van eene bepaald kerkelijke richting, zoodat opneming
daarvan in de geheele neutrale Zuid-Hollandsche ge
stichten niet te verwachten is. Met de uitbreiding der
gestichten te Delft en Dordrecht gelooven Ged. Staten,
dat de behoefte aan de gelegenheid tot plaatsing voor
Zuid-Hollandsche ljjders zich in tal van jaren niet zal
voordoen.
Iu den tuin van het Grand Hötel du Soleil te
Zutfen kan men tegenwoordig een aardig voorbeeld
zien, hoe tam de gewone spreeuw is en hoe gemakkelijk
zij gedresseerd ban worden.
Aan een paar jonge spreeuwen werd door den hotellier,
die een dierenvriend is, een uitstekend logies op eene
plank in een pakkamer aangewezen. De beestjes wisten
er zich spoedig gemüthlich in te richten en vonden
zich zeer op hun gemak, toen er ook 's morgens voor
een copieus ontbijt gezorgd werd.
De eerste dagen kregen zjj dit op hunne plank, de
volgende dagen werd het hun telkens een eindje verder
in den tuin verschaft, en nu kan men het aardige
verschijnsel zien, dat de spreeuwen zich als een paar
vaste pen8ionnaircs beschouwen, den hotelhouder voort
durend na en op den schouder vliegen om door hem
gevoerd te worden, en als het bedtjjd is zich punctueel
ordelijk naar hun lit-jumeau op de plank van de
pakkamer te begeven.
Zierilcseeo, 26 Juni. Heden namiddag-vertrok
de justitie naar de gemeente Nieuwerkerk, vergezeld
van Dr. A. Th. van der Starp. Een en ander staat in
verband met bet heden morgen vinden van een kinder
lijkje, verborgen in een privaat. Als van daartoe te
zjjn bevallen wordt verdacht de weduwe B., geboren S.,
moeder van vier kinderen.
In den namiddag van gisteren woedde op ver
schillende plaatsen des lands een hevig onweêr. Wat
onze nabijheid betreft, kunnen wjj mededeelen, dat dit
(niet hier ter plaatse), doch onder Tholen, Bergen op
Zoom en een gedeelte van Zuid- en Noord-Beveland
zich deed gevoelen. Onder Wissekerke sloeg de bliksem
in de nieuwe schuur van den landbouwer du Clanx
aldaar, die met den geheelen inboedel een prooi der
vlammen werd.
Nadere berichten deelen wjj in ons volgend No. mede.
KERKNIEU WS.
Te Bergen op Zoom heeft eene druk bezochte ver
gadering plaats gehad van Protestantsche mannen en
vrouwen, benevens van een afgevaardigde van den kerkeraad
der Evangelisch Luthersche gemeente aldaar, welke ten
doel had de wenschelijkheid te bespreken om den Goeden
Vrijdag als een Zondag te vieren.
De leiding der vergadering was opgedragen aan ds. Haver
kamp, die in een inleidend woord de beteekenis schetste
van den Goeden Vrijdag voor de Protestanten en de be
zwaren opsomde welke bestonden, vooral voor Rijks- en
gemeenteambtenaren, militairen, schoolgaande kinderen,
benevens werklieden en vrouwen in dienst bij Roomsch-
Katholieken, om dezen Ghristelijken feestdag te kunnen
wijden.
Na eene zeer opgewekte discussie, waaraan door vele
mannen van allerlei rang en stand werd deelgenomen,
werd besloten:
lo. een bond op te richten tot wijding van den Goeden
Vrijdag, en
2o. de Synoden van de Protestantsche kerkgenootschap
pen uit te noodigen er bij de hooge regeering op aan te
dringen 0111 den Goeden Vrijdag voor Protestantsche rijks
ambtenaren en militairen als een erkenden Christelijken
feestdag te doen verklaren.
Ingezoinlon Stukken.
Mijnheer de Redacteur 1
Toen ik nog een kleine jongen was, is mp veel
voorverteld van een Luilekkerland. Dikwpls waande ik
mij daarin, maar tot werkelpkheid kwam het niet,
doodeenvoudig omdat het niet bestond. Eenmaal heeft
dit bestaan of althans wjj zullen heter bij vergelijken,
maar dan moeten wjj ons eenige jaren terug ver
plaatsen, nameljjk naar het begin der schepping. Toen
was het dat onze stamouders, zoo men dat noemt,
leefdeu als een visch in het water, maar de begeer
lijkheid overwon hen en ze zjjn gevallen. Toen was
het, dat gezegd werd dat de mensch in 't zweet zjjns
aanschjjns zjjn brood zou eten van wege dien val.
