ZlllllkZIIMIII NIEUWSBODE.
Dinsdag 5 April 1892.
Directeur-Uitgever J. WAALE.
De noodlijdende gemeenten.
NIEUWSTIJDINGEN.
Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en
ZATERDAG.
De prijs per 3 maanden is ƒ1,30, franco per post
f 1,60.
Noord-AmerikaTransvaal, Indië enz. verzending
eens per week, f 10,per jaar.
48ste JAARGANG. No. 6140.
Advertentiënvan 13 regels 30 Cts.
meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot des
Maandags, Woensdags en Vrijdags middags
12 ure bezorgd worden.
Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend.
De Oranjevaan vergelijkt de houding van den
heer Bergansins bij zijn legerwet met die van den
heer Sejffart tegenover zijne noodwet, en zegt
dat de houding van den heer Bergansius hem tot
onvergankelijke eer verstrekt.
Daarvan willen wij niets afdingen, maar wel er
op wijzen, dat men ongelijksoortige grootheden
vergelijkt als men tegenover een maatregel, die
in tijdelijke behoeften moet voorzien, in afwachting
eener volledige regeling, dezelfde houding verlangt
als tegenover een wet, waarbij in een ingrijpend
volksbelang, de voorkomende tijden in toepassing
te brengen beginselen zijn belichaamd.
Wil men een billijker en juister maatstaf van
vergelijking tusschen de houding van vroegere, en
tegenwoordige bewindslieden, dan lette men op
wat nu reeds voorbereid is eu wordt in het belang
der gemeenten, tegenover wat het vorige Ministerie
daarvoor deed, na met schooi)e beloften in dit
opzicht opgetreden te zijn. In liet laatste der
dagen diende de heer Godin de Beaufort een
voorstel in, dat aan de gemeenten geen voldoende
liulp gaf, maar wel de verwarring tusschen het
belastingwezen van rijk en gemeenten ten top
zou voeren.
De tegenwoordige Regeering treedt dadelijk
handelend op en plaatst zich op liet juiste stand
punt. Zij wil de 'gemeenten helpen door de
oorzaak van het kwaad weg te nemen, maar
aangezien de uitwerking der daartoe noodige
maatregelen tijd vordert, wordt reeds nu eeu voorstel
gedaan om de gemeenten, wier toestand dadelijke
voorziening eischt, tijdelijk te hulp te komen. Zie
hier het standpunt, waarop de Regeering zich
plaatst, volgens de mededeeling, die de Minister
van Binnenlandsclie Zaken daaromtrent doet in
de Memorie van Toelichting van zijn voorstel om
voor tijdelijke hulp de noodige gelden beschikbaar
te stellen.
//De lasten, welke sedert eene reeks van jaren
in steeds toenemende mate ter uitvoering van door
den rijkswetgever voorgeschreven maatregelen aan
de gemeenten zijn opgelegd, maakten eene regel
matige voorziening in de geldelijke behoeften harer
huishouding voor vole hoogst bezwaarlijk. Te meer
omdat de toestand van het rijksbelastingstelsel en
de regelen door de gemeentewet voor de plaatselijke
belastingen gesteld, in menig opzicht niet meer
passende voor gewijzigde toestanden, aan de
gemeentebesturen het recht en de gelegenheid
benameu, om de bijdragen der ingezetenen voor de
huishouding der gemeente naar billijkheid te heffen.
De ervaring heeft ten overvloede bewezen, dat in
dien hoogst ongewenschten en op den duur onlioud-
baren toestand slechts door eene wijziging dei-
gemeentewet en eene herziening van het rijks
belastingstelsel verandering is te brengen. Om deze
zoo ingrijpende en omvangrijke maatregelen tot
stand te brengen, is eenige tijdruimte noodig. En
het gevaar, dat de geregelde gang der huishouding
van sommige gemeenten zoude worden belemmerd,
nog vóór dat het tijdstip der afdoende vérbetering
is aangebroken, viel niet langer te ontkennen".
De gemeenten zullen dus ontlast worden
geheel of ten deele van uitgaven, die zij ten
behoeve van het rijk hadden te doen, en daaren
tegen door betere regeling van het rijksbelasting
stelsel gemakkelijker de middelen kunnen bekomen,
die tot dekking harer kosten noodig zijn.
