Zlllllk/IISIIII NIEUWSBODE.
Dinsdag 22 December 1891.
NIEUWJAARS-COLLECTE
Directeur-Uitgever J. WA AI .F..
B E R 1CH T.
De theorie der ongelijkheid.
NIEUWSTIJDINGEN.
Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en
ZATERDAG.
De prijs per 3 maanden is 1,30franco per post
f 1,60.
Noord-AmerikaTransvaal, Indië enz. verzending
eens per week, f 10,per jaar.
48ste JAARGANG. No. 6095.
Advertentiën, van 13 regels 30 Cts.
meerdere regels 10 Cts., kunnen' uiterlijk tot des
Maandags, "Woensdags en Vrijdags middags
12 ure bezorgd worden.
Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend.
Wegens liet Kerstfeest zal (le Nieuwsbode
van 26 Bee. op aanstaanden Donderdag
avond ivorden uitgegevenzoodat deze week
op Woensdag- en Donderdag-avond een No.
verschijnt. Advertentiën voor het laatstge
noemd No., dat alzoo gedurende het geheele
Kerstfeest ter lezing ligtworden aangenomen
tot Donderdag-namiddag ten 2 ure.
De Directeur- Uitgever
J. WAALE.
De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Zierikzee;
In aanmerking nemende de bestaande Verordeningen tot
wering der Bedelarij in het algemeen.
HEBBEN GOEDGEVONDEN:
1°. Ter kennis van de Ingezetenen te brengen, dat, ter
verlichting van den nood der armen, op Woens
dag clou 33 December e.Ic.des
middags eene Collecte zal gedaan worden, om uit het
beloop daarvan, eene buitengewone uitdeeling aan alle
behoeftigen te doen.
2°. Aan alle behoeftigen te verbieden, om op den 1 Januari
eerstkomende, aan de woningen der Ingezetenen rond
te gaan om, onder voorgeven van Nieuwjaar-wenschen,
te bedelen.
Zij noodigen de Ingezetenen uit, om op den aanstaanden
Nieuwjaarsdag geene giften aan hunne huizen uit te reiken
aan zoodanige armen, die ondanks dit verbod, aan de
woningen mochten komen bedelen, en verzoeken hen op
den 23 dezer, milde bijdragen in de Collecte te doen en
alzoo mede te werken aan het doel, hetwelk het Bestuur
zich bij het verbod van bedelarij voorstelt.
Zierikzee, den 18 December 1891.
De Burgemeester en Wethouders,
Ch. W. VERMEIJS, Burgemeester.
JAN SNELLEN, Secretaris.
Als onze Universiteiten haren verjaardag vieren,
- brengt de gewoonte mede, dat de jaarlijksche voorzitter
der hoogleeraren, in de groote gehoorzaal van het
Academiegebouw, eene redevoering houdt, die allereerst
wordt aangehoord door professoren en studenten, maar
die toch feitelijk door ieder die er belang in mocht
stellen, kan worden bijgewoond. Gewoonlijk behandelt
de Rector-Magnificus bij die gelegenheid op populaire
wjjze het een of ander onderwerp uit zijn leervak.
Zoo deed op den 8sten Februari j.I. de Rector-
Magnificus der Leidsche Universiteit, Dr. C. K. Hoffmann,
hoogleeraar in de dierkunde. Hij sprak over Het
Socialismegetoetst aan de ontwikkelingsgeschiedenis
der levende natuur. De dagbladen gaven van die
rectorale redevoering indertijd uitvoerige verslagen.
Professor Hoffmann, een volbloed Darwinist, zou be
weerd hebben: dat Darwinisme en Socialisme vijandig
tegenover elkander staan, zoo mompelde men, en men
kon het blijkbaar niet gelooven. Ook Mr. Kordijk
schaarde zich onder die ongeloovigen, maar was tevens
zeer voorzichtig in zijn uitspraak. Laat ons wachten
tot de redevoering in druk verschijnt, en niet te veel
afgaan op dagblad verslagen, zoo vermaande hij terecht.
