ZIURIkZKtSCIIF. NIEUWSBODE.
Zaterdag 14 Maart 1891.
Directeur-Uitgever J. WAALE.
Dit Nummer bestaat uit
twee Bladen.
Eerste Blad.
NIEUWSTIJDINGEN.
FEUILLETON.
Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en
ZATERDAG.
De prijs per 3 maanden is f 1,30, franco per post
f 1,60.
Noord-AmerikaTransvaal, Indië enz. verzending
eens per week, f 10,per jaar.
47ste JAARGANG. No. 5976.
Advertentiënvan 13 regels 30 Cts.
meerdere regels 40 Cts., kunnen uiterlijk tot des
Maandags, "Woensdags en Vrijdags middags
12 ure bezorgd worden.
Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend.
Engeland.
De sneeuwstorm, waarvan wij reeds melding maakten,
heeft gewoed over gansch Engeland en Schotland; de
koude in Schotland was hevig, in Wjjck 17 graden.
In Noord-Wales zijn 4000 schapen door het noodweder
omgekomen. Aan de Fyoe moesten de scheepstimmer
werven den arbeid staken.
In het Kanaal verhief de storm zich tot een orkaan.
Aan de Hastingsrotsen is de visecherspink «Limnet"
gestrand en een der opvarenden is verdronken.
Nader wordt nog gemeld, dat tengevolge van het
noodweer de branding op de kuat van Engeland zoo
hevig was, dat de postboot «Wave", die voor -Dover
geankerd lag, byoa uit elkander sloeg. In demondiDg
van de Theems steeg bet water zeer hoog, zoodat de
stoomschepen in de nabijgelegen haven van Sheerness
vluchtten. De sneeuw viel in het Kanaal zoo dicht,
dat de dag bjjna nacht geleek. Alle treinen komen te
laat aan, en zelfs trachtte men tevergeefs den locaal-
trein van Feversham met drie locomotieven voort te
trekken. Het stoomschip »Victoria", dat Maandag
avond 10 uur van Dover vertrok met de hertogin van
Edinburg aan boord, kwam eerst Dinsdag morgen om
9 uur te Calais aan.
Engelsche rechtsgebruiken. Een besluit van
Jacobus I van 1645 bepaalt, dat tot bevordering der
goede zeden te Cambridge en Oxford geen vrouw of
meisje alleen, of door een stndent vergezeld, onder de
muren der universiteiten mag komen. Onlangs waagde
zich des avonds een jong onbesproken meisje van
goeden huize, op weg naar een partytje vergezeld door
een student, naby de hoogeschool te Cambridge. Een
der universiteits-autoriteiten zag dit vergryp, liet de
jonge dame arresteeren en overeenkomstig de wet in
het spinhuis opsluiten. De jonge dame vluchtte, maar
werd toen voor den politierechter gebracht en wegens
verzet tegen de wet tot 3 weken gevangenisstraf
veroordeeld. In het Lagerhuis over deze geschiedenis
geïnterpelleerd, verklaarde de Minister van Binnen-
landsche Zaken dat er geen misbruik van macht was
gepleegd. De bnrgery van Cambridge krjjgt nu echter
meer dan genoeg van deze middeleeuwsche toestanden
en de Eaad is druk aan het overleggen, hoe hjj de
ingezetenen van de voogdij der hoogeschool-autoriteiten
zal verlossen.
Frankrijk.
In het pas opgerichte Museum Guimet te Parys, een
der bezienswaardigheden der FranBche hoofdstad, is
dezer dagen door twee Japaneche bonzen (priesters)
een Boedhistische godsdienstplechtigheid gehouden,
in tegenwoordigheid van een groote schare belang
stellenden.
De twee bonzen, die het museum bezochten, hadden
er alles gevonden, wat er voor een kerkelyfeen dienst
ter eere van Boedha noodig was. De plechtigheid ge
schiedde 's morgens tien uur en duurde drie kwartier.
De bonzen, in priesterlijk gewaad, knielden en baden
▼oor den opgerichten tabernakel en plaatsten zich
vervolgens in de fauteuils, die tegenover dien taber
nakel waren neergezet.
De tabernakel was met kaarsen verlicht en tusschen
de bonzen en het heiligdom Btond op een drievoet,
een vaas, waaruit reukwerken opstegeü. Rechts was
een met bloemen bedekte tafel ea een bidstoel. De
gewaden der bonzen waren ongeveer gelijk aan die
der katholieke priesters; een zwarte toga of soutane
van zjjde en daaroverheen een misgewaad van schitte
rende en veelkleurige stof, waarop op den linker
schouder een stool. Bjj tusachenpoozen sloeg een der
Sriesters drie keer op een gong. Dan zongen zy
ederen, soli of tweestemmig, staande en zittende, en
ten slotte nam een der priesters het wierookvat en
plaatste het voor den tabernakel. De plechtigheid werd
besloten met het lezen van een hoofdstuk van het boek
van Sin-Rau, die de stichter der sekte was, waarvan
zy de priesters zyn.
Duitscliland.
