ZIURIkZKtSCIIF. NIEUWSBODE. Zaterdag 14 Maart 1891. Directeur-Uitgever J. WAALE. Dit Nummer bestaat uit twee Bladen. Eerste Blad. NIEUWSTIJDINGEN. FEUILLETON. Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en ZATERDAG. De prijs per 3 maanden is f 1,30, franco per post f 1,60. Noord-AmerikaTransvaal, Indië enz. verzending eens per week, f 10,per jaar. 47ste JAARGANG. No. 5976. Advertentiënvan 13 regels 30 Cts. meerdere regels 40 Cts., kunnen uiterlijk tot des Maandags, "Woensdags en Vrijdags middags 12 ure bezorgd worden. Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend. Engeland. De sneeuwstorm, waarvan wij reeds melding maakten, heeft gewoed over gansch Engeland en Schotland; de koude in Schotland was hevig, in Wjjck 17 graden. In Noord-Wales zijn 4000 schapen door het noodweder omgekomen. Aan de Fyoe moesten de scheepstimmer werven den arbeid staken. In het Kanaal verhief de storm zich tot een orkaan. Aan de Hastingsrotsen is de visecherspink «Limnet" gestrand en een der opvarenden is verdronken. Nader wordt nog gemeld, dat tengevolge van het noodweer de branding op de kuat van Engeland zoo hevig was, dat de postboot «Wave", die voor -Dover geankerd lag, byoa uit elkander sloeg. In demondiDg van de Theems steeg bet water zeer hoog, zoodat de stoomschepen in de nabijgelegen haven van Sheerness vluchtten. De sneeuw viel in het Kanaal zoo dicht, dat de dag bjjna nacht geleek. Alle treinen komen te laat aan, en zelfs trachtte men tevergeefs den locaal- trein van Feversham met drie locomotieven voort te trekken. Het stoomschip »Victoria", dat Maandag avond 10 uur van Dover vertrok met de hertogin van Edinburg aan boord, kwam eerst Dinsdag morgen om 9 uur te Calais aan. Engelsche rechtsgebruiken. Een besluit van Jacobus I van 1645 bepaalt, dat tot bevordering der goede zeden te Cambridge en Oxford geen vrouw of meisje alleen, of door een stndent vergezeld, onder de muren der universiteiten mag komen. Onlangs waagde zich des avonds een jong onbesproken meisje van goeden huize, op weg naar een partytje vergezeld door een student, naby de hoogeschool te Cambridge. Een der universiteits-autoriteiten zag dit vergryp, liet de jonge dame arresteeren en overeenkomstig de wet in het spinhuis opsluiten. De jonge dame vluchtte, maar werd toen voor den politierechter gebracht en wegens verzet tegen de wet tot 3 weken gevangenisstraf veroordeeld. In het Lagerhuis over deze geschiedenis geïnterpelleerd, verklaarde de Minister van Binnen- landsche Zaken dat er geen misbruik van macht was gepleegd. De bnrgery van Cambridge krjjgt nu echter meer dan genoeg van deze middeleeuwsche toestanden en de Eaad is druk aan het overleggen, hoe hjj de ingezetenen van de voogdij der hoogeschool-autoriteiten zal verlossen. Frankrijk. In het pas opgerichte Museum Guimet te Parys, een der bezienswaardigheden der FranBche hoofdstad, is dezer dagen door twee Japaneche bonzen (priesters) een Boedhistische godsdienstplechtigheid gehouden, in tegenwoordigheid van een groote schare belang stellenden. De twee bonzen, die het museum bezochten, hadden er alles gevonden, wat er voor een kerkelyfeen dienst ter eere van Boedha noodig was. De plechtigheid ge schiedde 's morgens tien uur en duurde drie kwartier. De bonzen, in priesterlijk gewaad, knielden en baden ▼oor den opgerichten tabernakel en plaatsten zich vervolgens in de fauteuils, die tegenover dien taber nakel waren neergezet. De tabernakel was met kaarsen verlicht en tusschen de bonzen en het heiligdom Btond op een drievoet, een vaas, waaruit reukwerken opstegeü. Rechts was een met bloemen bedekte tafel ea een bidstoel. De gewaden der bonzen waren ongeveer gelijk aan die der katholieke priesters; een zwarte toga of soutane van zjjde en daaroverheen een misgewaad van schitte rende en veelkleurige stof, waarop op den linker schouder een stool. Bjj tusachenpoozen sloeg een der Sriesters drie keer op een gong. Dan zongen zy ederen, soli of tweestemmig, staande en zittende, en ten slotte nam een der priesters het wierookvat en plaatste het voor den tabernakel. De plechtigheid werd besloten met het lezen van een hoofdstuk van het boek van Sin-Rau, die de stichter der sekte was, waarvan zy de priesters zyn. Duitscliland. In Oost-Pruisen, voornamelyk in Posen, heeft men veel last van hoog water. De gemeenten Alt-Kosel, Biadczow, Czissek en