ZIERIKZEESCDE NIEUWSBODE.
Zaterdag 13 Februari 1893.
Eerste Blad.
Het Landbouw-Comité.
FEUILLETON.
Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en
ZATERDAG.
De prijs per 3 maanden is 1,30franco per post
f 1,60.
Noord-AmerikaTransvaal, Indië enz. verzending
eens per week, f 10,per jaar.
48ste JAARGANG. No. 6118.
Directeur-Uitgever J. WAALE.
Advertentiënvan 13 regels 30 Cta.
meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot des
Maandags, "Woensdags en Vrijdags middags
12 ure bezorgd worden.
Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend.
Dit nummer bestaat uit
twee bladen.
Bij de behandeling der Staatsbegrooting is er
veel te doen geweest over de wijze, waarop de
Landbouwbelangen in het Ministerie zouden be
hartigd worden. Inderdaad was dit bijna het
eenig belangrijk punt waarover een ernstig
verschil van gevoelen aan den dag kwam, dat
gelukkig bij tijds, voorloopig althans, van de
orde van den dag werd afgevoerd. Het komt
ons niet moeielijk voor, in deze een gewenschte
regeling te vinden, daar het minder aankomt op
de middelen, waardoor de Landbouwbelangen be
hartigd worden, als daarop dat men ze inderdaad
ter harte neemt. Daaraan nu kan naar onze
opvatting geen twijfel bestaan en wij zijn ten
volle gerust dat het Ministerie, op welke wijze
dan ook, alles doen zal wat van Staatswege in
billijkheid verwacht kan worden, om den landbouw
in den meest uitgebreiden zin te steunen in zijn
streven naar vooruitgang en ontwikkeling. Dit
Ministerie, wij zijn daarvan overtuigd, zal het
niet bij beloften laten, maar wel degelijk ook
door daden toonen, dat de landbouw het evenzeer
ter harte gaat als elke andere tak van volks
bestaan.
Ook op dit punt bestaat evenwel misverstand.
Er zijn er, die niet alleen, of niet zoozeer voor
de behartiging der belangen van den landbouw
een Ministerie of een afzonderlijke afdeeling voor
den landbouw willen, maar vooral omdat zij
meenen, dat voor de goede behartiging er van
de noodige bekendheid met de behoeften, wenschen,
eischen van den landbouw ontbreekt.
Nu heeft het ons altijd toegeschenen, en wij
zijn daarvan nog niet teruggekomen, dat het voor
den Minister van Waterstaat of van Binnen-
landsche Zaken niet moeielijker is om zich daar
omtrent te doen voorlichten, dan voor een Minister
van landbouw, en dat deze zoodanige voorlichting
evenmin kan ontberen als de even genoemden.
Daarom heeft men ook wel gesproken van eene
vertegenwoordiging van den landbouw bij het
Ministerie, maar ook dit is een onklaar denkbeeld.
De volksvertegenwoordiging vertegenwoordigt ook
den landbouw, en tegenover de vertegenwoordiging
staat altijd de Minister als de verantwoordelijke
Regeerings-persoon. Een lichaam daartusschen te
plaatsen, dat de verantwoordelijkheid van den
Minister in meerdere of mindere mate dekt,
of aan de Sraten-Generaal eenige vrijheid van
oordeelen of beslissen ontleent, is in onze staats
instellingen niet denkbaar.
Het eenige, wat zoodanige vertegenwoordiging
van den landbouw doen kan is de Regeering,
en, zoo noodig ook, de vertegenwoordiging voor
lichten.
Zal het dat goed doen, dan moet het aanhoudend
zich zelf van de belangen van den landbouw op
de hoogte stellen, dus met de pr-actiseke land
bouwers in verschillende deelen de3 lands in
gestadige aanraking, in bestendig verkeer zijn.
Wil men zoodanige vertegenwoordiging van den
landbouw, dau behoeft men niet ver te zoeken,
en is men, zooals wij met groot genoegen uit
de behandeling der Staatsbegrooting in de Eerste
Kamer ontwaarden, reeds goed op weg die te
vinden.
Zoodanige vertegenwoordiging vindt men in het
Landboxiw-Comitë.