-x-
Om te kunnen nagaan, welke tijdelijke maat
regelen noodig zijn in het belang der gemeenten,
zijn inlichtingen gevraagd van de Gedep. Staten
der provinciën, die, geregeld toezicht houdende op
het geldelijk beheer der gemeenten, van haar
toestand volkomen op de hoogte zijn en meer dan
eenig ander lichaam in staat zijn, om de nood
zakelijkheid van tijdelijke hulp te beoordeelen.
Het maakt een aangenomen indruk, dat zij zich
daarbij geheel op het standpunt der Regeering
hebben geplaatst. Sommigen uitdrukkelijk. Kort
en juist, zeggen bijv.de Gedep. Staten van Zeeland:
z/Met groote belangstelling namen wij kennis van
uw voornemen om, in afwachting van het tot
stand komen van wijziging in de wetgeving, reeds
aanstonds van rijkswege te hulp te komen aan die
gemeenten, welker geldelijke toestand tijdelijke
voorziening noodig maakt. Ook in deze provincie
zijn enkele gemeenten, welke zich in dit geval
bevinden. Wel is waar zijn er vele, in welke de
druk groot is en niet alleen hoogst wenschelijke,
maar zelfs noodzakelijke verbeteringen moeten
achterwege blijven, of op betere tijden moeten
wachten; maar de toestanden zijn daar toch niet
van dien aard, dat onmiddellijke voorziening bij
buitengewonen maatregel gerechtvaardigd zoude
zijn, nu verwacht mag worden, dat binnen niet al
te Jangen termijn ook voor haar eene betere
toekomst mag worden tegemoet gezien".
Deze opvatting blijkt ook in de andere provinciën
te bestaan. Ook al is zij niet met zooveel woorden
uitgesproken, volgt zij uit de wijze, waarop de
voorstellen gedaan worden. In verschillende adviezen
wordt er op gewezen, dat er behalve de gemeenten,
waar de nood dadelijke hulp noodig maakt, vele
zijn waar de toestand der geldmiddelen verbetering
eischt, omdat er, zooals Gedep. Staten van Gelderland
bijv. zeggen, o. a. //de uitvoering van noodzakelijke
werken, ten nadeele der gemeente en ten koste
der algeineene welvaart", werd uitgesteld, wat
evenwel niet langer doenlijk zal zijn.
De uitslag van het onderzoek wordt door den
Minister samengevat in de volgende woorden:
//Sommige colleges van Gedeputeerde Staten gaven
te kennen, dat in hunne provincie geen enkele
gemeente dadelijk hulp behoefde, andere deelden
mede dat voor eenen tijdelijken maatregel gecne
der gemeenten in hunne provincie vooralsnog in
aanmerking behoefde te worden' gebracht, mits
op eene meer onbekrompen toepassing van Art. 49
der wet op het lager onderwijs kon worden gerekend,
dan tot dusverre het geval was. Gedeputeerde
Staten van Noordbrabant, Friesland, Drenthe en
Limburg wezen eenige gemeenten aan, die naar
hun oordeel reeds dadelijk, dat is over 1892, voor
buitengewone hulp in aanmerking behoorden te
komen, terwijl Gedeputeerde Staten van Friesland
er op wezen, dat de maatregel voor een vijftal
gemeenten ook met betrekking tot de uitkomsten
van 't dienstjaar 891 dringend wordt vercischt".
Gedep. Staten van Friesland doen hun advies
van zeer uitvoerige beschouwingen, vergezeld'gaan,
die kostbare bouwstoffen bevatten voor liet ont
werpen der maatregelen, noodig om den algemeene»
toestand afdoende te verbeteren.
Met de laatstbedoelde maatregelen hebben we
ons nu nog niet bezig te. houden. Terwijl uit het
gezegde, voldoende blijkt, dat men daarbij zich in
de o. i. goede richting denkt te bewegen, doch dat
er tijd noodig zal zijn,4 alvorens de vcreischte
wijzigingen in de gemeente- en belastingwetten
zijn tot stand gekomen, kunnen wij vol vertrouwen
meegaan met de poging, om in den nood der meest
gedrukte gemeenten al dadelijk te voorzien, te
meer nu het blijkt dat daarvoor door de wijze
beperking van Gedep. Staten slechts een be
trekkelijk gering aantal gemeenten in aanmerking
komt en geen afzonderlijke wettelijke voorziening
wordt vereischt. //De geregelde gang van zaken,
zegt de Minister, kan in alle gemeenten des, lands
blijven verzekerd door toepassing van dezelfde
middelen, welke, reeds sedert lang tot dit doel,
zij het op beperkte schaal worden aangewend."