Welnu, de redevoering van Dr. Hoffmann is in druk
verschenen. Wel verliepen er ruim negen maanden
tusschen de uitspraak en uitgave der oratie, maar ons
geduld is dan toch niet teleurgesteld. Wij zijn nu
feitelijk in de gelegenheid om te zien hoe een hoogleeraar
in de natuurwetenschappen denkt over de gelijkbeids-
theoriën, die ook in ons vaderland, evenals elders, zoo
luide worden uitgebazuind door Socialen en Radicalen.
Professor Hoffmann verklaart het volgende van de
Sociaal-Democratie: 9 Met waardeering voor hare po
sgingen om te trachten een einde te maken aan zieke
sen naar genezing snakkende maatschappelijke toestanden,
©hebben wij ons toch wel in de allereerste plaats af
»te vragen of haar streven, in stede van verbetering
saan te brengen, niet veeleer de geheele maatschappij
»met vernieling en ondergang bedreigt. Haar leer toch
sis in strijd met hetgeen de ontwikkelingsgeschiedenis
ader levende natuur ons leert. Haar ideaal, pgelijkbeid
®»in alles voor allen" zal niet tot dien staat van
sgelukzaligheid voeren, dien de woordvoerders dier
sleer, hunne, in het objectief beoordeelen der toestanden
sgewoonlijk niet zeor geoefende leden en candidaten
sbunner partij, steeds haarfijn voorspiegelen, maar wel
Dtot den strijd van allen tegen allen.
De hoogleeraar in de dierkunde toont dan ook met
de stukken aan, dat Communisme en Socialisme alleen
bij de allerlaagste, d. i. bij de minst ontwikkelde dier-
groepen worden aangetroffen, maar onder de hoogere
dieren daarentegen de verschillende individu's voor het
meerendeel zelfstandig werken en elk voor zich. Wel
zal een menigte wolven zich vereenigen om gemeen
schappelijk buit te maken, maar bij de verdeeling van
den buit ontstaat een woedend gevecht, waarin de
sterkste wolf zegeviert. T)e conclusie, waartoe Professor
Hoffmann komt, luidt daarom aldus: »In de levende
9natuur bestaat nergens gelijkheid, maar alleen
pongelijkheid; deze heeft tot den eeuwigen strijd om
»bet bestaan en zoo tot de hoogste ontwikkeling gevoerd."
De Zoöloog Hoffmann drukt zich dan ook kort en
krachtig uit, wanneer hij schrijft: *9 De levende natuur
is niet alleen overal in strijd met het Socialisme, zij
nis zelfs in den volsten zin van het woord de weten-
»schnppelijke bevestiging van het ongelijke."
Van de natuurvorschers hier te lande hebben de
Socialisten daarom niets te verwachten, en wanneer
de Sociaal-Democratie dreigt, »dat zij desnoods mot
p geweld haar leer wil invoeren,'dan onderteekent zij
pbij dat besluit ook tevens het doodvonnis van de
9maatschappij, want bet gelijke vernielt zichzelf, zooals
»de natuur ons met duizenden voorbeelden leertmen
pdenke slechts aan de Nieuw-Zeelanders, die, nadat zij
9de Moa's, de reusachtige groote vogels, het eenige
©eetbare wild van hun eiland hadden uitgeroeid, elkander
9begonnen te verslinden."
De denkbeelden van Prof. Hoffmann zijn niet nieuw.
Wijlen zijn Ulrechtsche ambtgenoot, de hoogleeraar
Harting, dacht er eveneens over. Reeds voor vijftien
jaar geleden maakte hij de opmerking, dat mannen,
die de natuurwetenschap beoefenen, bedenkelijk het
hoofd zullen schudden, wanneer zij hooren zeggen: dat
alle menschen gelijk zijn, en dat er niet vele natuur
vorschers zullen gevonden worden, die voorstanders zijn
van de leer der volkssouvereiniteit en van algemeen
stemrecht.
