ZlllllkZIIMIII NIEUWSBODE. Dinsdag 5 April 1892. Directeur-Uitgever J. WAALE. De noodlijdende gemeenten. NIEUWSTIJDINGEN. Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en ZATERDAG. De prijs per 3 maanden is ƒ1,30, franco per post f 1,60. Noord-AmerikaTransvaal, Indië enz. verzending eens per week, f 10,per jaar. 48ste JAARGANG. No. 6140. Advertentiënvan 13 regels 30 Cts. meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot des Maandags, Woensdags en Vrijdags middags 12 ure bezorgd worden. Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend. De Oranjevaan vergelijkt de houding van den heer Bergansins bij zijn legerwet met die van den heer Sejffart tegenover zijne noodwet, en zegt dat de houding van den heer Bergansius hem tot onvergankelijke eer verstrekt. Daarvan willen wij niets afdingen, maar wel er op wijzen, dat men ongelijksoortige grootheden vergelijkt als men tegenover een maatregel, die in tijdelijke behoeften moet voorzien, in afwachting eener volledige regeling, dezelfde houding verlangt als tegenover een wet, waarbij in een ingrijpend volksbelang, de voorkomende tijden in toepassing te brengen beginselen zijn belichaamd. Wil men een billijker en juister maatstaf van vergelijking tusschen de houding van vroegere, en tegenwoordige bewindslieden, dan lette men op wat nu reeds voorbereid is eu wordt in het belang der gemeenten, tegenover wat het vorige Ministerie daarvoor deed, na met schooi)e beloften in dit opzicht opgetreden te zijn. In liet laatste der dagen diende de heer Godin de Beaufort een voorstel in, dat aan de gemeenten geen voldoende liulp gaf, maar wel de verwarring tusschen het belastingwezen van rijk en gemeenten ten top zou voeren. De tegenwoordige Regeering treedt dadelijk handelend op en plaatst zich op liet juiste stand punt. Zij wil de 'gemeenten helpen door de oorzaak van het kwaad weg te nemen, maar aangezien de uitwerking der daartoe noodige maatregelen tijd vordert, wordt reeds nu eeu voorstel gedaan om de gemeenten, wier toestand dadelijke voorziening eischt, tijdelijk te hulp te komen. Zie hier het standpunt, waarop de Regeering zich plaatst, volgens de mededeeling, die de Minister van Binnenlandsclie Zaken daaromtrent doet in de Memorie van Toelichting van zijn voorstel om voor tijdelijke hulp de noodige gelden beschikbaar te stellen. //De lasten, welke sedert eene reeks van jaren in steeds toenemende mate ter uitvoering van door den rijkswetgever voorgeschreven maatregelen aan de gemeenten zijn opgelegd, maakten eene regel matige voorziening in de geldelijke behoeften harer huishouding voor vole hoogst bezwaarlijk. Te meer omdat de toestand van het rijksbelastingstelsel en de regelen door de gemeentewet voor de plaatselijke belastingen gesteld, in menig opzicht niet meer passende voor gewijzigde toestanden, aan de gemeentebesturen het recht en de gelegenheid benameu, om de bijdragen der ingezetenen voor de huishouding der gemeente naar billijkheid te heffen. De ervaring heeft ten overvloede bewezen, dat in dien hoogst ongewenschten en op den duur onlioud- baren toestand slechts door eene wijziging dei- gemeentewet en eene herziening van het rijks belastingstelsel verandering is te brengen. Om deze zoo ingrijpende en omvangrijke maatregelen tot stand te brengen, is eenige tijdruimte noodig. En het gevaar, dat de geregelde gang der huishouding van sommige gemeenten zoude worden belemmerd, nog vóór dat het tijdstip der afdoende vérbetering is aangebroken, viel niet langer te ontkennen". De gemeenten zullen dus ontlast worden geheel of ten deele van uitgaven, die zij ten