Als ik tusscben de regels doorlees is het Jan niet,
maar wel een geestverwant van Domela Nieuwenhuis,
die voor Jan de lans breekt. Hoe het zjj, ik vraag
hem of hjj niet in staat is een middel te vinden om
dat groote jammer weg te nemen (en daar wordt in
de stukjes van Jan toch op gehamerd)heel de
arbeiderawereld, waar hjj van schreef, zou hjj een
od schatbaren dienst doen. En niet alleen de arbeiders-
wereld (ik spreek tot u, Jan), maar zeer vele rangen
en standen, die ook het 's wereldsch ach met die der
arbeiderswereld deelen (en natuurljjk ook uw eigen ik),
zou u voorzeker hoogsteljjk aan u verplichten. Tot
heden echter geef ik den Boer uit Duiveland, zoomede
den laatsten brief van M., volkomen gelpk en moet
ik hun recht doen wedervaren. Immers, alles wat op
dit gebied, waarvan wjj spreken, op socialistische
manier geschiedt, ban nooit goed werken en tot over
eenstemming leiden. Wat toch is de man die zich niet
onderwerpen kan aan het gebod, dat de mindere den
meerdere zal dienen, niet alB oogenbehagers, maar van
harte en bjjgevolg alzoo niet kan leven onder de
machten, welke over hem gesteld zjjn en alzoo tracht
en etreeft dat gezag te ondermjjnen en hieruit als
van zelf tot de tweede dwaasheid vervalt om alle
kapitalisten naar den koekoek te jagen.
Als dit al tot 't socialistische vraagstuk kan bp dragen,
zjjn ze diep te betreuren en verwerpeljjk. De liberale
vraagbaak is het tegenovergestelde, dat is: wet en
orde handhaven en betrachten, geen murmumeerders
over hunnen staat, vrijzinnig en tevens ondergeschikt
en die op een eerljjke en roiale wjjze vrjj kan worden,
doe het, evenwel in dien geest, dat orde en wet in
hun functie niet aangerand worden.
En nu ten slotte:
Arbeiderswereld houdt moed, maar laat u door geen
verkeerde leeringen misleidenGelooft niet een iegeljjke
geeste, maar beproeft of ze goed zjjn. Wat toch anders
als den druk der tjjden is oorzaak, dat aan alles niet
precies kan voldaan worden. En al is er in menig
opzicht een tekort, dat tekort geldt niet alleen de
arbeiderswereld, het is ook vooral den kleinen boer
(lees: boeren), die zulks maar al te zeer ondervinden.
Maar waarom gemord, gjj volkeren van Nederland.
Waarom den gulden spreuk «Eendracht maakt Macht"
niet voor oogen gehouden. Hoop doet leven en ge
lukkig vernam ik uit een brief van een winkelier in
uw geëerd blad, dat er nog arbeiders gevonden worden
die hopen, die met het oog op hunne kleinen, waar
voor zjj een wjjle tjjds hard moeten zorgen, leven ia
de toekomst, die begrijpen dat die kleinen zooveel
beduiden als geld op interest, waarvan zjj later hopen
te profiteeren. Eu wat trouwen, sterven en loten etcetera
betrelt, nu ja, die wisselvalligheden zullen toch ieder
menschenkind, natuurljjk in mindere of meerdere mate,
op dit benedenrond wel moeten dulden en dragen.
Burgiisluis. Ook een JAN.
Mijnheer de Redacteur I
De verplichting, die ik mijzelven heb opgelegd om in
zake de goede oplossing van het sociaal vraagstuk, mijne
meening in uw blad kenbaar te maken, ten einde zoo
mogelijk eenige verbetering in het lot van den Zeeuwschen
veldarbeider te helpen bevorderen, doen mij nogmaals bij
Ulïd. om eenige plaatsruimte verzoeken; waarvoor ik UEd.
bij voorbaat mijnen hartelijken dank betuig.
Den arbeider behoeft mijns inziens onze milddadigheid
niet, maar onze gerechtigheid. De menschelijke gerechtigheid
eischt van de meerdere tegenover de mindere, dus van den
kant van den werkgever vooral als verplichting tegenover
den arbeider, herstel van vele bestaande misstanden en dat
«leze voor onze arbeiders dringend noodig zijn, zal wel na
alles wat hierover reeds door verschillende schrijvers is
geschreven, geen verder betoog behoeven. Geen buiten
sporige eischen echter tussc'ien kapitaal en arbeid, maar
samenwerken tusschen groote en geringe, niet te veel
inmenging evenwel, maar toch een handreiking, tot ver
wijdering van stoornissen, offers aan den ecnen, beperking
aan den anderen kant, opdat een hooger en vrijer vlucht
mogelijk is voor hen, die minder bevoorrecht zijn.