Wijlen da beroemde hoogleeraar in de dierkunde,
Dr. Oscar Schmidt te Straatsburg, noemde het Darwi
nisme zelfs: de wetenschappelijke theorie der ongelijkheid.
Geen wonder dus dat de Radicalen en Socialisten
bij ons to lande niet hoog op hebben met de Universi
teiten, ja dezen, als het aan hun stond, met genoegen
zouden ophefTen. Van te groote liefde voor de weten
schap kan men deze zoogenaamde volksvrienden dan
ook niet betichten.
Juist omdat wij voor ons van kunstmatige gelijk
making der menschen geen heil hoegenaamd verwachten,
verblijden wij ons, wanneer we zien, dat de theorie
der ongelijkheid steun vindt in de natuur.
Allerminst zullen wij daarom met Dr. Kuyper be
weren 9 De hoogescholen zijn herschapen in instellingen,
waar het Darwinisme den geestelijken adel des
menschen aanrandt Het Darwinisme randt toch
den adel der menschelijke natuur niet aan, maar brengt
deze terug tot hare ware proportiën.
Dat onze maatschappij volmaakt is, beweren wij
allerminstwel dat zij voor verbetering vatbaar is.
Maar die verbetering is niet te verwachten van de
mannen die de leer der gelijkheid en der gelijkmaking
voorstaan, die knotten willen wat uitsteekt en die
opblazen, wat bij opgeblazenheid barsten moet. Wjj
stemmen daarom geheel en al in met deze woorden
van Professor Hoffmann: oNiet in de gelijkheid, die
9tot volkomen vernietiging voert, maar in eene zoo
»goed mogelijk geregelde verhouding tusschen de
9diensten, die elke celgroep verricht en het loon dat
»zij daarvoor ontvangt, onder strenge verdeeling van
»den arbeid, ligt het zwaartepunt van een gezond
90rganisme en misschien dat zulke verhoudingen ook
9eens de grondslagen kunnen vormen voor eene meer
9gezonde maatschappij."
Amerika.
Volgens telegram uit New-York van 46 Dec. is nabij
Chicago een posttrein geplunderd. Behalve de brieven on
pakketten werden 6000 dollars door de roovers buit gemaakt.
Engeland.
London, 18 Dec. Een brntale diefstal is er in
Whitechapel gepleegd. Terwyl door middel van een
grooten steen de spiegelruit van een juwelierswinkel
werd ingeworpen, grepen anderen, schijnbaar nieuws
gierige toeschouwers, alle voor het raam uitgestalde
juweelen, welke zjj in haast konden grjjpen, en maakten
zich ijlings uit de voeten.
De gemeenteraad van Londen heeft 2500 pond
sterling (ƒ30,000) beschikbaar gesteld vooreen huwelijks
cadeau aan den hertog van Clarence, oudsten zoon van
den prins van Wales.
Italië.
De Paus heeft f 25,000 gegeven om met Kerstmis onder
de armen te doen verdeelen.
Frankrijk.
Toen Boulanger's zaak nog in bloei was, vond,
behalve tallooze andere p'ortretten van den generaal,
ook zjjn bronzen buste door den beeldhouwer Croisy
vrij goeden aftrek. Zjj kostte in den beginne 120, ook
later steeds nog 70 tot 80 francs; men zou dus denken,
dat zij slechts door welgestelde lieden gekocht werd.
Het schjjnt echter, dat zelfs arme drommels zulk een
offer brachteu, in de hoop waarschijnlijk, dat zjj het
voorgeschoten geld met rjjke renten zouden terug
krjjgen, wanneer Boulanger tot macht geraakte en de
beloofde gouden ec-uw zou aanbreken. Thans, na de
ineenstorting van hunne wonscben, sluipeu deze ont
nuchterde dwepers do een na den ander Daar de bank
van leoning, om hunne Boulanger-bnste te beleenen.