Laodmierz staan geheel onder water, een meer van mijlen oppervlakte is ontstaan. De Oder atygt nog steeds en eveneens de Warthe. Het laag gelegen gedeelte van de stad Posen is over stroomd en allerwegen zyn de militairen bezig aan het opwerpen en versterken van dyken. Uit Mecklenburg en Holstein komen berichten van hevige sneeuwstormen, die alle verkeer onmogelyk maken. (Vervolg der Nieuwstijdingen in het Tweede Blad). Iugozonden Stukken. Antwerpen, Maart 1891. De lotgevallen van mijn vriend X op zijne reis naar Brussel namen in mijn laatsten brief zooveel plaats inT dat het-mij niet mogelijk was aan inijn plan, iets over de vasten- avonddagen te schrijven, gevolg te geven. Ik zag mij dus verplicht dit onderwerp voor een volgenden brief te bewaren. Oppervlakkig beschouwd, is niets natuurlijker dan aan den vastenavond een christelyken oorsprong toe te kennen, daar toch de menschen, vóór dat de schrale vastentijd begon, nog gaarne eens hun hart wilden ophalen aan een lekker maal en een goeden dronk. De naam carnaval komt van het Latijnsche cami vale! d. i. «adieu, vleeschMaar eerst er nog eens goed van geproefd, eer 't achter slot ging. Daardoor zijn de smulpartijen te verklaren, maar niet de maskeraden en zottigheden. De vastenavondfeesten hebben hun ontstaan te danken aan een oud heidensch feest, aan Bacchus en Saturnus gewijd, waarvan de gebruiken en ver maken op het zoogenaamd christelijk feest zijn overgegaan. Daarom werden de vastenavondfeesten reeds in de achtste eeuw door de Kerk veroordeeld en verboden, hoewel niet afgeschaft. Is dus denaam «vastenavond" dan al vanchristelijk- middeleeuwschen oorsprong, de mommerij en narrerij is veel ouder. Zooals het heidensch feest gewoonlijk drie dagen duurde, zoo was dit ook het geval met den vastenavond. De Zondag heette Vette Zondagavond of Groote Vastenavond, de Maan dag Kleine Vastenavond en de Dinsdag Leste Vastenavond. Die drie dagen waren ook in vroeger tijd echte dollemans- dagen. Wildelijck spelen ende dronckenschap" kenmerkten steeds den vastenavond. Sommigen vermomden zich als narren, anderen als duivels, velen als dieren, vooral als kalveren, en dansten en sprongen als razenden. Gebeurde het, dat op vastenavond «het ijs nog in 't water lag", dan had men carnaval op 'tijs en was de vreugde dubbel. Daarvan is waarschijnlijk de oude spreekwijze af komstig «Te St. Juttemis, als de kalveren op 't ijs dansen". Daar een »jut" een dwaas beteekent, is Sint Juttemis een narrefeest en past dus zeer goed op den vastenavond. Al vroeg poogde men in de steden het loopen met maskers te verbieden, daar er verschillende bezwaren tegen werden ingebracht. De wereldlijke overheden oordeelden, dat het gevaarlijk was zulks toe te laten, omdat daardoor het baldadige volk ge legenheid had allerlei kwaad uit te voeren zonder herkend of gevat te kunnen worden. De geleerden zagen in de momaangezichten een heidensch gebruik, dat door vrome christenen niet mocht worden na gevolgd. En de genecsheeren brachten in: dat die afschuwelijke duivelstroniën en beestenkoppen alle oude en jonge vrouwen en kinderen een doodelijken schrik op het lijf joegen, zoo dat de apothekers nooit ineer schrikpoeders verkochten dan in den vastenavondtijd. De middeleeuwsche regeeringen poogden die vermom mingen dus te doen ophouden. Toch waren, als het carna val daar was, de straten weer vol menschen, die hun eigen aangezicht niet lieten zien, de bier- en wijnhuizen zaten vol duivels en morianen, bokken en beren, en de ezels en kalveren dansten er lustig op los. Tot voor 20 of 25 jaren kwamen met het carnaval duizenden en duizenden vreemdelingen naar Antwerpen, aangelokt door het eigenaardige, dat de maskaraden aan boden, maar vooral om den alom vermaarden toer (optocht) te zien. Jammer, dat de politiek, die reeds zoo vele goede zaken bedierf, ook hier oorzaak was, dat dit voor het volk zoo aantrekkelijk vermaak ontaardde. De groepen vertoonden op het laatst niets meer dan belachelijke of hatelijke zin spelingen op politieke personen en dienden dus nog alleen om de gemoederen ie verbitteren. Geen wonder dan ook, dat die optochten langzamerhand afnamen en eindelijk geheel uitstierven. Toch begaf de menigte zich nog alle jaren naar de straten, waar de stoet vroeger doortrok. En men vermaakte er zich. Maar op welke wijze! Tegen 2 ure 's namiddags vulden zich alsdan