Wat is dat
•Jaren lang zijn verschillende pogingen aange
wend, om dé onderscheiden Landbou wgenoot-
in ons Vaderland,
die allen een provinciaal karakter hebben, tot
meerdere eenheid, tot samenwerking te brengen.
De behoefte daaraan werd reeds gevoeld, spoedig
nadat de eerste Landbouw-Maatschappijhet Ge
nootschap voor Landbouw en Kruidkunde, in de
provincie Utrecht, nu ruim 50 jaren geleden,
was opgericht Maar hoewel zelfs onze getier bied igde
Koning, Z. M. Willem III, er zich aan gelegen
liet liggen om eene algemeens nationale Maat
schappij in het leven te roepen, slaagde dat niet.
Eene opgerichte Koninklijke Maatschappij had
slechts een kortstondig en kwijnend bestaan.
Toch bleef men de behoefte gevoelen en stonden
er telkens mannen op, vooral in de landhuis
houdkundige congressen, die meer samenwerking,
meer overeenstemming wilden tot stand brengen.
Eindelijk, na vele vergeeLche pogingen, gelukte
Jiet., de verschillende Maatschappijen tot een
gemeenschappelijke handeling te brengen, het
houden nl. eener internationale landbouwtentoon
stelling in 1884 le Amsterdam. Dit was het
sein tot nadere aaneensluiting, en gaf aanleiding
tot de oprichting, niet lang daarna, van het
Landbouw-Comité.
Dat comité is gevormd uit en door de ver
schillende landbouw-maatschappijen, die ieder een
of meer leden benoemen in dat comité, dat
geroepen is, de gemeenschappelijke belangen te
behartigen en daarvoor op te komen.
Nauwelijks echter was dat comité gevormd, of
de toenmalige Regeering benoemde 18 September
1886 een Staatscommissie voor den landbouw en
verlamde het Landbouw-Comité, dat zich daardoor
het belangrijkste deel van zijn werkkring zag
ontnemen, in zijne handelingen.
Thans zal de Staatscommissie weldra ontbonden
worden- en nu worden er pogingen aangewend,
om het Landbouw-Comité op breederen grondslag
te vestigen en is de Regeering voornemens die
pogingen krachtig te steunen.
Wij juichen dat van ganscher harte toe.
Het Landbouw-Comité toch, voortkomende uit
de landbouw-maatschappijen, is door zijne leden
aanhoudend met den practischen landbouw in
aanraking, blijft daarom op de hoogte van alle
vragen, die in de vereenigingen behandeld worden,
van alle moeielijkheden, die zich opdoen, van
alle denkbeelden, die ter verbetering geopperd
worden. Dat Landbouw-Comité is geen Regeerings-
lichaam. Het is dus geheel vrij in zijne hande
lingen en behoeft niet te wachten, tot de Regeering
het om licht, vraagt, het kan uit eigen
hoofde optreden om de wenschen van den land
bouw te doen kennen. Als centraal-licbaam, dat,
met de Regeering geregeld in betrekking staat,
zullen zijne vertoogen meer invloed hebben dan
de verzoekschriften van de gewone landbouw-
maatschappijen, 'en door een tamelijk geregeld
verkeer, een bestendige gedachten wisseling met
de Regeering, zal het allengs op de hoogte
kunnen komen van de beste middelen, om zijn
wenschen of wenken ingang te doen vinden.
Men heeft, als een bezwaar, de meening ge
opperd, dat de wijze van samenstelling niet
waarborgt, dat de landbouwers er in vertegen
woordigd zijn. De landbouwers, wij herhalen het,
worden evenals alle Nederlanders vertegenwoordigd
door de Staten-Generaal. Het is voldoende, dal
de leden bekend zijn met wat in het belang van
den landbouw is, en dat de landbouw-maatschappijen
in het Landbonw-Comité, vooral als het geroepen
zal worden de Regeering geregeld voor te lichten,
daartoe de besten uit hun midden zullen afvaardigen,
is aan geen twijfel onderhevig.
Bovendien: de wijze van samenstelling van het
Landbouw-Comité maakt juist, zooals in de Kamer
medegedeeld werd, een punt van overweging uit,
en het is dus mogelijk zoo noodig meer waar
borgen voor eene góede vertegenwoordiging der
landbouw-belangen te erlangen.
