werd en op zijne vraag of het nog niet een jaar kon worden uitgtsteld, ontkennend geantwoord. "Wat nu met den aan nemer van het bruggedek zou moeten worden geregeld, is een andere zaak. De Voorzitter was tot heden morgen van hetzelfde ge voelen, doch toen heeft de heer Couvée hem gezegd, dat het nog een jaar zou kunnen worden uitgesteld als de vernieuwing van het dek nog een jaar kon wachten. De heer Fokker zegt, dat dit dan het tegenovergestelde is van hetgeen de heer Couvée laatstleden Donderdag avond heeft gezegd, onafhankelijk van het dek. De heer Röett vindt in de tegenstrijdige verklaringen, die hij heeft gehoord, redenen te meer tot handhaving van zijn voorstel. De heer de Looze bevestigt wat de heer Fokker heeft gezegd en verklaart, dat hij zeer verwonderd is geweest, dat de priemen der brug sedert 8 Februari zoo slecht zijn geworden. De heer van den Bout vraagt, of de tweede brug, vooral met het oog op het vervoer der suikerpeeën, wel in goeden toestand is. De Voorzitter meent, dat dit op het oogenblik minder aan de orde is en ook van later zorg. De heer Fokker zegt, dat het onderzoek naar den toe stand der brug niet zoolang zal duren. De heer Iïöell wil een onderzoek opdragen aan een technisch man, door Burgcm. en Weth, aan te wijzen. De Voorzitter acht het beter dat die aanwijzing door den Raad geschiedt.. De heer Boeije vraagt, of hier geen misverstand kan, zijn. ïïjj heeft den Gemeentebouwmeester gevraagd hoe de spoeddie met de herstelling behoorde te worden gemaakt, moest worden opgevat en van hem gehoord, dat de brug sedert de opneming in het najaar, zichtbaar achteruitgegaan is; dat hij meende dat het werk nog wel voor korten tijd, b. v. tot in het najaar kon worden uit gesteld, doch niet voor enkele jaren en Spr. meent, hoewel hij zegt geen deskundige te zijndat het moeilijk valt om op te geven op welk oogenblik een brug eigenlijk bepaald voorziening behoeft en wijst daartoe op de brug over de Karnemelksvaart. Hij acht het dan ook zeer wel mogelijk dat een te benoemen deskundige veranderingen noodig acht en meent dat men het best deed met hem cathe- gorisch eenige vraagpunten te stellen. Het voorstel van den heer Röell, om alvorens tot de herstelling der brug buiten de Zuidhavenpoort over te gaan, een deskundige te benoemen, die rapport over den toestand zal uitbrengenen in afwachting daarvan het voorstel van Burgem. en Weth. aan te houden, wordt bij stemming aangenomen met 6 tegen 3 stemmen, die van de heeren van der Yliet, Boeije en Ochtman. Daarna wordt overgegaan tot de aanwijzing van een deskundige, die zal worden uitgenoodigd dat onderzoek te doen. Uitgebracht worden 4 stemmen op den heer A. H. W. van der Yegt, Ingenieur van Schouwen, 3 op den heer van Elselingen, Ingenieur van den Provincialen Water staat, en 2 briefjes in blanco, zoodat de heer van der Yegt is benoemd. Een voorstel van Burgem. en "Weth. tot wijziging der gemeentebegrooting voor 1892, noodig om de kosten te vinden voor het aanleggen en bestraten van het gedempte der Oude Haven en voor het verrichten van buitengewone herstellingen aan de brug buiten de Zuidhavenpoort, waartoe zou moeten worden te gelde gemaakt een kapitaal, in geschreven op het 2%Grootboek der Nat. Schuld, van f 9800, wordt ten gevolge van het aanhouden van het voorafgaande voorstel, eveneens aangehouden. Daarna wordt met algemeene stemmen vastgesteld op een bedrag van f 515, het kohier der hondenbelasting voor 1892waartegen geene reclames inkwamen en be vattende aanslagen voor 148 honden van beroep en 71 van vermaak. Tengevolge van het