In Oost-Pruisen, voornamelyk in Posen, heeft men
veel last van hoog water. De gemeenten Alt-Kosel,
Biadczow, Czissek en Laodmierz staan geheel onder
water, een meer van mijlen oppervlakte is ontstaan.
De Oder atygt nog steeds en eveneens de Warthe. Het
laag gelegen gedeelte van de stad Posen is over
stroomd en allerwegen zyn de militairen bezig aan het
opwerpen en versterken van dyken.
Uit Mecklenburg en Holstein komen berichten van
hevige sneeuwstormen, die alle verkeer onmogelyk
maken.
(Vervolg der Nieuwstijdingen in het Tweede Blad).
Iugozonden Stukken.
Antwerpen, Maart 1891.
De lotgevallen van mijn vriend X op zijne reis naar
Brussel namen in mijn laatsten brief zooveel plaats inT dat
het-mij niet mogelijk was aan inijn plan, iets over de vasten-
avonddagen te schrijven, gevolg te geven. Ik zag mij dus
verplicht dit onderwerp voor een volgenden brief te bewaren.
Oppervlakkig beschouwd, is niets natuurlijker dan aan den
vastenavond een christelyken oorsprong toe te kennen, daar
toch de menschen, vóór dat de schrale vastentijd begon,
nog gaarne eens hun hart wilden ophalen aan een lekker
maal en een goeden dronk. De naam carnaval komt van
het Latijnsche cami vale! d. i. «adieu, vleeschMaar eerst
er nog eens goed van geproefd, eer 't achter slot ging.
Daardoor zijn de smulpartijen te verklaren, maar niet de
maskeraden en zottigheden. De vastenavondfeesten hebben
hun ontstaan te danken aan een oud heidensch feest, aan
Bacchus en Saturnus gewijd, waarvan de gebruiken en ver
maken op het zoogenaamd christelijk feest zijn overgegaan.
Daarom werden de vastenavondfeesten reeds in de achtste
eeuw door de Kerk veroordeeld en verboden, hoewel niet
afgeschaft. Is dus denaam «vastenavond" dan al vanchristelijk-
middeleeuwschen oorsprong, de mommerij en narrerij is veel
ouder.
Zooals het heidensch feest gewoonlijk drie dagen duurde,
zoo was dit ook het geval met den vastenavond. De Zondag
heette Vette Zondagavond of Groote Vastenavond, de Maan
dag Kleine Vastenavond en de Dinsdag Leste Vastenavond.
Die drie dagen waren ook in vroeger tijd echte dollemans-
dagen.
Wildelijck spelen ende dronckenschap" kenmerkten steeds
den vastenavond. Sommigen vermomden zich als narren,
anderen als duivels, velen als dieren, vooral als kalveren, en
dansten en sprongen als razenden.
Gebeurde het, dat op vastenavond «het ijs nog in 't water
lag", dan had men carnaval op 'tijs en was de vreugde
dubbel. Daarvan is waarschijnlijk de oude spreekwijze af
komstig «Te St. Juttemis, als de kalveren op 't ijs dansen".
Daar een »jut" een dwaas beteekent, is Sint Juttemis een
narrefeest en past dus zeer goed op den vastenavond.
Al vroeg poogde men in de steden het loopen met maskers
te verbieden, daar er verschillende bezwaren tegen werden
ingebracht.
De wereldlijke overheden oordeelden, dat het gevaarlijk was
zulks toe te laten, omdat daardoor het baldadige volk ge
legenheid had allerlei kwaad uit te voeren zonder herkend
of gevat te kunnen worden.
De geleerden zagen in de momaangezichten een heidensch
gebruik, dat door vrome christenen niet mocht worden na
gevolgd.
En de genecsheeren brachten in: dat die afschuwelijke
duivelstroniën en beestenkoppen alle oude en jonge vrouwen
en kinderen een doodelijken schrik op het lijf joegen, zoo
dat de apothekers nooit ineer schrikpoeders verkochten dan
in den vastenavondtijd.
De middeleeuwsche regeeringen poogden die vermom
mingen dus te doen ophouden. Toch waren, als het carna
val daar was, de straten weer vol menschen, die hun
eigen aangezicht niet lieten zien, de bier- en wijnhuizen
zaten vol duivels en morianen, bokken en beren, en de ezels
en kalveren dansten er lustig op los.
Tot voor 20 of 25 jaren kwamen met het carnaval
duizenden en duizenden vreemdelingen naar Antwerpen,
aangelokt door het eigenaardige, dat de maskaraden aan
boden, maar vooral om den alom vermaarden toer (optocht)
te zien. Jammer, dat de politiek, die reeds zoo vele goede
zaken bedierf, ook hier oorzaak was, dat dit voor het volk
zoo aantrekkelijk vermaak ontaardde. De groepen vertoonden
op het laatst niets meer dan belachelijke of hatelijke zin
spelingen op politieke personen en dienden dus nog alleen
om de gemoederen ie verbitteren.
Geen wonder dan ook, dat die optochten langzamerhand
afnamen en eindelijk geheel uitstierven. Toch begaf de
menigte zich nog alle jaren naar de straten, waar de stoet
vroeger doortrok. En men vermaakte er zich. Maar op welke
wijze!