Ia de laatste zes weken 2jjn, zooals aan de Voss Ztg.
uit Parys geschreven wordt, ongeveer dertig stuks van
het kunstwerk by het hoofdbureau en de filialen van
de bank van leeping te Parys verpand. Deze leent
daarop 15 fr., want het iB goed brons, dat ook ge
broken drie fr. per kilogram waard is en de buste
weegt vyf kilogram. Zoo is de laatste oorkonde van
het hoofdstuk Boulanger in de geschiedenis van
Frankrijk een lombardbriefje van 15 francs.
Een Fran8ch schrjjver geeft zeer belangrijke bij
zonderheden over de groote haarindustrie, waarvan
Parys het centrum is.
De dames zullen het liever niet gelooven, maar een
feit is het dat 't haar, dat als vlechten wordt gedragen,
niet door de 2500 kappers wordt geleverd, die eiken
hoek van Europa afreizen om haarlokken van de
boeren machtig te worden, maar door de voddenrapers,
die grooten handel drijven in het haar, dat zjj iederen"
morgen in de goten van Parijs vinden. Men berekent,
dat alleen in Parjjs de dames dageljjks ongeveer 50
K.G. haar, dat uitgevallen is, wegwerpen. Dit haar
wordt door de voddenrapers zorgvuldig verzameld Het
wordt dan van alle vuil, stof en onzuiverheid gereinigd.
Het wordt uitgezocht, geschift, gerangschikt volgens
lengte en kleur en aan den meester voddenraper ver
kocht, die 't dan weer aan den haarhandelaar verkoopt.
Een kapper verzamelt gemiddeld het haar van twee
of drie pruiken per dag, waarvoor by 90 cent tot
4,50 betaalt, al naar lengte, fijnheid en kleur. De
zeldzaamste soorten zjjn kastanjebruin en blond, dan
bruin en lood, terwijl het zeer raoeielijk is, om grjjze
en witte haren te verkrjjgen.
Duitschland.
De Elzasser geestelijke Delsor, die bij de bespreking
van de toestanden te Berljjn iü de door hem uitge
geven wordende Revue Caïholique gezegd heeft, dat
de Berlyosche vronwen uit den demimonde met hun
beschermers geen slechte maar slechts logische protes
tanten zyn, is hiervoor door de rechtbank te Mülkausen
tot drie maanden gevangenisstraf en in de kosten
veroordeeld.
Nederland.
loeiden, 19 Dec. Gisteren avond trad Sequah
alhier, in het lokaal »Vondelhoven", aan den Ryos-
burgschen Singel op. Hij was nog ongesteld en kwam
door eene achterdeur binnen, om ovaties te vermijden.
Er waren eenige honderden menschen aanwezig. In
zyne toespraak deelde Sequah mede, dat bij zelf ook
student geweest is, aan eene der Elzasser universiteiten,
en dat hjj geneeskundige wetenschap wel degeljjk
erkent, blijkt, zeide hy, vooral daaruit, dat hjj zichzelven
onder behandeling van ProfeBor lterson heeft gesteld.
Hij zal spoedig door dezen worden geopereerd. Alsdan
zal hy enkele dagen niet kunnen optreden.
Het deed hem genoegen dat er onder het publiek
ook zooveel studenten waren, al had men hem in
Haarlem reeds gevraagdWatdurft gjj naar Leiden
gaan?" toen bjj mededeelde dat dit zyn voornemen
was. Het vooroordeel, dat zjj tegen hem moohten heb
ben, sal wegens de door hem te leveren feiten wel
worden opgeheven. Als de entréis een bedrag van
driehonderd gulden hebben bereikt, zal hjj ook aan
de studenten overlaten te bepalen voor welke liefdadige
instellingen to Leiden ze zullen bestemd worden. Dit
doet hy niet om de studenten op deze wjjee op zyne
hand te krjjgen, integendeel, hjj vreest hen niet.