Ruimere rijksbijdrage, 't zij alleen voor de kosten
van het onderwijs, 't zij voor de verdere kosten
der gemeenteluiishoiuling, zal voldoende zijn. Daar
om wordt f 250.000 meer gevraagd voor de
laatstbedoelde, en f 50.000 meer voor de eerst
bedoelde Rijksbijdrage, zoodat de post voor bij
dragen aan gemeenten, die buiten staat zijn in
alle of sommige kosten harer huishouding te
voorzien, van f 6000 op 256.000 moet worden
gebracht, en de post voor tijdelijke bijdragen voor
onderwijs-uitgaven ingevolge art. 49 der onderwijs
wet van f 260.000 tot f 310.000 zal worden
verhoogd.
De vegeering houdt zich Overtuigd, dat tot
dekking dier uitgaven geen buitengewone ver
sterking der middelen noodig zal zijn.
Na nog er op gewezen te hebben, dat de Minister
wel in hoofdzaak de adviezen van Gedep. Staten
denkt te volgen, maar zich zijn vrijheid van
oordeelen voorbehoudt ten aanzien van het aan
elke gemeente in het bijzonder toe te kennen
bedrag, ook met het oog op nog nader noodige
toelichtingen, meenen wij voldoende het karakter
van den te nemen maatregel te hebben doen
kennen.
De vrees is geuit, dat de gemeenten nu op den
Staat zullen gaan leunen en dat er een jacht op
de rijksbijdragen zal worden geopend. Het eerste
bezwaar miskent geheel het zeer duidelijk uit
gedrukt tijdelijk karakter van den maatregel; liet
tweede getuigt van onvoldoende raadpleging dei-
stukken, waaruit ten klaarste blijkt, dat slechts
daar waar hulp dringend noodig is, die zal worden
verleend.
Wij beschouwen den nu voorgedragen maat
regel als noodig, met het oog op den toestand
der gemeenten, die voor deze tijdelijke hulp worden
in aanmerking gebracht; als doelmatig, daar hij
zonder ingrijpen in bestaande verhoudingen, den
tijd laat en den weg baant tot deugdelijke ver
betering, als moedgevend voor de toekomst,
omdat de aard der te verleenen hulp de gedachte
uitsluit aan het achterwege laten of zelfs maar
noodeloos vertragen van de toepassing der juiste
beginselen, die tot algeheel e verbetering van den
geldelijken staat der gemeenten èn door de Re
geering èn door de Gedep. Stoten op den voorgrond
zijn gesteld.
Amerika.
New-Yorlt, 2 April. Wervelwinden in de
Noordwestelijke Staten hebben geweldige schade aan
gericht. Een aantal dooden. Gaheele steden verwoest.
Te Towanda alle huizen ingestort; twintig dooden.
Te Augusta groote vernieling; vier dooden. In Batler-
county, Kansas, veel schade. Te Chicago een windhoos,
die huizen omverwierp, twee personen doodde, en zich
uitstrekte over vjjftig mjjlen van de vruchtbaarste
landerijen. In Nebraska en Illinois zjjn de middelen
van gemeenschap gestoord.
Nederland.
A.mstor<lnm, 1 April. De justitie zet haar
onderzoek tot opsporing van den moordenaar, die te
Amsterdam op den avond van den 29sten Maart Anna
Verhoeven, de dienstbode der familie Viotta, op zoo
afschuwelijke wjjze om het leven braoht, met den
meesten ijver voort. De twaalf wonden moeten het
meisje met een lang mes of een dolk zjjn toegebracht,
waarvan het lemmet aan beide zjjden scherp was. Zoo
vond aan de linkerzijde van het slachtoffer het moord
werktuig zjjn weg door de kleederen, door het geheele
lichaam en zelfs door het schouderblad heen, zoodat
het in den rug weder uitkwam. Verder doen het bloed
en de wonden aan de handen vermoeden, dat de onge
lukkige zich wanhopig verweerd moet hebben. Men
vond haar in een grooten plas bloed liggen.