Wij hechten aan zoodanige geregelde voorlichtng
der regeering uit den boezem van den landbouw
zeiven meer waarde, dan aan een afzonderlijk
Landbouw-Ministerie, óf eene afzonderlijke landbouw-
afdeeling, want als de belangen van den landbouw
goed voorgedragen worden, dan zal de behartiging
er van niet achterwege blijven.
NIEUWSTIJDINGEN.
Engeland.
Londen, 10 Fdbr. De openbare gezondheids
toestand van Londen blijft steeds verbeteren. Ia de
vorige week is het sterftecijfer gedaald tot 80.6 per
duizend. Het aantal sterfgevallen iogevolge influenza
bedroeg 314.
Door de justitie Wordt eeo streng onderzoek inge
steld naar het voorgevallene bij en na de stranding
van de Grieksche stoomboot «Empiricoa", Zaterdag 11.
ingevolge zwaren nevel bij Scitly gestrand. Slechts 15
dér opvarenden zjjn ge/ecl. •.dtnauning eu de passa
giers waren byna uitsluitend Grieken en Maltezers en
tusschen hen moet er na de stranding en bjj het uit
zetten der booten een wanhopig gevecht met messen
hebben plaats gehad, waaria o. a. de kapitein en de
stuurlieden zouden zjju afgemaakt.
Denemarken.
De aandacht wordt gevestigd op het in Denemarken
bestaand gebruik om gedurende korteren of langoren
tjjd volwassen zoons op een boerderjj in een andere
Btreek te plaatsen, tegen omruiling van een zoon van
laatstgemelde boerderjj.
Deze omwisseling geschiedt met gesloten beurs eu
de omwisselende jongelui worden natuurlyk niet als
logé beschouwd, maar verrichten den arbeid, die een
eigon zoon gewoon is te doen.
Ia deze Deensche gewoonte toch is ontegenzeggelijk
veel goeds gelegen. De jongelui zien daardoor eene
andere landstreek, maken kennis met de wjjze, waarop
het bedrjjf aldaar wordt uitgeoefend, worden als het
ware gedwongen zich rekenschap te geven omtrent het
verschil tusschen de wijze van doen thuis en elders,
voortvloeiend, 't zjj uit verscheidenheid van grondsoort,
localen toestand of gebruiken, 't zjj uit verschil van
inzicht van den landbouwer zelf.
Daardoor wordt huu blik verruimd en kan zoodanig
tjjdeljjk verbljjf van grooten invloed zjjn op hunne
verdt-re ontwikkeling.
Bovendien wordt daardoor de grond gelegd voor het
aanknoopen van betrekkingen tusschen landbouwers
der onderscheidene provinciën, dat in hare gevolgen,
ook nit een handelsoogpunt, voor beide partyen van
groot nut kan zjjn.
Duitsehland.
De Vorwiirts heeft een stuk openbaar gemaakt, welks
inhoud gioot opzien verwekt. Het is eene aanschrijving
van PrinB George van Saksen, bevelhebber van het
Saksische legerkorps, aan.zjjneregiments-commandanten,
over mishandeling van militairen. Het is gedagteekend
uit Dresden 8 Juni 1891 en voorzien van volgnommer,
enz. De inhoud komt hierop neder, dat uit eene lange
reeks gevallen vin militair-gërechteljjk onderzoek is
gebleken, welke ergerljjke mishandelingen de soldaten
bij sommige regimenten van hunne superieuren hebben
te lijden, niet slechts mishandelingen van gewelddadigen
aard, maar ook geraffineerde plagerjjen, die van ruw
heid en verwildering getuigen. Prins George verklaart,
dat die gevallen ter kennis van den Koning zijn
gekomen, die hem op grond daarvan bevel heeft
gegeven om zulke dingen ten strengste te keer te
gaan. Bjj dit stuk is gevoegd eene breedvoerige ljjst
van zulke gevallen, met vermelding van tjjd, plaats,
namen en alle bijzonderheden, zooals die in militaire
rapporten te dier zake worden opgenomen.