de voor naamste straten, als: Huidevettersstraat, Meirbrug en Schoen markt, met jongelieden van alle standen en al de vensters der huizen werden door jonge dames bezet. Nu begon van op de straat naar de vensters en omgekeerd een bombarde ment, waarvan men zich geen denkbeeld kan vormen. Wierp men in den beginne met appelsienen en pepernoten (peper- bollen), in de laatste jaren werden daartoe erwten, boonen, graan, pakjes bedorven meel, kalk, zelfs bedorven eieren gebruikt. Wat al kleederen daarbij beschadigd en hoeveel ruiten daarbij gebroken werden, kan men nagaan! Voor een vreemdeling was het op die dagen niet raad zaam zich in genoemde straten te wagen, vooral niet als hij het ongeluk had een hoogen hoed te dragen. Zoo haast toch werd dit verheven hoofddeksel niet bemerkt, of van alle kanten rees de kreet op: nbusebuseEn een ware stortvloed van allerlei vuile stoffen overdekte in een oogen- blik de buis en zijnen eigenaar. En wee dengene, die in gramschap stok of regenscherm tegen een zijner aanvallers ophief; want tien, twintig stokken verhieven zich aanstonds en kwamen met kracht op zijnen hoed neer, die dan ook meestal op het slagveld werd achtergelaten. Kwamen meisjes of dames daar nabij, men wierp graan of ander vuiligheid in haren hals, of spoot er een min of meer welriekend vocht in. Het walgelijkste schouwspel echter deden de jonge heeren ontstaan, door geld te grabbelen te werpen, wanneer eene dame, van welken ouderdom of stand ook, daar voorbij kwam. Een wolk van straatjongens viel dan op het geld neer en wierp de dame omver en 't was eerst na een tijd lang tusschen dien hoop bengels te hebben liggen spartelen, dat het arine schepsel in een onbeschrijllijken toestand weer op de been kon geraken. Een edel vermaak voor wel opgevoede jongelui 1 Laat ik mij echter haasten te verklaren, dat aan die wilde tooneelen, eene stad als Antwerpen onwaardig, thans een einde is gesteld. De klachten werden zoo algemeen, dat de overheid eindelijk strenge maatregelen heeft genomen en er dit jaar in gelukt is aan de Antwerpsche vasten avondfeesten een meer deftig aanzien te geven. Om daartoe te geraken, loofde het stadsbestuur aan de maatschappijen, die op verdienstelijke wijze aan eenen in te richten optocht zouden deelnemen, premiën uit van 50 tot 400 fr. Krachtig werd de overheid daarbij gesteund door de onlangs gestichte maatschappij Antwerpen Vooruit welke zich voornamelijk ten doel stelt, door het inrichten van feesten de vreemdelingen naar Antwerpen te trekken en op die wijze handel en nering te bevorderen. Zoo kwam het, dat wij dit jaar een toer hadden, waar men gerust zijne vrouw en dochters kon naar toe leiden; een stoet van niet minder dan 36 nummers, met groepen te voet en te paard, met tamboers en muziekkorpsen, met schepen en overgroote praalwagens. Voor afwisseling was gezorgd, want na het ernstige kwam het kluchtige, terwijl het artistieke zoo min als het his torische vergeten was. De schoonste groep onder artistiek oogpunt was onbe twistbaar »de Noormannen in Antwerpen", ingericht door de Skalden, eene vereeniging artisten der Academie. Die talrijke groep Noormannen met hunne schilderachtige helmen op he* hoofd, beestenvellen om het lijf, met zwaarden, lansen, schilden, afgekapte hoofden en handen, gevangen vrouwen, schepen, en tot slot de brandende burcht van Antwerpen, maakten een schoon effect. De geschiedenis van Jacob van Artevelde, Breijdel en De Koninck, Albert en Isabella, was op heel verdienstelijke wijze voorgesteldtwee talrijke groepen vélocipèdisten in alle denkbare kleeder drachten vonden veel bijval en de overwinnaars van Tsoe- roechaitoejewk, het rad van avontuur, een gouden bruiloft op den builen, eene kofiievisiet van oude jongedochters, enz., brachten de lachspieren fel in beweging. Wij hebben onder dit opzicht dus veel gewonnen en daar er moeite zal gedaan worden om voor het volgend jaar de premiën te vermeerderen en te verhoogen, bestaat er geen twijfel of het Antwerpsche carnaval zal weer van jaar tot jaar toenemen en evenals vroeger duizenden vreemde lingen naar de Scheldestad lokken. Ondanks den langdurigen winter heerschte er al zooveel gewoel op de straat als op andere jaren. Men zag er heel nette kostuums; maar zeer groote geestesinspanning om iets eigenaardigs in de kleeding voort te brengen, hadden zich de gemaskerden niet