Er kan nog zoo onnoemelijk veel goeds gedaan worden,
zonder dat het van de zijde van den werkgever nog eenige
geldelijke offers eischt, zooveel smart gelenigd, zooveel
wanhoop voorkomen, zoo menigmaal een lichtstraal in een
duister leven zegenend uitgestort worden, doch hiertoe is
samenwerking noodig in den uitgebreidsten zin. Den naasten
lief te hebben, te troosten en te helpen, 't geluk van and'ren
te bevorderen, brengt ons zelve geluk, en hoe meer wij de
plicht jegens onze naaste betrachten, hoe meer ons gemoeds
leven bevr digd wordt. De roeping van den mensch is,
mensch te zijn. Laten wij dan trachten, zooveel liefde voor
onze medemenschen te gevoelen, dat wij onze wenschen en
hartstochten leeren bedwingen, en onzen arbeid en levenslust,
dienstbaar maken tot opbeuring uit de armoede en ellende
waarin zoovelen verkeeren. Worden zoo de handen ineen
geslagen, dan is de verwachting van beterschap niet te stout,
alles echter als bij tooverslag hervormd te willen zien, is
geen verstandigen eisch. Men hersteld van een ernstige
ziekte niet in een dag, wat zeker ook niet goed zou zijn
tot het verkrijgen van een sterk lichaam. Een flinke, goed
georganiseerde arbeidersvereniging is alzoo noodig, en om
dit te bereiken is het onze plicht een handje te helpen,
wat meer zegt, krachtdadig te steunen. Ongetwijfeld zullen
er behalve hcere.i inzenders die dit reeds in den Nieuwsbode
te kennen ga\.*n, dat zij \oor den werkman in 't algemeen,
en den veldarbeider in 't bijzonder ee.i ge .oelig hart hebben,
nog zeer vele gevonden worden, die tot bereiking van dit
goede doel willen medewerken. Het is mij dan ook hoogst
aangenaam en verblijdend te weten, dat zoo ik een op
roeping wilde richten tot samenwerken van alle arbeiders,
ik hierin zou gesteund worden. Met volle vrijmoedigheid,
veroorloof ik mij dus U mijne heeren, en allen die belang
stellen en mede willen werken bij het oprichten van een
arbeidersvereniging, voorloopig uit te noodigen, mij hun
adres te willen opgeven, ten einde te zamen in een te houden
vergadering (te Dreischor of Zierikzee b.v.) het een en ander
ter nadere regeling te bespreken. Mijn laatste stuk in den
Nieuwsbode eindigde ik met mede te deelen, eens terug te
zullen komen, om over de middelen te spreken, die ik in
de eerste plaats noodig acht om eenige verbetering aan te
brengen. Welnu, mijn ideaal zou reeds zeer verre bereikt
zijn met een volksbiblioteek, wat zeker in 't belang van dèn
werkgever en werkman zeer gewenscht is, met een geringe
bijdrage kan dit tot stand gebracht worden, om ieder in
de gelegenheid te stellen, zijn ware belangen te kunnen
leeren erkennen. Iloe meer onze geest begrijpt, des te ge
lukkiger zijn wijer komen echter in 't dagelijksch leven
soms punten voor, welke de mensch nog altijd tamelijk en
rechtvaardig denkt te beoordeelen, zonder bewijs, en te
veroordeelen zonder onderzoek; om deze rede is een volks
bibliotheek dan ook in de eerste plaats onmisbaar, zoo wij
ten minste eenige zelfvoldoening van onze pogingen tot
verbetering willen hebben, wat wordt er niet veel tot ont
wikkeling gedaan in onze groote steden voor den hands
werkman. Te vergeefs zal men beproeven de menschen van
hunne ondeugden te genezen, als wij niet beginnen met
ze te genezen van hun domheid. Een van beiden, of men
voegt zich naar de stellige uitkomsten der wetenschap, óf
men wil in 't geheel geen wetenschap, een derde is niet
mogelijk. De wetenschap den voorrang 'toekennen, en toch
van haaf verlangen, dat zij vooroordeelen en dwalingen,
die men heeft lief gekregen, ontzien zal, is onzin. Welaan
dan, met eenige inspanning en opoffering van onze zijde,;
en een Hink medewerker van den arbeider zelve komen
wij er wel, en elke schrede, die wij in deze richting voort
gaan, zal ons te sterker doen verlangen naar een toestand,
dien wij ons nu nog slechts droomen kunnen naar den tijd
waarin de menschen zullen weten, wat een bevredigend
sociaal leven eischt. De^,rechtvaardigheid tegenover onze
minder bevoorrechte natuurgenooten leggen ons plichten op,
laten wij ons zeiven dan door niets laten weerhouden, maar
alleen het goede doel voor oogen houden, en hiernaar
handelen alsof we geheel alleen in 't heelal waren, en niets
te vreezen hadden van de ijverzucht of vooroordeelen der
menschen, of wij zullen ons doel missen.