Negen gevallen worden opgenoemd waarin bjj onder
zoek is gebleken, dat slagen tot bloedens toe werden
toegebracht, en oefeningen in het buigen enz. en met
het geweer zoolang (vele honderden keeren vaak)
achtereen worden voortgezet, dat recruten ernstig ziek
werden. Zes dier ruwe personen kregen 2 tot 5 jaar
gevangenisstraf en zijn gedegradeerd. Maar er komen
veel meer gevallen voor, die verzwegen worden. De
veldmaarschalk zegt, dat zulke geweldenarijen het
gevolg kunnen hebben, »dat het leger, in plaats van
de ontbindingsleer der Bociaal-democraten tegen te
werken, die juist in de hand werkt". Hjj keurt het
zeer af, dat bjj de keus van instructeurs bljjkbaar niet
altjjd wordt -nagegaan, of die personen een bedaard
karakter hebben en niet reeds wegens mishandeling
in het strafregister opgeteekend zijn. Hjj betreurt het
verder, dat ook bljjkens opgelegde straffen
officieren zich aan dergeljjke mishandeling hebben
schuldig gemaakt; zelfs een compagnie chef.
Yerder geeft do veldmaarschalk last, dat slechte en
ruwe onder-officieren zonder genade worden ontslagen;
dat straffsn, wegens mishandeling opgelegd, algemeen
bekend worden gemaakt, en dat bij alle oefeningen
behoorljjb topzicht steeds aanwezig zjj. Bij na-oefeningen
moet gezorgd worden, dat de leiding worde opgedragen
aan onderofficieren, die, om een of andere reden, ver
lichting van dienst hebben gehad en aldus frisch zjjn
bij de leiding.
Ten slotte komt de veldmaarschalk op tegen de
verkeerde meening, alsof een soldaat, die tegen een
meerdere een klacht indient, van den aanvang at wordt
beachouwd als ongeljjk te hebben. Strenge rechtvaardig
heid en onpartijdigheid is tegenover allen plicht.
»Mochten meerderen, onverschillig van welken graad"
zoo eindigt het stuk «onverhoopt zich ODgeneigd
toonen met al hun kracht in den geest van deze order
werkzaam te zjja, ja zelfs voorkomende mishandelingen
onder een of ander voorwendsel trachten te verbergen,
dan geef ik hierbjj te kennen, dat zulke meerderen
zonder aanzien des persoons ,tot de strengste verant
woording zullen worden geroepen".
Bljjkbaar was dit stuk alles behalve voor openbaar
heid bestemd. Het was derhalve de vraag, hoe de
socialistische Vorioürts het in banden zou hebben
gekregen. Doch afgezien biervan bleef het ook de vraag,
of het misschien geen valsch stuk zou zjjn. Naar aan
leiding daarvan zegt de Vorwiirts thans: «De echtheid
van het stuk staat absoluut vast. Alvorens tot de
openbaarmaking over te gaan, hebben wjj de zorg
vuldigste nasporingeo gedaan, waardoor alle twjjfel
aan de echtheid van het stuk vervallen en de juistheid
der medegedeelde feiten gebleken isHet stuk
draagt den datum van 8 Juni 1891. In die 7 A 8
maanden had het reQds moeten bljjken, welke uitwerking
het heett 'gehad. Doch daarvan is, gelijk wij met
zekerheid kunnen zeggen, tot nog toe niets gebleken.
Intusschen is in de bladen reeds de opmerking ge
maakt, dat wanneer het een gefiogeerd stuk was, het
Saksische legerbestuur wel reeds van zich zou hebben
dóen hooren.
Ean handelaar in kruidenierswaren te Berljjn,
die zich nu juist niet op een drukke klandizie kon
beroemen, kwam op de gedachte, wat boeiende" romans
in losse vellen te bestellen en daar zjjn waren in te
pakken. Hg kondigde zijn voornemen aan en de
verwachte gevolgen bleven niet uit. Hg kreeg al spoedig
zooveel klanten in den winkel, dat hjj en zjjn vrouw
't werk niet meer afkonden, maar er een bediende bjj
moesten nemen.
De koddigste tooneelen hadden daar voor de toonbank
van den win keiier-menschenkenner plaats:
«Een pond kaas, asjeblieft; maar wilt u het inpakken
in het tweede vel vao »De vreeseljjke misdaad?""
>Zeker juffie; 'n mooie roman vindt u niet?"
>0, prachtic! Wat 'n schurk, die dat arme schepsel
vermoordde. Weet uwé, of ie nog gepakt wordt?"
»Zeker, juffie, als u het vjjfde pond kaas komt halen,
dan zit hij al lang in de doos."