Het cylinderbureau van don heer Viotta bood weer
stond aan de pogingen van den misdadiger, die daar
geld dacht te vinden. Aan de bovenzijde der linkerlade
boven den cylinder en der rechterlade onder het schrijf
blad werd een splinter afgestoken om net slot te doen
terugspringen. Beide splinters lagen voor het bureau
op den grond. Later bleek by opening dat de inhoud
van bet bureaa Diet was aangeroerd. Alles lag nog in
dezelfde orde als toen de heer Viotta het bureau het
laatst gesloten had. De secretaire op do kamer zjjner
zuster werd met beter gevolg beproefd. Met. een beitel
of ander scherp voorwerp stak de misdadiger eerst een
splinter aan de bovenzijde van het neerslaande blad af
en wist toen door wringen de kap zoover omhoog te
werken, dat het blad viel. Daar vond hjj een geldzakje
met twee bankbiljetten (100 en 60). Het geldzakje,
dat bij dus aangeraakt moet hebben, vertoont niet het
minste spoor vau bloed. Nergens in het geheele huis,
dan juist alleen op de plek waar de misdaad werd
gepleegd, werden bloedvlekken gevonden. Zoo ook niet
in het waschwater op de waschtafels. De kamer vaD
het vermoorde meisje was gesloten en ook daar was
geen ruinate aanwjjzing te vinden.
Zooara men des morgens wist, dat het meisje in
betrekking stond tot een zeker persoon te 's Hertogen
bosch, vertrok een der rechercheurs per eerste gelegenheid
daarheen, met een portret gewapend, dat men in het
album van de verslagene gevonden had. Do bewuste
persoon werd daar gevonden, doch alles bewees, dat
hjj zyn woonplaats in de laatste dagen niet verlaten
heeft.
Thans is voorloopig een schildersknecht aangehouden,
met wien Anna in den laatsten tjjd verkeerde. Hjj
deelde onder moer mede, dat ook een ander man, een
schoenmaker, dikwjjlB in haar gezelschap was; dat zjj
beiden zelfs wel eens gozamenljjk haar een bezoek
hadden gebracht.
liet gereedschap van den schildersknecht is uit diens
woning gehaald; zjjne messen toonden niets bjjzonderB
en schonen weggelegd te zjjn zooals hjj ze het laatst
gebruikt had. Bovendien waren zjj te kort, dan dat
al de wonden daarmede zouden kunnen zjjn toegebracht
en ook waren die werktuigen slechts aan één zjjde
scherp.
In zake den moord op de Prinsengracht te
Amsterdam vernemen wjj, dat op aanwjjzing van de
justitie, die door een anor.ymenen brief dienaangaande
ingelicht was, (van welken brief de schrjjfster nog
altyd niet ontdekt is), door de politie Donderdag te
Haarlem gearresteerd zyn twee personen, waarvan één
ook al omgang had gehad met de vermoorde dienstbode.
Deze beide personen hebben den nacbt van Dinsdag
op Woensdag niet in bun kosthuis te Haarlem door
gebracht, en bleven oonig antwoord op de vraag naar
hun verblyf schuldig.
Daarenboven meent de justitie goeden grond te
hebben om op twee personen te Amsterdam nauw
lettend toe te zien.
Omtrent do nasporingen der justitie in zake den
moord op de Prinsengracht te Amsterdam, deelt het
Hhlail nog mede:
Een gelijkluidende brief als door den officier van
justitie ontvangen, werd bij den commissaris van politie
Zurmiihlen bezorgd.
Verder heeft zich eeD knaap, ongeveer 14 jaar oud,
aangemeld en verklaard, dat hjj op den bewusten
avond twee mannen uit de woning der familie Viotta
heeft zien komen. Wel houdt de jongen vol, dat hjj dat
Maandag avond gezien heeft, maar voegt daar'ojj, dat
hjj den volgende» morgen vroeg hoorde, dat dien
nacht de moord gepleegd was, zoodat hy zich klaar-
blykeljjk in den dag vergist.