Als het goede werd vergolden,
Was het heel geen kunst 't te doen,
Doch verdienste is 't en roem,
Te doen, waarvoor ge wordt gescholden.
St. Maartensdijk, 24 Juni '91. J. W. HAGE Cz.
Aan Jan van D'reister.
El Jan, Jandocht 'k zoo bie 't lezen van je antwoord,
noe zie 'k in eens dat je geen erbeier bind' andere keer
was ik nog een bitje verbluft deur je schrieven, mar noe
zie 'k 't dadelijk dat je geen goeie grond onder je voeten
eit; wel je bint op en top socialist, 'n tweede doch kleine
Domela Nieuwenhuuze; opruie, opjaige zonder dat je weet
wair nai toe, ofbreke zonder op wete te bouwen, strailt in
eel je schrieven deur, da's voor ieder klair't is zoo goed
of je zeitik mot nair Rotterdam, mar ik weet nie wair de
boot [ofvairt, ik zeggelait ons mannen kieze die ons
van de drukkenste lasten helpe verluchte, en lait dan den
boer betaile, en den erbeier meewerke zoo veel as ze kunne,
dus in een woord, loon nair werkwat kun je noe meer
doe, dair is toch geen mensch die op lasten zit, die gait
betaile voor iets dat niet verdient is.
En jie zeit, en bie deze zaik pakje 't goed, „een boer is
een perspomp," die van twee kanten uutgepompt wordt;
en toch wil je mar dat ze oe langer oe arder pompe
dat is mien te geleerd, weet je wat 'k dan wel is ezie
as je zoo overmaitig pompt, dat de zuuger 't begeeft, en
dan zie je inheel geen waiter meer, zoodat je weer op z'n
ouwejairs mot gain pitte, vatjen Jan. In wat je grondige
kennis voor boere- en erbeiers-vraigstukken aangait, dat
zie'k wel, dair bin je in 't heel niet in thuus't is alleen
zoo mar een oppervlakkig schrieven over verbetering in
't lot van een groot gedeelte van 't volkeen schoone
zaik, mar wairin twee zaiken hoofdvereischten bin grondige
kennis en veel geduld, en die bezit je geen van beie, want
jie roept ma, 't mot verbetere, mar oe, dat weet je nie,
't is zoo goed of ik zegge, ik mot schatrieke oore, mar wair
ik ze vast zal kriege weet ik nie.
En noe schrief je Jan, dat 'k m'n eige bespottellik maikte
en oak in m'n schrieven spotlust deur liet straile, noe,
't eerste lait ik an joe over, en tweede dat kan, want 't is
tocli wel belachelijk as je schrieft of dat je erbeier bint en
dan toch Latijnsche woorden gebruukt, ik al edocht, zou
't geen schoolmeestertje weze, die is 'n bitje naim wil maike,
en dan is 't net zoo as onzen domeni zeit: »die kereltjes
meene dat ze de wiesheid in pacht noe, ik wel is
gemerkt dat die luidjes mar kniezelig bin tegenwoordig,
omdat ze oak al 'n bitje gekortwiekt bin; mar allee, dat
weet ik noe nie. Dit weet ik en dat zegge ik nog eens, je
bint 'n oppervlakkige schriever, en je weerleit geen punten,
want dat iemand, al is ie rog zoo erin, in stand wil ver-
wissele, dat zal je genoeg begriepe as je je eigen onderzoekt,
dus oak geen boerin tot arbeidersvrouw of je mot, omdat
je zoo nair geschriften van Fortuin verwiest, als deze alle
standen geliek wil hebbe, dan ei je van joe kant gcliek,
mar dan ontzeg 'k je oak aolle achting, hoe vereve je be
doeling nair »je voorgeeft" oak is.
Ik wil, om te beginnen, beta'le zooveel as ik kan, dat
werkt daodelik en jie wil opruie, ongelukkige menschen
maike, anders kan ik er nie in zie, want je socialistische
denkbeelden er een 'n oagenblik buuten gelaite, kriege m'n
op joe raid saoltied mar pompe", 'n toestand zoo as in 'n
groot gedeelte van Braiband, ieder drie gemete land en ééne
koeie, en dan motie m'n net as dair G a 10 weken in
andere streken, vare van vrouw en kinders gain werke
(aoitied aster werk is) want, en »noe die socialistische be
ginsels", as aolles geliek is, en overal de opbrengst even
redig verdeelt is, zal ieder motte martele, dan is er geen
kapitaol meer op werken tot aolgemeen belang dair te
stellen, om winst- en werkgevende fabrieken op te richten,
dan birme d'r geen boeren meer, die mit 5000 bezitting
ƒ2000 laite verdiene en dat zegge ik nie om te roemen,
mar 't is 'n feit en liete noe aolle menschen die geld
mar zooveel verdiene, dan kon 't beter gain, mar dair zitte
d'r te veel op te broeien en as je dair noe raid voor wist,
zou 'k zegge, ik bin je man om je te helpen, mar élaas
dat zie 'k nog nie en dairom Jan, motte je den werkgever,
die in de meeste gevallen mar 'n lusschenpersoon is in
zaken, kapitaal en werklieden zooveel mogelik steune en zoo
as 'k gezeid mannen kieze die geen honderdduuzende elpe
vermosse aan schoolkasteelen, die geen pensioenen geven
dan aan menschen die 't noodig 0. a. die laige beamten,
erbeiers die op leeftied komme, enz., mannen kieze, die geen
12000 aan een diere spoorboot geve, die geen staits-
pluumstrieker aaukweke en aanneme, want hoeveel binne
der nie die etende van de staitsruive een lui leventje legge.