En de meid gaat heen, met haar pond kaas in >De
vreeseljjke misdaad" gepakt en met de stille hoop, dat
mjjnheer en mevrouw die kaas erg lekker zullen vinden
en er veel van eteo, zich voornemende, daaraan in
onbewaakte oogeublikken geducht mede te werken.
Anderhalf pond t-jjst, mynheer; maar wilt u een
zak maken van »Den zoon van een galeiboef," het
vierde vel asjeblieft."
schijnen bij u veel van rijst te houden," zegt
de winkelier ondeugend.
s't Is voor de kippen mynheer, en om dezen tjjd
van het jaar, ziet uwé, as de beesten in d-.n tuin niets
kurpien vindeD, dan moeten zjj wel droge kost hebben."
«Asjeblieft, juffie, anderhalf pond rijst in de galeiboef."
Een andere dienstbode reikt den winkelier een vuil
vet vel over met de woorden:
»He, meheer, wat heit u me daar gisteren te pakken
Ik was al in het derde deel van «Schinderbannes"
en nu geeft u me gisteren de inleiding van «Het be-
tooverde kasteel;" kan u dat nog ruilen, dan krjjg
ik nu vier en vijf van «Schinderhannes" met een half
pond krenten en anderhalf ons spek; maar wilt u daar
eerst een atukkie krant om doen, anders wordt «Schinder-
hannes" vet."
»Meheer, zoo roept een andere, wilt u me een ander
vel geven van «De bruid van den roofridder," er
ligt een groote vet vlak op."
Karei zoo wendt de winkelier zich tot zjjn be
diende geef de juffrouw even een «bruid" zooder vlek."
Daarna vraagt hij aan een nog jong meisje wat zjj
blieft.
«Een ons klontjes voor de verkoudheid" zegt ze
met eeu schuchter stemmetje.
«Ea waar moet ik het inpakken, jonge juffrouw?"
Bjjna fluisterend antwoordt ze: «Doet u bet maar
in de «Kloppende harten," maar wilt u het niet zoo
erg kreuken
«Zeker, juff-jrtje. Kavel geef de juffrouw even een
ons klontjes met «Kloppende harten," «de juffrouw
zal ze zelf wel inpakken."
En zoo gaat het voort den geheelen dag en de ge-
heele week, en waarscbjjnljjk kan het nog zoo langen
tjjd doorgaan; want de slimme winkelier heeft nog
een masBa sensatie-romans op zolder liggen.
België.
Brussel, 9 Febr. De politie is op het spóor
gekomen van een te Parjjs bestaande fabriek, waar
schilderetukken van oude meesters worden nagemaakt.
Reeds zjja verscheidene dezer kopieën aan de musea
en galerijen in Frankrjjk verkocht. Het museum te
Rjjsel bezit er verscheidene, die het eerst onlangs aan
kocht. Deze fabriek staat onder beheer van een Belg,
die in zjjn land een veroordeeling heeft ondergaan.
Vervolg der Nieuwstijdingen in het Tweede Blad.
In^èzotiiden Stukken.
Mijnheer de Redacteur 1
Uw berichtgever uit Ellemeet, betreffende het trpffend
ongeluk dat aldaar plaats had, is niet geheel juist. Dit is
zeker in een spoedig bericht niet te laken en komt dikwijls
voor, maar te laken vind ik het, dat een berichtgever, ook
al is hij ter goeder trouw, door verminking der waarheid
personen en met name beschuldigt. M. de R, wil eens
aandacht geven op dezen zin, die volgt na het vermelden
van het ongeluk«De arbeider J. Pin dienst bij den
landbouwer J. v. d. B., had het ongeluk de leidsels van een
paar jonge paarden, die voor een wagen gespannen waren,
los te laten, waardoor deze op hol sloegen". Uw bericht
gever noemt het een ongeluk van J. P. dat hij de leidsels
liet vallen, maar iedere dienstknecht weet dit wel beter,
bijv. iemand die met jonge paarden omgaat en de leidsels
laat vallen, nog minder als een koewachter is. M. de R., mij
komt het voor, dat de ongelukkige J. P. daar als een koe
wachter geschetst is en degene die hem in het werk stelde,
nog minder als zoodanig.