overlijden van den heer Mr. Moolen- burgh, wordt benoemd tot Ambtenaar van den Burgerl. Stand, de heer Mr. D. van der Vliet en tot lid der Com missie tot wering van bouwvallen, de heer J. Franse. De Voorzitter doet vervolgens de openbare vergadering overgaan in eene zitting met gesloten deuren. De openbare vergadering heropend zijnde, zegt de Voor zitter, dat met 1 Juni e.k. de opneming der werken van het dempen der Oude Haven moet plaats hebben en daal de opinie zoowel van het publiek als van enkele deskundigen zeer verdeeld is, heeft de Gemeentebouwmeester verzocht een onzijdig deskundige aan te wijzen, die bij wijze van consult de opneming zal doen. Burgem. en "Weth. achten het wenschelijk daartoe een deskundige van buiten de gemeente te nemen en b.v. uit te noodigen den Hoofd ingenieur van den Rijks Waterstaat in deze provincie, of als deze bedankt, een ander die hun geschikt zal voorkomen a en verzoeken daartoe machtiging. De heer Fokker zegt met dit voorstel te zullen mede gaan omdat het de wensch van den Gemeentebouwmeester zelve is, doch hij acht dit anders niet direct noodig, omdat hij meent, dat op de kunde en eerlijkheid van den Ge meentebouwmeester volkomen te vertrouwen valt, getuige de vorige demping, welke naar zijn plan is uitgevoerd en proefondervindelijk gebleken is goed te zijn. Hij wenscht, daargelaten of er schuld is en aan wie die moet worden geweten, te doen uitkomen, dat, wat men ook in het werk der tegenwoordige demping afkeurt of veroordeelt, de Gemeentebouwmeester zich een afkeurend oordeel over het werk niet behoeft aan te trekken. Het voorstel van Burgem. en Weth. wordt aangenomen met algemeene stemmen. Namens Burgem. en Weth. stelt de Voorzitter voor, aan het Centraal Comité ter verkrijging van den Midden- Europeeschen tijd te kennen te geven, dat de gemeente bereid is om mede te werken tot invoering van dien tijd, als deze bij de Spoorwegen en bij den Telegraaf- en Postdienst mocht worden ingevoerd. Hij deelt daarbij mede, dat het Comité dit gewenscht achtdaar het den Minister van Waterstaat heeft verzocht zijn invloed aan te wenden tot het verkrijgen van die tijd--» regeling, en deze'.heeft geantwoord zulke treurige ervaring-én betrekkelijk de invoering van den Greenwichtijd van de Gemeentebesturen te hebben opgedaan, dat hij zich van de invoering van den Midden-Europeesehen tijd niet veel voorstelten derhalve omtrent hunne medewerking eerst meer zekerheid zou moeten hebben. De heer Fokker kan niet aannemen, dat, waar men uit de dagbladen heeft vernomen dat het invoeren van den Greenwichtijd zooveel werk heeft gegeven, men nu zoo gereedelijk den Midden-Europeeschen tijd zal willen invoe ren. Bij hem rijst dan ook de vraag, of men nu niet beter deed met de Spoorwegdiréctiën te laten doen wat zij willenen den Minister te verzoeken de Postdienst weder te doen regelen naar den Amsterdamschen tijd. De Voorzitter zegt, dat het Comité ook dat denkbeeld heeft voorgestaandoch dat de Minister daartoe ongenegen was. Ilij meent echter, dat er alle kans bestaat dat ook de Spoorwegen den Midden-Europeeschen tijd zullen in voeren en déelt daaromtrent eenige bijzonderheden mede. De goedkeuring hierop hangt van den Minister af, en deze weder van hetgeen de gemeenten zullen doen. Spr. acht het nuttig de wenschelijkheid van de invoering van den Midden-Europeeschen tijd uit te spreken, om te trachten eenheid van tijd te verkrijgen. Reeds nu heeft het publiek last van de invoering van den Greenwichtijd bij den Post dienst vooral in grootere gemeenten. De heer Fokker zegt, dat de invoering