behoeve van het rijk hadden te doen, en daaren tegen door betere regeling van het rijksbelasting stelsel gemakkelijker de middelen kunnen bekomen, die tot dekking harer kosten noodig zijn. -x- Om te kunnen nagaan, welke tijdelijke maat regelen noodig zijn in het belang der gemeenten, zijn inlichtingen gevraagd van de Gedep. Staten der provinciën, die, geregeld toezicht houdende op het geldelijk beheer der gemeenten, van haar toestand volkomen op de hoogte zijn en meer dan eenig ander lichaam in staat zijn, om de nood zakelijkheid van tijdelijke hulp te beoordeelen. Het maakt een aangenomen indruk, dat zij zich daarbij geheel op het standpunt der Regeering hebben geplaatst. Sommigen uitdrukkelijk. Kort en juist, zeggen bijv.de Gedep. Staten van Zeeland: z/Met groote belangstelling namen wij kennis van uw voornemen om, in afwachting van het tot stand komen van wijziging in de wetgeving, reeds aanstonds van rijkswege te hulp te komen aan die gemeenten, welker geldelijke toestand tijdelijke voorziening noodig maakt. Ook in deze provincie zijn enkele gemeenten, welke zich in dit geval bevinden. Wel is waar zijn er vele, in welke de druk groot is en niet alleen hoogst wenschelijke, maar zelfs noodzakelijke verbeteringen moeten achterwege blijven, of op betere tijden moeten wachten; maar de toestanden zijn daar toch niet van dien aard, dat onmiddellijke voorziening bij buitengewonen maatregel gerechtvaardigd zoude zijn, nu verwacht mag worden, dat binnen niet al te Jangen termijn ook voor haar eene betere toekomst mag worden tegemoet gezien". Deze opvatting blijkt ook in de andere provinciën te bestaan. Ook al is zij niet met zooveel woorden uitgesproken, volgt zij uit de wijze, waarop de voorstellen gedaan worden. In verschillende adviezen wordt er op gewezen, dat er behalve de gemeenten, waar de nood dadelijke hulp noodig maakt, vele zijn waar de toestand der geldmiddelen verbetering eischt, omdat er, zooals Gedep. Staten van Gelderland bijv. zeggen, o. a. //de uitvoering van noodzakelijke werken, ten nadeele der gemeente en ten koste der algeineene welvaart", werd uitgesteld, wat evenwel niet langer doenlijk zal zijn. De uitslag van het onderzoek wordt door den Minister samengevat in de volgende woorden: //Sommige colleges van Gedeputeerde Staten gaven te kennen, dat in hunne provincie geen enkele gemeente dadelijk hulp behoefde, andere deelden mede dat voor eenen tijdelijken maatregel gecne der gemeenten in hunne provincie vooralsnog in aanmerking behoefde te worden' gebracht, mits op eene meer onbekrompen toepassing van Art. 49 der wet op het lager onderwijs kon worden gerekend, dan tot dusverre het geval was. Gedeputeerde Staten van Noordbrabant, Friesland, Drenthe en Limburg wezen eenige gemeenten aan, die naar hun oordeel reeds dadelijk, dat is over 1892, voor buitengewone hulp in aanmerking behoorden te komen, terwijl Gedeputeerde Staten van Friesland er op wezen, dat de maatregel voor een vijftal gemeenten ook met betrekking tot de uitkomsten van 't dienstjaar 891 dringend wordt vercischt". Gedep. Staten van Friesland doen hun advies van zeer uitvoerige beschouwingen, vergezeld'gaan, die kostbare bouwstoffen bevatten voor liet ont werpen der maatregelen, noodig om den algemeene» toestand afdoende te verbeteren. Met de laatstbedoelde maatregelen hebben we ons nu nog niet bezig te. houden. Terwijl uit het gezegde, voldoende blijkt, dat men daarbij zich in de o. i. goede richting denkt te bewegen, doch dat er tijd noodig zal zijn,4 alvorens de vcreischte wijzigingen in de gemeente- en belastingwetten zijn tot stand