Tegen 2 ure 's namiddags vulden zich alsdan de voor
naamste straten, als: Huidevettersstraat, Meirbrug en Schoen
markt, met jongelieden van alle standen en al de vensters
der huizen werden door jonge dames bezet. Nu begon van
op de straat naar de vensters en omgekeerd een bombarde
ment, waarvan men zich geen denkbeeld kan vormen. Wierp
men in den beginne met appelsienen en pepernoten (peper-
bollen), in de laatste jaren werden daartoe erwten, boonen,
graan, pakjes bedorven meel, kalk, zelfs bedorven eieren
gebruikt. Wat al kleederen daarbij beschadigd en hoeveel
ruiten daarbij gebroken werden, kan men nagaan!
Voor een vreemdeling was het op die dagen niet raad
zaam zich in genoemde straten te wagen, vooral niet als
hij het ongeluk had een hoogen hoed te dragen. Zoo haast
toch werd dit verheven hoofddeksel niet bemerkt, of van
alle kanten rees de kreet op: nbusebuseEn een ware
stortvloed van allerlei vuile stoffen overdekte in een oogen-
blik de buis en zijnen eigenaar.
En wee dengene, die in gramschap stok of regenscherm
tegen een zijner aanvallers ophief; want tien, twintig
stokken verhieven zich aanstonds en kwamen met kracht
op zijnen hoed neer, die dan ook meestal op het slagveld
werd achtergelaten.
Kwamen meisjes of dames daar nabij, men wierp graan
of ander vuiligheid in haren hals, of spoot er een min of
meer welriekend vocht in.
Het walgelijkste schouwspel echter deden de jonge heeren
ontstaan, door geld te grabbelen te werpen, wanneer eene
dame, van welken ouderdom of stand ook, daar voorbij
kwam. Een wolk van straatjongens viel dan op het geld
neer en wierp de dame omver en 't was eerst na een tijd
lang tusschen dien hoop bengels te hebben liggen spartelen,
dat het arine schepsel in een onbeschrijllijken toestand
weer op de been kon geraken. Een edel vermaak voor wel
opgevoede jongelui 1
Laat ik mij echter haasten te verklaren, dat aan die
wilde tooneelen, eene stad als Antwerpen onwaardig, thans
een einde is gesteld. De klachten werden zoo algemeen, dat
de overheid eindelijk strenge maatregelen heeft genomen
en er dit jaar in gelukt is aan de Antwerpsche vasten
avondfeesten een meer deftig aanzien te geven.
Om daartoe te geraken, loofde het stadsbestuur aan de
maatschappijen, die op verdienstelijke wijze aan eenen in
te richten optocht zouden deelnemen, premiën uit van 50
tot 400 fr. Krachtig werd de overheid daarbij gesteund
door de onlangs gestichte maatschappij Antwerpen Vooruit
welke zich voornamelijk ten doel stelt, door het inrichten
van feesten de vreemdelingen naar Antwerpen te trekken
en op die wijze handel en nering te bevorderen.
Zoo kwam het, dat wij dit jaar een toer hadden, waar
men gerust zijne vrouw en dochters kon naar toe leiden;
een stoet van niet minder dan 36 nummers, met groepen
te voet en te paard, met tamboers en muziekkorpsen, met
schepen en overgroote praalwagens.
Voor afwisseling was gezorgd, want na het ernstige kwam
het kluchtige, terwijl het artistieke zoo min als het his
torische vergeten was.
De schoonste groep onder artistiek oogpunt was onbe
twistbaar »de Noormannen in Antwerpen", ingericht door
de Skalden, eene vereeniging artisten der Academie. Die
talrijke groep Noormannen met hunne schilderachtige
helmen op he* hoofd, beestenvellen om het lijf, met zwaarden,
lansen, schilden, afgekapte hoofden en handen, gevangen
vrouwen, schepen, en tot slot de brandende burcht van
Antwerpen, maakten een schoon effect. De geschiedenis van
Jacob van Artevelde, Breijdel en De Koninck, Albert en
Isabella, was op heel verdienstelijke wijze voorgesteldtwee
talrijke groepen vélocipèdisten in alle denkbare kleeder
drachten vonden veel bijval en de overwinnaars van Tsoe-
roechaitoejewk, het rad van avontuur, een gouden bruiloft
op den builen, eene kofiievisiet van oude jongedochters,
enz., brachten de lachspieren fel in beweging.
Wij hebben onder dit opzicht dus veel gewonnen en daar
er moeite zal gedaan worden om voor het volgend jaar
de premiën te vermeerderen en te verhoogen, bestaat er
geen twijfel of het Antwerpsche carnaval zal weer van jaar
tot jaar toenemen en evenals vroeger duizenden vreemde
lingen naar de Scheldestad lokken.
Ondanks den langdurigen winter heerschte er al zooveel
gewoel op de straat als op andere jaren. Men zag er heel
nette kostuums; maar zeer groote geestesinspanning om
iets eigenaardigs in de kleeding voort te brengen, hadden
zich de gemaskerden niet gegeven. Vrouwen in matrozen-
kleeren, mannen in vrouwenkleeren, clowns, maar vooral
domino's, vormden de meerderheid.