De officier van justitie heeft ook een tweeden brief
ontvangen van dezelfde hand als de eerste. De schrjjfster
noemt zich beide keeren Sara en wijst een zekeren
Vos als den moordenaar van Anna Verhoeven aan.
Deze Vos, een diamantslijper, woonde met een vrouws
persoon in een kelder. Door de onthullingen van
genoemden knaap geleid, verborgen zich reeds gisteren
twee rechercheurs in een schuilplaats tegenover den
kelder om den man in hechtenis te nemen, zoodra hij
den kelder verliet. Immers men dacht in den kelder
zeiven en in de woDing zjjner moeder nog belangrijke
ontdekkingen te zullen doen, wanneer Vos buiten
weten zjjner betrekkingen werd aangehouden. Daarom
ging men niet aanstonds den kelder binnen of huis
zoeking doen in de woning zjjner moeder; men wilde
hem op zekeren afstand van zyn verblijfplaats vatten.
Thans is Vos op een tram in hechtenis genomen en
wordt door den bedoelden knaap herkend als een der
beide personen, die hjj uit de woning der familie
Viotta zag komen. Men meende eerst, dat de broeder
van de vrouw, bjj wie Vos zich bevond, de tweede
dier beide mannen zou zyn. Deze is echter niet door
den knaap herkend. {Zie telegram.)
's Gravenhage, 1 April. H.H. M.M. de
Koninginnen zullen vermoedelyk einde Juni of aanvang
Juli haar bezoek brengen aan de provinciën Friesland
en Groningen. In verband met andere plannen is nog
niets kunnen worden vastgesteld. Voorloopig bestaat
evenwel het voornemen, dat Hare Majesteiten in de
hoofdsteden dezer provinciën vier dagen zullen ver
blijven.
Van de regeling der reis zal het afhangen, welke
provincie het eerst zal worden bezocht.
De mededeeling omtrent de tydstippen van het
voorgenomen bezoek van HH. MM. de Koningin en
Koningin Regentes aan Amsterdam en Berljjn, is onjuist.
Daaromtrent iB nog niets met zekerheid bekend, zelfs
niet of het bezoek te Berlijn in het voorjaar of in het
najaar zal plaats hebben. Alleen heeft de Koningin-
Regentes bepaald, dat haar vertrek naar Amsterdam
zal zjjn op 19 of 26 April.
Naar de Ilaarl. Cl. verneemt, wordt door den
Minister van Binnenl. Zaken de benoeming voorbereid
van een Staatscommissie tot het ontwerpen van een
wetteljjke regeling der begrafenisfondsen.
Het Haagsche Krankzinnigengesticht.
(Nadere onthullingen.)
Aan de »Bijlage" (Mevr. Stuten's tweede brochure) ont-
leenen wij het volgende:
22 Maart 1891 werd Gerardus II., oud 39 jaar, in het
gesticht aan het Slijkeinde in Den Haag opgenomen. Zijn
vrouw ging of liet iederen dag naar hem vragen, maar
steeds werd haar gezegd, dat zij haar man niet zien mocht,
omdat hij zoo wild was. Na 10 dagen echter gaf dr. Reeling
Brouwer haar verlof haar man te bezoeken, «want hij lag
doodziek met hevige koortsen in de ziekenzaal, maar dat
ik niet moest schrikken, want dat mijn man zichzelven
verwond had."
En in welken toestand vond zij hem?
«Het gelaat geheel onkenbaar, voet en hand in verband,
liet was vreeselijk om aan te zien."
»Op mijne vraag: hoe ziet ge er zoo uit? was zijn ant
woord, nadat hij blijkbaar vreesachtig naar de oppassers
omgezien had: Zoo hebben ze mij geslagen, maar
gij moet er maar niets van zeggen, want nu zijn ze goed
voor mij". Een zeer hooggeplaatst en zeer geacht heer, aan
wien ik in mijne droefheid, mijne ellende klaagde, heeft er
nog een rechtszaak van gemaakt; inaar nadat ik tweemaal
voor het gerecht ben geweest, heb ik niets rneer van de
zaak gehoord.