gegeven. Vrouwen in matrozen- kleeren, mannen in vrouwenkleeren, clowns, maar vooral domino's, vormden de meerderheid. Hoe sommige menschen er vermaak in vinden door opzienbarende kleeding en platte manieren de aandacht op zich te trekken en drie dagen lang tot spot en ergernis van iedereen over straat te loopen, is soms wel wat onbe grijpelijk 1 Zoo zag ik een gemaskeerde met zeker onmisbaar nachtgerief rondwandelen en dat aan ieder gratis ten gebruike aanbieden. Een ander had over zijne kleederen een kleedingstuk getrokken, dat men er anders onder draagt en dit van achteren met mosterd besmeerd; daarbij beschutte hij zich het gelaat tegen de stralen der niet schijnende zon met een parapluie, waarvan het overtrek ver te zoeken was. Een derde, een zware kerel, had zijn knevels afgeschoren, vrouwenkleeren aangetrokken, zich het voorlijf op kolossale manier opgevuld en ging nu met een groote pop op den arm rond, nauwkeurig de bewegingen eener mem (voedster) nabootsende. Op den Mechelschen steenweg vond een masker er aardigheid in, de rails van den tramweg zuiver te blazen. Uren lang hield hij zich daarmede bezig en dat met zulk een ijver, dat hij zich den tijd niet gunde naar iemand op te zien of op eene aanmerking te antwoorden. Die man moet dan almachtig veel plezier gehad hebben! Iets aardiger was de man met twee gezichten. Daar deze met eene blauwe kiel gekleed was en zich gedurig om wendde, kon men alleen aan zijne voeten bemerken of men zijn voor- of achterlijf te zien kreeg, 't Is anders maar eene vermoeiende tijdpasseering, zoo een heelen dag te loopen draaien 1 De tschandalen" of Vuil Jo's" mag ik ook niet ver geten, want die ontbreken hier met carnaval nooit. Verbeeldt u een man in vrouw verkleed, maar in de vuilste kleeren, die men zich denken kanl Hoe vuiler, hoe volmaakter I Eene oude verfrommelde muts, die eens heel en wit geweest is, een gelapt en gescheurd jak of rok, of nog beter een oud versleten kleed, dat van achter door het slijk sleept, daarbij een vuilgemaakt aangezicht en dito handen en «Vuil Jo" is in vastenavond-kostuum. Zij koopt nu een broodje van 5 centimen, maakt dit vast aan een koordje en dit weer aan een tamelijk langen stokdoopt het broodje ferm in de stroop, en zoo toegerust begeeft zij zich op weg. Ziet zij nu een paar knapen, dan noodigt zij die uit naar het broodje te happen, zonder daarbij de handen te gebruiken; want gedurig klinkt het waar schuwend uit haren mond: «zonder handjes, mannen! zonder handjes, zulle I" Niet zelden ziet men dan zoo een jongen of drie, vier te gelijk hun uiterste best doen om met de tanden het broodje beet te krijgen; maar Jo doet het nog vlugger omhoog wippen dan de jongens omhoog springen. Krijgt een der knapen het bij toeval toch vast, dan heeft hij behalve een zoeten mond ook nog een cer.t verdiend, die gewoonlijk door het «schandaal" eerlijk betaald wordt. In den loop van den dag, als Jo zich al eens eenige malen de keel verfrischt heeft, zijn het niet altijd knapen, die aangezocht worden naar het lekker te happen; ook grootere personen, vooral van het schoone geslacht, zien het dan wel eens voor de oogen dansen, en wat erger is voelen het ook wel eens tegen neus en wangen Niet ver van den Vlaamschen Schouwburg liep zoo een «schandaal" rond met een pekelharing aan eene koord. Daar komt een koppeltje aan, een piepjong heertje met glimmenden hoogen hoed en glacé-handschoenen en een dametje niet minder chic. Jo gaat er met haren haring op los. Natuurlijk had geen van beiden goesting om te happen het paartje versnelde zelfs den pas om den lastigen kalant te ontsnappen. Dit hielp echter niet. Jo wilde nu eenmaal dat zij zouden bijten en liet zijne prooi niet los. Een kwartier minstens slingerde de haring voor en tegen den neus der jufvrouw; en al weerde zij het vuile ding ook gedurig af, aanhoudend kwam het weer terug. De ver zoeken en bedreigingen van haren gezel schenen niet geteld te worden; en het spel duurde voort, tot eindelijk het dametje, na nogmaals den vuilen haring tegen den neus gekregen te hebben, in tranen uitbarstende uitriep: «Maar Jef, hoe kunt ge toch uitstaan, dat die vent mij zoo trêtert? Dit verwijt trof Jef zóó diep, dat hij eerst den haring een geweldigen slag en daarna Jo zulk een feilen duw gaf, dat zij over de straat rolde. Maar in een omzien stond zij weer recht en in het volgende oogenblik zakte den hoed van Jef tot op zijne schouders. Misschien zou het hierbij niet gebleven zijn, indien zich op den hoek der straat niet de képi van een politie-agent vertoond had, wat Jo deed besluiten zoo spoedig mogelijk naar eene andere buurt te trekken, om daar liefhebbers van een hartelijken beet te gaan zoeken. 