Hoe sommige menschen er vermaak in vinden door
opzienbarende kleeding en platte manieren de aandacht op
zich te trekken en drie dagen lang tot spot en ergernis
van iedereen over straat te loopen, is soms wel wat onbe
grijpelijk 1 Zoo zag ik een gemaskeerde met zeker onmisbaar
nachtgerief rondwandelen en dat aan ieder gratis ten
gebruike aanbieden. Een ander had over zijne kleederen
een kleedingstuk getrokken, dat men er anders onder
draagt en dit van achteren met mosterd besmeerd; daarbij
beschutte hij zich het gelaat tegen de stralen der niet
schijnende zon met een parapluie, waarvan het overtrek
ver te zoeken was. Een derde, een zware kerel, had zijn
knevels afgeschoren, vrouwenkleeren aangetrokken, zich het
voorlijf op kolossale manier opgevuld en ging nu met een
groote pop op den arm rond, nauwkeurig de bewegingen
eener mem (voedster) nabootsende.
Op den Mechelschen steenweg vond een masker er
aardigheid in, de rails van den tramweg zuiver te blazen.
Uren lang hield hij zich daarmede bezig en dat met zulk
een ijver, dat hij zich den tijd niet gunde naar iemand op
te zien of op eene aanmerking te antwoorden. Die man
moet dan almachtig veel plezier gehad hebben!
Iets aardiger was de man met twee gezichten. Daar deze
met eene blauwe kiel gekleed was en zich gedurig om
wendde, kon men alleen aan zijne voeten bemerken of
men zijn voor- of achterlijf te zien kreeg, 't Is anders maar
eene vermoeiende tijdpasseering, zoo een heelen dag te
loopen draaien 1
De tschandalen" of Vuil Jo's" mag ik ook niet ver
geten, want die ontbreken hier met carnaval nooit. Verbeeldt
u een man in vrouw verkleed, maar in de vuilste kleeren,
die men zich denken kanl Hoe vuiler, hoe volmaakter I
Eene oude verfrommelde muts, die eens heel en wit geweest
is, een gelapt en gescheurd jak of rok, of nog beter een
oud versleten kleed, dat van achter door het slijk sleept,
daarbij een vuilgemaakt aangezicht en dito handen en
«Vuil Jo" is in vastenavond-kostuum. Zij koopt nu een
broodje van 5 centimen, maakt dit vast aan een koordje
en dit weer aan een tamelijk langen stokdoopt het
broodje ferm in de stroop, en zoo toegerust begeeft zij
zich op weg. Ziet zij nu een paar knapen, dan noodigt zij
die uit naar het broodje te happen, zonder daarbij de
handen te gebruiken; want gedurig klinkt het waar
schuwend uit haren mond: «zonder handjes, mannen!
zonder handjes, zulle I" Niet zelden ziet men dan zoo een
jongen of drie, vier te gelijk hun uiterste best doen om
met de tanden het broodje beet te krijgen; maar Jo doet
het nog vlugger omhoog wippen dan de jongens omhoog
springen. Krijgt een der knapen het bij toeval toch vast,
dan heeft hij behalve een zoeten mond ook nog een cer.t
verdiend, die gewoonlijk door het «schandaal" eerlijk
betaald wordt.
In den loop van den dag, als Jo zich al eens eenige
malen de keel verfrischt heeft, zijn het niet altijd knapen,
die aangezocht worden naar het lekker te happen; ook
grootere personen, vooral van het schoone geslacht, zien
het dan wel eens voor de oogen dansen, en wat erger
is voelen het ook wel eens tegen neus en wangen
Niet ver van den Vlaamschen Schouwburg liep zoo een
«schandaal" rond met een pekelharing aan eene koord.
Daar komt een koppeltje aan, een piepjong heertje met
glimmenden hoogen hoed en glacé-handschoenen en een
dametje niet minder chic. Jo gaat er met haren haring op
los. Natuurlijk had geen van beiden goesting om te happen
het paartje versnelde zelfs den pas om den lastigen kalant
te ontsnappen. Dit hielp echter niet. Jo wilde nu eenmaal
dat zij zouden bijten en liet zijne prooi niet los. Een
kwartier minstens slingerde de haring voor en tegen den
neus der jufvrouw; en al weerde zij het vuile ding ook
gedurig af, aanhoudend kwam het weer terug. De ver
zoeken en bedreigingen van haren gezel schenen niet
geteld te worden; en het spel duurde voort, tot eindelijk
het dametje, na nogmaals den vuilen haring tegen den
neus gekregen te hebben, in tranen uitbarstende uitriep:
«Maar Jef, hoe kunt ge toch uitstaan, dat die vent mij
zoo trêtert? Dit verwijt trof Jef zóó diep, dat hij eerst
den haring een geweldigen slag en daarna Jo zulk een
feilen duw gaf, dat zij over de straat rolde. Maar in een
omzien stond zij weer recht en in het volgende oogenblik
zakte den hoed van Jef tot op zijne schouders. Misschien
zou het hierbij niet gebleven zijn, indien zich op den hoek
der straat niet de képi van een politie-agent vertoond
had, wat Jo deed besluiten zoo spoedig mogelijk naar eene
andere buurt te trekken, om daar liefhebbers van een
hartelijken beet te gaan zoeken.