Mej. K., geb. G., die een gelijk lot als mevrouw Stuten
had ondergaan, verklaart dat de behandeling der verpleegsters
in het Ilaagsche Krankzinnigengesticht in één woord ruw
was. «Het bij de haren sleepen naar de cel" aldus zegt
mej. IC. «behoort niet tot de zeldzaamheden, schelden,
stompen en slaan, ook knypen, waren geliefkoosde tucht
middelen, óók van de opzichteres".
B. van G. uit Den Haag verstrekt aan mevr. Stuten de
volgende verklaring: dat zij, gedurende den tijd dat zij in
het krankzinnigengesticht te 's Gravenhage geweest is, op
een gruwelijke en slechte manier behandeld en verwaarloosd
is. De verwaarloozing bestaat hierin, dat van m ij n e
beide voeten de teenen zijn afgevroren en
het bovendien, tot drie weken voor ik er uit ging stil
gehouden en mij ten strengste verboden is er over te
spreken tegen mijn familie. Niet alleen, dat ik daar erg
aan geleden heb, maar nog meer aan de mishandeling, die
ik er een half jaar ondervonden heb.
Het eten en drinken en de verdere verzorging was er in
één woord slecht, zoodat ik na drie maanden er in geweest
te zijn en noch moeder of vader gezien te hebben, geheel
uitgehongerd en vermagerd was, zoodat myne ouders ge
noodzaakt warén 'mij met allerlei versterkende 'middelen
te voeden.
Mej. A. S gehuwd met L. A. B ziekenmoeder
van 4881 tot 1884, verklaart:
Dat op de zoogenaamde vuile zaal de koude douches op
de patiënten werden toegepast, dat de ongelukkigen gilden
van smart en pijn en dat de opzichteres, Mej. Keilen, dit
deed op eene wijze, dat het. bloed hen langs den rug liep.
Des avonds voor het naar bed gaan werd liet vuile en natte
ondergoed opgespeld en werden de patiënten met een zweep
van riet naar bed geslagen.
Dat eenmaal een patiënt een stukje vleesch had verstopt
in het vuil en de oppasseres, Marie Ileystek, die patiënt
dat stukje vleesch, vermengd met zand en vuil, heelt laten
opeten met de woorden«je zult het opvreten".
Dat verscheidene niet-krankzinnige patiënten in 'liet ge
sticht worden gehouden om als werkkrachten te worden
gebezigd, o. m. Cecilia Egeding en Bet Bus. Coba Bus zat,
toen juffrouw S. in 1881 in het gesticht als ziekenmoeder
kwam, reeds twintig jaar in de cel en zij zat er nog in,
toen zij in 4S84 het gesticht verliet en was die patiënt
geheel vergrijsd en vermagerd. In de cellen stonden toen
maals tonnen voor het vuil.
Dat er in de nabijheid van de vuile zaal een hok was,
waarin een kachel stond, waarbij de stroozakken werden
gedroogd en waar een verpestende stank heerschte. Dat
een patiënt, genaamd Menshoek, was belast die te drogen
en om te keeren en als zij het moede was om in dien
vreeselijken stank te verblijven, dikwijls den boel in
brand stak.
Dat er een patiënt was, die gedurende een aantal jaren
met het dwangbuis in een cel had gezeten en dikwijls haar
hoofd door de klep van de cel stak, uitroepende: «Och,
ziekenmoeder, laat mij er eens uitik zal heel stil zijn 1
ik zal niets doen!" De ziekenmoeder vroeg toen eenmaal
aan den directeur Krab, of zij er haar eens uit mocht laten,
want dat de vrouw geheel krom groeide, waarop de
directeur zeide: «Als jij maar niet krorn groeit", en henen
ging-
Dat de ziekenmoeder haar eenmaal voor eenige oogen-
blikken uit de cel liet gaan, maar-daar zij door het dwang
buis hare handen niet vrij had, de ongelukkige hare
behoefte op den grond deed, waarop zij door de oppasseres,
genaamd Geert, van den eenen hoek van de plaats naai
den anderen geschopt en geslagen werd.