Bij herhaling werden zijne woorden daverend toe
gejuicht. Hjj betuigde dan ook zyn dank voor de
ontvangst! hem hier bereid.
Reeds was er een rheumatiek-lijder, die zich had
aangemeld om door hem te worden behandeld. Het
was de heer J. Kraneveld, vroeger schipper van Leiden
op Utrecht.
Twee personen uit het publiek, de heer M. Ketting,
medisch student, en J. Slegtenhorst, hielpen den
patiënt wrjjven.
Na tien minuten mocht de patiënt opstaan en toen
bleek dat de rheumatische pijnen geweken waren;
alleen voelde de patiënt nog eenige pyn van het wry ven.
De helpers legden tegenover het publiek verklaringen
af van wat zy hadden moeten doen en de patiënt zelf
dat hjj niet de minste pjjn meer gevoelde en, na 2l/j
jaar onder geneeskundige behandeling te zyn geweest
thans weer binnen een klein kwartier kon loopen
zonder stok, waarop hjj nu zijn hoed zwaaide. Hjj liep
flink het tooneel heen en weer, stampte met de voeten
op den grond, betuigde zyne dankbaarheid aan Sequah,
kreeg van hem bovendien nog een paar fleschjes mee en
liep alleen opgeruimd het trapje af, waar hjj weldra door
het publiek werd omringd, dat reeds bjj zyne eerste
verscbyning na de behandeliug in luide toejuichingen
was aitgebarsten. Dat de patiëat nog niet bepaald
recht kon loopen, moet, naar de heer Ketting zeide,
waarschijnlijk daaraan worden toegeschreven, dat hjj,
behalve rheumatiek, ook eene kleine heupontwrichting
had.
Sequah ging heen op dezelfde wjjze als hy gekomen
was, namelyk den tuin door naar den Rjjnsburgschen
Singel, waar zjjn gesloten rjjtuig hem Btond op te
wachten, en vertrok naar het bótel >Verhaaff", waar
hy zich dadelyk weer naar bed zou begeven. Enkele
X>ersonen, die na de séance de deur naast het tooneel
waren doorgedrongen om hem eene ovatie te breDgen,
slaagden daarin niet, want hjj was spoedig uit het
gezicht verdwenen.
In verscheidene dagbladen is medegedeeld,
dat de befaamde Sfquah" by zijne afecheidsvoorBtelling
te Haarlem den edelmoedige gespeeld en van de ont
vangen entrées f 50 gegeven had aan de jongelings-
vereeniging ©Trou moet bljjcken" te Amsterdam, wier
bestuurderen, de h.b. Vas Visser, Sillem, Olie en C. J.
den Tex, hem om eene gift zouden hebben gevraagd.
Uit een ingezonden stukje van den heer Den Tex in
het N. v. d JD.' bljjkt nu, 1°. dat genoemde heeren niet
het beBtuur van de genoemde vereeoiging vormen, maar
Blechts raadslieden er van zyn; 2n. en dit is be
langrijk dat geen hunner ooit zulk een verzoek om
geld aan den man der wondergenezingen heeft gericht.
De redactie van het Nieuws heeft haren correspondent
te Haarlem om inlichting gevraagd; hjj antwoordde:
>Waar6chynlijk heeft een grappenmaker gebruik ge
maakt van een brief geteekend door genoemde heeren.
Sequah liet my den brief zien".
's Gravenhage, 19 Dec. Tweede Kamer. Bij
de heden voortgezette behandeling van de Waterstaatsbe-
grooting was aan de orde de afdeeling Handel en Nijverheid.