's Avonds was het in het Rubenspaleis, Eldoradof
El Bardo, Eden en andere groo'e zalen buitengewoon
druk, en niet minder in de groote koffiehuizen in den
omtrek der statie gelegen, waar men tot op klaren dag
geen plaatsje onbezet kon vinden.
Wanneer men zich op een zulker avonden in een hoekje
van een dier koffiehuizen neerzet, zooals ondergeteekende
deed, dan heeft men gelegenheid nogal wat op te
merken.
Eerst zag ik er een troep maskeraden, wel 50 a 60 sterk,
met een paar Duitsche muzikanten aan het hoofd binnen
komen, zingende, dansende en met kleppers een helsch
leven makende het lokaal rondtrekken en het op dezelfde
wijze weer verlaten. Die troep werd opgevolgd door een
half dozijn dames met zware knevels en een kleed met
sleep van een paar meters lang. Met statie en gratie deden
zij de ronde der zaal. Nu volgde een grove kerel, in baker
vermomd, die zijn vrouwtje een heel klein ding met
kleinkinderkleeren aan op den arm droeg en heen en
weer wiegde, zich neerzette, een lepel en potje uit een
korf nam en op de natuurlijkste manier van de wereld
de kleine pap voerde. Dan kwam er een sterrekijker binnen.
Die man scheen een alweter te zijn; ten minste hij deed
aan velen harde waarheden hooren.
Enkele personen, waarschijnlijk vreezende ook aan de
beurt te komen, ledigden hun glas en verwijderden zich;
anderen met een valschen neus op wat mij deed
deuken dat zij iets op het geweten hadden zagen met
onrustige blikken den vijand naderen. Gelukkig voor hen,
kwam nu een talrijke groep binnen en leidde de aandacht
van den veelweter af. Het was de maatschappij %de In
gezakte Genies," onder kenspreuk: «Zonder haar, niet
zonder hoed". Dit gezelschap had te midden van het
vermaak aan de liefdadigheid gedacht en zong in de
voornaamste koffiehuizen koren, waarna eene omhaling
werd gedaan voor de armen. Dit ten minste was een
lofwaardig gedacht. Zij werden vervangen door een dozijn
in vrouwen verkleede mannen, het gezicht met potlood
zwart gemaakt of wel met stroop besmeerd. Walgelijk!
Een troep markiezen, admiraals en andere hoogwaardigheids
bekleders vonden een beter onthaal, vooral toen zij een
paar nette Vlaamsche liederen deden hooren. Nu deed
weer eene dame met een zuigeling hare intrede, vergezeld
van eenige vriendinnen. Na hare tutterllesch te hebben
doen vullen, plaatste zij den bodem der flesch op den
mond van haren lieveling en tutterde zelf de flesch leeg.
Het scheen, dat zij dien dag al heel wat afgetutterd had,
want als hare gezellinnen haar eenigen tijd later tot weggaan
drongen, hoorde ik haar tusschen twee snikken zeggen,
terwijl zij zich aan de tafel vasthield: «Wacht wat!....
de zaal draaitdraaitals nu de deur voorbijkomt
zullen wij er uitgaan".
Daar ik gesn zin had te wachten tot ook ik het draaien
der zaal bemerkte, ging ik nu stilletjes mijne woning
opzoeken. Onderweg zag ik menig schip dat meer laveerend#
dan voor den wind koers zette. En gezang! 'tls dan eerst
dat men bemerkt wat voorraad van straatdeuntjes het volk
bezit. »Zict dat Boerinneke" is nog altijd in de mode;
i>Mieke Pijpekop" nog in het geheel niet vergeten; Wij
gaan naar Mexico" blijft steeds populair; Ziet ze blozen"
wordt voortdurend met voorliefde aangeheven. Maar soms
ontmoette ik ook wel zangers, met volle stem aanheffende,
het weinig Koningsgezinde:
«Vive la guerre, sabres et canonI
Vive la république! A bas le roi de carton 1"
(Leve de oorlog, sabels en kanon! Leve de republiekT
Weg met den Koning van Karton!) terwijl anderen de
Marseillaise radbraakten en zongen:
«Alon zenfin de la potterie,
Lè sjour de gloar hai tarrevei".
Nu, dit verwonderde mij niet; maar wat mij wel ver
raste, was: voorbij het Palais Indien gaamle, daar een
troepje gemaskerden uit te zien komen, dat met volle
longen nPiet Hein" uitgalmde, dit lied door »Olie en loog
deed volgen en tot slot nog zong:
«En Kvan Sdie heit 't gezeid
As dat 'n den kop van den ezel heit".
En als ik mij een half uur later neerlegde, dacht ik nog:
«Wat mogen dat voor luidjes geweest zijn?" H.