's Avonds was het in het Rubenspaleis, Eldoradof El Bardo, Eden en andere groo'e zalen buitengewoon druk, en niet minder in de groote koffiehuizen in den omtrek der statie gelegen, waar men tot op klaren dag geen plaatsje onbezet kon vinden. Wanneer men zich op een zulker avonden in een hoekje van een dier koffiehuizen neerzet, zooals ondergeteekende deed, dan heeft men gelegenheid nogal wat op te merken. Eerst zag ik er een troep maskeraden, wel 50 a 60 sterk, met een paar Duitsche muzikanten aan het hoofd binnen komen, zingende, dansende en met kleppers een helsch leven makende het lokaal rondtrekken en het op dezelfde wijze weer verlaten. Die troep werd opgevolgd door een half dozijn dames met zware knevels en een kleed met sleep van een paar meters lang. Met statie en gratie deden zij de ronde der zaal. Nu volgde een grove kerel, in baker vermomd, die zijn vrouwtje een heel klein ding met kleinkinderkleeren aan op den arm droeg en heen en weer wiegde, zich neerzette, een lepel en potje uit een korf nam en op de natuurlijkste manier van de wereld de kleine pap voerde. Dan kwam er een sterrekijker binnen. Die man scheen een alweter te zijn; ten minste hij deed aan velen harde waarheden hooren. Enkele personen, waarschijnlijk vreezende ook aan de beurt te komen, ledigden hun glas en verwijderden zich; anderen met een valschen neus op wat mij deed deuken dat zij iets op het geweten hadden zagen met onrustige blikken den vijand naderen. Gelukkig voor hen, kwam nu een talrijke groep binnen en leidde de aandacht van den veelweter af. Het was de maatschappij %de In gezakte Genies," onder kenspreuk: «Zonder haar, niet zonder hoed". Dit gezelschap had te midden van het vermaak aan de liefdadigheid gedacht en zong in de voornaamste koffiehuizen koren, waarna eene omhaling werd gedaan voor de armen. Dit ten minste was een lofwaardig gedacht. Zij werden vervangen door een dozijn in vrouwen verkleede mannen, het gezicht met potlood zwart gemaakt of wel met stroop besmeerd. Walgelijk! Een troep markiezen, admiraals en andere hoogwaardigheids bekleders vonden een beter onthaal, vooral toen zij een paar nette Vlaamsche liederen deden hooren. Nu deed weer eene dame met een zuigeling hare intrede, vergezeld van eenige vriendinnen. Na hare tutterllesch te hebben doen vullen, plaatste zij den bodem der flesch op den mond van haren lieveling en tutterde zelf de flesch leeg. Het scheen, dat zij dien dag al heel wat afgetutterd had, want als hare gezellinnen haar eenigen tijd later tot weggaan drongen, hoorde ik haar tusschen twee snikken zeggen, terwijl zij zich aan de tafel vasthield: «Wacht wat!.... de zaal draaitdraaitals nu de deur voorbijkomt zullen wij er uitgaan". Daar ik gesn zin had te wachten tot ook ik het draaien der zaal bemerkte, ging ik nu stilletjes mijne woning opzoeken. Onderweg zag ik menig schip dat meer laveerend# dan voor den wind koers zette. En gezang! 'tls dan eerst dat men bemerkt wat voorraad van straatdeuntjes het volk bezit. »Zict dat Boerinneke" is nog altijd in de mode; i>Mieke Pijpekop" nog in het geheel niet vergeten; Wij gaan naar Mexico" blijft steeds populair; Ziet ze blozen" wordt voortdurend met voorliefde aangeheven. Maar soms ontmoette ik ook wel zangers, met volle stem aanheffende, het weinig Koningsgezinde: «Vive la guerre, sabres et canonI Vive la république! A bas le roi de carton 1" (Leve de oorlog, sabels en kanon! Leve de republiekT Weg met den Koning van Karton!) terwijl anderen de Marseillaise radbraakten en zongen: «Alon zenfin de la potterie, Lè sjour de gloar hai tarrevei". Nu, dit verwonderde mij niet; maar wat mij wel ver raste, was: voorbij het Palais Indien gaamle, daar een troepje gemaskerden uit te zien komen, dat met volle longen nPiet Hein" uitgalmde, dit lied door »Olie en loog deed volgen en tot slot nog zong: «En Kvan Sdie heit 't gezeid As dat 'n den kop van den ezel heit". En als ik mij een half uur later neerlegde, dacht ik nog: «Wat mogen dat voor luidjes geweest zijn?" H. Burgeriy Ito Htuuil vau Zierikzee, anosïs: 7 Maart. Een zoon van J. A. Lekluse en A. L. Drijf hout. 12 dito. Een zoon van A. Ringel berg en C. Groenleer. overleden: 4 Maart. A. J. van Oost, 7 d., z. 7 dito. H. C. Kingmans, 3 w., z. W. M. C. Holty, 9 m., d. 8 dito. D. W. Berwald, 8 w., z. 10 dito. J. de Bruine, 66 j., wed. J. Vallijs. 