Voor den ongelukkigen vooral kom ik hier tegen op.
Hij was geen arbeider, maar een getrouwe en goede knecht
vau mij en had geen jonge maar zijn gewone paarden en
ze zijn volstrekt niet op hol geweest.
Al de personen nu, dié in de naaste omgeving waren,
gissen want niemand heeft het gezien, tenzij uw bericht
gever buiten die omgeving dat J. P. de leidsels om eene
hand had rondgeslagen en de ondereinden over den grond
slepende, rond het wiel gesponnen waren en hem zoo van
den wagen getrokken. Nu achten sommige van genoemde
personen als oorzaak de mogelijkheid van een overval als
gevolg der influenza niet buitengesloten. Ongeveer onmid
dellijk nadat de wagen uit het spoor is gegaan, is J. P.
er af gevallen, 6 rneter medegesleurd, echter binnen de
wielen, en terwijl de leidsels meer gesponnen werden,
moesten de paarden met een voer tarweschoven de sloot
in en den ongelukkige op een 30 meter afstand achterlaten.
Met dankzegging voor de plaatsing dezer regelen, blijf
ik, Mijnheer de Redacteur!
UEd. Dienstw. Dienaar,
J. v. d. BOUT Fz.
Elkerzee, 41 Februari 1892.
Burgerlykc Stand van Zierikzee.
GEBOÏ.EK!
5 Febr. Een zoon van H. Rosier en P. Lokker. 6 dito.
Een dochter van M. Cannoo en P. A. van Dijke. Een
dochter van P. Kouweuberg en L. Kort. Een dochter
van W. Roskam en E. Berrevoets. Een dochter van W.
Janse en N. .1. Overbeke. 7 dito. Een dochter van J. G.
Vingerhoed en C. van Dongen. 9 dito. Een zoon van
A. van Duin en N Verloop. 12 dito. Een dochter van
J. Corbeel en P. Vermeule.
gehuwd:
10 Febr. G. A. Padmos, 25 j., jm. en A. Roovers, 25j.,jd,
overleden:
7 Febr. A. Franse Koekebakker, 79 j., wed. N. Post.
S. Boot, 69 j., vrouw van C.,de~ Vos 8 dito J. van der
Starp. 67 j.. ongeh. d. C. de Looze, 4 m., d. 9 dito.
E. Gillesse, 2 m., d. P. W. Berrevoets, 7 m., z.
Weekmarkt te Zierikzee, 11 Februari 1892.
Boterprijzen: De Boter is verkocht voor 59,
en 60 Ct. de 5 Hectogram.
Kip-eieren: De Kip-eieren zijn verkocht voor
75, 90, 95 Ct. en f 1,per 25 stuks.
Schipper A. v. d. HUCHT,
vertrekt Woensdag- van ZIERIKZEE naar MID
DELBURG en des Vry<liifty-u»mi.<l<lagfS van
MIDDELBURG naar ZIERIKZEE.
Ik ben een Franschman van geboorte, en mijn
naam is Frantjois Thierry. Ik zal u niet vermoeien
met het verhaal van mijn vroeger leven, 't is vol
doende wanneer ik u meedeel, dat ik een verhoor
onderging, veroordeeld en naar de galeien gezonden'
werd, en dat ik thans in ballingschap verkeer.
In dien tijd was het nog de gewoonte om de ver
oordeelden te brandmerken, en tot aan den dag van
mijn dood zal ik het merk van twee vurige letters
op mijn schouder moeten dragen.
Toen ik de gerechtszaal verliet, klonk het vreese-
lijk vonnis mij onophoudelijk in de ooren. Op een
langen weg van Parijs naar Bicètre, des daags en
des nachts, tot wij Toulon bereikten, was het mij
alsof ik in het dof gedreun van den gevangenwagen
niets anders hoorde dan die verpletterende woorden.
Wanneer ik terug denk aan dien tijd, dan komt
het mij voor, dat ik bedwelmd was door de onge
dachte strengheid van mijn vonnis, want ik heb
niet de flauwste herinneringen van die reis over
gehouden.
«Levenslange dwangarbeidLevenslange dwang
arbeid Ik hoorde niets anders, ik kon aan niets
ander8 denken.