gekomen, kunnen wij vol vertrouwen meegaan met de poging, om in den nood der meest gedrukte gemeenten al dadelijk te voorzien, te meer nu het blijkt dat daarvoor door de wijze beperking van Gedep. Staten slechts een be trekkelijk gering aantal gemeenten in aanmerking komt en geen afzonderlijke wettelijke voorziening wordt vereischt. //De geregelde gang van zaken, zegt de Minister, kan in alle gemeenten des, lands blijven verzekerd door toepassing van dezelfde middelen, welke, reeds sedert lang tot dit doel, zij het op beperkte schaal worden aangewend." Ruimere rijksbijdrage, 't zij alleen voor de kosten van het onderwijs, 't zij voor de verdere kosten der gemeenteluiishoiuling, zal voldoende zijn. Daar om wordt f 250.000 meer gevraagd voor de laatstbedoelde, en f 50.000 meer voor de eerst bedoelde Rijksbijdrage, zoodat de post voor bij dragen aan gemeenten, die buiten staat zijn in alle of sommige kosten harer huishouding te voorzien, van f 6000 op 256.000 moet worden gebracht, en de post voor tijdelijke bijdragen voor onderwijs-uitgaven ingevolge art. 49 der onderwijs wet van f 260.000 tot f 310.000 zal worden verhoogd. De vegeering houdt zich Overtuigd, dat tot dekking dier uitgaven geen buitengewone ver sterking der middelen noodig zal zijn. Na nog er op gewezen te hebben, dat de Minister wel in hoofdzaak de adviezen van Gedep. Staten denkt te volgen, maar zich zijn vrijheid van oordeelen voorbehoudt ten aanzien van het aan elke gemeente in het bijzonder toe te kennen bedrag, ook met het oog op nog nader noodige toelichtingen, meenen wij voldoende het karakter van den te nemen maatregel te hebben doen kennen. De vrees is geuit, dat de gemeenten nu op den Staat zullen gaan leunen en dat er een jacht op de rijksbijdragen zal worden geopend. Het eerste bezwaar miskent geheel het zeer duidelijk uit gedrukt tijdelijk karakter van den maatregel; liet tweede getuigt van onvoldoende raadpleging dei- stukken, waaruit ten klaarste blijkt, dat slechts daar waar hulp dringend noodig is, die zal worden verleend. Wij beschouwen den nu voorgedragen maat regel als noodig, met het oog op den toestand der gemeenten, die voor deze tijdelijke hulp worden in aanmerking gebracht; als doelmatig, daar hij zonder ingrijpen in bestaande verhoudingen, den tijd laat en den weg baant tot deugdelijke ver betering, als moedgevend voor de toekomst, omdat de aard der te verleenen hulp de gedachte uitsluit aan het achterwege laten of zelfs maar noodeloos vertragen van de toepassing der juiste beginselen, die tot algeheel e verbetering van den geldelijken staat der gemeenten èn door de Re geering èn door de Gedep. Stoten op den voorgrond zijn gesteld. Amerika. New-Yorlt, 2 April. Wervelwinden in de Noordwestelijke Staten hebben geweldige schade aan gericht. Een aantal dooden. Gaheele steden verwoest. Te Towanda alle huizen ingestort; twintig dooden. Te Augusta groote vernieling; vier dooden. In Batler- county, Kansas, veel schade. Te Chicago een windhoos, die huizen omverwierp, twee personen doodde, en zich uitstrekte over vjjftig mjjlen van de vruchtbaarste landerijen. In Nebraska en Illinois zjjn de middelen van gemeenschap gestoord. Nederland. A.mstor<lnm, 1 April. De justitie zet haar onderzoek tot opsporing van den moordenaar, die te Amsterdam op den avond van den 29sten Maart Anna Verhoeven, de dienstbode der familie Viotta, op zoo afschuwelijke wjjze om het leven braoht, met den meesten ijver voort. De twaalf wonden moeten het meisje met een lang mes of een dolk zjjn toegebracht, waarvan het lemmet aan beide zjjden scherp was. Zoo vond aan de