geboren waren en
over het mengen eener boule volgens de regelen
der kunst nog een diep duister zweefde. Wanneer
zulk eene aesthetische nachtelijke zwelgpartij in
mijn huis werd gehouden, ontving ik het uit
gehongerde gezelschap in de eetzaal, speelde den
beminnelyken gastheer, bracht eene toast uit op
den bloei en den voorspoed van het kransje en
ik was altijd zeer vergenoegd als de geschiedenis
ten einde was. Maar dat daaruit onheil, onheil
voor mij kon ontstaan, de gedachte er aan is
niet eens in den droom bij mij opgekomen 1"
Na eene korte pauze ging Lindhorn voort:
«En toch dreef ook in dezen hoogachtbaren kring
zijne majesteit de duivel zijn oud spel, zooals
overal, waar mannen en vrouwen tot tijdverdrijf
bij elkander komen. Er was in het kransje een
mensch, die eene schijnbaar goede, door erfenis
verkregen zaak met groote bekwaamheid dreef,
maar zich daarenboven met een vurigen ijver op
allerlei dingen wierp, die hem niets opbrachten.
Hg leverde gelegenheidsgedichten, regelde feestjes,
vertoonde levende beelden, nam de leiding van
kleine stukken bij liefhebberij-tooneelspelers op zich,
in één woord: hij was een dier nuttige allemans
vrienden, die zich uit ijdelheid en zonder ooit
bijzonderen dank te oogsten, voor louter nietig
heden opofferen. Maar deze Oswald de familie
naam doet niets ter zake was daarbij een
man van dat slag, dat geluk heeft bij de vrouwen.
Hij bad iets weeks, zachts, indringends iets
vrouwelijks om het duidelijk uit te drukken, dat
hem ongetwijfeld bij zijne vrijwillige bezigheid
zeer te pas kwam. Wij houden zulke mannen
in 't algemeen voor minder gevaarlek dan zij
werkelijk zijn, omdat wij jegens hen een zeker
gevoel van minachting hebben; wij zien ben niet
voor vol aan. Zoo deed ik ook met Oswald. Ik
zag echter, dat hij zich met Franciska op een
tamelijk vertrouwelijken voet had geplaatst; maar
wat my bij een ander in 't hai'nas zou hebben
gejaagd, liet mij bij hem geheel koud. Ja, ik
had in stilte pleizier over de doellooze aardig
heden, welke hij uitkraamde".
Wordt vervolgd.