Laat in den namiddag van den derden dag stond
do. wagen stil, het portier werd geopend en over
een bestraat voorplein bracht men mij naar een
iauw verlichte binnenplaats. Een officier onder
vraagde mij hier naar mijn naam, dien hy in een
met ijzer beslagen boek opteekende.
*No. 207," riep de officier, «groen".
Daarop bracht men mij naar een aangrenzend
vertrek, waar ik het pak van eeu galeislaaf moest
aantrekken. Van dat oogenblik was ik geen persoon
meer. Ik was niet langer Francois Tbieriy, ik was
voortaan No. 207. De officier bleef er bij staan,
terwijl ik mij verkleedde.
«Maak wat voort," riep bij mij toe, «bet is reeds
laat, en voor het eten moet gij nog getrouwd
worden."
«Getrouwd?" herhaalde ik verbaasd.
Hij lachte, terwijl hij een sigaar aanstak, maar
keurde mij geen antwoord waard.
Toen ik gereed was geleidde men mij door een
langen gang naar een vochtig voorplein, hier wan
delden een groot aantal mannen met een woest
uiterlyk, onder het rammelen hunner ketenen en
binnen het bereik van een geladen kanon, op en neder.
Breng No. 206 hier, en laat de priester komen,"
gebood de officier.
No. 206 verscheen, een zware ketting achter zich
aan slepend en gevolgd door een reusachtigen smid.
Een ijzeren ring werd mij bij den enkel om het
been gelegd, en met een enkelen slag aan elkaar
geklonken, een tweede ring verbond mij aan
No. 206. Elke hamerslag weerklonk onder de ge
welven als een demonisch hoongelach.
De officier haalde daarop een klein, roodgebonden
boekje uil den zak, eu zeide:
«No. 207, luister thans naar uwe trouwbeloften
Zoo gij moogt willen ontvluchtenen het u mislukt, dan
wordt gij op de voetzolen gegeeseld. Indien het u gelukt
de haven te bereiken, en men u daar in handen krijgt,
dan moet gij driejaren lang een dubbele ketting dragen.
Zoodra men u vermist, worden er drie kanonschoten
gelost, overal alarm geslagen en naar alle kustplaatsen
en politieposten in Frankrijk geseind om u aan te
houden
Toeu de officier dit alles met een afschuwelijk
welgevallen gelezen had, bergde hy het boek weg,
stak zijn sigaar weder aan en verliet het voorplein.
Nu was ik een galeislaaf, aan een anderen ge
vangene vastgeklonken. Toen ik naar hem opzag
bemerkte ik, dat zijn oógen eveneens op mij ge
vestigd waren. Hij was een man met een ongunstig
uiterlijk, ongeveer veertig jaar oud, niet langer dan
ik, maar buitengewoon forsch gebouwd.
«Ook voor levenslang?" hoorde ik hem zeggen.
«Hoe weet ge dat?" vraagde ik driftig.
«Dat zie ik aan uw muts. Groen is levenslang.
Waarvoor zyt gij hier?"
«Eene samenzwering tegen het gouvernement."
Hij haalde de schouders verachtelijk op.
«Dan zy't ge een «fijne". Wij zijn hier niet op
zulk voornaam gezelschap gesteld."
Ik gaf hem geen antwoord.
»Ik ben hier al voor de vierde maal," vervolgde
mijn lotgenoot. «Misschien hebt ge wel eens gehoord
van Gasparo, den valschen munter
Ik bad inderdaad meer dan eens van dien be-
ruchten misdadiger gehoord; onwillekeurig ging mij
een rilling door de leden. Em onheilspellende uit
drukking in zijne oogen zeide mij, dat hij mijn ont
roering bemerkt, had. Van dat oogenblik was ik het
voorwerp van zijn haat.
Gasparo en ik moesten met nog twee honderd
medegevangenen in een steengroeve aan de andere
zijde van de haven arbeiden. Dag aan dag, week in
week uit, van zonsopgang tot zonsondergang weer
klonk de rots onder het gebeuk onzer slagen.
Zoo gingen lente en zomer voorbij en naderde
de herfst.
Mijn makker was een Pieraontees. Hij wa3 een
dief, een valsche munter en een brandstichter ge
weest, en toen hij de laatste maal ontvlucht was, had
bij een moord begaan.