linkerzijde van het slachtoffer het moord werktuig zjjn weg door de kleederen, door het geheele lichaam en zelfs door het schouderblad heen, zoodat het in den rug weder uitkwam. Verder doen het bloed en de wonden aan de handen vermoeden, dat de onge lukkige zich wanhopig verweerd moet hebben. Men vond haar in een grooten plas bloed liggen. Het cylinderbureau van don heer Viotta bood weer stond aan de pogingen van den misdadiger, die daar geld dacht te vinden. Aan de bovenzijde der linkerlade boven den cylinder en der rechterlade onder het schrijf blad werd een splinter afgestoken om net slot te doen terugspringen. Beide splinters lagen voor het bureau op den grond. Later bleek by opening dat de inhoud van bet bureaa Diet was aangeroerd. Alles lag nog in dezelfde orde als toen de heer Viotta het bureau het laatst gesloten had. De secretaire op do kamer zjjner zuster werd met beter gevolg beproefd. Met. een beitel of ander scherp voorwerp stak de misdadiger eerst een splinter aan de bovenzijde van het neerslaande blad af en wist toen door wringen de kap zoover omhoog te werken, dat het blad viel. Daar vond hjj een geldzakje met twee bankbiljetten (100 en 60). Het geldzakje, dat bij dus aangeraakt moet hebben, vertoont niet het minste spoor vau bloed. Nergens in het geheele huis, dan juist alleen op de plek waar de misdaad werd gepleegd, werden bloedvlekken gevonden. Zoo ook niet in het waschwater op de waschtafels. De kamer vaD het vermoorde meisje was gesloten en ook daar was geen ruinate aanwjjzing te vinden. Zooara men des morgens wist, dat het meisje in betrekking stond tot een zeker persoon te 's Hertogen bosch, vertrok een der rechercheurs per eerste gelegenheid daarheen, met een portret gewapend, dat men in het album van de verslagene gevonden had. Do bewuste persoon werd daar gevonden, doch alles bewees, dat hjj zyn woonplaats in de laatste dagen niet verlaten heeft. Thans is voorloopig een schildersknecht aangehouden, met wien Anna in den laatsten tjjd verkeerde. Hjj deelde onder moer mede, dat ook een ander man, een schoenmaker, dikwjjlB in haar gezelschap was; dat zjj beiden zelfs wel eens gozamenljjk haar een bezoek hadden gebracht. liet gereedschap van den schildersknecht is uit diens woning gehaald; zjjne messen toonden niets bjjzonderB en schonen weggelegd te zjjn zooals hjj ze het laatst gebruikt had. Bovendien waren zjj te kort, dan dat al de wonden daarmede zouden kunnen zjjn toegebracht en ook waren die werktuigen slechts aan één zjjde scherp. In zake den moord op de Prinsengracht te Amsterdam vernemen wjj, dat op aanwjjzing van de justitie, die door een anor.ymenen brief dienaangaande ingelicht was, (van welken brief de schrjjfster nog altyd niet ontdekt is), door de politie Donderdag te Haarlem gearresteerd zyn twee personen, waarvan één ook al omgang had gehad met de vermoorde dienstbode. Deze beide personen hebben den nacbt van Dinsdag op Woensdag niet in bun kosthuis te Haarlem door gebracht, en bleven oonig antwoord op de vraag naar hun verblyf schuldig. Daarenboven meent de justitie goeden grond te hebben om op twee personen te Amsterdam nauw lettend toe te zien. Omtrent do nasporingen der justitie in zake den moord op de Prinsengracht te Amsterdam, deelt het Hhlail nog mede: Een gelijkluidende brief als door den officier van justitie ontvangen, werd bij den commissaris van politie Zurmiihlen bezorgd. Verder heeft zich eeD knaap, ongeveer 14 jaar oud, aangemeld en verklaard, dat hjj op den bewusten avond twee mannen uit de woning der familie Viotta heeft zien komen. Wel houdt de jongen vol, dat hjj