van den Spoor- tijd ook voor den Postdienst, eene daad is van den Minister en dat die thans moeilijkheden oplevert voor het publiek. Het eenvoudigste zou zijn als men den Minister daarop kon doen terugkomen. De Voorzitter zegt, dat de Minister geweigerd heeft, waarop de heer Fokker verklaart, zich niet tegen het voorstel van Burgem. en Weth. te zullen verzetten. Dit voorstel wordt daarop aangenomen met algemeene stemmen. De Voorzitter doet omvraag, waarop de heer Fokker het woord verkrijgt. Hij zegt, dat het zijne aandacht heeft getrokken, dat de betrekking van tweeden Commies ter Secretarie, na het ontslag aan den heer Boeije verleend, nog niet vervuld is en vraagt wat daarvan de reden is. De Voorzitter zegt, dat Burgem. en Weth. voorloopig niet voornemens zijn, die betrekking te vervullen, daar, naar het hun voorkomt, twee ambtenaren met den Secre taris voldoende zijn, en dat zij zullen zien in hoever die maatregel voor uitvoering vatbaar is. Naar zijne meening is de beoordeeling hiervan eene zaak van Burgem. en Weth. De heer Fokker meent, dat het het ook op den weg van den Raad ligt om daarmede bekend te zijn, daar op de begrooting de jaarwedden voor drie ambtenaren zijn uitgetrokken. Hij kan niet aannemendat die volontair ter Secretarie is gekomen om in zijne tegenwoordige positie van volontair te blijven, maar wel dat hij gaarne tot ambtenaar zou worden benoemd en gelooft, dat Burgem. en Weth. niet tot een zuiver resultaat zullen komen, als een derde persoon als volontair ter Secretarie blijft dienst doen. Bij de vorige vacature werd dadelijk de volontair benoemd en nu trok het Spr. aandacht dat dit nu niet geschiedde, vooral omdat hij van den tegenwoordigen volontair gunstige berichten heeft gehoord. De Voorzitter merkt op, 'dat de tegenwoordige volontair ter Secretarie is gekomen om zich in de gemeente-adminis tratie te bekwamen, en dat hij is toegelaten op voor waarde, dat die toelating hem geen aanspraak zou geven op eene benoeming bij eventueele vacature. Zeer zeker zou de aandacht op hem zijn gevestigd als er iemand benoemd was, doch hij.heeft voorafgeweten, dat hij geen aanspraak op benoeming had. Het is reeds lang het denkbeeld ge weest, om slechts twee ambtenaren ter Secretarie te hebben, en als men twee goede heeft, kan men ongetwijfeld daarmede volstaan. De heer Boeije herinnert, dat dit sedert jaren de drang is geweest van de leden van den Raadhoewel Burgem. en Weth. daarin bezwaar hadden en dat dan ook vroeger door den Raad op inkrimping van het personeel ter Secre tarie is aangedrongen, als de omstandigheden daartoe aan leiding gaven. Bij de vacature in het vorige jaar wisten Burgem. en Weth. zeker, dat de benoeming van den toenmaligen volontair slechts van korten duur zou zijn en wat dus schijnbaar vreemd is, is dit in werkelijkheid niet. Als de tegenwoordige volontair was benoemd, zou in langen tijd aan 's Raads wensch tot inkrimping geen gevolg kunnen worden gegeven. De heer Fokker beweert niet, dat het - wenschelijk is, dat er een derde ambtenaar wordt benoemd, maar acht het wel wenschelijk, dat als er een derde ambtenaar -■> verdwijnt, de .'