Nee kiek as ik dair over beginne oor ik op en top socialist,
mar aoitied in den goeien zin van 't woord, die langs ge
leidelijken weg datgene tracht te verkriegen, wat wettig en
billijk is, en wair oak grond voor is dat men 't verkriege
kunne, nee, dan durf ik voor God en menschen bekenne,
dat er oak bie mien, menschenmin, hulpvairdigheid, liefde
tot m'n minder bedeelden broeder in m'n harte zetelt, ja,
dat m'n gansche leven een streven zal zijn, zooveel ik rait
m'n geringe krachten kan, bie te draigen tot het grootse
doel, mar in een anderen zin dan jie, dat een ieder een
menschenwairdige levensweg kan bewandele; ja Jan, ik
durf meer zeggenom raidsman of vertolker van een
menschenmassa »de gansche erbeiersstand zoo as je zegt",
te kunne weze, mot er meer ernst en meer gevoel in je
schulen, mot je geen man weze die an eene kant wil elpe
en an d' andere kant uut wil pompein een woord mot
er meer godsdienstgevoel in je zitte, want jie wil maoie
wair je niet gezaoid eit, jie wil zoo as je zelf zeit, haile
wair eigelik niet veel te hailen is, nee, as je noe nog is zei,
laite m'n een fonds opnehte om ouwe gebrekkige erbeiers
te elpen, welnoe, dau was er een begin van vooruutgang,
ik stelle voor dat doel 50 gulden beschikbair, en m'n naim
is toch bie de meneer van de bode bekend, om m'n aanbod
te staiven, doe jie dat noe oak Jan, dan ebbe m'n der al
100 gulden, mar schreeuw nie meer en maik geen mensen
der bolle meer werm mit je geroep, de toestand is onouwbair,
't mot verandere, mar oe dat weet ik niezukke mensen
zegge ik alleen, «wee dengene die ergernis verwekt." God
zelf heeft eenmaal standen verwekt, en dat kan immers oak
niet anders, den een is zuuniger en gelukkiger dan den
andermar dit kan, dat den gelukkige den ongelukkige elpt,
en dat de jonge en krachtige mannen met lust en iever zullen
bluven werken, hoopt
EEN DUVELANDSE BOER.
(Hiermede sluiten wij de debatten over deze zaak. Red.)
Mijnheer de Redacteur 1
Zou mij voor het onderstaande een plaatsje vergund
zijn in Uw blad?
Ik las in Uw nummer van Dinsdag 16 Juni j.l. dat
thans ook dr. Kuyper en zijne partij ondervinden, dat
hoogmoed komt vóór den val.
Het verwonderde mij, dat dit beweerd werd. Want
ik voor mij weet inderdaad niet waarin die hoogmoed
van dr. K. zou moeten bestaan, en evenmin ken ik
den daarop gevolgden val.
Of was het soms hoogmoed van den leider der
anti-revolutionairen, dat hij zijne partij opwekte, den
strijd, eenmaal tegen het liberalisme aangebonden, met
Gods Woord tot richtsnoer, voort te zetten? Was het
hoogmoed van hem, dat hij geen eerlijk middel onge-
bezigd Het, om de anti-revolutionaire partij de over
winning te bezorgen?
Voorzeker neen! Want wat zou geschied zijn, als
dr. Kuyper gezwegen had?
Terecht zouden hem de liberalen een veldheer heb
ben genoemd, die laf genoeg was, om, wanneer het
op strijden aankwam, zijn volk in den steek te laten.
Maar dat kon niet van dr. Kuyper gezegd worden
zijne partij wist dat ook wel, zij kende haren leider
en steunde op hem. Zij wist het, hij was niet hoog
moedig, maar integendeel hij was klein. Hij was klein
voor zijnen Leider, die hem riep te strijden, en naar
Wiens Heilig Gebod hij zijne daden richtte.
Dr. K. was klein voor zijnen God; maar tegelijk
dapper, waar het van hem geëischt werd, dien God
te verdedigen, en voor dien God op te komen.