11 dito. J. van den Berge, 7 m., z. Verdient de MUSCH beschermd te worden? Pietje in den vreemde. De regeering der Vereenigde Staten van Noord- Ameriba, afdeeling voor landhuishoudkundige zoölo gie der zoogdieren en vogels, heeft kortelings eene werkelijk interessante monographie in het licht gegeven, getiteld: «De Engelsche musch in Noord-Amerika, voornamelyk in hare betrekking tot den Landbouw". Het boek telt meer dan 400 bladzijden en bevat eene uitvoerige beschrijving van het leven, maar vooral ook van de misdaden onzer musschen in de Vereenigde Stalen. Omstreeks het jaar 1850 gevoelden eenige Directeuren van het Brooklyn-Instituut zich ge drongen, de dierenwereld van hun vaderland wat vollediger te maken. Zij meenden versche krachten noodig te hebben bij de verdelging der schade lijke insecten en lieten hun oog vallen op den Europeeschen straatjongen wij Nederlanders zouden moeten zeggen «de Europeesche straat meid" de musch. Zij lieten te dien einde een prachtige kooi vervaardigen en haalden 16 jonge musschen uit Engeland naar Amerika. Deze eerste proefneming mislukte; ofschoon het jonge volkje gedurende den winter goed verzorgd werd, ver wisselden zij weldra het tijdelijke voor het eeuwige. De heeren lieten zich daardoor niet uit het veld slaan, evenmin lieten z;.j zich van hun stuk brengen, door de verklaring van eenige ervaren Engelsche grondeigenaars, dat «vau de musch ▼oor Amerika meer schade dan nut te wachten was, want dat zij meer graan nuttigden dan insecten". In het jaar 1852 kwamen de heeren weder bij een en besloten voor de zaak twee honderd dollars uit te geven; zij bestelden te Liverpool eene nieuwe lading. Ditmaal kwamen 100 exemplaren naar Amerika en gelukte de proef, de paartjes bleven in het wild leven. Later werden nog eenige bezendingen aangebracht, nadat in het geheel ongeveer 1500 musschen van Europa in Noord-Amerika werden ingevoerd. Zoo was Pietje in den vreemde ingekwartierd en men maakte haar het leven aangenaam; des winters gaf men haar voeder in overvloed, des zomers sloot men de valken en katten op, die haar lagen konden leggen; in het voorjaar wees men haar geschikte plaatsen aan om haar nestje te bouwen, de eene gemeente benijdde de andere om bare tegen woordigheid, men liet haar komen, ja zelfs werd de eerste musch door eene in het wit gekleede jonkvrouwenschaar opgewacht. En Pietje was er net het vrouwtje naar, om van zooveel goedheid een ruim gebruik te maken. Zij vond een paradijs vol maïs en tarwe, benevens welwillende menschen, die niets van haar verlangden dan dat zij sterk worden en zich maar goed vermenigvuldigen zou. Nu, ons Pietje werd sterker en spreidde in de vervulling harer huwelijksplichten eene werkzaam heid ten toon, zooals men die nog nooit bij eenig ander dier had aangetroffen. Twee of drie broedsels per jaar waren haar niet voldoende, zij leverde er zes, elk van 4 tot 7 jongen-. Ja, op enkele plaatsen heeft Pietje eene tot nu eenig in hare soort zijnde eigenschappen verkregen, zij is door- loopead broeiziek geworden. Moeder Musch legt 4-5 eieren en broedt die uit, maar terwijl zij dat doet, legt ze weder nieuwe eieren, en als de eerste jongeü uit het ei kruipen, houden deze de later gelegde eieren warm en helpen ze zoo doende uitbroeden. Op deze wijze geraakt het nest niet ledig, maar groeien dèn geheelen zomer door jonge, kleine musschen op, terwijl de ouderen uitvliegen. Bij zulk eene vruchtbaarheid werd hare vermenigvuldiging steeds aanzienlijker; van 1870 tot 1875 was zij verspreid over eene oppervlakte van 500 vierkante Engelsche mijlen (1 Engelsche naijl ifc 1624 M.l, van 1875 tot 1880 over 16000 dito, van 1880 tot 1885 over 500,000 Eng. vierkante mijlen en op dit oogenblik heeft zij de helft der Vereenigde Staten en wel de Noordelijke helft in beslag genomen. Toen hare welvaart deze hoogte bereikt had, vielen den Amerikanen de schellen van de oogen en gingen zij de logée eens wat van meer nabij bekijken. Al dadelijk viel in het oog, dat zij zich niet daar ophield, waar men