dat Maandag avond gezien heeft, maar voegt daar'ojj, dat hjj den volgende» morgen vroeg hoorde, dat dien nacht de moord gepleegd was, zoodat hy zich klaar- blykeljjk in den dag vergist. De officier van justitie heeft ook een tweeden brief ontvangen van dezelfde hand als de eerste. De schrjjfster noemt zich beide keeren Sara en wijst een zekeren Vos als den moordenaar van Anna Verhoeven aan. Deze Vos, een diamantslijper, woonde met een vrouws persoon in een kelder. Door de onthullingen van genoemden knaap geleid, verborgen zich reeds gisteren twee rechercheurs in een schuilplaats tegenover den kelder om den man in hechtenis te nemen, zoodra hij den kelder verliet. Immers men dacht in den kelder zeiven en in de woDing zjjner moeder nog belangrijke ontdekkingen te zullen doen, wanneer Vos buiten weten zjjner betrekkingen werd aangehouden. Daarom ging men niet aanstonds den kelder binnen of huis zoeking doen in de woning zjjner moeder; men wilde hem op zekeren afstand van zyn verblijfplaats vatten. Thans is Vos op een tram in hechtenis genomen en wordt door den bedoelden knaap herkend als een der beide personen, die hjj uit de woning der familie Viotta zag komen. Men meende eerst, dat de broeder van de vrouw, bjj wie Vos zich bevond, de tweede dier beide mannen zou zyn. Deze is echter niet door den knaap herkend. {Zie telegram.) 's Gravenhage, 1 April. H.H. M.M. de Koninginnen zullen vermoedelyk einde Juni of aanvang Juli haar bezoek brengen aan de provinciën Friesland en Groningen. In verband met andere plannen is nog niets kunnen worden vastgesteld. Voorloopig bestaat evenwel het voornemen, dat Hare Majesteiten in de hoofdsteden dezer provinciën vier dagen zullen ver blijven. Van de regeling der reis zal het afhangen, welke provincie het eerst zal worden bezocht. De mededeeling omtrent de tydstippen van het voorgenomen bezoek van HH. MM. de Koningin en Koningin Regentes aan Amsterdam en Berljjn, is onjuist. Daaromtrent iB nog niets met zekerheid bekend, zelfs niet of het bezoek te Berlijn in het voorjaar of in het najaar zal plaats hebben. Alleen heeft de Koningin- Regentes bepaald, dat haar vertrek naar Amsterdam zal zjjn op 19 of 26 April. Naar de Ilaarl. Cl. verneemt, wordt door den Minister van Binnenl. Zaken de benoeming voorbereid van een Staatscommissie tot het ontwerpen van een wetteljjke regeling der begrafenisfondsen. Het Haagsche Krankzinnigengesticht. (Nadere onthullingen.) Aan de »Bijlage" (Mevr. Stuten's tweede brochure) ont- leenen wij het volgende: 22 Maart 1891 werd Gerardus II., oud 39 jaar, in het gesticht aan het Slijkeinde in Den Haag opgenomen. Zijn vrouw ging of liet iederen dag naar hem vragen, maar steeds werd haar gezegd, dat zij haar man niet zien mocht, omdat hij zoo wild was. Na 10 dagen echter gaf dr. Reeling Brouwer haar verlof haar man te bezoeken, «want hij lag doodziek met hevige koortsen in de ziekenzaal, maar dat ik niet moest schrikken, want dat mijn man zichzelven verwond had." En in welken toestand vond zij hem? «Het gelaat geheel onkenbaar, voet en hand in verband, liet was vreeselijk om aan te zien." »Op mijne vraag: hoe ziet ge er zoo uit? was zijn ant woord, nadat hij blijkbaar vreesachtig naar de oppassers omgezien had: Zoo hebben ze mij geslagen, maar gij moet er maar niets van zeggen, want nu zijn ze goed voor mij". Een zeer hooggeplaatst en zeer geacht heer, aan wien ik in mijne droefheid, mijne ellende klaagde, heeft er nog een rechtszaak van gemaakt; inaar nadat ik tweemaal voor het gerecht ben geweest, heb ik niets rneer van de zaak gehoord. Mej. K., geb. G., die een