En wanneer dit alleen de gronden zijn, waarop men
dr. Kuyper hoogmoedig noemt, dan, M. de R., zult
U toch zelf erkennen dat die beschuldiging onjuist was.
En de val was?
Het verlies misschien, dat dr. IC. en zijne partij in
den jongsten stembusstrijd moesten lijden
Wees in dat geval voorzichtig, M. de R. Denkt er
aan, wat in 1861 de Arnh. Courant schreef:
»De a.-r. partij kunnen wij, nadat ze haar hoofd
(Groen van Prinsterer) en haar orgaan (de Neder
lander) verloren heeft, niet anders dan voor memo
rie vermeldenHare laatste
leden zitten daar als vertegenwoordigers van een
juitstervend geslacht!""
Wat is geschied? Na 30 jaren moet datzelfde blad,
ten spijt van deze hare profetie, bij vernieuwing
divulgeeren dat de anti-revolutionairen hunnen onder
gang nabij zijn.
Maar onze leuze is en blijft: »Ora et labora".
Wij werken niet alleen, wij bidden ook. En wan
neer wij dan mogen overtuigd zijn, H.H. Redacteuren
der Z.z. Nieuwsbode en Arnh. Courantdat God met
ons is, dan zeggen we: »Wie zal dan tegen ons zijn?"
Wij zien op de verdrukking van Luther, van de
Gomaristen, in 't begin der 17e eeuw, en op zoovele
andere feiten, waarin God heeft getoond, dat hij de
zijnen wel door duistere paden leiden kan, maar
nimmer hen verlaat.
Dat stort balsem in de geslagene wonde, dat geeft
kracht naar kruis, een kracht, die gij, liberale heeren,
door uwe woorden en daden (die ik U desverlangend
noemen zal) toont niet te kennen.
En daarom is dr. K.'s leuze ook onze leuze,
despereert niet.
Wie dus beweren durft, dat de a.-r. party valt, 1
dien durf ik, uit naam dier geheele partij, toeroepen,
dat geen enkele hunner past te wanhopen, wanneer
we zien, hoe, nu ons bondgenootschap met de Katho
lieken verbroken was en we op vele plaatsen alleen
stonden, toch voor ons niet meer dan vijf zetels zijn
verloren gegaan.
U bij voorbaat dankzeggend, M. de R., voor de
verleende plaatsruimte,
Teeken ik hoogachtend,
Uw Dw. Dinaar,
W. A. VROEG OP.
Oud-Vosmeer, Juni 1891.
Hondengedacliten.
Snip, de getrouwe hond van een liefhebberjj-jager,
ligt in een nette kamer op zjjn rustplaats. Droomende
over hazen en p&trjjzen, maakt een vlieg hem wakker.
Haar achtervolgende zoekt de vlieg een toevluchtsoord
aan den zolder. Vol woede legt Snip zich neer en
kan het niet vergeten, dat hjj door een vlieg wakker
gemaakt is, zonder haar te kunnen straffen. Hjj,
onbeperkt monarch over de honden in het dorp, moet
zich laten wakker maken door eene vlieg, zonder
deze te kunnen verdelgen. Neen, dan hebben zjjne
collega's meer ontzag voor hem. Dit heeft Ami meer
malen ondervonden, tot eindeljjk deze uit de gemeente
is moeten vluchten voor keizer Snip. Ongeboorzamen
weet hjj te straffen. Kees van den kruidenier weet
daarvan mee te praten. Getuige het bjjna geheel afge
beten oor. Ook Bello van den molenaar kent den
grooten muil van Snip. 't Zjjn niet alleen zjjne collega's,
die met hem kennis hebben gemaakt. Ook zjjn meester
ontziet kjj niet. Diens wangen stuk te bjjten of dwars
door diens band heen zjjn tanden te boren is een
werk naar zjjn zin. Er zjjn er nog meer, die op een
onaangename wijze met hem kennis hebben gemaakt.
En nu moet zoo'n bond zonder muilkorf vrjj het dorp
rondloopen. Om het beest nog gevaarljjker te maken
schept zjjn meester er veel behagen in het dier op
andere honden aan te jagen.
Niemand durft hem voor zjjn overmoed kastjjden,
want hjj is (gebruik makende van de woorden, met
eene kleine wjjziging, van een onzer schrjjvcrs) >des
burgemeesters hond", JE*.
Antwerpen, Juni 1891.
Niet lang geleden las ik in den Nieuwsbode van een
Chinees, die aan de inlanders op Java geld leende en als
intrest de kleinigheid van een dubbeltje per gulden en per
dag rekende.
Die arme Javanen moeten toch nog wel heel eenvoudig
zijn, zal ieder met mij gezegd hebben, om zich derwijze
te laten stroopen.