haar eigenlijk hebben wilde, n.l. op het platte land en waar insecten te verdelgen vielen. Wel legde zij eene onmis kenbare voorliefde voor stedelijke inkomsten belastingen aan den dag, aan het innen, waarvan zij een werkzaam deel nam, door op stations, op markten en in straten en stegen zooveel graan te stelen, als maar onder haar bereik viel. Van de groote steden ging zij naar de kleine en van daar naar de dorpen, maar bet daar tusschen gelegen land liet zij in den beginne link3 liggen. Als eene echte menschenvriendin en dochter harer eeuw, reisde zij het liefste per spoor van stadje tot stadje. Hier en daar zijn musschen bij toeval in een met graan gevulden spoorwagen opgesloten, op die wijze honderde mijlen ver gereden en hebben zich op de plaats van bestemming in allo gemoedsrust verspreid. Meermalen gebeurt het, dat een van dq tallooze korenwagens, die over de Auierikaausche lijnen rijden, een gedeelte hunner lading onderweg ver liezen, de musschen volgen het spoor, pikken het graan op en trekken onverhinderd van het eene station naar het andere. Sedert haar aantal dermate is toegenomen, stichten zij natuurlijk vóór en na kolonie op kolonie. Steeds zijn echter de groote steden haar lievelings plaatsen, zij volgen in de eerste plaats den inensch en zwerven bij voorkeur op druk bezochte plaatsen rond. Alleen in den nazomer, als de rentenier buiten gaat wonen, gaan zij ook naar buiten en leggen zij een groote belangstelling aan den dag in den graanoogst van den boer. Vinden zij daar dan eene nederzetting, waar verscheidene huizen bij elkander staan, .dan achten zij die plaats geschikt om er hare tenten 'op te slaan en zij zij immigreerenwaar voor 10 jaren nog nooit eene musch gezien was, telt men nu twintig nesten op één enkelen boom. Nadat de Amerikanen ondervonden hadden, dat bij de beschouwing van de daden hunner vriendin weinig stichtends was op te merken, wilden zij haar ook eens van binnen bekijken. Zij sneden have maag open en onderzochten waarmede zij haar maal ge daan had. Van de 522 exemplaren, die door Niley ontleed werden, bevatten 92 insecten, doch hoofd zakelijk geheel en al onschadelijke kevers, of op bijen gelijkende gelede diertjes; als insecteneetster heeft de musch dus weinig of geen waarde. Toch willen wij als onpartijdige rechters niet onvermeld laten, dat de musch in den laatsten tijd bewezen heeft toch ook iets nuttigs te kunnen zijn. Een gehucht in de Zuidelijke Staten is in den afgeloopen zomer door eene insectenplaag overvallen, die door de boeren «de Heerworm" genoemd wordt. Deze Amerikaansche «heerworm" legerworm, daar hij zich steeds bij groote massa's vertoont) moet niet met den Duitschen onschadelijken worm verward worden; millioenen zwartachtige larven vreten de velden kaal. Men heeft opgemerkt, dat de musch bij het uitroeieu daarvan, zij het dan ook met mate behulpzaam is. Over 't algemeen echter voedt zij zich met plantaardig voedsel: zij eet in de eerste plaats jonge knoppen van welken aard ook, van den fijnen, jongen bloesem tot den frisschen bladknop toe, alles is van hare gading. Ja, ze grijpt ook de perzikbloesems aan terwijl ze het vruchtbeginsel er uitpikt. Volgens een ooggetuige heeft één enkele musch in anderhalve minuut negentien perzikbloe sems aldus vernield. Op dezelfde wijze gaat ze te werk met de bloesems van den appelboom, van den wijnstok, ja, met die vAn alle vruebtboomen. In de tweede plaats smaken haar de rijpe vruch ten, onverschillig welke. In de druiven b. v. richt zij groote schade aanzij houdt van het zoete vrucht- vleesch, pikt in vele druiven, om te zien of zij goed zijn, eet de lekkerste op en laat de andere staan. Op die aangepikte druiven vallen echter later de wespen aan, en richten ze geheel te gronde, zoodat deze indirecte schade nog grooter is dan de directe. In de derde plaats leeft zij van graansoorten haalt evenals ten onzent (in Duitschland») de jonge erwtjes en de pasgezaaide graszaadjes uit detl grond, snoept van de zachte groene maïskolven, steelt het graan na het zaaien uit den grond en als 't begint te rijpen van den halm. Tegen oogsttijd schreeuwt geheel Amerika om wraak over hare misdadeneen boer deelt mede, dat hij met een geweerschot op zijn akker 54 mus schen, een ander dat hij op dezelfde wijze 35 heeft gedood. De musch laat het evenwel niet bij deze misdaden, maar voegt daaraan