Burgeriy Ito Htuuil vau Zierikzee,
anosïs:
7 Maart. Een zoon van J. A. Lekluse en A. L. Drijf
hout. 12 dito. Een zoon van A. Ringel berg en C. Groenleer.
overleden:
4 Maart. A. J. van Oost, 7 d., z. 7 dito. H. C.
Kingmans, 3 w., z. W. M. C. Holty, 9 m., d. 8 dito.
D. W. Berwald, 8 w., z. 10 dito. J. de Bruine, 66 j.,
wed. J. Vallijs. 11 dito. J. van den Berge, 7 m., z.
Verdient de MUSCH beschermd
te worden?
Pietje in den vreemde.
De regeering der Vereenigde Staten van Noord-
Ameriba, afdeeling voor landhuishoudkundige zoölo
gie der zoogdieren en vogels, heeft kortelings
eene werkelijk interessante monographie in het
licht gegeven, getiteld: «De Engelsche musch in
Noord-Amerika, voornamelyk in hare betrekking
tot den Landbouw". Het boek telt meer dan 400
bladzijden en bevat eene uitvoerige beschrijving
van het leven, maar vooral ook van de misdaden
onzer musschen in de Vereenigde Stalen.
Omstreeks het jaar 1850 gevoelden eenige
Directeuren van het Brooklyn-Instituut zich ge
drongen, de dierenwereld van hun vaderland wat
vollediger te maken. Zij meenden versche krachten
noodig te hebben bij de verdelging der schade
lijke insecten en lieten hun oog vallen op den
Europeeschen straatjongen wij Nederlanders
zouden moeten zeggen «de Europeesche straat
meid" de musch. Zij lieten te dien einde een
prachtige kooi vervaardigen en haalden 16 jonge
musschen uit Engeland naar Amerika. Deze eerste
proefneming mislukte; ofschoon het jonge volkje
gedurende den winter goed verzorgd werd, ver
wisselden zij weldra het tijdelijke voor het eeuwige.
De heeren lieten zich daardoor niet uit het veld
slaan, evenmin lieten z;.j zich van hun stuk
brengen, door de verklaring van eenige ervaren
Engelsche grondeigenaars, dat «vau de musch
▼oor Amerika meer schade dan nut te wachten
was, want dat zij meer graan nuttigden dan insecten".
In het jaar 1852 kwamen de heeren weder bij
een en besloten voor de zaak twee honderd dollars
uit te geven; zij bestelden te Liverpool eene
nieuwe lading. Ditmaal kwamen 100 exemplaren
naar Amerika en gelukte de proef, de paartjes
bleven in het wild leven. Later werden nog
eenige bezendingen aangebracht, nadat in het
geheel ongeveer 1500 musschen van Europa in
Noord-Amerika werden ingevoerd. Zoo was Pietje
in den vreemde ingekwartierd en men maakte
haar het leven aangenaam; des winters gaf men
haar voeder in overvloed, des zomers sloot men
de valken en katten op, die haar lagen konden
leggen; in het voorjaar wees men haar geschikte
plaatsen aan om haar nestje te bouwen, de eene
gemeente benijdde de andere om bare tegen
woordigheid, men liet haar komen, ja zelfs werd
de eerste musch door eene in het wit gekleede
jonkvrouwenschaar opgewacht. En Pietje was er
net het vrouwtje naar, om van zooveel goedheid
een ruim gebruik te maken. Zij vond een paradijs
vol maïs en tarwe, benevens welwillende menschen,
die niets van haar verlangden dan dat zij sterk
worden en zich maar goed vermenigvuldigen zou.
Nu, ons Pietje werd sterker en spreidde in de
vervulling harer huwelijksplichten eene werkzaam
heid ten toon, zooals men die nog nooit bij eenig
ander dier had aangetroffen. Twee of drie broedsels
per jaar waren haar niet voldoende, zij leverde
er zes, elk van 4 tot 7 jongen-. Ja, op enkele
plaatsen heeft Pietje eene tot nu eenig in hare
soort zijnde eigenschappen verkregen, zij is door-
loopead broeiziek geworden. Moeder Musch legt
4-5 eieren en broedt die uit, maar terwijl zij
dat doet, legt ze weder nieuwe eieren, en als
de eerste jongeü uit het ei kruipen, houden deze
de later gelegde eieren warm en helpen ze zoo
doende uitbroeden. Op deze wijze geraakt het
nest niet ledig, maar groeien dèn geheelen zomer
door jonge, kleine musschen op, terwijl de ouderen
uitvliegen. Bij zulk eene vruchtbaarheid werd hare
vermenigvuldiging steeds aanzienlijker; van 1870
tot 1875 was zij verspreid over eene oppervlakte
van 500 vierkante Engelsche mijlen (1 Engelsche
naijl ifc 1624 M.l, van 1875 tot 1880 over
16000 dito, van 1880 tot 1885 over 500,000
Eng. vierkante mijlen en op dit oogenblik heeft
zij de helft der Vereenigde Staten en wel de
Noordelijke helft in beslag genomen. Toen hare
welvaart deze hoogte bereikt had, vielen den
Amerikanen de schellen van de oogen en gingen
zij de logée eens wat van meer nabij bekijken.