.Raad dit weet', 'al ware het alleen, om dat er een post voor zulk een ambtenaar op de begrooting voorkomt. De Voorzitter zegt, dat, als Burgem. en Weth. bij het opmaken der begrooting voor het volgende jaar overtuigd zijn, dat twee ambtenaren voldoende zijn, daarop ook slechts de jaarwedde voor twee ambtenaren zal worden uitgetrokken en niet voor drie, en de zaak dan van zelve bij den Raad komt. De heer Fokker zegt, hieruit te moeten opmaken, dat het de bedoeliug is de proef te doen duren tot de behande ling der nieuwe begrooting. De heer van der Vliet acht het tijdstip voor het nemen der proef door Burgem. en Weth. niet goed gekozen, en zou het betreuren, als de genomen maatregel gevolgd werd door het ontslag van een der twee nog overblijvende in den dienst der gemeente vergrijsde ambtenaren. Liever had hij de proef zien genomen, nadat een dier ambtenaren zijn ontslag had gevraagd, dat vermoedelijk niet zoo heel lang meer zal durenen thans een jong man zien aangesteld. De Voorzitter meent, dat juist nu de proef moet worden genomen, nu men twee ambtenaren heeft, anders had daaraan vooreerst niet meer kunnen worden gedacht. Had men, zooals de heer van der Yliet zegt, gewacht tot een der ambtenaren zijn ontslag had genomen, dan had dit kunnen mislukken, omdat men nu twee ambtenaren heeft, die in de zaken doorkneed zijn 'en menals er iemand was aangesteld die dit nog niet is, 'met een goeden en een minder bekwamen ambtenaar zou kunnen overblijven, waardoor men dan niet met twee ambtenaren zou kunnen volstaan, hetgeen zeker het geval zou zijn, als, zooals de heer van der Vliet zegt, eene vacature niet lang meer zal uitblijven. De heer van der Vliet meent, datals er nu geen jong mensch wordt benoemd en een der oudere ambtenaren weggaat, de toestand nog minder wordt, daar men dan slechts één ambtenaar overhoudt. De Voorzitter zegt, dat, als er eene vacature komt door t ontslag van een der oudere ambtenaren, er meer geld los komt, en men dan in staat is daarvoor nog een goed amb tenaar aan te stellen. De heer Fokker vereenigt zich met het denkbeeld van den heer van der Yliet, dat het beter ware geweest de proef niet nu, maar eerst later te nemen. Hij vindt het hard aan de overblijvende ambtenaren ter Secretarie het werk op te dragen, waarmede vroeger een derde was belast en of de zaken nu toch goed gaan, is geen criterium. Over den volontair heeft hij zeer gunstig hooren spreken en als het werkelijk is zooals hem is gezegd, en daarover zou de Secretaris kunnen oordeelen, kan hij in twee jaar wel degelijk genoegzaam op de hoogte zijn. Mocht dan een der oudere ambtenaren over eenige jaren ontslag nemen, dan was hij voldoende bekwaam en kon beter de proef worden genomen. Nu vindt hij het hard voor den volontair, en zeker niet minder hard voor de andere ambtenaren en het doet hem dan ook genoegendat men zijn gevoelen deelt. Spr. stelt daarop de volgende motie voor: »De Raad noodigt Burgem. en Weth. uit, in de vacature ter Secretarie zoodra mogelijk te voorzien". De Voorzitter ziet in deze motie een bewijs van wan trouwen tegenover het Dagel. Bestuur, bij aanneming waarvan, dat Bestuur eigenlijk niet meer op zijne plaats zou zijn. Of twee ambtenaren voldoende zijnkan door niemand der raads-: leden zoo goed als door dat Bestuur worden beoordeeld dat oordeel dient dan ook aan Burgem. en Weth. te ver blijven, en de Raad behoort zich z. i. daarin niet te mengen. De zekerheid dat de zaken niet goed zullen gaan bestaat niet. De lieer Boeije maakt de opmerking, dat de heer Fokker heeft beweerd, dat als de tegenwoordige volontair was benoemdhieii iia twee óf meet' jaren een goed ambtenaar kon hebben, doch als de oudste ambtenaar, die tengevolge van ziekte een lang verlof heeft gehadaan zijn voornemen gevolg gegeven had, zou deze reeds zijn ontslag hebben genomen. Na zijn herstel is hij echter van voornemen veranderd en nu blijft de vraag, of met benoeming van den volontair de oudste beambte te vervangen is. Het trac- tement van een derden ambtenaar