gelijk lot als mevrouw Stuten had ondergaan, verklaart dat de behandeling der verpleegsters in het Ilaagsche Krankzinnigengesticht in één woord ruw was. «Het bij de haren sleepen naar de cel" aldus zegt mej. IC. «behoort niet tot de zeldzaamheden, schelden, stompen en slaan, ook knypen, waren geliefkoosde tucht middelen, óók van de opzichteres". B. van G. uit Den Haag verstrekt aan mevr. Stuten de volgende verklaring: dat zij, gedurende den tijd dat zij in het krankzinnigengesticht te 's Gravenhage geweest is, op een gruwelijke en slechte manier behandeld en verwaarloosd is. De verwaarloozing bestaat hierin, dat van m ij n e beide voeten de teenen zijn afgevroren en het bovendien, tot drie weken voor ik er uit ging stil gehouden en mij ten strengste verboden is er over te spreken tegen mijn familie. Niet alleen, dat ik daar erg aan geleden heb, maar nog meer aan de mishandeling, die ik er een half jaar ondervonden heb. Het eten en drinken en de verdere verzorging was er in één woord slecht, zoodat ik na drie maanden er in geweest te zijn en noch moeder of vader gezien te hebben, geheel uitgehongerd en vermagerd was, zoodat myne ouders ge noodzaakt warén 'mij met allerlei versterkende 'middelen te voeden. Mej. A. S gehuwd met L. A. B ziekenmoeder van 4881 tot 1884, verklaart: Dat op de zoogenaamde vuile zaal de koude douches op de patiënten werden toegepast, dat de ongelukkigen gilden van smart en pijn en dat de opzichteres, Mej. Keilen, dit deed op eene wijze, dat het. bloed hen langs den rug liep. Des avonds voor het naar bed gaan werd liet vuile en natte ondergoed opgespeld en werden de patiënten met een zweep van riet naar bed geslagen. Dat eenmaal een patiënt een stukje vleesch had verstopt in het vuil en de oppasseres, Marie Ileystek, die patiënt dat stukje vleesch, vermengd met zand en vuil, heelt laten opeten met de woorden«je zult het opvreten". Dat verscheidene niet-krankzinnige patiënten in 'liet ge sticht worden gehouden om als werkkrachten te worden gebezigd, o. m. Cecilia Egeding en Bet Bus. Coba Bus zat, toen juffrouw S. in 1881 in het gesticht als ziekenmoeder kwam, reeds twintig jaar in de cel en zij zat er nog in, toen zij in 4S84 het gesticht verliet en was die patiënt geheel vergrijsd en vermagerd. In de cellen stonden toen maals tonnen voor het vuil. Dat er in de nabijheid van de vuile zaal een hok was, waarin een kachel stond, waarbij de stroozakken werden gedroogd en waar een verpestende stank heerschte. Dat een patiënt, genaamd Menshoek, was belast die te drogen en om te keeren en als zij het moede was om in dien vreeselijken stank te verblijven, dikwijls den boel in brand stak. Dat er een patiënt was, die gedurende een aantal jaren met het dwangbuis in een cel had gezeten en dikwijls haar hoofd door de klep van de cel stak, uitroepende: «Och, ziekenmoeder, laat mij er eens uitik zal heel stil zijn 1 ik zal niets doen!" De ziekenmoeder vroeg toen eenmaal aan den directeur Krab, of zij er haar eens uit mocht laten, want dat de vrouw geheel krom groeide, waarop de directeur zeide: «Als jij maar niet krorn groeit", en henen ging- Dat de ziekenmoeder haar eenmaal voor eenige oogen- blikken uit de cel liet gaan, maar-daar zij door het dwang buis hare handen niet vrij had, de ongelukkige hare behoefte op den grond deed, waarop zij door de oppasseres, genaamd Geert, van den eenen hoek van de plaats naai den anderen geschopt en geslagen werd. Dat, als er door de familie van de patiënten taartjes of ander lekkers werd-gestuurd, de oppasseressen dit afnamen, zeggende: Wij zullen het voor u bewaren, en de