nog eene andere toe, die misschien de ergste is van allen: zij verdrijft de nuttigere vogels. Dat zij eene twistzoekster is, weten wij allendaar ginds in Amerika ligt zij met de gebeele vogelwereld overhsop. Van het winter koninkje tot de zwaluw, ja tot de duif en de kip incluis, aan allen betwist zij het recht op hunne plaats in de wereld. Den kleineren vogels ontneemt zij hnnne nestjes, des noods werpt zij hunne eitjes en hunne jongen het nest uit, om zelf zoo behagelijk mogelijk in het aldus veroverde nest te gaan zitten. Uit pure twistzucht vecht zij soms met hen schreeuwt ze achterna, bijt ze en steelt zij hun het voeder uit den bek weg. En daarbij treedt zij meestal als overwinnaar uit het strijdperk, daar zij altijd in groote zwermen vliegt. Als bijzondere gevallen van zulke vechtpartijen worden o. a. de volgende feiten aangehaald: dat de musschen eens een kip met bare kuikens, op een anderen keer een eekhorentje, ja eens zelfs eene kat met luid gejubel op de vlucht hebben gejaagd. Op deze wijze hebben de musschen, daar waar zij de overhand hebben, eene menigte andere vogels verdreven of uitgeroeid; de zwaluwen, de roodborstjes, de winterkoninkjes, verschillende lijstersoorten hebben voor haar het veld moeten ruimen. Nu zijn d^ze diertjes echter juist de nuttigste vrienden van den mensch bij zijn strijd met de insecten en daarom berokkent het verdrijven ervan den landbouwer eene aanzienlijke schade. Ook kan nog vermeld worden dat de musschen op sommige plaatsen in grooten getale vestigen, dat hare uitwerpselen den plantengroei onder hare woon plaatsen totaal verwoesten. Zelfs hebben zij on voorzichtig genoeg de onbeschaamdheid gehad in het oudeerwaardig Smithsonian-Instituut tot 60 gezinnen met 900 jongen te gaan wonen en een grooten klimopstam van genoemd gebouw geheel en al, laat ons zeggen te bederven. Deze misdaad alleen zou voldoende zijn om het hart van een goed burger voor haar ongevoelig te maken. Men ziet het, Pietje heeft zich in den vreemde lang niet gebeterd, zy heeft van hai*e goede hoe danigheden zoo zij die heeft bijna geen ge bruik gemaakt; daarentegen hebben zich bij haar de slechte tot eene voor on3 bijna ongeloofelijke vol maaktheid ontwikkeld. Zij is eene kwaaddoenster en eene dievegge gebleven en heeft aan gene zijde van den Oceaan, in het land met den weelderigen plan tengroei, kracht genoeg verzameld om hare kwade streken met dubbel voor haar goed gevolg te vol voeren. Thans staan de Amerikanen voor eene «Musschen- kwestie", die bijna even belangrijk is als die b.v. over het besteden van de jaarlijksche saldo's der schatkist; naar alle waarschijnlijkheid zal men deze veel gemakkelijker kwijt raken dan gene. Wat toch is te voorzien? De musch hoeft weinig natuurlijke vijandende enkele roofvogels, die op haar azen, kannen met het oog op hare sterke vermenigvuldiging niet in aanmerking komen; den katten is zij te slim af, ja, van den mensch wint zij het wel eens in slimheid. En nu spannen de farmers wel vlijtig strikken, maar zij deelen mede, dat de musch, die eens gevangen werd, voor de 2e maal niet weer in den strik loopt, en dat zij bovendien hare gezellinnen dojr een vervaarlijk geschreeusv waarschuwt, al3 deze te dicht bij de gevaarlijke plaats komen. De mensch zal echter wel genoodzaakt zijn het uitroeiingswerk zelf ter hand te nemen. Van tijd tot tijd komen hem dampkringverschijnselen te hulp de beruchte blizzard van Maart 1881 heeft eene groote menigte musschsn gedood. Dat zijn evenwel uitzonderingen, die op den duur tegen de vermeerdering van het aantal musschen zoo goed als niets vermogen. De commissie, die aan het hoofd van het onderzoek staat, stelt voor: 1°. alle beschermingsbepalingen voor de musch op te heffen en het uithalen der m usschennesten het gebeele jaar door toe te staan; 2°. het voederen en verzorgen der musschen als een misdrijf te straffen, en 3°. de door haar verdrongen nuttigere vogels in bijzondere bescherming te nemen. Het zal niet van belang ontbloot zijn, er op te letten in hoeverre het den Vereenigden Stoten met de hulpmiddelen, door eene vogelvrijverklaring aan de hand gedaan, gelukken zal het ongedierte (aldus wordt de musch betiteld) meester te worden. Beilage zur Sonntags-Ausgabe der Kölnischc Zcitung van Zondag 1 Febr. 1891.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1891 | | pagina 1