De heer Guyot drong sterk aan op de noodzakelijkheid
van verscherpt toezicht van Staatswege op de zeevaardig
heid van schepen, opdat door de lichtvaardigheid van vele
assuradeuren honderden passagiers en schepelingen niet
jaarlijks aan gevaar worden blootgesteld. Ook op de be
kwaamheden van stuurlieden en machinisten op de koop
vaardij moet beter worden gelet.
De heer van Karnebeek wenschte zorgvuldiger en zaak
kundiger behartiging van onze handelsbetrekkingen, meer
bepaald ten opzichte onzer buitenlandsche handelsrelatiën,
met het oog ook op onze tariefwetgeving.
De heer Lieftinck wilde de landbouwbelangen beter tot
hun recht doen komen door de instelling van eene afzon
derlijke afdeeling aan het Departement.
De heer Van Houten daarentegen ontraadde al die spe
ciale afdeelinkjes, die slechts administratieven omslag ver
oorzaken.
De heer Hennequin wilde betere en vollediger inrichting
van het Landbouwverslag.
De heer Borgesius wenschte instelling van een landbouw
raad; spoedige regeling voor de gezondheid en veiligheid
in fabrieken enz. (waartoe de heer Mutsaers den tijd nog
niet gekomen achtte); meerdere zorg voor de rust van het
spoorwegpersoneelherziening van de wet op de naamlooze
vennootschappen in 't belang der nijverheid.
De Minister, zijn belangstelling voor de meeste hem aan
bevolen onderwerpen betuigende, acht echter voorshands nog
niet noodig de instelling van eene afzonderlijke landbouw-
afdeeling, maar wil wel een Landbouwraad, althans een
Regeeringscommissaris in zoodanigen Raad. Ook de Minister
is van oordeel, dat ten opzichte van maatregelen voor de
veiligheid enz. in fabrieken, met omzichtigheid moet worden
gehandeld.
Bij de onderdeelen had nog eenige gedachtenwisseling
plaats voornamelijk óver de verminderde subsidie ten behoeve
der kunstmatige zalmteelt en over de belangen der posterijen
en telegrafen.
De Minister beloofde tijdige bekendmaking van het tijd
stip waarop de nieuwe Postwet in werking zal treden.
Bij hoofdstuk Koloniën vroeg de heer Beelaerts of het
bericht dat de Gouverneur van Atjeh ontslag zou hebben
gevraagd juist is en waarom?
De heer ICeuchenius trad in Koloniale beschouwingen om
te betoogen dat het afgetreden Kabinet het Bestuur van
Üost-Indië wel aan de eischen des tijds deed beantwoorden
maar het Bestuursgezag in Suriname is benadeeld door de
in de Troonrede uitgesproken verwachting naar eendrachtige
samenwerking met de Koloniale Staten.
De Minister van Koloniën antwoordde, dat blijkens een
Regeeringstelegram van 2 December de Gouverneur van
Atjeh, Jhr. Pompe van Meerdervoort, ontslag had gevraagd
wegens verschil van gevoelen (met den Gouverneur-
Generaal).
Het Donderdag in de Tweede Kamer besprokene
inzake het Militaire huis der Koningin verdient eenige
uitvoeriger mededeeling dan het korte telegram, ons
daarover gezonden, geven kon.