moet niemand zelf betalen, doch naar Sprekers meening, is een volgende Raad min of meer gebonden aan de besluiten van een vorige, en wanneer die vorige Raad er nu nog was en Burgem. en Weth. hadden, nu de omstandigheden het gedoogenmet den wensch van dat College geen rekening gehouden, zou dit zeker redenen hebben gegeven tot aan merkingen. Spreker meentdat die thans niet bestaandaar Burgem. en Weth. niet hebben gezegd dat er geen derde ambte naar zal worden benoemd, maar zooals de Burgemeester terecht heeft opgemerkt, zij willen eene proef nemen, waardoor zuinigheid kan worden betracht en waarmede voordeel voor de gemeente wordt beoogtdat dit nu voor iedereen niet aangenaam is, acht Spreker zeer wel moge lijk, doch hij meent dat het niet aangaat zich aan alle klachten te storen. De heer Fokker meent, dat zijne motie niet is een bewijs van wantrouwen tegenover het Dagel. Bestuur. Met den heer Boeije acht hij zuinigheid betrachten eene deugd, maar er is iets anderstegen het nemen eener proef, zooals Burgem. en Weth. wensclien, is thans veel tegen en vandaar zijne motiewaarmede hij meent dat niemand tekort wordt gedaan. Hij wil erkennen dat Burgem. en Weth. beter dan de leden van den Raad op de hoogte zijn, om om trent het benoodigde personeel ter Secretarie een oordeel te vellen, maar in de eerste plaats kan de Secretaris der gemeente daarover het beste een oordeel uitspreken en hij heeft vernomen, dat naar diens gevoelen, de Secretarie op den duur niet met twee ambtenaren kan worden gedreven. De Voorzitter meent, dat de Secretaris, die veel verlof heeft gehad en ziek geweest is, daarvoor geen voldoende gronden heeft, en mocht de Secretaris nu buiten af zeggen dat met twee ambtenaren de Secretarie niet is te drijven, dan beweert Spr. hier, dat dit wel het geval is en meent hij gerechtigd te zijn daarover te oordeelen, daar hij chef is geweest ter Secretarie eener groote gemeente. Evenwel wenscht hij nu nog niet eens zoover te gaan met pertinent te beweren dat het mogelijk of onmogelijk is, maar zich te bepalen bij hetgeen hij heeft gezegdn.l. dat Burgem, en Weth. een proef nemen. De heer Boeije zegt, dat uit de motie van den heel? Fokker, al moge deze het ook ontkennen, naar zijne inee- ning wel degelijk van wantrouwen tegenover het Dagelijksch Bestuur blijkt. Ware het dat de zaken ter Secretarie niet goed gingen, dan kon het iets anders zijn. De heer van der Vliet zal, na de verklaringen van den Yoorzitter en den heer Boeije, dat zij in de motie van den heer Fokker een bewijs van wantrouwen zien tegenover het Dagelijksch Bestuur, niet vóór die motie stemmen. Hij meent echter, dat de door Burgem. en Weth. genomen proef geen middel mag zijn om de oude ambtenaren tot ontslag te noodzaken, en vertrouwt dan ook van de loyali teit van Burgem. en Weth., dat als het blijkt dat de Secretarie niet behoorlijk met de twee ambtenaren kan worden gedreven, tot de aanstelling van een derden zal worden overgegaan. De Voorzitter meent, dat niemand recht heeft om te veronderstellendat men een of ander ambtenaar door zoodanig middel tot het nemen van ontslag zou willen noodzaken; zoo iets ligt noch in de bedoeling van hem, noch in die van het Dagelijksch Bestuur. De heer Fokker trekt zijne motie in. Nu niemand der leden tegen de strekking daarvan is opgekomen, acht hij het. doel bereikt. Niemand der leden meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Directeur-Uitgever: J. WA ALE. Stoomdrukkerij. OCHTMAN, YAN DISHOECK LAKENMAN. Zierikzee.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1892 | | pagina 6