Dat, als er door de familie van de patiënten taartjes of
ander lekkers werd-gestuurd, de oppasseressen dit afnamen,
zeggende: Wij zullen het voor u bewaren, en de ongeluk
kigen er niets meer van zagen,
Dat, als de patiënten gebonden waren, zij onder bet eten
niet eenmaal los werden gemaakt of geholpen, zoodat zij
hun eten met den mond moesten opnemen en den tinnen
kroes tusschen de tanden nemen en op die wijze moesten
drinken.
Uit eenige stukken, opgenomen in het Vaderlandbe
trekking hebbende op het door dr. Reeling Brouwer tegen
21 September a. s. gevraagd ontslag als le geneesheer aan
het Haagsche krankzinnigengesticht, blijkt o.a. dat het
bestuur van dit gesticht de plaats, die de medicus daar
inneemt, zóó weinig telt, dat hem zelfs een eigen kamer
wordt onthouden, niettegenstaande hij reeds kort na het
aanvaarden zijner functie daarom heeft gevraagd en daarop
later is teruggekomen, laatstelijk nog den 7n Maart j.l.
«Het gemis van die kamer zegt dr. Reeling Brouwer
is het typisch en meest doorslaand bewijs, meer nog
dan het gering tractement en de voorgespiegelde ruimschoots
gelegenheid tot uitoefening der praktijk, meer zelfs nog
dan de wijze, waarop men gewoon is uitvoering of geen
uitvoering te geven aan des geneesheers bevelen en adviezen,
dat men den medicus en diens taak in het gesticht niet
naar waarde weet te schatten."
Reehtstreeksche aanleiding tot de ontslag-aanvraag is
gegeven door den president-regent, mr. De Savornin Lohman,
die beweerde een klacht tegen den dokter ontvangen te
hebben, wegens het toelaten van bezoeken bij een dei-
patiënten, terwijl de dokter beweert, dat hij een streng
verbod van elk bezoek bij bedoelde patiënte had gegeven,
doch dat aan het gesticht zijn verbod in den wind werd
«Deze onjuiste mededeelingen van den president-regent
maakten alle verdere samenwerking onmogelijk en was de
droppel, die den emmer deed overloopen."
Zaamslag, 1 April. Vrydagavond otnatreeka elf
uur is by de weduwe A. Dielema», wonende op eene
hofstede onder deze gemeente, ingebroken door eene
bende, vermoedelyk uit zes personen bestaande.
De weduwe woont samen met haar zoon; bovendien
is er een meid en een jong knechtje in huis.
De voordeur werd met een zwaren houten paal
opengestooten, waarna vier personen het huie binnen
drongen.
De zoon, Christiaan Dieleman, ging den indringers
te ljjf, maar werd door een schot hagel, dat hem het
sleutelbeen van den linkerarm verwondde, buiten
gevecht gesteld.
De weduwe kreeg ook belangrjjke wonden aan hoofd
en hand.
De inbrekers hebben met een paal den lessenaar en
andere bergplaatsen verbryzeld en al het gereede geld
medegenomen.
Heden middag is Chr. Dieleman geopereerd; hjj
verbeert in levensgevaar.
Nabjj het gehucht Reuzenhoek zjju voetsporen van
zes personen ontdekt.
De justitie uit Middelburg heeft heden te Zaamslag
een onderzoek ingesteld.
Volgens later telegram lag de zoon heden middag
nog steeds zonder bewustzjjn. De toestand van de
weduwe Dieleman ie bevredigend. Een harer vingors
zal zjj echter moeten missen.
"VTissiiigron, 2 April. Heden middag werd ten
Raadhuize alhier eene buitengewone algemeene ver
gadering gehouden van aandeelhouders in de stoom
vaartmaatschappij «Zeeland", (dienst Vlissingen
Engeland), uitgcschrovcn tor verkiezing van tw68
commissarissen, waartoe met algemeene stemmen
benoemd werden de heeren jhr. rar. J. Röell, lid van
de Tweede Kamer te 's Hage en U. P. G. Quack te
Amsterdam.
1 April. Gisteren is C. A.Louwerse,
de moordenaar van P. de Kraker, te Zaamslag, door
de rechtbank alhier veroordeeld tot 20 jaren gevangenis
straf, door de brigadier-veldwachters J. Doon en J.
Becker geboeid overgebracht naar de strafgevangenie
te Groningen.