ongeluk kigen er niets meer van zagen, Dat, als de patiënten gebonden waren, zij onder bet eten niet eenmaal los werden gemaakt of geholpen, zoodat zij hun eten met den mond moesten opnemen en den tinnen kroes tusschen de tanden nemen en op die wijze moesten drinken. Uit eenige stukken, opgenomen in het Vaderlandbe trekking hebbende op het door dr. Reeling Brouwer tegen 21 September a. s. gevraagd ontslag als le geneesheer aan het Haagsche krankzinnigengesticht, blijkt o.a. dat het bestuur van dit gesticht de plaats, die de medicus daar inneemt, zóó weinig telt, dat hem zelfs een eigen kamer wordt onthouden, niettegenstaande hij reeds kort na het aanvaarden zijner functie daarom heeft gevraagd en daarop later is teruggekomen, laatstelijk nog den 7n Maart j.l. «Het gemis van die kamer zegt dr. Reeling Brouwer is het typisch en meest doorslaand bewijs, meer nog dan het gering tractement en de voorgespiegelde ruimschoots gelegenheid tot uitoefening der praktijk, meer zelfs nog dan de wijze, waarop men gewoon is uitvoering of geen uitvoering te geven aan des geneesheers bevelen en adviezen, dat men den medicus en diens taak in het gesticht niet naar waarde weet te schatten." Reehtstreeksche aanleiding tot de ontslag-aanvraag is gegeven door den president-regent, mr. De Savornin Lohman, die beweerde een klacht tegen den dokter ontvangen te hebben, wegens het toelaten van bezoeken bij een dei- patiënten, terwijl de dokter beweert, dat hij een streng verbod van elk bezoek bij bedoelde patiënte had gegeven, doch dat aan het gesticht zijn verbod in den wind werd «Deze onjuiste mededeelingen van den president-regent maakten alle verdere samenwerking onmogelijk en was de droppel, die den emmer deed overloopen." Zaamslag, 1 April. Vrydagavond otnatreeka elf uur is by de weduwe A. Dielema», wonende op eene hofstede onder deze gemeente, ingebroken door eene bende, vermoedelyk uit zes personen bestaande. De weduwe woont samen met haar zoon; bovendien is er een meid en een jong knechtje in huis. De voordeur werd met een zwaren houten paal opengestooten, waarna vier personen het huie binnen drongen. De zoon, Christiaan Dieleman, ging den indringers te ljjf, maar werd door een schot hagel, dat hem het sleutelbeen van den linkerarm verwondde, buiten gevecht gesteld. De weduwe kreeg ook belangrjjke wonden aan hoofd en hand. De inbrekers hebben met een paal den lessenaar en andere bergplaatsen verbryzeld en al het gereede geld medegenomen. Heden middag is Chr. Dieleman geopereerd; hjj verbeert in levensgevaar. Nabjj het gehucht Reuzenhoek zjju voetsporen van zes personen ontdekt. De justitie uit Middelburg heeft heden te Zaamslag een onderzoek ingesteld. Volgens later telegram lag de zoon heden middag nog steeds zonder bewustzjjn. De toestand van de weduwe Dieleman ie bevredigend. Een harer vingors zal zjj echter moeten missen. "VTissiiigron, 2 April. Heden middag werd ten Raadhuize alhier eene buitengewone algemeene ver gadering gehouden van aandeelhouders in de stoom vaartmaatschappij «Zeeland", (dienst Vlissingen Engeland), uitgcschrovcn tor verkiezing van tw68 commissarissen, waartoe met algemeene stemmen benoemd werden de heeren jhr. rar. J. Röell, lid van de Tweede Kamer te 's Hage en U. P. G. Quack te Amsterdam. 1 April. Gisteren is C. A.Louwerse, de moordenaar van P. de Kraker, te Zaamslag, door de rechtbank alhier veroordeeld tot 20 jaren gevangenis straf, door de brigadier-veldwachters J. Doon en J. Becker geboeid overgebracht naar de strafgevangenie te Groningen.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1892 | | pagina 1