Al dadelijk viel in het oog, dat zij zich niet
daar ophield, waar men haar eigenlijk hebben
wilde, n.l. op het platte land en waar insecten
te verdelgen vielen. Wel legde zij eene onmis
kenbare voorliefde voor stedelijke inkomsten
belastingen aan den dag, aan het innen, waarvan
zij een werkzaam deel nam, door op stations,
op markten en in straten en stegen zooveel graan
te stelen, als maar onder haar bereik viel.
Van de groote steden ging zij naar de kleine
en van daar naar de dorpen, maar bet daar
tusschen gelegen land liet zij in den beginne
link3 liggen. Als eene echte menschenvriendin en
dochter harer eeuw, reisde zij het liefste per
spoor van stadje tot stadje. Hier en daar zijn
musschen bij toeval in een met graan gevulden
spoorwagen opgesloten, op die wijze honderde
mijlen ver gereden en hebben zich op de plaats
van bestemming in allo gemoedsrust verspreid.
Meermalen gebeurt het, dat een van dq tallooze
korenwagens, die over de Auierikaausche lijnen
rijden, een gedeelte hunner lading onderweg ver
liezen, de musschen volgen het spoor, pikken het
graan op en trekken onverhinderd van het eene
station naar het andere.
Sedert haar aantal dermate is toegenomen,
stichten zij natuurlijk vóór en na kolonie op kolonie.
Steeds zijn echter de groote steden haar lievelings
plaatsen, zij volgen in de eerste plaats den inensch
en zwerven bij voorkeur op druk bezochte plaatsen
rond. Alleen in den nazomer, als de rentenier
buiten gaat wonen, gaan zij ook naar buiten en
leggen zij een groote belangstelling aan den dag
in den graanoogst van den boer.
Vinden zij daar dan eene nederzetting, waar
verscheidene huizen bij elkander staan, .dan achten
zij die plaats geschikt om er hare tenten 'op te
slaan en zij zij immigreerenwaar voor 10
jaren nog nooit eene musch gezien was, telt men
nu twintig nesten op één enkelen boom.
Nadat de Amerikanen ondervonden hadden, dat
bij de beschouwing van de daden hunner vriendin
weinig stichtends was op te merken, wilden zij haar
ook eens van binnen bekijken. Zij sneden have maag
open en onderzochten waarmede zij haar maal ge
daan had. Van de 522 exemplaren, die door Niley
ontleed werden, bevatten 92 insecten, doch hoofd
zakelijk geheel en al onschadelijke kevers, of op
bijen gelijkende gelede diertjes; als insecteneetster
heeft de musch dus weinig of geen waarde. Toch
willen wij als onpartijdige rechters niet onvermeld
laten, dat de musch in den laatsten tijd bewezen
heeft toch ook iets nuttigs te kunnen zijn. Een
gehucht in de Zuidelijke Staten is in den afgeloopen
zomer door eene insectenplaag overvallen, die door
de boeren «de Heerworm" genoemd wordt. Deze
Amerikaansche «heerworm" legerworm, daar hij
zich steeds bij groote massa's vertoont) moet niet
met den Duitschen onschadelijken worm verward
worden; millioenen zwartachtige larven vreten de
velden kaal. Men heeft opgemerkt, dat de musch
bij het uitroeieu daarvan, zij het dan ook met mate
behulpzaam is. Over 't algemeen echter voedt zij
zich met plantaardig voedsel: zij eet in de eerste
plaats jonge knoppen van welken aard ook, van den
fijnen, jongen bloesem tot den frisschen bladknop
toe, alles is van hare gading. Ja, ze grijpt ook de
perzikbloesems aan terwijl ze het vruchtbeginsel
er uitpikt. Volgens een ooggetuige heeft één enkele
musch in anderhalve minuut negentien perzikbloe
sems aldus vernield. Op dezelfde wijze gaat ze te
werk met de bloesems van den appelboom, van den
wijnstok, ja, met die vAn alle vruebtboomen.
In de tweede plaats smaken haar de rijpe vruch
ten, onverschillig welke. In de druiven b. v. richt
zij groote schade aanzij houdt van het zoete vrucht-
vleesch, pikt in vele druiven, om te zien of zij goed
zijn, eet de lekkerste op en laat de andere staan.
Op die aangepikte druiven vallen echter later de
wespen aan, en richten ze geheel te gronde, zoodat
deze indirecte schade nog grooter is dan de directe.
In de derde plaats leeft zij van graansoorten
haalt evenals ten onzent (in Duitschland») de jonge
erwtjes en de pasgezaaide graszaadjes uit detl grond,
snoept van de zachte groene maïskolven, steelt het
graan na het zaaien uit den grond en als 't begint
te rijpen van den halm.