Wjj ontleenen hieromtrent het volgende aan de
Oprechte Haarlcmsche Courant:
De beer Van Kerkwyk leidde de besprekingen om
trent dit punt by art. 4 der begrooting van oorlog
(Groote Staf) in. Hy herinnerde aan zynen aandrang
in Januari jl., tot zuiniger en eenvoudiger inrichting
van het Militaire huis der Koningin, nu de grijze
vorst overleden is, dien men, om zyn hoogen leeftyd
niet lastig wilde vallen. Het bezwaar van eene breede
organisatie van bet Militaire huis is, dat zoovele
officieren, zonder dat zy ooit weder actief dieneD, in
rang vooruitgaan. In verband daarmede behoorde er
verandering te komen in de bepalingen omtrent de
bevordering. Hij verlangde dus reeds vroeger een
zuiniger beheer en eenvoudiger organisatie. Spreker
had de satisfactie dat ook de aandacht van de Eerste
Kamer op de zaak werd gevestigd. De Regeering ver
klaarde, dat zy ook hare aandacht op de organisatie
van Hr. Ms. militaire huis gevestigd hield. Er is echter
niets van gebleken. Veeleer beeft er Dog bestendiging
plaats gehad van den toestand door de benoeming van
den heer Zeegers Veeckens, in plaats van den heer
Röell, tot adjudant der Koningin. Thans hebben
wederom zeer vele leden op inkrimping van het aantal
ordonnance-officieren bjj het huis van H. M. in het
afdeelingsverslag aangedrongen. De Regeering zegt,
alweder, dat hare aandacht op do zaak is gevestigd,
terwjjl zjj ten aanzien van de tot de landmacht be-
boorende officieren, die by het Militaire buis dienst
doen, verwyst naar de herziening van de wet op de be
vordering, welke herziening echter niet door de'Regee-
ring zal worden-ter hand genomen. {Gelach Waarom
wordt geen uitvoering gegeven aan het koninkljjk
besluit van 8 April 1849, inhoudende, dat onverminderd
het aantal der ordonnance-officieren slechts vier adju
danten in gewonen dienst aan den persoon des sou ve
reins zouden zjjn toegevoegd? Spreker deed in het
voorbjjgaan opmerken dat de benoeming van een
adjudant van H. M. evenmin door den verantwoorde
lijken Minister moest worden gecontrasigneerd als die
van een kamerheer. Alleen moet bjj benoeming van
een officier tot adjudant dezen non-activiteit worden
verleend. Daarna terugkomende op het aantal
adjudanten van H. M., drong de heer Fan Kerkwijk
nogmaals aan op de uitvoering van het K. B. van 8
April 1849.
De heer Van Houten uitte de meening, dat de
©Groote Staf" en het Militaire Huis der Koningin niet
moeten worden gecombineerd in dit begrotings
hoofdstuk, De Koning als zoodanig had geen militairen
rang, maar hjj bekleedde als souverein den rang van
opperbevelhebber van leger en vloot. In die hoedanig
heid werden hem adjudanten toegevoegd; een zekere
Staf. Maar zulk een Staf behoeft niet geplaatst te
worden bjj eene vrouweljjke souverein. Thans kan de
qualiteit van stafofficier en die van huis-officiant geheel
verschillen. Zjj bohooren ieder onder een byzonder
grondwettig recht. Met huiaofficianten hebben wjj
grondwettig niets te maken. Daarentegen kunnen wij
van militaire officieren, die bjj het koninkljjk huis
dienst doen, geen actieven dienst vergen, evenmin als
dat het geval zou zyn met rechterljjke officianten bjj
het Hof. De Regeering behoort zich dus niet met de
inwendige inrichting van hot Huis der Koningin te
bemoeiendat is overgelaten aan bet welgevallen van
H. M. Maar aan den anderen kant mogen onze staf
officieren geen hofofficianten zyn. Daardoor ontstaat
verwarring, ook in dien zin, dat men van zulke
officieren eigenlyk inlichters van de Kroon maakt in
militaire zaken. Uit dien hoofde heeft spreker princi
pieel bezwaar tegen de bestaande inrichting.
De Minister van Oorlog betuigde zyn leedwezen dat
de heer Yan Kerkwyk die zaak ter sprake bad ge
bracht, omdat hjj onjuiste gronden had aangevoerd.