Welnu, voor de correctionneele rechtbank kwam dezer
dagen eene zaak voor, welke aantoont, dat er ook in onze
gezegende streken nog sukkelaars met den hoop zijn, die
zich zonder te schreeuwen laten pluimen en onder dit
opzicht dus met de Javanen op ééne lijn staan.
In de dagbladen staan dagelijks aankondigingen van
heeren financiers, die aan personen in moeilijke omstandig
heden verkeerende de noodige middelen aanbieden, om hun
goed uit den Berg van Barmhartigheid te lossen.
Het gerecht is nu eens zoo nieuwsgierig geweest te
onderzoeken, op welke wijze de agentschappen handelden
en ziehier eenige der schoone dingen, die hel ontdekt heeft.
Wanneer zich iemand in eene dier menschlievende?
instellingen aanbiedt en wat krediet vraagt, verklaart de
bestuurder onmiddellijk, dat de wet hem verbiedt op pand
te leenen, maar wil men hem het te beleenen voorwerp
verkoopen voor de som welke men zou willen ontleenen?
Men kan het voor dezelfde som wéér terugkoopen, wel te
verstaan binnen de maand. Later kan men het echter wéér
met elkander schikken om den termijn te verlengen.
De ontleener teekent alsdan eene overeenkomst op die
voorwaarden en tegen 6 per honderd. Zóó ten minste denkt
hij, maar hij bemerkt niet, dat de leener een ontvangst
bewijs heeft doen teekenen, waarin de geleende som met
10 ten honderd is verhoogd, dat deze kleine operatie bij
elke verlenging van termijn herhaald wordt, wat dus per
jaar een intrest van 120 per honderd uitmaakt, en dat de
intrest van 6 °/0 loopt over het geleende kapitaal en daarbij
gevoegde intresten.
Dit is nog slechts het minimum-tarief. Het tarief der niet
begunstigden klimt tot 200, 300, zelfs tot 3000 percent.
Het onderzoek heeft bewezen, dat er personen waren, die
per maand 7 fr. intrest betaalden voor eene geleende som
van 5 fr. Eene dame had 1500 fr. geleend; zij was na een
maand 1765, na twee maanden 1964 en na drie maanden
2600 fr. schuldig. Eene jonge dochter ontleende 30 lr. en
moest na verloop der maand 40 fr. in de plaats geven.
Later ontleende zij 75 fr. op een remontoir-horloge en een
paar diamanten oorbellen. De intrest werd vastgesteld op
8,30 fr. per maand. Een ander zijn geldbeugel verloren
hebbende, vond niets beter dan 2,50 fr. te ontleenen op
zijnen sigarenkoker en moest hem na twee dagen terug
koopen voor 3,50 fr. Weer een ander heeft 17 fr. intrest
en commissieloon betaald voor 20 fr. gedurende vierdagen.
Nu komt er nog bij dat de leener niet meer voorschoot
dan het tiende deel der waarde van het verpande voor
werp, en dat wanneer de ontleener eindelijk in de onmoge
lijkheid was de overgroote intresten te betalen, de leeners
zich eenvoudig het voorwerp toeeigenden.
De ondervraging der slachtoffers heeft een geheele zitting
ingenomen. Het schoonste van al is, dat de nijveraars zich
steunden op de voorschriften van het wetboek, wat echter
niet belette dat zij tot 7 maanden gevangenisstraf veroor
deeld werden.
Maar hoe is het toch mogelijk, vraagt men zich af, dat
die woekeraars nog klanten vinden, die zich op zulke wijze
laten in de doeken leggen.
Maakte deze zaak heel wat gerucht, eene andere veel
belangrijke, veroorzaakte eene ware opschudding.
Verbeeldt u, dat de stad dezer dagen veroordeeld is ge
worden de schulden te betalen van een gewezen schepene,
tevens deelgenoot der handelsfirma Nauts-Reuver.
Deze firma had in het Stads-entrepót eene groote hoeveel
heid vaatjes zoete lies (reuzel) en andere vette waren
liggen, waerop haar, zooals dit heel dikwijls in de handels
wereld voorvalt, aanzienlijke sommen verschoten waren door
bankiers dezer stad. Die panden mochten dus zonder
schriftelijk bewijs van toestemming dier geldmannen het
stad-entrepot niet verlaten. Ja maar, toen de firma op den
gestelden tijd niet aan hare verplichtingen voldeed en de
bankiers dus de hand op de verpande goederen wilden
leggen, bleek dat de vaatjes zoete lies enz. pootjes
gekregen hadden, met andere woorden verhuisd waren
zonder adres achter te laten.
Wel werd de bediende met het toezicht belast ontslagen,
omdat hij het reglement had laten overtreden, maar dit
bracht de verdwenen goederen niet terug. De bankiers
eiscliten natuurlijk van de firma teruggave der geleende
sommen, en wanneer het duideiijk was dat zij daartoe niet
in staat was, maakten zij de stad verantwoordelijkheid voor
het geleden verlies en daagde haar voor de rechtbank.