Tegen oogsttijd schreeuwt geheel Amerika om
wraak over hare misdadeneen boer deelt mede,
dat hij met een geweerschot op zijn akker 54 mus
schen, een ander dat hij op dezelfde wijze 35 heeft
gedood. De musch laat het evenwel niet bij deze
misdaden, maar voegt daaraan nog eene andere toe,
die misschien de ergste is van allen: zij verdrijft
de nuttigere vogels. Dat zij eene twistzoekster is,
weten wij allendaar ginds in Amerika ligt zij met
de gebeele vogelwereld overhsop. Van het winter
koninkje tot de zwaluw, ja tot de duif en de kip
incluis, aan allen betwist zij het recht op hunne
plaats in de wereld. Den kleineren vogels ontneemt
zij hnnne nestjes, des noods werpt zij hunne eitjes
en hunne jongen het nest uit, om zelf zoo behagelijk
mogelijk in het aldus veroverde nest te gaan zitten.
Uit pure twistzucht vecht zij soms met hen
schreeuwt ze achterna, bijt ze en steelt zij hun het
voeder uit den bek weg. En daarbij treedt zij
meestal als overwinnaar uit het strijdperk, daar
zij altijd in groote zwermen vliegt. Als bijzondere
gevallen van zulke vechtpartijen worden o. a. de
volgende feiten aangehaald: dat de musschen eens
een kip met bare kuikens, op een anderen keer een
eekhorentje, ja eens zelfs eene kat met luid gejubel
op de vlucht hebben gejaagd. Op deze wijze hebben
de musschen, daar waar zij de overhand hebben,
eene menigte andere vogels verdreven of uitgeroeid;
de zwaluwen, de roodborstjes, de winterkoninkjes,
verschillende lijstersoorten hebben voor haar het
veld moeten ruimen. Nu zijn d^ze diertjes echter
juist de nuttigste vrienden van den mensch bij zijn
strijd met de insecten en daarom berokkent het
verdrijven ervan den landbouwer eene aanzienlijke
schade.
Ook kan nog vermeld worden dat de musschen
op sommige plaatsen in grooten getale vestigen, dat
hare uitwerpselen den plantengroei onder hare woon
plaatsen totaal verwoesten. Zelfs hebben zij on
voorzichtig genoeg de onbeschaamdheid gehad
in het oudeerwaardig Smithsonian-Instituut tot 60
gezinnen met 900 jongen te gaan wonen en een
grooten klimopstam van genoemd gebouw geheel en
al, laat ons zeggen te bederven. Deze misdaad alleen
zou voldoende zijn om het hart van een goed burger
voor haar ongevoelig te maken.
Men ziet het, Pietje heeft zich in den vreemde
lang niet gebeterd, zy heeft van hai*e goede hoe
danigheden zoo zij die heeft bijna geen ge
bruik gemaakt; daarentegen hebben zich bij haar
de slechte tot eene voor on3 bijna ongeloofelijke vol
maaktheid ontwikkeld. Zij is eene kwaaddoenster en
eene dievegge gebleven en heeft aan gene zijde van
den Oceaan, in het land met den weelderigen plan
tengroei, kracht genoeg verzameld om hare kwade
streken met dubbel voor haar goed gevolg te vol
voeren.
Thans staan de Amerikanen voor eene «Musschen-
kwestie", die bijna even belangrijk is als die b.v.
over het besteden van de jaarlijksche saldo's der
schatkist; naar alle waarschijnlijkheid zal men
deze veel gemakkelijker kwijt raken dan gene.
Wat toch is te voorzien? De musch hoeft weinig
natuurlijke vijandende enkele roofvogels, die op
haar azen, kannen met het oog op hare sterke
vermenigvuldiging niet in aanmerking komen;
den katten is zij te slim af, ja, van den mensch
wint zij het wel eens in slimheid. En nu spannen
de farmers wel vlijtig strikken, maar zij deelen
mede, dat de musch, die eens gevangen werd,
voor de 2e maal niet weer in den strik loopt,
en dat zij bovendien hare gezellinnen dojr een
vervaarlijk geschreeusv waarschuwt, al3 deze te
dicht bij de gevaarlijke plaats komen.
De mensch zal echter wel genoodzaakt zijn het
uitroeiingswerk zelf ter hand te nemen. Van tijd
tot tijd komen hem dampkringverschijnselen te
hulp de beruchte blizzard van Maart 1881
heeft eene groote menigte musschsn gedood. Dat
zijn evenwel uitzonderingen, die op den duur tegen
de vermeerdering van het aantal musschen zoo
goed als niets vermogen. De commissie, die aan
het hoofd van het onderzoek staat, stelt voor:
1°. alle beschermingsbepalingen voor de musch
op te heffen en het uithalen der m usschennesten
het gebeele jaar door toe te staan;
2°. het voederen en verzorgen der musschen
als een misdrijf te straffen, en
3°. de door haar verdrongen nuttigere vogels
in bijzondere bescherming te nemen.
Het zal niet van belang ontbloot zijn, er op
te letten in hoeverre het den Vereenigden Stoten
met de hulpmiddelen, door eene vogelvrijverklaring
aan de hand gedaan, gelukken zal het ongedierte
(aldus wordt de musch betiteld) meester te
worden.
Beilage zur Sonntags-Ausgabe der
Kölnischc Zcitung van Zondag
1 Febr. 1891.