By het Kon. besluit van 1849 werd bepaald dat alle
adjudanten in gewonen dienst bjj Willem II onder
Koning Willem III zjjn aangebleven. Welken nieuwen
adjudant van de landmacht heeft Z. M. tijdens" zyn
leven aangesteld? Geen enkelen. De Minister gelooft
dan ook dat de Kamer zich nog wel eeps zal bedenken
op de organisatie van de adjudanten. In 1881 is
bovendien bepaald dat het militaire hnis zou bestaan
uit 6 adjudanten en 6 ordonnance officieren. Er zijn
maar 5 ordonnancen. Zou men du der Koningin het
recht ontzeggen één enkelen adjudant te benoemen,
dien zjj begeerde? Neen. De Regeering harerzijds wij kt
niet af van de organisatie, bjj Kod. besl. vastgesteld.
En wat doen dan de stafofficieren aan het bol vroeg
de heer Van Houten. Dit zjjn geen eigenlyke stat-
officipren. Zou de natie zich nu niet belachelijk maken
als zjj nu iets ging afschaffen, wat zelfs bjj de Fransche
republiek bestaat
Maar het is volstrekt niet gebleken, dat die officieren
de militaire raadsleden van H. M. zouden zyn. Dit
zou de minister trouwens niet toelaten, 'want deze
alleen is verantwoordelijk.
De regeering houdt zich aan de bestaande organi
satie. Wil de heer Yan Houten een amendement
voorstellen, hjj moet het weten, maar de minister
voorspelt hem niet veel succes.
Hierop repliceerde de heer Van Houten door er op
te wjjzen dat in de afdeelingen ©zeer vele leden" tegen
de bestendiging van deze organisatie zich hebben ver
klaard. De kamer is dan ook z. i. volkomen bevoegd
in hare critiek; en al is de minister er tegen, dan is
dit nog geen reden om na te laten een amendement
voor te stellen. Dat cavaliere hands off geldt ook voor
een ministriëel niet. Hjj bleef overigens volhouden,
dat de hier bedoelde officieren als ©Stafofficieren" worden
beschouwd. En als zjj zich met militaire zaken zelfs
niet mogen bemoeien, zooals de minister zelf erkent,
dan is hun bestaan op de begrooting niet gewettigd.
Maar het zou aan den anderen kant niet van eene
onjuiste opvatting van het koningschap getuigen, als
de kamer meende zich met deze zaak te moeten be
moeien. Een amendement zal spreker niet voorstellen,
maar hjj heeft toch gemeend de zaak onder de aan
dacht te moeten breDgen.
De heer Van Kerkwjjk, pal staande voor de begin
selen, wilde zich niet ontzien een amendement voor
te stelleD. En wat sprekers beroep op het kon. besluit
van 8 April 1849 betreft, wanneer dit onjuist was,
had de minister het in de Memorie yan Antwoord
moeten zeggen op het verslag, waarin dat besluit
werd aangehaald. Er is ook wèl een nfeuwe adjndant
aangesteld (in April, van de zeemacht) Hjj stelde als
amendement voor, met het doel nu het aantal adju
danten op 8 te beperken, den post met 3000 te
verminderen.
De heer Smeenge verklaarde Damens de commissie
van rapporteurs, wier voorzitter afwezig is, dat deze,
na de debatten gehoord te hebben, eenparig van
meening is, dat de aanneming van het amendement
niet wenscheljjk is.
De heer Brantsen van de Zijp verklaarde, namens
de anti-revolutionaire partjj, dat hjj tegen het amen
dement zou stemmeD, omdat hjj met volle vertrouwen
aan H. M. wenscht over te laten het tydstip en de
gelegenheid, waarop H. M. de organisatie van haar
militair huis zal willen ter hand nemen.
De heer Van der Feltz verzekerde ook tegen het
amendement te zullen stemmen. De minister kan niet
gemeend hebben door zjjn stem de kamer te intimi-
deeren; eerder zou die toon hem prikkelen om het
amendement aan te nemen. Met den heer Van Houten
was bjj het niet eens, dat de koningin, omdat zjj vronw
ia, geen militaire staf zou behoeven. Dit zou ook niet
strooken met de waardigheid van de koningin, wie wjj
eene jaarwedde toeleggen om hare voratelyke waardig-