De hemel alleen weet hoe mijn lijden bijna on
duldbaar werd door zulk eene nabijheid. Ik beefde
terug voor de aanraking van zijne hand, ik kromp
ineen wanneer des nachts in den slaap zijn adem
mijn aangezicht beroerde. Ik deed mijn best dien
afkeer te overwinnen, maar het was mij onmogelijk.
Hij wist het even goed als ik zelf en nam elke gelegen
heid te baat om zich te wreken, en dat op een wijze
zooals slechts zulk een booswicht dit doen kan.
Ik was geheel machteloos, het zou mij niets gebaat
hebben mij tegen zijne plagerijen te verzetten, en
door mij bij den opzichter te beklagen, zou ik zijn
haat nog vergroot hebben.
Maar eindelijk scheen zijn afkeer te verminderen,
hij liet mjj des nachts ongestoord slapen, het scheen
of zijn gedachten met iets vervuld waren. Op zekeren
morgen, niet lang nadat wij aan het werk gegaan
waren, kwam hij zoo dicht mogelijk naast mij staan,
en fluisterde mij in het oor:
«Zoudt gij willen ontvluchten?"
Het bloed steeg mij naar het aangezicht, ik kon
geen woord zeggen.
«Kunt gij een geheim bewaren?" vraagde hij
verder.
«Tot in het graf."
«Luister dan. Morgen komt Maarschalk d'Auvergne
om de haven, de dokken, de gevangenis en de
steengroeve te iuspeeteeren. Op de wallen en op de
schepen zullen saluutschoten gelost worden, waar
door men het vuren van de wacht niet zal kunnen
hooren als zij alarm maken voor twee ontvluchte
gevangenen. Begrijpt gij mij?"
»Ja."
«Welnu, dan is er niets eenvoudiger, dan met onze
houweelen onze boeien te verbreken en de vlucht
te nemen, wanneer de opzichter eén anderen kant
uitkijkt. Durft gij het wagen?"
«Ja."
«Uw hand."
Nog nooit te voren had ik die met bloed bezoedelde
hand aangeraakt, ik huiverde toen ik het deed.
Den volgenden morgen moesten wij geïnspecteerd
worden, voordat wij ons aan het werk begaven. Een
uur na den middag hoorden wij het eerste schot van
de reede. De doffe knal voer als een electrieke
schok mij door de leden. Gasparo fluisterde mjj in
hét oor
«Wanneer het eerste schot bij de kazerne valt,
dan stoot gij met een houweel op den eersten schakel
van mijn ketting, vlak bij mijn enkel.
Een plotseling vermoeden rees bij mij op.
«Eu als ik dat gedaan heb, wie zegt mij dan, dat
gij mij zult bevrijden? Neen, Gasparo, gij moet
den eersten slag slaan."
«Mij wel," antwoordde hij glimlachend, maar met
een onderdrukten vloek.
Op dat oogenblik zagen wij een flikkering bij de
kazerne, gevolgd door een knal, die honderdvoudig
door de rotsen teruggekaatst werd.
Toen de echo over onze hoofden rolde zag ik hoe
Gasparo zich gereed maakte om toe te slaan, een
oogenblik later en mijn ketting lag op den grond.
Nauwelijks was de echo van het eerste schot weg
gestorven of het tweede brandde los. Nn was het
mijae beurt. Ik was niet zoo bedreven als Gasparo,
eu moest eenige keeren toeslaan eer ik hem be
vrijd bad.
Bij het derde schot wierpen wij onze mutsen
weg, klauterden tegen de rotsen op en ijlden het
pad af, dat naar de vallei voerde. Bij een scherpen
draai van den weg bevonden wij ons eensklaps in
de nabijheid van een klein wachthuisje, waarvoor
twee soldaten op post stonden. Onmiddellijk legden
zij hunne geweren op ons aan eu riepen ons toe,
dat wij ons zouden overgeven. Geheel onverwachts
wendde Gasparo zich naar mij toe, en gaf mij een
slag, die mij ter aarde deed tuimelen, onder den uit
roep: «Lig daar, nu kunnen ze u pakken. Gij waart
mij altijd een doorn in het oog."
Toen xk viel zag ik, dat Gasparo een der soldaten
ter aarde wierp en op den ander toeliep. Daarna
hoorde ik een schot en verloor mijne bezinning.
Slot volgt