Het slot der historie was: dat de stad Antwerpen op 20
dezer maand aan de bankiers in kwestie de bagatel van
1 millioen 56 duizend francs moest aftellen.
Nu is het wel waar, dat liet beter van eene stad kan
dan van een dorp, maar toch komt die buitengewone ader
lating al heel ten onpas voor de stadskas, die toch al niet
overvloedig voorzien is.
Nog al goed dat kolonel Cody, anders gezegd Buffalo Bill
ter juister tijd gekomen is, om ons dit ongevalletje wat te
doen vergeten.
Na in Brussel vertooningen gegeven te hebben en daar
een overvloedigen oogst van bijvalsbetuigingen en wat
hem zeker nog welkomer was meer dan 200,000 fr. aan
entreegelden opgedaan te hebben, kwam hij in den voor
middag van den Hen dezer met zijne 200 Roodhuiden,
Amerikaansche cow-boysMexicaansche vaqueros (koe
wachters en ossendrijvers), schutters, 175 poneys, muil
dieren en halfwilde paarden in drie speciale treinen te
Antwerpen aan. Onmiddellijk werden de lijnwaden tenten
voor menschen en dieren op de graspleinen van het Paleis
voor Nijverheid opgericht, en 's namiddags ten 3 ure reeds
gaf hij zijne eerste voorstelling.
De vertooningen van dien buitengewonen troep hadden ook
hier een overgrooten bijval. En waarlijk het was een nooit
te vergeten schouwspel, die Indianen in hunne schilder
achtige in den wind Jladderende roode, geele of blauwe
kleederen, met arendsveeren in het lange, gitzwarte haar,
daar zonder zadel of stijgbeugels op hunne kleine, vlugge
paarden in toomelooze vaart te zien voortrennen. 't Was
als eene sneeuwlawine, die eenen berg afrolt.
Het zijn uitstekende ruiters, 't Is of zij aan hunne paarden
zijn vastgeplakt I Wanneer een der Indianen onder het
rijden een witten doek liet vallen, kwam een ander die in
vollen draf zich zijlings boog en den doek van den grond
vatte. Een ander Indiaan sprong van zijn paard op den
grond en zat bijna in hetzelfde oogenblik op dat van zijn
buurman.
De paarden zjjn ook buitengewoon goed gedresseerd. Ziet
men wat moeite de ruiters moeten doen om ze te bestijgen,
lioe die dieren steigeren, springen, zich op zij, zelfs achter
over laten vallen, men zou zeggen dat het echte duivels
zijn, en na de vertooning ziet men ze als lammeren zich
laten drenken, voederen en reinigen.
De behendigheid der schutters kan niet overtroffen wor
den. Zij missen geen enkel der papieren ballen die omhoog
geworpen door hunne kogels in flarden geschoten worden.
En dat onder het rijden!
Maar het meest trekken de aandacht de tooneelen uit
het leven en de oorlogen der Indianen: een aanval der
Roodhuiden op eenen troep landverhuizers, gevecht tusschen
de cow-boys en de Indianen, die eene postkoets aanvallen,
aanval van een dorp door de Indianen, enz. Hierbij heeft
dan' zulk een aanhoudend schieten plaats, de cow-boys
schreeuwen zoo geducht en de Indianen slaken zulke ver
vaarlijke kreten, dat hooren en zien vergaat, 't Is of men
dan in werkelijkheid de tooneelen bijwoont, welke Gustave
Aimaird en Cooper op zulke boeiende wijze beschreven
hebben.
Voor den aanvang en na afloop der voorstellingen deden
de meeste Indianen nog al eens eene wandeling buiten den
hof en gaven ons dus alle gelegenheid hen van nabij te
beschouwen.
Het waren stevig gebouwde mannen met breede baarde-
looze gezichten, waarvan vele beschilderd waren. Dit gaf
hun een nog vreemder, maar tevens ook minder aantrekkelijk
uitzicht. Hunne kleederen waren in zeer goeden staat,
zindelijke en op verschillende wijzen versierd. Zonder zich
aan de nieuwsgierigen te storen gingen zij bedaard hunnen
weg en bewezen daardoor, dat zjj het reeds goed gewoon
waren onder meer beschaafd volk te verkeeren.
Short Buil (Kleine Stier) en zijne wederhelft, Medicine
Horse (Tooverpaard) ontmoette ik op de Meir, waar zij door
een paar honderd groote en kleine kinderen werden na-
geloopen, Kicking Bear (Stampende beer) en zijne vrouw,
Call de Name (Zeg uw naam) zag ik in eene herberg met
smaak een glaasje bier nuttigen, No Neck (zander hals),